Joan Derk van der Capellen tot den Pol

Joan Derk van der Capellen tot den Pol

Van controverse tot lieu de mémoire

 
 
 
Actuele Geschiedenis
Masterscriptie

Dr. J.G.M.M. Rosendaal
1-6-2015

W.J.A. Swaerdens BA
4365038


|pag. 1|

Inhoudsopgave
Een inleiding op de beeldvorming over een patriot3
     Een lieu de mémoire en het natiebesef3
     Standplaatsgebondenheid in verschillende periodes7
     Van de achttiende tot de eenentwintigste eeuw8
I. Het leven van een patriot in de achttiende eeuw10
     Leven en polarisatie12
II. De opkomende beeldvorming in de negentiende eeuw15
     Verschillende beelden in de marge15
III. Een Overijssels edelman als Amerikaanse vrijheidsstrijder19
     Van der Capellen, de Amerikaanse held20
     Amerikaanse invloeden op de Nederlandse historiografie22
IV. De ontwikkeling tot erflater23
     Politiek hervormer of pragmatische geest24
     In de populistische traditie27
V. Polarisatie en het publieke debat30
     Herdruk, herdenking en een beeldengroep in Rome31
     Publieke bekendheid, Pim Fortuyn en een langverwachte terugkeer32
Een lieu de mémoire tot besluit36
Literatuurlijst38
     Archieftoegangen38
     Artikelen38
     Moderne literatuur39
     Vroegmoderne literatuur41


|pag. 2|

Een inleiding op de beeldvorming over een patriot

De publieke opmars van Pim Fortuyn begon in 1992 toen hij een boek uitbracht met de titel Aan het Volk van Nederland. In dit werk zette hij zijn verzet tegen de Nederlandse politieke cultuur uiteen en vroeg hij zich af wat volkssoevereiniteit eigenlijk nog betekende. Fortuyn was niet de eerste, die een politiek getint werk schreef met deze titel. Multatuli ging hem in de negentiende eeuw al voor, maar ook hij baseerde zich op een andere auteur. Joan Derk van der Capellen tot den Pol schreef in 1781, anoniem, het pamflet Aan het Volk van Nederland, als aanklacht tegen de politieke misstanden in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De edelman Van der Capellen was een patriot en ondanks dat zijn publicatie anoniem was, maakte hij zich ook in het politieke domein hard voor de patriottistische idealen. Al in de eerste decennia na de publicatie werd Van der Capellen genoemd als auteur van het pamflet, maar dit kon nooit hard worden gemaakt. Toen aan het einde van de negentiende eeuw zijn auteurschap echter definitief werd vastgesteld, kreeg de beeldvorming omtrent zijn persoon een nieuwe impuls.
     Al in de achttiende eeuw genoot Van der Capellen, door zijn daden en de geruchten over het auteurschap van Aan het Volk van Nederland, aanzien als patriottische voorman in de Nederlanden. In de negentiende eeuw was er echter nauwelijks aandacht voor de patriottentijd en dus voor de persoon van Van der Capellen. Toen de interesse voor deze periode echter aanzwol en Van der Capellen definitief als de schrijver van Aan het Volk van Nederland werd aangemerkt door Adriaan Loosjes in 1891, nam de aandacht voor zijn persoon weer toe. Vanaf het einde van de negentiende eeuw was Van der Capellen onderwerp van menig, al dan niet historisch of politiek getint, werk, artikel of debat. Met name in de afgelopen decennia nam de beeldvorming rondom zijn persoon daardoor een enorme vlucht. Van erflater tot landverrader, al de auteurs plaatsten Van der Capellen in een eigen(tijds) perspectief en lichtten de eigenschappen uit, die zij wenselijk achtten voor hun verhaal. Over Van der Capellen is sinds de achttiende eeuw genoeg geschreven, maar telkens werd hij vanuit een ander oogpunt belicht of in een ander referentiekader geplaatst. Deze verschillende perspectieven, en daarmee de beeldvorming over Van der Capellen, en zijn bijdrage aan het Nederlands historisch bewustzijn, zijn echter nog nooit met elkaar in verband gebracht of geanalyseerd.

Een lieu de mémoire en het natiebesef
Het waren Jan Romein en Annie Romein-Verschoor, die Van der Capellen eind jaren dertig van de twintigste eeuw als erflater van de Nederlandse natie bestempelden. Volgens hen was zijn nalatenschap van grote invloed geweest op de ontwikkeling van het huidige democratische staatsbestel en kon hij daardoor aangemerkt worden als erflater van de Nederlandse beschaving. 1 [1. J. Romein en A. Romein-Verschoor, Erflaters van onze beschaving. Nederlandse gestalten uit zes eeuwen (Amsterdam 1973) 541-565.] Zij waren niet de eersten, die Van der Capellen een belangrijke rol in de vaderlandse geschiedenis toedichtten. Al in de patriottentijd werd hij door patriotten geprezen als held en door orangisten gezien als landverrader. Zij waren echter wel de eersten, die hem neerzetten als exemplarisch figuur en hem een groot aandeel toedichtten in het

|pag. 3|

ontstaan van het hedendaagse democratische bestel in Nederland. Daarna nam zijn nalatenschap zelfs een iconische status aan. Van der Capellen werd het voorbeeld van verzet tegen de dominante politieke orde, in positieve en in negatieve zin, en het streven naar democratische verandering.
     Niet alleen het beeld over Van der Capellen maakte sinds het einde van de achttiende eeuw een enorm ontwikkeling door, hetzelfde gold in breder opzicht ook voor de ontwikkeling van het natiebesef in Nederland. Volgens Ernest Gellner kon natievorming, en daaropvolgend de ontwikkeling van het natiebesef, enkel plaatsvinden nadat het proces van staatsvorming was afgerond.2 [2. E.A. Gellner, Naties en nationalisme (Amsterdam 1994) 13.] Benedict Anderson voegde daaraan toe, dat de natie tevens een verbeelde politieke gemeenschap was en dat de opkomst van de natiestaten rond 1800 was versneld door het wegvallen van het religieuze wereldbeeld, het door God gegeven dynastieke politieke systeem en het kosmologische tijdsbesef.3 [3. B.R. Anderson, Imagined communities. Reflections on the origins and spread of nationalism (London 1983) 12-36.] Eric Hobsbawn stelde daarnaast, dat de natie een uitvinding op enig historisch moment was, en dat het nationalisme en de natie van bovenaf werden geconstrueerd, maar enkel begrepen konden worden als de constructie ook binnen de perceptie van de gewone mensen stond.4 [4. E.J.E. Hobsbawn, Natie en het nationalisme sedert 1780. Streven, mythe en werkelijkheid (Amsterdam 1994) 20-21.] Teruggrijpend op deze theorie zorgde de Franse-Bataafse tijd (1795-1813) voor een breuk met het verleden van de jonge Nederlandse staat, gaf het de staatsvorming een definitief karakter en betekende het tevens de start van het moderne natie-denken in Nederland.5 [5. N.C.F. van Sas, ‘De vaderlandse herinnering’, in N.C.F. van Sas (red.), Waar de blanke top der duinen. En andere vaderlandse herinneringen (Amsterdam 1995) 15-17.] De politieke elite speelde na de Franse overheersing in op het oranjesentiment onder de bevolking om hen bij de nieuwe natie de betrekken en het verhaal over de Oranjes werd daardoor een bindend narratief in het proces van de natievorming en de ontwikkeling van het natiebesef in Nederland. Het verhaal over de Oranjes was zo decennia lang de pijler onder het geconstrueerde natiebesef in Nederland.
Vanaf de jaren zestig, onder invloed van de ontzuiling en de culturele revolutie, ging deze positie steeds verder verloren. Deze invloeden zorgden er tevens voor, dat de natiebeleving van de politieke elite en het grote publiek in de jaren zeventig en tachtig steeds verder uiteen groeiden. Het leidde ertoe, dat de gemiddelde burger vanaf de jaren negentig steeds verder vervreemd raakte van de politieke werkelijkheid. Om het grote publiek weer te betrekken bij de natie en het natiebesef te stimuleren, was het volgens de Amerikaanse filosoof Richard Rorty nodig een hernieuwd historisch bewustzijn te creëren, gevoed met verhalen uit de nationale traditie waar het publiek trots op kon zijn.6 [6. C. Huijsen, Nederland en het verhaal van Oranje (Amsterdam 2012) 16-20 en 25-29.] Dit zogenaamde ‘actualiseren van narratieve opvattingen over onszelf op ons best’, hield echter geen statische omgang met de geschiedenis in, maar gaf ruimte aan een flexibele omgang met de geschiedenis.
     Terugkijkend op de invloed die Van der Capellen wordt toebedeeld in het Nederlandse politieke bestel en op de frequente verwijzing naar zijn persoon, zou echter gesteld kunnen worden, dat hij in de eeuwen na zijn dood verworden is tot, wat Pierre Nora heeft benoemd als, een lieu de mémoire. Een lieu de mémoire is volgens Nora een symbolische entiteit, die voortgekomen is uit verbeelding. Het is met andere woorden een uitkristallisering van een bepaalde visie op het verleden, die tevens verbonden is met een plaats, letterlijk of figuurlijk, een ritueel of een individu.7 [7. P. Nora, ‘Presentation’, in P. Nora (red.), Les lieux de mémoire I (Parijs 1984) vii.] Een lieu de mémoire ontstaat door het samenspel tussen herinneren en geschiedenis, en ontleent zijn bestaansrecht aan zijn vermogen om een

|pag. 4|

betekenis te vangen, en deze uit te blijven dragen, ook al is daar verandering of vertakking voor nodig.8 [8. P. Nora, ‘Between Memory and History: Les Lieux de Mémoire’, Representations 26 (1989) 18-22.] Een plaats van herinnering kan namelijk met de tijd door verscheidene personen op verschillende manieren worden toegeëigend. Vaak heeft een herinneringsplaats daarom door de historische dynamiek verschillende betekenislagen. Context en dominante sociale cultuur bepalen de betekenis en verdrijven een andere betekenislaag naar de achtergrond. Iedere persoon of groepering heeft namelijk, afhankelijk van plaats en tijd, uiteenlopende referentiekaders, waarin een betekenislaag van een herinneringsplaats juist wel of niet past.9 [9. W. Frijhoff, De mist van de geschiedenis. Over herinneren, vergeten en het historisch geheugen van de samenleving (Nijmegen 2011) 35-37.]
Afhankelijk van het dominante referentiekader kunnen er dus verschillende betekenislagen voor dezelfde plaats van herinnering ontstaan. Bij een plaats van herinnering gaat het dan ook niet zozeer om het beschrijven van de geschiedenis van deze letterlijke of figuurlijke plaats, maar ligt de nadruk op het achterhalen van de verschillende associaties, die zich met de tijd aan deze plaats hebben verbonden.10 [10. J. Tollebeek, ‘Vaut le voyage. De Belgische plaatsen van herinnering’, in J. Tollebeek (red.), België, een parcours van herinnering. Plaatsen van geschiedenis en expansie (Amsterdam 2008) 15.] Ieder perspectief of referentiekader legt namelijk een andere nadruk in het verhaal en hecht zo een andere associatie aan de herinneringsplaats en creëert daarmee een uiteenlopende beeldvorming.
     In Frankrijk werd dit concept onder redactie van Nora in de periode 1984-1992 in zeven delen uitgewerkt onder de hoofdtitel Les Lieux de Mémoire. Herinneringsplaatsen werden in de Franse uitvoering van het concept gekoppeld aan het natiebesef en het werk bevatte naast fysieke plaatsen, ook symbolen, waarden en personen, die van invloed zijn geweest op de Franse identiteit. Het lieux de mémoire concept werd hiermee een instrument van het nationalisme en het natiebesef, werkte als een identiteitsbindende factor. Het project was zo succesvol, dat het in de daaropvolgende decennia navolging kreeg in onder andere Duitsland, Nederland en België. De Duitse versie uit 2001, Deutsche Erinnerungsorte, richtte zich net als de Franse versie op de brede betekenis van herinneringsplaatsen, met een grote variatie tussen plaatsen, personen en waarden, maar had ook aandacht voor lokale en regionale identiteiten. De Belgische versie uit 2008 sloeg echter een andere weg in en beschreef enkel fysieke plaatsen. Daarnaast had deze versie ook weinig op met de nationale identiteit en het natiebesef, en richtte het zich op de functie van de herinneringsplaats als herinneringsobject.11 [11. Frijhoff, De mist van de geschiedenis, 47-53.] De eerste plannen voor een Nederlandse versie werden al aan het begin van de jaren negentig gemaakt tijdens een Frans-Nederlands symposium over het lieux de mémoire concept. Dit leidde tot een bundeling van verschillende artikelen uit het NRC Handelsblad door Niek van Sas in Waar de blanke top der duinen, en andere vaderlandse herinneringen. Hierin werden aan de hand van personen, locaties en gebeurtenissen voorbeelden gegeven van de breed-vaderlandse cultuur en werden er aanknopingspunten gegeven voor het collectief geheugen.12 [12. Van Sas, ‘De vaderlandse herinnering’, 16-17.] Een definitieve en gecoördineerde Nederlandse versie zou echter pas in de periode 2005-2007 volgen met de vierdelige serie Plaatsen van herinnering onder hoofdredactie van Henk Wesseling. De nadruk in deze versie kwam nog meer op het collectief geheugen te liggen en deze uitgave stapte daarbij ook af van de immateriële invulling van herinneringsplaatsen, die nog wel terug te vinden was bij de

|pag. 5|

Fransen en de Duitsers, en de eerste Nederlandse poging.13 [13. W.P. Blockmans en H. Pleij (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland van prehistorie tot Beeldenstorm (Amsterdam 2007); M. Prak (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 2006); J.T.M. Bank en M.T.C. Mathijsen (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland in de negentiende eeuw (Amsterdam 2006); H.W. van den Doel (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam 2005).] In de definitieve Nederlandse uitgave werden enkel materiële plaatsen besproken.
     Voor Nederland leverde dat een serie op over het verleden, die liet zien hoe dit verleden een plaats heeft verworven in het nationale geheugen en de vaderlandse geschiedenis. Volgens hoofdredacteur Wesseling werd het verleden hiermee onder de aandacht gebracht, beschreef het de herinneringen aan dat verleden en liet het de hedendaagse betekenis van dit verleden zien. Daarmee leverde de serie in zijn optiek een belangrijke bijdrage aan de discussie over de historische canon en de Nederlandse identiteit.14 [14. H.J. Wesseling, Plaatsen van herinnering: een historisch succesverhaal (Amsterdam 2005) 21-22.] Doordat het lieux de mémoire begrip landen een handvat geeft in de zoektocht naar en de versterking van de eigen nationale identiteit, en het tevens als herinneringselement in dienst staat van het collectieve geheugen en het natiebesef, kan en moet dit soort onderzoek in het algemeen ook bijdragen aan het nationaal bewustzijn. Plaatsen van herinnering hangen namelijk nauw samen met de behoefte van de mens om ergens bij te horen en zijn daardoor onlosmakelijk verbonden met het besef over het eigene, bijvoorbeeld de natie, en het vreemde. 15 [15. Van Sas, ‘De vaderlandse herinnering’, 21-22.] Een lieu de mémoire is daardoor het geschikte instrument om het narratief te actualiseren, omdat beide concepten statisch gebruik van de geschiedenis verwerpen. Door de benadering met het lieux de mémoire concept kan er afscheid genomen worden van de historische ballast en kan er een herinterpretatie van het cultureel erfgoed plaatsvinden, waardoor het natiebesef wordt gestimuleerd.
     Dit onderzoek schaart zich daarom achter het originele concept van Nora en volgt de lijn van Frijhoff, die stelde dat de serie Plaatsen van herinnering de herinneringsplaats van spanning, inzicht en verrassing heeft beroofd, in zijn poging om begripsverwatering tegen te gaan en controle te houden over de historische beeldvorming.16 [16. Frijhoff, De mist van de geschiedenis, 53.] Een versie enkel gericht op fysieke plaatsen en met de nadruk op het collectief geheugen, doet het Nederlands historisch bewustzijn en het oorspronkelijke lieu de mémoire concept tekort. Het is niet eens de vraag of er ruimte is voor een immateriële benadering van herinneringsplaatsen, zoals Wesseling stelde, maar het is zelfs noodzakelijk om het concept in de volle breedte te benutten. De publicatie van de Romeins en de poging van Van Sas laten zien dat er ruimte was en ruimte gemaakt moet worden voor een immateriële benadering van herinneringsplaatsen. Met daarin aandacht voor personen, symbolen, waarden, figuren en gebeurtenissen, want ook zij hebben bijgedragen aan de Nederlandse geschiedenis en daarmee aan het historisch bewustzijn, het collectief geheugen en het natiebesef.17 [17. Wesseling, Plaatsen van herinnering: een historisch succesverhaal, 18.] Er zijn genoeg immateriële herinneringsplaatsen, die van invloed zijn geweest op de historische ontwikkeling in Nederland. Zie alleen al de figuur van Joan Derk van der Capellen tot den Pol, zijn betekenis voor de ontwikkeling van de Nederlandse samenleving en de beeldvorming die zich omtrent zijn persoon heeft voltrokken in de afgelopen twee eeuwen. Vanuit verschillende perspectieven is hij door verschillende

|pag. 6|

auteurs belicht en als held, icoon of marginaal figuur naar voren geschoven. Verschillende associaties zijn met zijn historische persoon verbonden, van landverrader tot democratisch hervormer, en hierdoor is een sterk uiteenlopende beeldvorming ontstaan, die zich op het eerste gezicht niet eenvoudig laat verklaren.
     Joan Derk van der Capellen tot den Pol dient dan ook als casus en het onderzoek stelt zich de vraag welke associaties zich door de tijd verbonden hebben aan zijn persoon en hoe deze beeldvorming zich heeft ontwikkeld? Om zodoende aan te tonen, dat Van der Capellen het niveau van exemplarisch figuur ontstegen is en daarom bestempeld kan worden als lieu de mémoire.

Standplaatsgebondenheid in verschillende periodes
     Om deze vraag verder te kunnen onderzoeken, is het van belang om een beter zicht te krijgen op de beeldvorming over Van der Capellen en de verschillende associaties, die door de eeuwen heen aan zijn persoon verbonden zijn. Het onderzoek beoogt dit te bereiken door de verschillende tijds- en groepsgebonden beschrijvingen van Joan Derk van der Capellen tot den Pol in elkaars perspectief te plaatsen en daaruit de kernwaarden en associaties te ontleden, die door de verschillende auteurs aan Van der Capellen zijn toebedeeld. Het is belangrijk om hierbij in het oog te houden, dat exemplarische figuren niet per definitie sociaal gewenste figuren zijn. Sociale en culturele gedragsnormen ontstaan namelijk niet alleen in het veld van sociale wenselijkheid, maar ook in zeer uiteenlopende situaties, waarin bijvoorbeeld gezocht wordt naar een collectieve zondebok of antiheld.18 [18. W. Frijhoff, Heiligen, idolen, iconen (Nijmegen 1998) 20-21.] Niet alleen de positieve beeldvorming komt aan bod, maar ook de kritische kanttekeningen.
     Met het oog op de tijds- en groepsgebondenheid van de beschrijvingen, is het ook van belang om een blik te werpen op de ontwikkelingen van de historiografie over de patriottentijd. Na het verdrijven van de Franse overheerser richtte men zich in Nederland op de toekomst. De periode 1780-1813, en dan met name de patriottentijd van 1780-1787, was een turbulente periode geweest, die voor menigeen getekend werd door onderlinge strijd en het verval van de Republiek. Deze periode gaf weinig reden om trots op terug te kijken en de blik werd van deze periode afgewend. Toen de tijd daar was om over deze periode te schrijven, werd de geschiedschrijving dan ook door het negatieve imago beïnvloedt. De patriottentijd werd gezien als de opmaat naar het ineenstorten van de Republiek en dit beeld kwam duidelijk terug in de geschiedschrijving.19 [19. P.B.M. Blaas, ‘De patriottenbeweging als epiloog: rond Colenbranders Patriottentijd’, in Th.S.M. van der Zee, J.G.M.M. Rosendaal en P.G.B. Thissen (red.), 1787: De Nederlandse revolutie? (Amsterdam 1988) 19.] Dit ‘decline and fall’ principe waarmee de patriottentijd bekeken werd, kende zijn hoogtepunt in het werk van Herman Colenbrander, die deze periode als epiloog zag van het bestaan van de Republiek. Rond 1900 werd er echter gebroken met dit ‘decline and fall’ denken en werd er gesteld, dat de patriottentijd bekeken moest worden als het begin van een vernieuwingsperiode. Een periode, die aan de vooravond stond van de opbouw van de Nederlandse democratie. De patriottentijd werd niet langer vanuit een ‘decline and fall’ perspectief gezien, maar vanuit een ‘rise and progress’ perspectief bekeken. Een visie, die in de jaren zestig van de twintigste eeuw zijn hoogtijdagen kende. Vanaf de jaren tachtig werd deze periode echter bekeken vanuit een dubbelperspectief, waarbij werd erkend dat de patriottentijd een overgangsperiode was waar

|pag. 7|

oud en nieuw door elkaar liepen.20 [20. Idem, 23-26.] De patriottentijd was niet langer enkel het sluitstuk van het ancien régime of een toekomstgerichte hervormingsbeweging, maar met name een hervormingsbeweging aan het einde van het ancien régime, die de weg had vrijgemaakt voor latere democratische hervormingen.
     Naast de invloed van het ‘decline and fall’ en ‘rise and progress’ perspectief, was ook de achtergrond van de auteur van invloed op de geschiedschrijving over de patriottentijd. Daarbij valt onderscheid te maken tussen de ideologische en professioneel historische achtergrond. Was de auteur een liberaal staatsman, die een historisch essay schreef of een academisch historicus uit de confessionele hoek? Invloeden, die hun uitwerking hadden op het beeld, dat door een auteur gecreëerd werd. Een confessioneel auteur moest weinig hebben van de vernieuwingsverschijnselen, die de patriottentijd met zich mee bracht. Terwijl een liberaal auteur juist bewondering kon opbrengen voor de nieuwe politieke denkbeelden. De verzuiling aan het einde van de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw zorgde ervoor, dat een beeld daardoor ook breed gedragen werd in de desbetreffende zuil.21 [21. P. van Dam, Staat van verzuiling. Over een Nederlandse mythe (Amsterdam 2011) 11-12.] Daarnaast speelde ook de professioneel historische achtergrond van een auteur een belangrijke rol. In de negentiende eeuw waren de grote geschiedschrijvers voornamelijk staatsmannen, die vanuit hun eigen ervaring en ideologische achtergrond onderwerpen aansneden en behandelden. De relatie tussen ideologie en ervaring bepaalde hun blik op de geschiedwetenschap. Dit veranderde echter langzaamaan na de aanstelling van Robert Fruin als hoogleraar geschiedenis te Leiden, waarmee een verwetenschappelijkingsproces in de geschiedschrijving werd ingezet.22 [22. J. Tollebeek, De toga van Fruin. Denken over geschiedenis in Nederland sinds 1860 (Amsterdam 1996) 5-7.] Uitgangspunt werd een objectieve geschiedschrijving. Historici werden in hun schrijven nog wel beïnvloed door theoretische stromingen, maar niet langer door persoonlijke achtergrond of sentiment.
 
 
Van de achttiende tot de eenentwintigste eeuw
     Het verdere onderzoek richt zich op de analyse van de verschillende kernwaarden en het achterhalen van de uiteenlopende associaties. Daarvoor schetst het onderzoek wel een beeld van de polarisatie in de achttiende eeuw, maar gaat het hier verder niet uitgebreid op in, omdat deze beeldvorming in de historische werken over Van der Capellen en de patriottentijd al uitgebreid aan bod komt. Het is voor dit onderzoek interessanter om de ontwikkeling van de beeldvorming vanaf de negentiende eeuw in kaart te brengen, te analyseren en in het perspectief te plaatsen van dit polariserende beeld.
     In het eerste hoofdstuk zal echter wel een tijdsbeeld van de achttiende eeuw, de patriottentijd en de gebeurtenissen waar Van der Capellen aan bijgedragen heeft, worden geschetst. Dit achttiende-eeuwse tijdsbeeld zal enerzijds als uitgangspunt dienen om de latere beeldvorming mee in perspectief te plaatsen. Anderzijds zal het ook een beeld geven over de positie van Van der Capellen in deze periode. Na het verdrijven van de Fransen aan het begin van de negentiende eeuw, bleef het in de geschiedschrijving lang stil over de voorafgaande periode en de patriottentijd in het bijzonder. Pas halverwege de negentiende eeuw werd er weer voor het eerst in kleine mate over de patriottenbeweging geschreven. Het tweede hoofdstuk onderzoekt de hernieuwde interesse voor de patriottentijd in de negentiende eeuw,

|pag. 8|

de historische kijk op deze periode in het tijdvak 1850-1900 en de beeldvorming, die zich daardoor over Van der Capellen ontwikkelde. Aan de andere kant van de oceaan ontstond er in de periode 1890-1920 in de Verenigde Staten echter een enorme belangstelling voor de Nederlandse cultuur en geschiedenis. De rol van de Republiek en de patriotten in de Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd kreeg brede aandacht. Ook de rol, die Van der Capellen heeft gespeeld, werd belicht en het beeld dat hieruit ontstond, week wezenlijk af van het beeld, dat in Nederland in de negentiende eeuw was ontstaan. Het derde hoofdstuk gaat verder in op het Amerikaanse beeld en de invloed, die dit heeft gehad op de Nederlandse beeldvorming.
     In Nederland zelf was er echter rond 1900 ook een breuk zichtbaar met de dominante geschiedschrijving uit de negentiende eeuw. De kijk op de patriottentijd veranderde en dit had zijn invloed op de beeldvorming over Van der Capellen. Murck de Jong en de Romeins plaatsten hem in een totaal ander perspectief dan hun negentiende-eeuwse voorgangers. De beeldvorming, die dat verder veroorzaakte, wordt verder besproken in hoofdstuk vier. De naam van Joan Derk van der Capellen heeft al vanaf zijn eerste politieke optredens in de Ridderschap van Overijssel discussie opgeroepen en deze discussie is in de achttiende, negentiende, twintigste en eenentwintigste eeuw blijven bestaan. Al vanaf het einde van de achttiende eeuw ontstond een tweeledig en polariserend beeld over zijn persoon. Vaak beïnvloedt door politieke en ideologische achtergrond van de auteur. Hoofdstuk vijf richt zich op de ontwikkeling van dit polariserende beeld, betrekt hierbij het publieke debat en kijkt of deze polarisatie vandaag de dag nog steeds aan de orde is. Uiteindelijk zal de analyse aan de hand van deze casestudy over Van der Capellen aan moeten tonen welke associaties zich aan Van der Capellen verbonden hebben, hoe deze beeldvorming zich heeft ontwikkeld en of Joan Derk van der Capellen tot den Pol de geschikte persoon is om de rol van immateriële plaats van herinnering in te vullen.

|pag. 9|

I. Het leven van een patriot in de achttiende eeuw

     Tot in de achttiende eeuw was de samenleving gebaseerd op een standenmaatschappij, waarin iemands sociale leven, rechten en plichten werden bepaald door de stand waartoe deze persoon behoorde.23 [23. B. Altena en D. van Lente, Vrijheid & Rede. Geschiedenis van Westerse samenlevingen 1750-1989 (Hilversum 2006) 48.] In de Republiek der Verenigde Nederlanden was dit niet anders en ook toegang tot de macht werd bepaald door dit standensysteem, waardoor een groot deel van de bevolking hiervan was uitgesloten. In de achttiende eeuw nam het verzet tegen de bestaande machtsverhoudingen echter toe. Dit verzet begon met de Plooierijen begin achttiende eeuw in het oosten van de Republiek en zette zich voort toen stadhouder Willem IV tot aan zijn overlijden in 1751 steeds meer macht naar zich toe wist te trekken. Hij werd in alle gewesten benoemd tot stadhouder, aangesteld als kapitein-generaal van het leger en admiraal van de vloot, zijn positie werd erfelijk in zowel mannelijke als vrouwelijke lijn, en in Gelderland, Utrecht en Overijssel wist hij de regeringsreglementen uit de zeventiende eeuw te herstellen. Wat inhield, dat hij alle ambtenaren van alle bestuurscolleges in deze gewesten mocht benoemen of deze benoemingen moest goedkeuren.24 [24. F. Wielenga, Geschiedenis van Nederland. Van de opstand tot heden (Amsterdam 2012) 167-176.] Na zijn overlijden was deze macht ook voorbehouden aan zijn zoon Willem V. Deze werd in 1751 officieel op drie jarige leeftijd de nieuwe stadhouder. Tot 1766 kwamen deze verantwoordelijkheden echter via voogdij bij zijn moeder, Anna van Hannover, en na haar overlijden bij haar adviseur, de hertog van Brunswijk-Wolfenbüttel, terecht. Deze bleef ook na 1766 grote invloed houden op Willem V en het bestuur van de Republiek. Via de Acte van Consulentschap verplichtte de nieuwe stadhouder zichzelf namelijk om de hertog als zijn voornaamste adviseur te behouden.25 [25. G.J. Schutte, Oranje in de achttiende eeuw (Amsterdam 1999) 65-66.] Daar Willem V zich niet altijd interesseerde voor de politiek, leek het soms of hij een marionet van de hertog was geworden.
     Naast de hertog was ook de relatie met Engeland van grote invloed op de politieke lijn, die Willem V volgde. Al vanaf het huwelijk van Willem II met Marie Stuart was er grote sympathie voor Engeland vanuit de Oranjes. De Engelse troonsbestijging van Willem III en het huwelijk van Willem IV met Anna van Hannover veranderden hier weinig aan.26 [26. Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 174-175.] De hertog van Brunswijk en Engeland waren van grote invloed op de politiek van Willem V en onder zijn tijdgenoten ontstond een beeld van besluiteloze bestuurder, die het landsbelang verkwanselde ten koste van Engeland. De internationale ontwikkelingen waren ook niet in het voordeel van de stadhouder. De achttiende eeuw was de eeuw van de Verlichting, de Romantiek, de Amerikaanse vrijheidsstrijd en de Franse Revolutie. Een eeuw vol van theoretische en praktische politieke verandering, die zijn uitwerking op de Republiek niet miste. De Verlichting zorgde ervoor, dat ook gegoede burgers met politieke theorie bekend raakten en de Amerikaanse vrijheidsstrijd kon onder een groot deel van de bevolking op sympathie rekenen.27 [27. Idem, 166.] Niet alleen door de overeenkomsten, die zij zagen met de Nederlandse Opstand, maar ook door de tegenslag die Engeland zou ondervinden bij een definitieve Amerikaanse onafhankelijkheid.

|pag. 10|

     In een tijd van politieke verandering stelde Willem V zich echter op als een conservatief vorst, die de macht niet graag uit handen gaf. Politieke vernieuwing en bestuurlijke verandering waren niet aan hem besteed. Onder zijn bestuur werd het regentennetwerk doorgelicht en via patronage en de regeringsreglementen versterkt met trouwe Oranjegezinde dienaars. Ook werden de oude privéleges in stand gehouden, floreerde de oligarchische bestuurscultuur en kreeg de macht van de stadhouder zelfs soevereine trekjes. Dit druiste volledig in tegen de nieuwe politieke gedachtes en de hang naar politieke invloed onder de gegoede burgers. Daarnaast leidden ook standpunten in zowel binnenlandse als buitenlandse politieke kwesties tot beroering onder de bevolking. Willem V opteerde voor versterking van het landleger boven investering in de vloot, sprak zich uit tegen de Amerikaanse opstandelingen en wilde een in de Republiek gelegerde brigade beschikbaar stellen aan Engeland in de strijd tegen de Amerikanen.28 [28. Schutte, Oranje in de achttiende eeuw, 72-74.] Standpunten, die in de oligarchische bestuurslaag breed gedragen werden, maar onder de bevolking op minder steun konden rekenen, omdat deze voordelig uitpakten voor Engeland, maar niet altijd het beste belang van de Republiek dienden.
     Aan het einde van de jaren zeventig van de achttiende eeuw kon Willem V niet meer aan een confrontatie met Engeland ontkomen. Ondanks zijn sympathie voor Engeland, had de Staten-Generaal een aantal beslissingen genomen, die de Engelsen tegen de borst stuitten. Zo koos de Republiek steeds vaker voor neutraliteit in plaats van partij voor Engeland, bevoorraadde de Republiek de Amerikaanse gebieden voor, tijdens en na hun onafhankelijkheidsstrijd en wilde zij zich aansluiten bij het Verbond van Gewapende Neutraliteit, een alliantie voornamelijk gericht tegen Engeland, om de rechten van neutrale zeevarende naties te beschermen. Dit was voor de Engelsen de druppel en zij verklaarden eind 1780 de oorlog aan de Republiek.29 [29. J. Roegiers en N.C.F. van Sas, ‘Revolutie in Noord en Zuid (1780-1830)’, in J.C.H. Blom en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden (Baarn 2006) 222.] In tegenstelling tot zijn voorvaders kwam Willem V niet als redder of held uit deze oorlog. Zijn tandeloze optreden en ongeïnteresseerde indruk bij nederlagen of overwinningen, deden zijn reputatie geen goed. De onrust nam toe in de Republiek, het stadhouderlijk gezag kwam steeds verder onder druk te staan. De patriottenbeweging vormde zich en teleurgesteld over de zwakte van de Republiek streefden zij naar herstel en medezeggenschap in het lokale bestuur.30 [30. Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 176.] Er brak een politiek zeer onrustige periode uit in de Republiek.
     Naarmate de oorlog met de Engelsen vorderde, vonden de patriotten steeds meer steun in de Republiek en wonnen zij terrein. In 1787 was de Republiek zelfs verdeeld tussen patriotsgezinde gebieden en Oranjegezinde gebieden, waarbij de patriotten in Holland, Utrecht en Overijssel de boventoon voerden en de Orangisten het moesten stellen met Friesland, Zeeland en delen van Gelderland. De stadhouder was zelfs vanuit zijn residentie in Den Haag gevlucht naar Nijmegen.31 [31. Idem, 180-182.] De ondergang van de patriotten diende zich echter aan toen prinses Wilhelmina richting Den Haag vertrok om de terugkeer van de stadhouder te eisen. Bij Goejanverwellesluis werd zij echter tegengehouden door een groep patriotten. Voor haar broer, Frederik Willem II, de koning van Pruisen, het sein om de Pruisische legers naar

|pag. 11|

de Republiek te sturen en de patriotten te straffen voor de belediging van zijn familienaam.32 [32. Wielenga, Geschiedenis van Nederland, 180-182.]
Het Pruisische leger was veel te sterk voor de patriotten en zij werden zonder moeite aan de kant geschoven, waarna in september 1787 het stadhouderlijk gezag in de gehele Republiek werd hersteld. De rust was hier echter niet mee teruggekeerd. In de periode 1787-1795 verloor de stadhouder, ondanks een grote bestuurlijke zuivering, steeds meer steun en werd de Republiek een speelbal van de internationale grootmachten. Toen de Franse legers de Republiek binnenvielen in 1795, brachten zij veel gevluchte patriotten met zich mee. Zij zagen met Franse steun hun kans schoon en nadat de stadhouder het land was ontvlucht, riepen zij de Bataafse Republiek uit.33 [33. Idem, 193-194.] Het zou een vazalstaat worden van de nieuwe Franse republiek en uiteindelijk de opmaat vormen voor de Franse overheersing aan het begin van de negentiende eeuw.
 
 
Leven en polarisatie
     In het huis van zijn grootvader te Tiel zag Joan Derk van der Capellen in het midden van deze onrustige achttiende eeuw op 2 november 1741 het levenslicht. Als de zoon van Frederik Jacob Derk van der Capellen en Anna Elisabeth van Bassen was hij gezegend met een adellijke titel. Het grootste deel van zijn opvoeding vond echter plaats onder de hoede van zijn grootvader Derk Reinier van Bassen, oud-burgermeester van Arnhem, die na zijn rol in de Plooierijen uit de stad was verbannen. Deze stond hem een klassieke opvoeding voor en vanaf mei 1752 bezocht Van der Capellen dan ook de Latijnse school in ’s-Hertogenbosch, om vervolgens vanaf 1758 tot 1763 rechten te studeren aan de universiteit van Utrecht. Hoewel hij Utrecht verliet zonder papieren of diploma, maakte hij zich daar wel eigen met de Engelse taal.34 [34. W.W. van der Meulen, ‘Joan Derk van der Capellen tot den Pol’, in Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek I (Leiden 1911) 578-579.] Daar kwam hij ook in aanraking met verschillende Britse politieke werken, waarvan hij er later ook enkelen zou vertalen. Tot aan zijn huwelijk met Hildegonda Anna Bentinck in 1766 leidde Van der Capellen een leeg en zwervend bestaan. Na zijn huwelijk zou daar echter verandering in komen. Van der Capellen ging zich toeleggen op een politieke carrière en probeerde toegelaten te worden tot zowel de Ridderschap van Nijmegen als de Ridderschap van Zutphen. Dit lukte hem om verscheidene redenen niet, waarna hij zijn aandacht verlegde naar de provincie waar zijn vrouw geboren was, Overijssel. Een aankoopconstructie van de havezate Bredenhorst en steun van stadhouder Willem V zorgden er uiteindelijk voor dat hij in 1772 toegelaten werd tot de Ridderschap van Overijssel. Hiermee had hij zichzelf ook toegang verschaft tot de Statenvergadering van dit gewest en invloed op het politieke besluitvormingsproces van Overijssel.35 [35. Idem, 578-579.] In oktober 1772 woonde hij zijn eerste vergadering van de Staten en de Ridderschap bij en sloot hij een moeizame periode van admissiepogingen af.
     In 1773 liet Van der Capellen zich voor het eerst politiek gelden, door zich, ondanks de aanwezigheid van Willem V bij de vergadering, uit te spreken voor de versterking van de vloot en tegen de versterking van het leger. Dit was tegen de wil van de stadhouder in en de eerste wig was al tussen Van der Capellen en de Oranjepartij gedreven. Vanaf 1775 trad hij

|pag. 12|

echter pas echt op de voorgrond, door in dat jaar zijn steun uit de spreken voor de Amerikaanse opstandelingen en hun Franse bondgenoten. In 1775 gaf hij in de Statenvergadering tevens een rede, waarin hij zich uitsprak tegen het uitlenen van de Schotse Brigade aan Engeland ten gunste van de strijd in Amerika. Hij keerde zich hiermee tegen Engeland, daarmee ook expliciet tegen de stadhouder, en toonde zich zo een voorstander van de Amerikaanse vrijheidsstrijd. Diezelfde rede liet hij drukken en verspreiden onder de bevolking om de publieke opinie te beïnvloeden, iets wat nog nooit eerder was vertoond. Dit zorgde dan ook voor veel ophef onder de andere leden van de Ridderschap, die zich afkeerden van zijn politieke gebruiken. Deels onder de druk van diezelfde publieke opinie zag Engeland uiteindelijk af van het verzoek de Schotse Brigade te lenen. Ondertussen liet Van der Capellen binnenlandse politieke kwesties ook niet ongemoeid.36 [36. Van der Meulen, ‘Joan Derk van der Capellen tot den Pol’, 579-580.] In april 1778 opende hij in de Statenvergadering de aanval op de drostendiensten in Overijssel. De drost van Twente, de graaf van Heiden Hompesch was woedend en stuurde aan op zijn vertrek uit de Ridderschap. Zijn pleidooi tegen de drostendiensten had een heftige toon en wederom publiceerde Van der Capellen deze rede ook voor het volk. Op grond van de ‘taxatoire en ongemesureerde expressiën, en het doen drukken en divulgeren van dezelve’,37 [37. J.B. Celta, Jonkheer Johan Derk van der Capellen, heer van den Pol beschreven in de ridderschap van Overyssel. Regent I (Utrecht 1779) 204.] werd hij uiteindelijk in oktober 1778 geschorst als Statenlid en werd hem ook de toegang tot de Ridderschap ontzegd. Van der Capellen had zich in zijn korte periode als lid van de Overijsselse Ridderschap onder de andere leden niet bepaald geliefd gemaakt. Hij had zichzelf zelfs lijnrecht tegenover de andere adel geplaatst en positie ingenomen tegen de stadhouder en de Oranjepartij.
     Via de officiële kanalen was Van der Capellen politiek lam gelegd, maar dat betekende niet dat hij zich stil hield. Hij maakte zich sterk voor de jonge Amerikaanse staat en stuurde aan op formele erkenning, die de Verenigde Staten uiteindelijk in 1782 kreeg van de Staten-Generaal. Daarnaast bleef hij ook bezig met de afschaffing van de drostendiensten en ging dit hand in hand met zijn strijd om re-admissie. Door verschillende misstanden van de drost van Twente aan de kaak te stellen, probeerde hij de publieke opinie op zijn hand te krijgen. Dit resulteerde in massale adres-bewegingen vanuit de Overijsselse bevolking ten gunste van het afschaffen van de drostendiensten en de re-admissie van Van der Capellen.
Deze opzet slaagde deels in 1782, in november werd Van der Capellen weer toegelaten tot de Ridderschap en de Statenvergadering. In de daaropvolgende Statenvergadering in 1783 werden de drostendiensten definitief afgeschaft.38 [38. G.T. Hartong (red.), Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784) (Borne 1981).] Door heel het land werden de overwinningen door patriotten, burgers en boeren gevierd. Gedenkpenningen werden geslagen, gedichten werden geschreven en feesten werden ter ere van hem gevierd, waarvan de Doelenmaaltijd in april 1783 de bekendste was. Dit feest bracht namelijk patriotten vanuit de gehele Republiek bij elkaar, en zou aan de basis liggen van een handvol andere landelijke patriottenvergaderingen. Onder burgers, boeren en patriotten had Van der Capellen een absolute heldenstatus bereikt, die door zijn tegenstanders met lede ogen werd aangezien.
     Zijn grootste wapenfeit in de periode van zijn uitsluiting vond echter in 1781 plaats. In dat jaar schreef hij Aan het Volk van Nederland. Een vurig betoog, dat enerzijds als bewijs moest dienen dat de macht van de stadhouder absolutistische trekken begon aan te nemen, wat

|pag. 13|

geheel in strijd met de oorspronkelijke bedoeling van de Unie van Utrecht, en dat deze ontwikkeling ten grondslag lag aan de teloorgang van de Republiek. Anderzijds was het een oproep aan alle burgers om terug te grijpen op hun oude rechten en vrijheden, zoals vastgelegd in de Unie van Utrecht, en de stadhouder van betere raadslieden te voorzien. Het betoog werd afgesloten met enkele eisen, die nodig waren om de wantoestanden in de Republiek op te lossen.39 [39. W.F. Wertheim en A.H. Wertheim-Gijse Weenink, Aan het Volk van Nederland. Het democratisch manifest van Joan Derk van der Capellen tot den Pol 1781 (Weesp 1981) 140-143. Zie verder als Wertheim en Wertheim-Gijsse Weenink, Joan Derk van der Capellen tot den Pol 1781.] Belangrijkste hierin was de oproep van Van der Capellen om democratische gekozen lokale burgercomités en vrijkorpsen op te richten, onder verwijzing naar artikel 8 uit de Unie van Utrecht, om de burgerlijke vrijheid te beschermen. Het pamflet zorgde voor een verdere polarisatie in de strijd van de patriotten tegen de stadhouder en de regentenoligarchie, en maakte de tegenstellingen in de Republiek alsmaar groter.
     Na zijn re-admissie was Van der Capellen vooral gericht op het opzetten van de voorgenoemde burgercomités en vrijkorpsen, en het bewerkstelligen van een bondgenootschap tussen de Republiek en Frankrijk. Beide doelen waren deels ingegeven door de vrees voor een Pruisische inval, gezien de familiebanden tussen prinses Wilhelmina en de Pruisische koning. Een vrees, die na zijn dood niet ongegrond bleek te zijn. Het bondgenootschap met Frankrijk werd in 1785 afgesloten en maakte hij niet meer mee. De oprichting van vrijkorpsen ging voortvarender en Van der Capellen was zelfs nog kortstondig officier van het Zwolse vrijkorps. Van der Capellen had tijdens zijn leven niet alleen gevochten voor zijn politieke idealen, maar ook voor zijn broze gezondheid. Op 6 juni 1784 kwam er een einde aan zijn strijd, toen hij na een kort ziekbed overleed. Hij werd begraven te Gorssel en na de omwenteling van 1787 werd zijn grafmonument in september van dat jaar geschonden. Een jaar daarna in augustus 1788 werd zijn graf met buskruit zelfs totaal vernield. Later bleek dat zijn stoffelijke overschot na de eerste aanval al was verplaatst naar een familiegraf.40 [40. Van der Meulen, ‘Joan Derk van der Capellen tot den Pol’, 582.] Het laat echter wel de enorme polarisatie omtrent zijn persoon duidelijk zien.
     Ten tijde van zijn dood was Van der Capellen verworden tot het boegbeeld van de patriottenbeweging en na zijn dood kreeg hij onder de patriotten een heldenstatus toebedeeld. Zijn neef, Robert Jasper van der Capellen tot den Marsch, prees in zijn memoires de oprechte idealen van Van der Capellen en zijn inzet voor de patriottistische zaak.41 [41. R.J. van der Capellen tot den Marsch, Memorie van den heere van de Marsch: by vonnis van den hove van Gelderland, den 8 augustus 1788. Na de geweldige Pruisische omkering der Republiek, verwezen tot de straffe des doods (Duinkerken 1791) x-xvi.] Adriaan van der Kemp, zijn vriend en distributeur van Aan het Volk van Nederland, beschreef hem zelfs als een groots en wijs staatsman.42 [42. J.B. Celta, Jonkheer Johan Derk van der Capellen, iii-xi.] Aan de andere kant werd hij door de Orangisten als landverrader en bron van het kwaad gezien. De beelden konden niet verder uitelkaar liggen. De naam van Van der Capellen zorgde voor een grote bewondering of voor een immense afkeer. Een tussenweg was er in de achttiende eeuw niet.

|pag. 14|

II. De opkomende beeldvorming in de negentiende eeuw

     Met het begin van de negentiende eeuw viel ook de aandacht voor de patriottentijd weg. Het verdrijven van de Franse overheersers maakte ruimte vrij voor reflectie en zelfverwijt over de oorzaken van deze Franse onderdrukking. Dit gold voor zowel de Oranjepartij, als de democraten-patriotten en aristocraten. De Oranjepartij ging gebukt onder het dynastieke streven en het zelfverkozen ballingschap, de democraten-patriotten voelden de schuld over het bondgenootschap dat de Fransen had binnengehaald, en de aristocraten hadden met hun strijd voor behoud van de regentenoligarchie de crisis in de Republiek versneld en verergerd. Verzoening binnen het nieuwe koninkrijk werd het ideaal, vooruit kijken was het streven, terug over de schouder een taboe. Het mislukte verleden werd weggestopt en de nadruk lag niet langer op partijzucht, maar op vaderlandsliefde.43 [43. W.H. de Beaufort, ‘Oranje en de democratie. (1784-1787)’, De Gids 39 (1875) 211-212.] Naar de patriottentijd werd niet omgekeken en het bleef lang stil over deze periode. Geschiedschrijvers en historici uit de negentiende eeuw hadden enkel nog aandacht voor de middeleeuwen, de zestiende eeuw en de zeventiende eeuw, de hoogtijdagen van de Republiek. De enige aandacht voor de achttiende eeuw ging uit naar de Bataafse en Franse periode, het begin van de achttiende eeuw en de patriottentijd van 1780 tot 1787 werden verwaarloosd. Als er al over geschreven werd, was het als onderdeel van een overzichtswerk, zoals bijvoorbeeld bij Guillaume Groen van Prinsterer het geval was.44 [44. G. Groen van Prinsterer, Handboek der geschiedenis van het Vaderland (Amsterdam 1876).] Opzichzelfstaande publicaties en studies naar de patriottentijd verschenen er niet. Willem Hendrik de Beaufort verbrak echter de ban, toen hij in De Gids van 1875 een uitgebreid artikel over de patriottentijd schreef.45 [45. W.W. van der Meulen, ‘Levensbericht van Mr W.H. de Beaufort (1845-1918)’, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1932) 44.] Hij was zo in meerdere opzichten een uitzondering voor zijn tijd en baande de weg voor andere geschiedschrijvers om deze periode nader te onderzoeken.
 
 
Verschillende beelden in de marge
     De Beaufort was opvallend liberaal voor zijn conservatieve komaf, distantieerde zich van de streng-rechtzinnige lijn binnen de gereformeerde beweging en was als politicus een tolerante, anti-confessionele liberaal in de Thorbeckiaanse traditie. Hij voelde zich een echte regent en behoorde daarmee tot de oud-liberalen binnen de liberale partij. Hij was ook meer politicus dan historicus en zijn politieke achtergrond scheen dan ook door in zijn geschiedkundige essays.46 [46. J.P. de Valk en M. van Faassen, Dagboeken en aantekeningen van Willem Hendrik de Beaufort 1874-1918 (Den Haag 1993) xi-xviii en xxiv.] Hij schreef in 1875 in ‘Oranje en de democratie. (1784-1787)’ over de patriottentijd en de verhoudingen tussen Oranjepartij, aristocraten en democraten. In dit artikel bracht De Beaufort de strijd van de patriotten terug tot een tegenstelling tussen de democraten aan de ene kant en de aristocraten en de Oranjepartij aan de andere kant. Ondanks dat de aristocraten uit waren op een stadhouderloze bestuursvorm, bracht de vernieuwingsdrang van de democraten de behoudende partijen bij elkaar. Dit speelde zich volgens De Beaufort af tegen de achtergrond van een tanende Nederlandse staat, die noch republikeins, noch monarchaal, noch aristocratisch en noch democratisch was en in zijn praktische werking achterbleef bij de

|pag. 15|

nieuwe theoretische basis van het natuurrecht. De Republiek was een staatsvorm in verval, die noch berustte op goddelijk gezag van bovenaf, noch steunde op volkssoevereiniteit van onderen.47 [47. De Beaufort, ‘Oranje en de democratie’, 214 en 221.] In deze situatie van verval ontstond echter binnen de Staatsgezinde partij in de landsprovinciën een democratische vleugel, die vernieuwing predikte.
     Volgens De Beaufort was hier een aanzienlijke rol in weggelegd voor Van der Capellen, “want de ridder die met een tooverstaf van moed en welsprekendheid deze slapende schoone in het bosch deed ontwaken was de Overijsselsche edelman Joan Derk van de Capellen van de Poll. Met hem vangt het leven der democratische partij op praktisch staatkundig gebied aan.”48 [48. Idem, 219.] De Beaufort was Van der Capellen goed gezind en zag een soort van gelijke in hem, gezien de overeenkomsten in afkomst, opleiding en politieke idealen.49 [49. Valk en Faassen, Dagboeken en aantekeningen, xi-xii en xiv-xvi.] De Beaufort bestempelde Van der Capellen als een leider der democraten en een edelman, die de volkspartij versterkte, niet uit eigen belang, maar met enkel zuivere beweegredenen. Toch was hij ook kritisch op de democratische partij en zijn voorman, en laakte hij het feit dat er nooit toenadering was gezocht tot Willem V en de Oranjepartij om het conflict op te lossen. Ondanks dat hij dit niet weet aan de persoonlijke wrok tussen Van der Capellen tot den Pol, en later Van der Capellen tot de Marsch, en Willem V, maar aan de onkunde waarvan beide Capellens de prins beschuldigden, was De Beaufort opvallend positief over de prins. Niet zijn capaciteiten, maar zijn conservatieve aard zorgden er volgens hem voor, dat de prins niet bij machte was het politieke tij te keren.50 [50. Idem, 229-230 en 237-238.] Het uitblijven van een oplossing van het conflict, betekende ook meteen de ondergang van de democratische beweging, die op deze manier tot mislukken was gedoemd.
     Het beeld dat door De Beaufort over Van der Capellen werd geschetst, was echter een uitzondering en kon niet los gezien worden van zijn liberale achtergrond. Andere auteurs waren het erover eens, dat de Republiek in verval was en dat de democraten om uiteenlopende redenen geen kans van slagen hadden, maar velen schetsten ook een veel negatiever beeld over de patriotten zelf en dit drukte zijn stempel op de beeldvorming over Van der Capellen. Dit was al terug te zien bij Groen van Prinsterer, de confessionele staatsman en geschiedschrijver, die politiek en geschiedenis met een monarchaal-antirevolutionaire blik benaderde.51 [51. R.A.M. Aerts, De letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids (Amsterdam 1997) 120.] Hij schilderde de patriotten in zijn Handboek der geschiedenis van het Vaderland af als een lasterlijke revolutionaire groep, die enkel uit was op het ondermijnen van de stadhouder en het huidige staatsbestel. Hoewel Van der Capellen door hem wel werd aangemerkt als een leidend figuur in de landsprovinciën en volgens hem aan het spits der hervormers heeft gestaan, speelde hij slechts een marginale rol. De Hollanders waren toonaangevend binnen de patriottenbeweging en Van der Capellen speelde een rol in de marge, en dat ook nog eens bij de verkeerde partij.52 [52. Groen van Prinsterer, Handboek der geschiedenis van het Vaderland, 543-546, 569 en 591.] De doopsgezinde Jan Hartog opende zijn betoog over de patriotten nog positief, door ze weg te zetten als een democratische groepering. Daarin was een noemenswaardige rol weggelegd voor Van der Capellen, die de Engelse democratische ideeën naar Nederland haalde met zijn vertalingen en de aristocratie

|pag. 16|

een ferme slag toe wist te brengen door zijn verzet tegen de drostendiensten. Aan het einde van zijn verhaal was de toon echter omgeslagen. Waar hij zich in het begin nog afzette tegen het negatieve beeld van Groen Prinsterer, beschuldigde hij de patriotten aan het einde van zijn werk van ontrouw aan hun beginselen, waardoor zij zich hadden laten verleiden tot de revolutie.53 [53. J. Hartog, De Patriotten en Oranje. Van 1747-1787 (Amsterdam 1882) 83-84 en 244.] Ook voor Hartog waren de patriotten ten slotte niets meer dan een stelletje bandeloze en opgehitste volksdrijvers.
     Toch was er naast De Beaufort ook bij anderen een positiever geluid hoorbaar. Jérôme Sillem, één van de redacteuren van het liberale tijdschrift De Gids en afkomstig uit een gegoede Amsterdamse familie, toonde ook zijn sympathie voor de patriotten en was van mening, dat zij en één van hun vooraanstaande figuren gekend moesten worden. In de ogen van Sillem was er in de patriottentijd niemand, die meer van zich deed spreken dan Van der Capellen. Een democratische staatsman, die daarom de moeite waard was om nader te bekijken. Sillem maakte in De Gids van 1882 dan ook een eerste aanzet tot een biografie. Toch sloot hij zich ook aan bij de heersende gedachte, dat de patriottenbeweging geen blijvende invloed op het staatsleven kon uitoefenen, in een Republiek die steeds sneller tot ontbinding overging.54 [54. J.A. Sillem, ‘Joan Derck van der Capellen tot den Pol’, De Gids 46 (1882) 205-206.] Erkenning voor hun optreden aan het einde van de achttiende eeuw vielen de patriottenbeweging en Van der Capellen ten deel, maar een blijvende betekenis voor het Nederlandse politieke bestel hadden zij ook bij Sillem niet afgedwongen.
     Ook de doopsgezinde predikant Loosjes schetste in eerste instantie een positief beeld over Van der Capellen in zijn zoektocht naar de schrijver van Aan het Volk van Nederland. Hij zag in Van der Capellen een ijverige vaderlander en had veel aandacht voor zijn gevoerde binnenlandse politiek, waar grote vaderlandsliefde uit sprak. Toch was Loosjes ook kritisch en vond hij Van der Capellen ondanks zijn nobele persoonlijkheid, een ijdele en zelfingenomen man, die zich te vaak liet leiden door hoogmoed en wraakzucht. Hij was in zijn ogen een vrijheidsvriend en voorman der patriotten, maar nam het hem hoogst kwalijk, dat een edelman zich zo lasterlijk uitliet tegen prins Willem V.55 [55. A. Loosjes, Een krachtig libel. Studie over het pamflet Aan het Volk van Nederland (Haarlem 1886) 58-66.] Dat laatste met name naar aanleiding van zijn auteurschap van Aan het Volk van Nederland, dat werd vastgesteld door Loosjes. Hoewel het werk zijn waarde voor de letterkunde in Nederland had, was Loosjes er verder niet over te spreken. De aantijgingen tegen Willem V vond hij belachelijk, de uiteengezette theorieën hol en de redevoering over volksrechten hoogstens informatief. Het was enkel goed geschreven en daar had het zijn predicaat van krachtig libel aan te danken, maar het was en bleef een libel.56 [56. Idem, 102-108.] Een libel dat enkel niet vergeten mocht worden, door de vorm. Langs de maatstaven van een goed vaderlander kwam Van der Capellen er genadig vanaf bij Loosjes, maar wanneer zijn bekendste werk beoordeeld werd, volgde de kritiek. Zijn streven naar een beter vaderland was nobel, de manier waarop hij daar invulling aangaf, kon echter niet op goedkeuring rekenen.
     Toen de historicus Colenbrander in de laatste jaren van de negentiende eeuw zijn proefschrift over de patriottentijd schreef, zag het beeld er niet heel anders uit dan bij zijn voorgangers. Hij schilderde de patriottentijd af als een karikatuur van de eens zo grote geschiedenis van de Republiek en stelde dat het slechts een onderdeel was van de strijd tussen

|pag. 17|

de Engeland en Frankrijk.57 [57. H.T. Colenbrander, De Patriottentijd. Hoofdzakelijk naar buitenlandsche bescheiden. I (Den Haag 1897) 1-3.] Van der Capellen werd door de auteur erkend als de eerste, die democratische taal voerde in een vergaderzaal van een regeringslichaam in de Republiek. Een persoon, die ijveriger was dan menig landgenoot, maar daarentegen verweet Colenbrander hem een gebrek aan praktisch staatmans talent of kennis van zaken. Iemand, die de ongenoegens van de burgerij uitsprak en daardoor ook bekendheid verwierf, die hem vervolgens naar het hoofd zou stijgen. Hij gaf met zijn optredens de burgerij een stem, maar had volgens Colenbrander nauwelijks invloed op staatszaken. Hij zag in Van der Capellen dan ook een geest van de tweede rang, “wiens opgang een bewijs was van hoe leeg het land stond tegenover de oorspronkelijke vernuften.”58 [58. Idem, 117-118.] Hoewel door zijn optreden een noemenswaardig persoon, toch een kleurloos patriot in de marge, wiens opgang kenmerkend was voor de deplorabele toestand in de Republiek.
     De beeldvorming over de patriottentijd en Van der Capellen werd in de negentiende eeuw gekenmerkt door het ‘decline and fall’ principe. De patriottenbeweging was volgens dit principe door interne sociale en geografische verdeeldheid tot mislukken gedoemd en een hervormingsbeweging, die in combinatie met de buitenlandse inmenging, de ineenstorting van de Republiek versnelde en de laatste en beslissende klap gaf.59 [59. Blaas, ‘De patriottenbeweging als epiloog’, 19.] Het was voor alle auteurs een tweederangsperiode zonder noemenswaardig belang voor de Nederlandse geschiedenis in het algemeen. Politieke kleur en achtergrond bepaalden de variatie in de beschrijvingen over Van der Capellen. Onder de liberale auteurs was er, ondanks het negatieve tijdsbeeld, nog oog en erkenning voor de democratische idealen en het politieke optreden van Van der Capellen. Hij werd door deze auteurs erkend als democraat, leider in de landsprovinciën en hervormer, maar door het negatieve oordeel over de patriottentijd hadden deze positieve karakteriseringen weinig eeuwigheidswaarde. Onder de conservatieve en confessionele auteurs kwam Van der Capellen er langs de maatstaven van het nieuwe vaderlandsliefde nog genadig vanaf, omdat erkend werd, dat hij strijd voerde voor een beter, sterker en welvarender vaderland. Zodra het op zijn politiek aankwam, was de benoeming als democraat echter niet positief bedoeld en werden hem zijn stadhouderlijke laster en revolutionaire idealen verweten. Politieke achtergrond van de auteurs speelde zo een grote rol in de beeldvorming.
     Van der Capellen was een persoon waarvan kennis genomen moest worden, maar zeker geen grondlegger of erflater. Er ontstond een veelzijdig beeld, van democratisch idealist, naar marginaal patriot, tot lasterlijke oproerkraaier, die de Republiek met zijn revolutionaire idealen aan de rand van de afgrond had gebracht. Ondanks deze veelzijdigheid was er wel een rode draad te bekennen in de beeldvorming. Enerzijds was het oordeel over de patriottentijd nog te veel geënt op het verval en ineenstorten van de Republiek, anderzijds pasten zijn aantijgingen tegen de Oranjes niet bij de rol, die voor hen was weggelegd in de nieuwe natie en het bijbehorende natiebesef.60 [60. Huijsen, Nederland en het verhaal van Oranje, 16-20.] Zo bleef Van der Capellen, de veelzijdige beeldvorming ten spijt, een figuur in de marge zonder blijvende meerwaarde, die enkel noemenswaardig was door zijn politieke inspanningen, maar nog geen hoofdrol speelde in de nieuwe Nederlandse natie.

|pag. 18|

III. Een Overijssels edelman als Amerikaanse vrijheidsstrijder

     Zoals in het eerste hoofdstuk al naar voren is gekomen, heeft Van der Capellen zich tijdens zijn politieke carrière veelvuldig sterk gemaakt voor de Amerikaanse Vrijheidsstrijd en de erkenning van de nieuwe Amerikaanse staat. Hij sprak al in 1775 zijn steun uit voor de opstandelingen in Amerika en de formele erkenning van de Verenigde Staten was ten tijde van zijn politieke schorsing één van zijn belangrijkste speerpunten.61 [61. Romein en Romein-Verschoor, Erflaters van onze beschaving, 551 en 556.] Ondanks deze inspanningen werd er in de Nederlandse geschiedschrijving over Van der Capellen en de patriottentijd in de negentiende eeuw weinig aandacht besteed aan dit verband tussen de Amerikanen en Van der Capellen. De blik was meer gericht op zijn rol, die hij heeft gespeeld binnen de Republiek. De zojuist genoemde steun uit 1775 kwam in de negentiende-eeuwse geschiedschrijving niet aan bod en wanneer zijn standpunt tegen het uitlenen van de Schotse Brigade werd beschreven, was er enkel aandacht voor de consequenties, die dit had voor de binnenlandse politieke verhoudingen. Zoals bij Groen van Prinsterer het geval was, die dit verzet vertaalde als een poging de neutraliteit te behouden in het conflict tussen Frankrijk en Engeland, met als neveneffect het tegenwerken van de stadhouder.62 [62. Groen van Prinsterer, Handboek der geschiedenis, 545.] Ook wanneer zijn uitgebreide correspondentie met Amerikaanse politici al werd benoemd, was dit enkel in dienst van de Nederlandse zaken of belangen, die in de briefwisseling aan bod kwamen. Hartog had bijvoorbeeld alleen maar aandacht voor de briefwisseling tussen Van der Capellen en William Livingston, omdat hierin problematiek rondom de katholieke bevolking in de Republiek werd besproken.63 [63. Hartog, Patriotten en Oranje, 62.] Het duurde tot het einde van de negentiende eeuw, voordat er enigszins erkenning kwam voor zijn inspanningen ten behoeve van de Amerikaanse zaak. Sillem besteedde in zijn biografische artikel in De Gids aandacht aan zijn Amerikaanse betrekkingen en het was Colenbrander, die zich pas voorzichtig uitsprak over Van der Capellen als strijder te goeder trouw voor de Amerikaanse idealen, maar hier verder geen uitgebreide aandacht aan besteedde.64 [64. Sillem, ‘Joan Derck van der Capellen tot den Pol’, 237-238 en 263-279; Colenbrander, De Patriottentijd, 117.] In deze zelfde periode ontstond er aan de andere kant van de oceaan, in de Verenigde Staten, echter een enorme aandacht voor de Nederlandse cultuur en daarmee ook voor de rol, die Van der Capellen in de Amerikaanse geschiedenis heeft gespeeld.
     Aan het einde van de negentiende eeuw kwamen er rond het eeuwfeest van de Verenigde Staten van Amerika vragen naar boven over de afkomst van de Amerikaanse burger en de oorsprong van de Amerikaanse staat. Er ontstond een populaire stroming, die in verband met deze vragen, wilde breken met de dominante rol, die Engeland in de antwoorden speelde. Niet alleen hadden de Amerikanen zich tenslotte vrijgevochten van de Engelsen, daarnaast waren deze twee landen een eeuw later concurrerende grootmachten geworden. Nederland werd het nieuwe rolmodel en stond binnen deze stroming aan de basis van de Amerikaanse identiteit. Het feit dat Nederland op het wereldtoneel slechts een marginale rol speelde, gold hier als een voordeel. Tussen 1890 en 1920 werd Nederland, door gelijkenissen in de Nederlandse en Amerikaanse strijd voor onafhankelijkheid en door de steun vanuit Nederland tijdens de begindagen van de jonge Amerikaanse staat, een middelpunt voor vele

|pag. 19|

Amerikanen in hun zoektocht naar een nationaal verleden en de verklaring voor hun hedendaagse culturele identiteit. Het ging zelfs zover, dat Nederland in een populair tijdschrift in 1903 werd benoemd als moeder van de Amerikaanse staat.65 [65. A. Stott, Holland Mania. The Unknown Dutch Period in American Art & Culture (New York 1998) 9-10.] Er brak een ware Holland Mania uit, met een enorme interesse voor de Nederlandse geschiedenis en cultuur tot gevolg.

Van der Capellen, de Amerikaanse held
In de biografie, die Helen Fairchild in 1903 uitbracht over de naar Amerika geëmigreerde Van der Kemp, had zij naast de hoofdpersoon speciale aandacht voor Van der Capellen. Zij zag in hem een persoon, die zijn tijd ver vooruit was in politieke denkbeelden en verantwoordelijkheden. Iemand ook, die de liberale zaak en de Amerikaanse zaak nauw aan het hart lag en de Amerikanen daarin zeker drie keer op invloedrijke wijze van dienst is geweest. Niet alleen door zijn steun uit te spreken voor de Onafhankelijkheidsstrijd, maar ook door aan te sturen op financiële steun en aan te dringen op erkenning van de nieuw geformeerde staat.66 [66. H.L. Fairchild, Francis Adrian van der Kemp 1752-1829. An autobiography. Together with extracts from his correspondence (New York 1903) 30-32 en 65-66.] Ook Friedrich Edler, had ruime aandacht voor de rol, die Van der Capellen heeft gespeeld in de Amerikaanse onafhankelijkheid. Hij stelde zelfs, dat de Verenigde Staten hem grote dank en waardering verschuldigd was, voor zijn dappere steun aan de Onafhankelijkheidsstrijd toen niemand in de Republiek openlijk uit durfde te komen voor Amerikaanse onafhankelijkheid. Dank ging ook uit naar de vele pogingen, die Van der Capellen volgens de auteur ondernomen had, om leningen voor de jonge Amerikaanse staat bij elkaar te krijgen. Voor Edler was Van der Capellen een belangrijk adviseur voor de Amerikanen als het om financiële of politieke kwesties ging, getuige ook zijn contacten met John Adams, en zijn grote voorvechtersrol in de formele erkenning door de Staten-Generaal.67 [67. F. Edler, The Dutch Republic and the American Revolution (New York 1971) 31-32, 74-75, 208 en 224-225.]
     Vol ongeloof rapporteerde Fairchild aan het begin van de twintigste eeuw dan ook over het graf, waarin Van der Capellen op dat moment lag en waar niets verwees naar zijn enorme inzet voor de Amerikaanse staat. In dit licht moet dan ook de gedenkplaat gezien worden, die op 6 juni 1908 door The Holland Society of New York werd onthuld ter ere van Van der Capellen, als dank voor zijn grote inzet ten behoeve van de vrijheid en onafhankelijkheid van de Amerikaanse staat.68 [68. N.A. Cramer, Van der Capellen tot den Pol 1741-1784:benevens verslag van de feestelijke onthulling der gedenkplaat (Zwolle 1908) 26.] Een held, die zoveel had betekend voor de Verenigde Staten kon niet ongeëerd blijven, ongeacht zijn reputatie in eigen land. In de Nederlandse kranten werd er op kleine schaal over de onthulling bericht. Enkele kranten besteedden een beperkte ruimte aan de onthulling van de gedenkplaat. Opmerkelijk was hierbij, dat Van der Capellen hierin enkel beschreven werd als afschaffer van de drostendiensten en voorstander van de Amerikaanse onafhankelijkheid. Over zijn strijd tegen de stadhouder geen woord en enkel auteurs, die in de decennia voor de onthulling op een positieve wijze over hem hadden geschreven, De Beaufort, Sillem en Van der Meulen,

|pag. 20|

werden in de artikelen aangehaald.69 [69. ‘Joan Derck van der Capellen tot den Pol’, De Telegraaf, 6 juni 1908; ‘Een gedenkplaat’, Algemeen Handelsblad, 7 juni 1908; ‘Een gedenkplaat’, Nieuwsblad van het Noorden, 7 juni 1908; ‘Huldebetuiging J.D. v.d. Capellen tot den Pol’, Leeuwarder Courant, 8 juni 1908.] Een opmerkelijke breuk met de negentiende-eeuwse beeldvorming, die ook al zichtbaar werd in het Amerikaanse beeld.
     Van der Capellen werd door de Amerikanen weggezet als een Amerikaanse held, maar zij weken ook af van de heersende beeldvorming uit de negentiende eeuw. Waar zijn nalatenschap er in Nederland, een enkel positief geluid daargelaten, in de negentiende eeuw niet al te best vanaf kwam, zagen de Amerikanen zijn rol tijdens de patriottentijd en zijn aandeel in de Nederlandse geschiedenis een stuk positiever in. Van de wat kleurloze patriot in de marge, die het vooral op Willem V had voorzien, maar zelf weinig voorstelde, werd hij door de Amerikanen weggezet als een nobele en vooruitstrevende patriot. Fairchild beschreef hem als iemand, die zijn tijd ver vooruit was en zette hem weg als een eerlijke en openhartige democraat, die handelde in het belang van de bevolking. Zij bestreed ook het in Nederland heersende beeld van de patriottentijd als een mislukte periode, en stelde dat de patriotten, met Van der Capellen voorop, wel degelijk invloed hebben gehad op de ontwikkeling van persvrijheid en volksvertegenwoordiging.70 [70. Fairchild, Francis Adrian van der Kemp, 62-63 en 81-82.] Ook Edler week af van het heersende beeld in de negentiende-eeuwse Nederlandse historiografie en zette Van der Capellen neer als een prominente Nederlander en vooraanstaande patriot, die een nieuw soort politiek bedreef en het volk hierin betrok. In verschillende passages leek het zelfs of Van der Capellen door Edler werd beschouwd als graadmeter en autoriteit, wanneer het op de Amerikaanse betrekkingen aankwam.71 [71. Edler, The Dutch Republic and the American Revolution, 23 en 93.] Daarmee kwam hij er heel anders vanaf dan bij Colenbrander of Groen van Prinsterer en zorgden deze beschrijvingen voor een breuk met de heersende beeldvorming in Nederland.
     Deze positieve benadering uit het begin van de twintigste eeuw was ook later nog terug te vinden bij Amerikaanse auteurs. Robert Palmer, een aanzienlijk en gerespecteerd Amerikaans historicus gespecialiseerd in de democratische ontwikkelingen van de achttiende eeuw, erkende Van der Capellen in de jaren vijftig als de eerste, die de Amerikaanse zaak publiekelijk steunde, en kende hem ook een vooraanstaande rol toe in de politieke betrekkingen tussen de Verenigde Staten en de Republiek. Daarnaast schetste Palmer ook een positief beeld over Van der Capellen als patriot en democraat, en noemde hij hem één van de eerste internationale figuren van de beginnende democratische revolutie, die zich afspeelde in de westerse wereld aan het einde van de achttiende eeuw.72 [72. R.R. Palmer, The Age of the Democratic Revolution. A political history of Europe and America, 1760-1800. The Challenge (Princeton 1959) 251 en 325-326.] Ook de Amerikaanse historicus Leonard Leeb, was in de jaren zeventig positief over de rol, die Van der Capellen heeft gespeeld in de Amerikaanse vrijheidsstrijd. En hoewel hij Van der Capellen ook een grote rol toebedeelde in de patriottentijd en hem zelfs een ‘patriot par excellence’ noemde, was er bij hem wel ruimte voor een kritische kanttekening. Patriot stond voor Leeb niet per definitie gelijk aan democraat en ondanks zijn voorbeeldrol als patriot, weigerde Leeb om Van der Capellen als democraat te bestempelen. Enkel het streven naar herstel van de oude constitutie,

|pag. 21|

was in zijn ogen geen democratisch ideaal.73 [73. I.L. Leeb, The ideological origins of the Batavian revolution. History and politics in the Dutch Republic 1747-1800 (Den Haag 1973) 136, 144 en 147.] Hoewel de positieve weerklank bleef, was er ruim een halve eeuw na de Holland Mania ook in de Verenigde Staten ruimte gekomen voor een kritische analyse van het historische debat.

Amerikaanse invloeden op de Nederlandse historiografie

     Na de Amerikaanse aandacht rond de eeuwwisseling, kwam er vanaf de twintigste eeuw in de Nederlandse geschiedschrijving ook meer aandacht voor de rol, die de Amerikaanse zaak speelde in het politieke leven van Van der Capellen. De Jong besteedde ruime aandacht aan de belangstelling van Van der Capellen voor de Amerikaanse zaak, zijn Amerikaanse betrekkingen en strijd voor erkenning van de Verenigde Staten. Terwijl volgens de Romeins de erkenning van de VS vanaf 1776 een belangrijk speerpunt werd in de politiek van Van der Capellen en hij hieraan houvast ontleende in de periode, dat hij uitgesloten was van de Overijsselse Ridderschap.74 [74. Romein en Romein-Verschoor, Erflaters van onze beschaving, 552 en 556.] Pieter Geyl stelde zelfs, dat de inmenging van Van der Capellen met de Amerikaanse zaak, de reden was dat hij landelijke bekendheid verwierf en dat de erkenning van de VS deels voor herstel van zijn politieke eer zorgde na zijn de uitsluiting van de Ridderschap.75 [75. P. Geyl, De patriottenbeweging. 1780-1787 (Amsterdam 1947) 27 en 58.] In de bundel uitgebracht ter ere van zijn tweehonderdste sterfdag, werd zelfs een heel hoofdstuk gewijd aan de betrekkingen van Van der Capellen met Amerika, geplaatst in het perspectief van zijn politieke leven en persoonlijke eigenschappen. Daarin bleef het beeld bestaan van de eerste en onverschrokken voorvechter van de Amerikaanse zaak, maar iemand die ook wel degelijk kritisch is geweest op de misstanden, die ook in de VS bestonden.76 [76. J.W. Schulte Nordholt, ‘Van der Capellen en Amerika’, in E.A. van Dijk (red.), De wekker van de Nederlandse natie. Joan Derk van der Capellen 1741-1784 (Zwolle 1984) 101.] In de twintigste eeuw was de Amerikaanse zaak onderdeel geworden van de geschiedschrijving over Van der Capellen en werd dit niet langer los gezien van zijn politieke handelen.
 
 
     De Holland Mania rondom de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw en verschillende Amerikaanse studies met betrekking tot Van der Capellen, die aan het begin van de twintigste eeuw werden uitgebracht, zorgden voor een breuk met de Nederlandse geschiedschrijving over Van der Capellen uit de negentiende eeuw. Niet alleen kwam er in de Nederlandse historiografie aandacht voor de invloed, die Van der Capellen heeft gehad op de Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd en de erkenning van de Verenigde Staten door de Staten-Generaal. Er kwam vanuit Amerika ook een positiever beeld over de patriottentijd en de rol van Van der Capellen als patriot overgewaaid. De discussie over de rol van Van der Capellen was er niet door geslecht, in tegendeel zelfs. Het betekende echter wel een breuk met de dominante beeldvorming uit de negentiende eeuw. Hoewel het positieve, vaak niet al te goed gefundeerde beeld, vanuit Amerika logischerwijs niet klakkeloos werd overgenomen, zorgde het wel voor een verfrissende standpunt. In de twintigste eeuw ging het er niet langer om, dat hij een patriot was geweest met alle negatieve associaties van dien, maar wat voor een rol Van der Capellen heeft gespeeld als patriot en welke invloed hij daardoor heeft gehad op de ontwikkeling van de Nederlandse staat en samenleving.

|pag. 22|

IV. De ontwikkeling tot erflater
 
 
     Het gaat te ver om de veranderende beeldvorming over de patriottentijd enkel toe te schrijven aan de Amerikaanse aandacht voor de Nederlandse cultuur en geschiedenis. Het had zijn invloed, maar belangrijker, ook in Nederland zelf was het beeld over de patriottentijd na de eeuwwisseling onderhevig aan verandering. Aan het begin van de twintigste eeuw uitte Petrus Blok kritiek op het ‘decline and fall’ principe, dat in de negentiende-eeuwse geschiedschrijving zo kenmerkend was voor het beschrijven van de patriottentijd. Hij meende, dat deze periode beschouwd moest worden als de proloog van een nieuw tijdvak en niet als de epiloog over het einde van de Republiek.77 [77. P.J. Blok, ‘De voorboden van de nieuwen tijd’, Onze eeuw 4 (1904) 65.] De patriottenbeweging kwam volgens hem niet voort uit partijzuchtig optreden tegen de staat, maar berustte op het inzicht, dat hervorming noodzakelijk was om de staat en maatschappij te herstellen. Hun strijd was geen ijdele en ondermijnende vrijheidszin, maar hun hervormingsdrang was een voorbode voor de nieuwe tijd.78 [78. P.J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk III (Leiden 1925) 653 en 715.] De patriottentijd werd daarmee uit het verdomhoekje van de Nederlandse geschiedenis gehaald, en in het ‘rise and progress’ perspectief gezien als de opmaat naar een nieuwe Nederlandse samenleving. In dit licht was er ook ruimte voor revisie van de kopstukken onder de patriotten. De Jong voltooide in 1921 zijn lijvige biografie over Van der Capellen en schetste daarin een beeld, dat nogal verschilde van het beeld uit de negentiende eeuw. De Jong beschouwde Van der Capellen als een ziener en voorloper als het over democratische idealen ging en beschouwde Aan het Volk van Nederland als een revolutionair geschreven geschrift vol van democratisch idealisme. Van der Capellen kende echter ook zijn beperkingen, ondanks zijn democratische inslag, was hij volgens De Jong niet in staat daar de juiste praktische consequenties aan te verbinden. Dit weet hij aan een psychisch dualisme, dat zich uitte in de ambivalente persoonlijkheid van Van der Capellen. Volgens De Jong had Van der Capellen problemen om zijn democratische idealen, door zijn aristocratische achtergrond, in de praktijk te brengen.79 [79. M. de Jong, Joan Derk van der Capellen. Staatkundig levensbeeld uit de wordingstijd van de moderne demokratie in Nederland (De Haag 1922) 437-444.] Volgens De Jong schipperde hij tussen zijn democratisch idealisme op papier en een conservatieve houding in de politieke praktijk.
     Hoewel er een kanttekening over zijn publieke optreden bleef, werd Van der Capellen wel voor het eerst erkend als een regent met een democratische inslag, die een belangrijke rol heeft gespeeld binnen de patriottenbeweging en in de wordingstijd van de moderne democratie in Nederland. De Romeins gingen een aantal jaren later nog een stap verder, door Van der Capellen te benoemen als één van de erflaters van onze beschaving. Niet bedoeld als poging tot eerherstel, omdat dit in hun ogen al bewerkstelligd was door De Jong, maar om de grote invloed die Van der Capellen op onze samenleving heeft gehad, onder een breder publiek kenbaar te maken.80 [80. Romein en Romein-Verschoor, Erflaters van onze beschaving, 542.] Zij erkenden een bepaalde halfslachtigheid in zijn ideeën en handelen, maar verklaarden dit door de zware last der traditie, die in de achttiende eeuw op het leven in de Republiek rustte. Vooral Aan het Volk van Nederland zorgde voor de benoeming tot erflater. Allereerst, omdat zij hierin een belangrijke verandering in de benadering van de natie zagen, niet langer de vorst was de belichaming van de natie, maar de

|pag. 23|

burgers zelf. Daarnaast was het volgens de auteurs een, zij het vervroegd en daarmee vervalst, geboortebewijs van de Nederlandse democratie, die zestig jaar later pas door Thorbecke werd bekrachtigd.81 [81. Romein en Romein-Verschoor, Erflaters van onze beschaving, 550 en 559-560.] Van der Capellen stond voor hen aan de wieg van de Nederlandse democratie. Een standpunt waar Wyger Velema het in de eenentwintigste eeuw niet mee eens was, omdat hij van mening was, dat de Romeins het politieke denken van Van der Capellen te veel ontleed hadden in het licht van de democratische ontwikkeling in Nederland. Hij beschuldigde hen daarom van een anachronistische geschiedschrijving, omdat zij in zijn ogen te weinig oog hadden voor de politiek historische context van de achttiende eeuw en te veel toewerkten naar het erflaterschap. Volgens hem was het etiket van klassiek republikein beter geschikt, dan dat van democraat of liberaal.82 [82. W.R.E. Velema, ‘Van democraat tot republikein: de historisering van Joan Derk van der Capellen tot den Pol’, Groniek 193 (2012) 322-326.] Aan het begin van de twintigste eeuw was de toon echter wel gezet, Van der Capellen was niet langer de marginale patriot in een periode van verval, maar er vormde zich een beeld van een persoon, die met zijn optreden de grondslagen voor de Nederlandse democratie had gelegd en daarom gezien mocht worden als erflater van onze beschaving.

Politiek hervormer en pragmatische geest
In het begin van de twintigste eeuw kwamen zo verschillende nieuwe beelden over Van der Capellen naar voren. Het beeld van de politieke vernieuwer door zijn democratische denkbeelden, de politicus die moeite had om zijn politieke ideeën in praktijk te brengen, een grondlegger van de moderne democratie in Nederland en één van de erflaters van onze beschaving. Geyl zag in hem meer dan een doorsnee politicus en kenmerkte Van der Capellen niet zozeer als een democratisch vernieuwer, maar wel als een politiek hervormer, een man met een vooruitstrevende visie. De natie moest voor hem bestaan uit actief deelnemende burgers aan de publieke zaak, die zich gesterkt zagen door vrijheid van pers, burgerbewapening en zelf gekozen gecommitteerden.83 [83. Geyl, De patriottenbeweging, 72.] Een visie, die Van der Capellen volgens Jacques Baartmans, al op deed tijdens zijn studietijd in Utrecht. Samen met zijn neef Robert Jasper van der Capellen tot de Marsch, kwam hij na bestudering van natuur- en volkenrecht toen al tot de conclusie, dat het volk niet was geschapen voor de regeerders, maar de regeerders voor het volk.84 [84. J. Baartmans, Robert Jasper baron van der Capellen tot den Marsch (1743-1814) Regent, democraat, huisvader (Hilversum 2010) 20-21.] Een visie, die achteraf beschouwd vol zit met democratische idealen, maar door hem enkel bedoeld waren als een hervorming van het huidige politieke bestel, en geen vernieuwing tot een democratisch bestel, waardoor Van der Capellen dus gezien moet worden als een politiek hervormer met vooruitstrevende idealen. De Wertheims zagen in Van der Capellen echter wel een democratisch hervormer en één van de leiders van de democratische tak van de patriottenbeweging. Een leider, wiens patriottisme volgens hen van principieel democratische aard was en die zijn ideeën ontleende aan de universele en Verlichte idealen over het natuurrecht en daarmee zorgde voor politieke vernieuwing.85 [85. W.F. Wertheim en A.H. Wertheim-Gijse Weenink, Aan het Volk van Nederland. Het democratisch manifest 1781 (Amsterdam 1966) 20. Zie verder als Wertheim en Wertheim-Gijsse Weenink, Het democratisch manifest 1781.] Als

|pag. 24|

eerbetoon aan deze democratische hervormer pur sang brachten zij daarom in 1966 Aan het Volk van Nederland opnieuw uit, met een historische inleiding waarin zijn leven en prestaties beschreven werden, maar die volgens Velema ook bol stond van de anachronistische geschiedschrijving. Net als bij de Romeins hadden de Wertheims volgens Velema Van der Capellen onderzocht in het licht van de latere democratische ontwikkeling in Nederland en niet in het licht van zijn eigentijdse politiek historische context.86 [86. Velema, ‘Van democraat tot republikein’, 324-325.]
     De benadering van de Wertheims zorgde in de jaren zeventig van de twintigste eeuw ook al voor kritiek op de rol van Van der Capellen als democratisch vernieuwer. Chris de Wit zag Van der Capellen enkel als een regent uit de radicale vleugel der oudpatriotten. Zeker geen aanhanger of gangmaker van de democratie. Aanspraken, die hij deed op de burgers kwamen eerder voort uit de behoefte aan steun, dan uit zijn democratische idealen.87 [87. C.H.E. de Wit, De Nederlandse revolutie van de achttiende eeuw 1780-1787 (Oirsbeek 1974) 27-29.] De Wit zag in Van der Capellen dan ook geen voorloper of aanhanger van de achttiende-eeuwse democratie, eerder een patriottistische regent met een bijzondere persoonlijkheid en een radicale manier van actievoeren. Opvallend voor zijn tijd, een noemenswaardig historisch figuur, maar meer ook niet.88 [88. C.H.E. de Wit, Het ontstaan van het moderne Nederland 1780-1848 en zijn geschiedschrijving (Oirsbeek 1978) 37-38.] Ook Leeb zette vraagtekens bij het beeld van Van der Capellen als democraat. Een ware patriot was hij echter wel in de ogen van Leeb, maar zijn streven naar herstel van de oude constitutie en het bestrijden van de regentenoligarchie, bevatte volgens hem te weinig democratische kenmerken om Van der Capellen af te schilderen als democraat. Daarvoor was zijn politiek te veel afgestemd op het teruggrijpen op historische precedenten. Toch had Van der Capellen volgens Leeb in tegenstelling tot De Wit wel een ver reikende invloed, omdat hij in Aan het Volk van Nederland voor het eerst de gehele natie aansprak en het probleem van constitutionele participatie in de regering aankaartte.89 [89. Leeb, The ideological origins of the Batavian revolution, 144 en 156.] Daarmee legde hij een fundament voor verdere democratische discussie en ontwikkeling. Van der Capellen moest volgens deze auteur dan ook niet gezien worden als democraat, maar een politiek hervormer was hij wel.
     De Wertheims zagen zich door deze kritiek genoodzaakt om in een volgende herdruk van Aan het Volk van Nederland de kritiek te weerleggen en een nieuw pleidooi te houden voor Van der Capellen als democratisch hervormer. In deze nieuwe uitgave stelden zij, dat Van der Capellen de geestelijk vader was van het Leids Ontwerp. Een geschrift, dat zij beschouwden als het belangrijkste politieke document en het democratisch programma van de burgerlijke beweging aan het einde van de achttiende eeuw.90 [90. Wertheim en Wertheim-Gijse Weenink, Joan Derk van der Capellen tot den Pol 1781, 47.] Deze argumentatie ten spijt, verschoof het beeld in de twintigste eeuw steeds meer van democratisch hervormer naar politiek hervormer met vooruitstrevende idealen. Niet alleen door zijn politieke optredens en intellectuele nalatenschap werd Van der Capellen gezien als een politiek hervormer. Ook in Aan het Volk van Nederland gaf hij blijk van zijn vooruitstrevende idealen. Met het idee dat alle mensen vrij geboren waren en van nature niets over elkaar te zeggen hadden, en de oproep tot een volksregering, bracht Van der Capellen in dit pamflet een ronduit vernieuwende boodschap volgens Joost Rosendaal.91 [91. J. Rosendaal, De Nederlandse Revolutie: Vrijheid, volk en vaderland, 1783-1799 (Nijmegen 2005) 17-18.] Zijn kritiek op het heersende politieke

|pag. 25|

systeem noemde Meindert Fennema zelfs een fundamentele breuk in het politieke denken.92 [92. M. Fennema, Van Thomas Jefferson tot Pim Fortuyn. Balans van democratie (Apeldoorn 2012) 46.] Daarnaast was ook Leo Wessels van mening, dat Van der Capellen denkbeelden liet zien, die zeer vernieuwend waren voor zijn tijd, maar die in het heden al lang niet meer onomstreden zijn. Burgerinvloed, vrijheid van meningsuiting of drukpers, gebruik van publieke opinie, allen omstreden ideeën, die door Van der Capellen aan het licht gebracht werden en zorgden voor een hoop commotie.93 [93. L.H.M. Wessels, ‘Over invloed en traditie. Een plaatsbepaling van Joan Derk van der Capellen’, in E.A. van Dijk (red.), De wekker van de Nederlandse natie. Joan Derk van der Capellen 1741-1784 (Zwolle 1984) 122.] Hans Zwitzer benaderde de invloed, die Van der Capellen met Aan het Volk van Nederland heeft gehad echter op andere manier en legde de nadruk op de militaire gevolgen van het geschrift. Hij zag in Van der Capellen de initiator van de burgerbewapening en met zijn aanmerkingen heeft hij een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de militaire jurisdictie in Nederland. Tevens stelde hij, dat Van der Capellen de blauwdruk heeft gegeven voor het Nederlandse leger, zoals dat in 1814 werd opgezet.94 [94. H.L. Zwitzer, Joan Derk van der Capellen. Aan het volk van Nederland. Het patriottisch program uit 1781 (Amsterdam 1987); H.L. Zwitzer, ‘De militaire dimensie van de patriottenbeweging’, in F. Grijzenhout, W.W. Mijnhardt en N.C.F van Sas (red.), Voor Vaderland en Vryheid. De revolutie van de patriotten (Amterdam 1987) 33-36.] Van der Capellen bracht zo met Aan het Volk van Nederland en zijn gedachtegoed veel nieuwe politieke en militaire ideeën in, waarmee hij het staatsbestel van de Republiek probeerde te hervormen en die na zijn dood aan de basis lagen van de democratische ontwikkeling in Nederland.
     Daarnaast werd het Van der Capellen door critici echter wel vaak verweten, dat er in zijn handelen en ideeën een dubbele moraal te bespeuren was. Zijn idealen, strookten niet altijd met zijn politieke handelen. De Jong bestempelde Van der Capellen daardoor als zijnde een ambivalente persoonlijkheid en De Wit vond hierin de grondslag voor zijn kritiek, en zette Van der Capellen daardoor weg als een aristocraat en oudpatriot. Andere auteurs zochten en vonden hiervoor echter een andere verklaring. De Wertheims stelden, dat deze dubbele moraal voortkwam uit zijn streven om met zijn politieke handelen binnen de juridische grenzen te blijven. Daarnaast was hij zich volgens hen bewust van zijn minderheidspositie en van de gevaren, die zijn manier van politiek bedrijven in een oligarchie met zich meebrachten. Van der Capellen probeerde slechts zijn politieke ideeën zoveel mogelijk in de praktijk te brengen, zonder daarbij zijn vingers te branden, waarbij hij altijd het mogelijke en bereikbare in het oog hield.95 [95. Wertheim en Wertheim-Gijse Weenink, Joan Derk van der Capellen tot den Pol 1781, 32 en 51-55.] Met het oog op deze pragmatische manier van politiek bedrijven, wees Simon Schama op zijn verbond met de aristocraten-patriotten, voornamelijk de Hollandse regenten, waar hij een afkeer van had, maar waarvan hij ook wist, dat hij ze eerst nog nodig had in zijn strijd, voordat hij ze af kon stoten, omdat hij zich in een minderheidspositie bevond.96 [96. S. Schama, Patriots and Liberators. Revolution in the Netherlands. 1780-1813 (New York 1977) 96.]
     Van der Capellen moest volgens Harm Schelhaas daarom gezien worden als een politicus, die de mogelijkheden van zijn tijd inzag, de tijd nog niet rijp achtte voor de burgerij om de macht over te nemen, en van daaruit realistisch genoeg was om zijn politieke programma aan te passen aan de omstandigheden, die nog niet toereikend waren.97 [97. H. Schelhaas, ‘De wekker van de Nederlandse natie. Een inleiding’, in E.A. van Dijk (red.), De wekker van de Nederlandse natie. Joan Derk van der Capellen 1741-1784 (Zwolle 1984) 9-10.] Wessels

|pag. 26|

stelde zelfs, dat in het handelen van Van der Capellen een zoektocht naar een zekere synthese tussen het verleden, het bestaande en de nieuwe ideeën van het politiek-theoretisch denken moest worden gezien. De discrepantie tussen zijn geformuleerde beginselen en de feitelijke toepassing, moest dan ook verklaard worden op basis van zijn tactische vernuft en pragmatische aard.98 [98. Wessels, ‘Over invloed en traditie’ 128 en 134.] Ook Stephan Klein zag in Van der Capellen een politicus, die zocht naar een werkbare oplossing voor een achttiende-eeuws probleem met achttiende-eeuwse middelen. De zogenaamde dubbele moraal was niets meer dan de poging van Van der Capellen om te laveren tussen de conceptuele spanningen van zijn tijd, zoals die ook in de rest van Europa te vinden waren.99 [99. S.R.E. Klein, Patriots republikanisme. Politieke cultuur in Nederland (1766-1787) (Amsterdam 1995) 78 en 85.] Aan het einde van de twintigste eeuw was het beeld van de ambivalente persoonlijkheid verdrongen en werd de zogenaamde dubbele moraal verklaard door zijn pragmatische optreden om zijn politieke idealen in praktijk te brengen. Van der Capellen werd, al dan niet in combinatie met elkaar, gezien als een politiek hervormer op grond van zijn vooruitstrevende idealen en een pragmaticus door zijn bedachtzame politieke optreden.
 
 
In de populistische traditie
     Zijn politieke optreden leidde echter ook tot een andere associatie, die in de negentiende en twintigste nog niet eerder naar voren was gekomen. Het was Schama, die in Van der Capellen een ‘maverick’, een non-conformistisch politicus zag, met de neus voor problemen van een geboren demagoog. Iemand, die de complexe politieke problemen van zijn tijd in een simpele beschrijving kon weergeven, en daarmee het volk wist te mobiliseren, een stem wist te geven.100 [100. Schama, Patriots and Liberators, 65-66.] Fortuyn zag door deze kwaliteiten in hem een voorbeeld en een illustere voorganger, en spiegelde zich aan hem in zijn eenzame strijd tegen het verstikkende elite netwerk, dat de maatschappij belemmerde in zijn functioneren.101 [101. W.S.P. Fortuyn, Aan het Volk van Nederland. De contractmaatschappij, een politiek-economische zedenschets (Amsterdam 1993) 55-57 en 173.] Het beeld van een populist kreeg zo richting het einde van de twintigste eeuw steeds meer vorm. Volgens Fennema deed Fortuyn in vele opzichten denken aan Van der Capellen, omdat beiden het opnamen voor de gewone burger en strijd voerden tegen de politieke elite.102 [102. Fennema, Van Thomas Jefferson tot Pim Fortuyn, 48.] Het beeld van Van der Capellen als populist werd na het overlijden van Fortuyn enkel versterkt, daar Fortuyn werd weggezet als een rasechte populist, die net als zijn historische voorbeeld Van der Capellen een neus had voor onder de oppervlakte sluimerende maatschappelijke en politieke controverses.103 [103. H.A. Wansink, De erfenis van Fortuyn. De Nederlandse democratie na de opstand van de kiezers (Amsterdam 2004) 62.] Daarnaast sloot de politieke boodschap van Van der Capellen ook aan bij de aanname, dat de centrale boodschap van een populistische beweging stelt, dat de huidige politiek zich onttrokken heeft aan het volk.104 [104. Idem, 62.] Volgens Hans Wansink paste Van der Capellen daarom precies in het plaatje van populist.
     Ook recenter nog werd dit beeld over Van der Capellen als populist in stand gehouden en verder onderbouwd. Henk te Velde stelde namelijk, dat Van der Capellen het type

|pag. 27|

populistische en charismatische leider was, die door zijn sterk theatrale interesse in zichzelf aantrekkelijk was voor een groot publiek, een daarmee een exponent was van de eerste populistische golf in Nederland van 1780 tot 1800. Te Velde was echter de eerste, die aan deze populistische rol ook verdere consequenties verbond voor de politiek in Nederland. Van der Capellen stond volgens hem met zijn optreden aan het begin van een vernieuwingsperiode binnen de Nederlandse politiek. Een periode, die een revolutie op democratisch vlak betekende en Nederland een eenheidsstaat en de beginselen van moderne volksvertegenwoordiging bracht. Van der Capellen had hier een flinke bijdrage in, omdat hij met zijn populistische wijze van optreden, het volk, de natie, de inwoners van de Republiek, in stelling had gebracht tegen de regentenoligarchie uit naam van het vaderland.105 [105. H. te Velde, Van regentenmentaliteit tot populisme. Politieke tradities in Nederland (Amsterdam 2010) 246-248.] Van der Capellen was voor Te Velde een populist, die het volk in beweging had gebracht en aan de basis van ingrijpende politieke veranderingen had gestaan.
     Een beeld, dat door Ewout Klei, politiek-historicus met een gereformeerde achtergrond, verder werd bevestigd in zijn onderzoek, waarin het niet de vraag was of Van der Capellen een populist was geweest, maar hoe hij als populist avant la lettre getypeerd moest worden.106 [106. E. Klei, Patriot en populist avant la lettre. Joan Derk van der Capellen tot den Pol (Soest 2013) 10.] Klei erkende bij Van der Capellen een oprecht democratisch idealisme, maar was er vooral op uit om het beeld als populist te bevestigen. Zo was Klei van mening, dat Van der Capellen slechts de rol van patriot speelde, uit zijn handelen een manipulatief karakter sprak en dacht Klei, dat Van der Capellen zijn politieke optredens wel aan John Wilkes gespiegeld moest hebben. Zijn provocerende en polariserende manier van politiek bedrijven, waarbij hij het volk betrok, maar in dienst van zijn eigen succes, maakte Van der Capellen voor Klei een populist avant la lettre. Zijn inbreng was volgens Klei echter ook belangrijk voor het politieke klimaat. Van der Capellen bracht burgers dichter bij de politiek en zorgde voor de opstap naar een nieuw politiek systeem. Hij werd daardoor met zijn optreden volgens Klei een erflater voor verschillende politieke stromingen. Zijn inzet voor vrijheid en democratie, strijd tegen de politieke elite, vertolking van de volksstem, en tegendraadsheid in het algemeen, maakten hem een voorbeeld voor liberalen, populisten, socialen en dissidente politici.107 [107. Idem, 30-32, 41, 125 en 130.] Niet alleen werd hij weggezet als een voorloper van het Nederlandse populisme, maar ook als grondlegger van de moderne Nederlandse politiek en erflater voor politici van alle gezindten.
 
 
Hervormer, pragmaticus, aristocraat, idealist, populist of republikein. Van der Capellen kreeg in de twintigste en eenentwintigste eeuw verschillende etiketten opgeplakt, maar onder al deze etiketten was wel een soort van algehele consensus zichtbaar over zijn invloed op het heden. Palmer noemde hem één van de internationale figuren binnen democratische revolutie in de westerse wereld aan het einde van de achttiende eeuw, Leeb prees hem voor het aanspreken van de gehele natie en Schama wees erop, dat hij de maatschappelijke middengroepen politieke invloed bezorgde. Voor de Angelsaksische auteurs stond Van der Capellen aan de basis van een nieuw tijdperk en de vorming van een nieuw politiek systeem. Ook onder de Nederlandse auteurs won Van der Capellen in de twintigste eeuw aan erkenning. De Romeins zagen in hem één van de erflaters van de Nederlandse beschaving, en in navolging

|pag. 28|

daarop ontstond het beeld, dat Van der Capellen binnen de Republiek met zijn optreden een milieu creëerde, waarin democratische ideeën zich konden ontplooien.108 [108. Schelhaas, ‘De wekker van de Nederlandse natie’, 9-10.] Door zijn optreden werd er gebroken met het besloten politieke circuit van de regentenoligarchie en ontwikkelde zich een politieke opinievorming, die zicht richtte op de natie en de burgers.109 [109. Klein, Patriots republikanisme, 126.] Volkssoevereiniteit werd door hem onderdeel van de politieke discussie en het debat over het verval van de Republiek werd door zijn inbreng niet langer beschouwd als een probleem van moraal en economie, maar verplaatste zich naar een kritische discussie over het functioneren van het staatsbestel in het algemeen.110 [110. R.A.M. Aerts, H. de Liagre Böhl, P. de Rooy en H. te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-2012 (Amsterdam 2013) 32-33.] Van der Capellen was daardoor een wegbereider voor latere generaties, die door zijn optreden, strijdend en falend, en gesteund door een hervonden nationale kracht, de weg konden vinden naar democratische verandering.111 [111. F.L. van Holthoon, ‘Wie waren het Volk van Nederland?’, in Th.S.M. van der Zee, J.G.M.M. Rosendaal en P.G.B. Thissen (red.), 1787: De Nederlandse revolutie? (Amsterdam 1988) 192.] Hij had gezorgd voor een fundamentele breuk in het politieke denken en was er volgens Fennema als eerste in geslaagd om het idee van volkssoevereiniteit in de achttiende eeuw op een heldere wijze te formuleren.112 [112. Fennema, Van Thomas Jefferson tot Pim Fortuyn, 47.] Er was door Van der Capellen een basis gelegd voor een democratische omgeving, waar Thorbecke halverwege de achttiende eeuw dankbaar op voortborduurde. Politiek hervormer, pragmaticus of populist, daar waren de meningen nog over verdeeld, maar over het geheel genomen ontstond in de twintigste en eenentwintigste eeuw onder de academische geschiedschrijvers het beeld van een grondlegger van de democratische gedachte en wegbereider voor de moderne democratie in Nederland, die op grond daarvan werd aangemerkt als erflater van de Nederlandse beschaving.

|pag. 29|

V. Polarisatie en het publieke debat

     Joan Derk van der Capellen tot den Pol was niet alleen onderwerp van het wetenschappelijke historische debat, maar hij werd ook in de publieke sfeer besproken. In beide gevallen heeft zijn persoon voor een polariserend beeld gezorgd in het debat. Spreken of schrijven over Van der Capellen veroorzaakte en versterkte de wetenschappelijke of maatschappelijke tegenstellingen. Al in het achttiende-eeuwse maatschappelijke debat ontstond een beeld, dat veel discussie en tegenspraak opriep. De heersende regentenkliek en de aristocratie moesten weinig van hem hebben, keurden zijn manier van politiek bedrijven af en zagen in hem een gevaar voor de eigen positie. Terwijl de middengroepen, boeren en burgerij in hem een leider en voortrekker zagen, die hen een politieke stem gaf. De naam van Van der Capellen zorgde zo aan het einde van de achttiende eeuw voor grote maatschappelijke tegenstellingen.113 [113. Wessels, ‘Over invloed en traditie’, 121-123.] In de negentiende eeuw was de maatschappelijke aandacht voor zijn persoon grotendeels verdwenen en zorgde de bespreking van zijn persoon voor een polariserend effect in het wetenschappelijke debat. Ondanks dat auteurs door het ‘decline and fall’ principe min of meer tot dezelfde uitkomst kwamen over Van der Capellen en de patriottentijd, zorgde de weg daar naartoe wel voor brede discussie. Door de confessionele Groen van Prinsterer werd hij veroordeeld om zijn revolutionaire karakter, de doopsgezinde Loosjes verweet hem ten zeerste zijn laster aan het adres van de stadhouder, de liberale De Beaufort hem prees om zijn politieke vernieuwingsideeën, terwijl de academicus Colenbrander in de opkomst van deze tweederangs persoon een weerspiegeling zag van de deplorabele toestand van de Republiek.114 [114. Groen van Prinsterer, Handboek der geschiedenis van het Vaderland, 543-546; Loosjes, Een krachtig libel, 58-66; De Beaufort, ‘Oranje en de democratie’, 214-221; Colenbrander, De Patriottentijd, 117-118.]
     Ondanks de professionalisering van de historische wetenschap, verdween de polarisatie in het twintigste-eeuwse wetenschappelijk debat niet. Er werd positiever tegen de patriottentijd aangekeken, maar er was nog steeds discussie over de rol, die Van der Capellen had gespeeld. Tegenstellingen als leider of volger, democraat of aristocraat, ambivalente persoonlijkheid of pragmatische geest, volksdrijver of stem van het volk, bepaalden het wetenschappelijke debat. Vanaf de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw nam de polarisatie in het wetenschappelijk debat echter af. Er bleef wel onenigheid bestaan over de precieze (voorbeeld)rol van Van der Capellen en het beeld schipperde tussen dat van de politiek hervormer, de pragmaticus en de populist, maar in de grote en overstijgende lijnen ontstond er wel erkenning voor zijn rol als grondlegger en wegbereider van de moderne Nederlandse democratie.115 [115. Zie hiervoor hoofdstuk IV ‘Ontwikkeling tot erflater’.] Daar waren alle auteurs het aan het einde van de twintigste en aan het begin van de eenentwintigste eeuw het nagenoeg over eens. In de twintigste eeuw werd Van der Capellen ook weer, zij het soms in beperkte mate, onderdeel van het publieke debat, maar zorgde dit door het verzuilde karakter van de samenleving, net als in de achttiende eeuw, voor een polariserend beeld. Vanuit de confessionele hoek werd hij nog steeds zeer kritisch en negatief bekeken en beoordeeld, terwijl de liberalen in hem een held en voorbeeld zagen. Tegenstellingen alom, die in de twintigste eeuw voor een verdeeldheid zorgden.

|pag. 30|

Herdruk, herdenking en een beeldengroep in Rome
     Met de publicatie van de Romeins over Van der Capellen als erflater van de Nederlandse beschaving, hoopten zij hem onder de aandacht te brengen en bekend te maken bij een groter publiek.116 [116. Romein en Romein-Verschoor, Erflaters van onze beschaving, 542.] Voor veel beroering in het publieke debat zorgde dit echter nog niet. Ook de herdruk van Aan het Volk van Nederland door de Wertheims was een poging om Van der Capellen onder de publieke aandacht te brengen, maar kon uit gereformeerde hoek enkel rekenen op commentaar. Daar vonden ze het propaganda tegen de Oranjes en een schande, dat zo’n opruiend geschrift, waarin de Oranjes op systematische wijze werden beklad en de revolutie werd gepopulariseerd, opnieuw werd uitgegeven.117 [117. P. Jongeling (red.), ‘Bij de tweesprong’, Gereformeerd Gezinsblad, 28 december 1966; P. Jongeling (red.), ‘Nederland en Oranje’, Gereformeerd Gezinsblad, 31 augustus 1966.] Toch was er vanuit het noorden van het land ook een positief geluid te horen. Het Nieuwsblad van het Noorden was overwegend positief over de herdruk van het democratische manifest.118 [118. P.D. van Roijen, ‘Herdruk van het democratisch manifest. Aan het Volk van Nederland (1781)’, Nieuwsblad van het Noorden, 17 september 1966.] Tot aan de jaren tachtig bleef het echter relatief rustig rondom de persoon van Van der Capellen. Pas toen de jubilea rond het uitbrengen van Aan het Volk van Nederland en zijn dood dichterbij kwamen, groeide ook de aandacht voor zijn persoon.
     In oktober 1980 werden er door een aantal kamerleden van het CDA vragen gesteld over Van der Capellen: of de regering zich kon vinden in de opvattingen van de Romeins en of zij stappen wilde ondernemen om een beeldengroep, gemaakt ter nagedachtenis aan van Van der Capellen, uit Italië terug te halen in verband met een eventuele herdenking in 1984?119 [119. Tweede Kamer der Staten-Generaal, Aanhangsel van de Handelingen. 291. Vragen van de leden Weijers, Beinema, Buikema en Wisselink (allen C.D.A.) over Joan Derk van der Capellen tot den Pol uit Overijssel, 22 oktober 1980.] Deze beeldengroep was voor het eerst in de jaren vijftig onder de aandacht van een groter publiek gekomen door Godfried Bomans, schrijver van beroep en katholiek van afkomst. Deze was tijdens zijn wandelingen door Rome een beeldengroep tegengekomen, die had moeten dienen als grafmonument voor Van der Capellen, en had hierover geschreven. Daarbij kwam het verhaal over de opdracht van de Zwolse burgercommissie en de uitbesteding van de Amsterdamse patriotten aan de Italiaanse beeldhouwer Giuseppe Ceracchi aan bod en werd de schoonheid van de beeldengroep geprezen. Van der Capellen moest het echter ontgelden in het verhaal van Bomans, deze had geen goed woord over voor de ijdele en opgeblazen edelman.120 [120. G.J.A. Bomans, Wandelingen door Rome (Amsterdam 1957) 168-178.] Ook de Wertheims besteedden in hun heruitgave van Aan het Volk van Nederland aandacht aan het ontstaan en het verhaal van de beeldengroep, maar stelden zich tegenover Bomans op door Van der Capellen veel positiever af te schilderen.121 [121. Voor meer informatie over de beeldengroep zie: Wertheim en Wertheim-Gijsse Weenink, Het democratisch manifest 1781, 31-40 & Bomans, Wandelingen door Rome, 168-178.] Na de kamervragen in 1980 zorgde de beeldengroep echter ook voor roering in het publieke debat. Vanuit gereformeerde kant was er afkeer over de opvatting van de socialisten Romeins, wiens opvattingen over grondleggers der democratie die van hen niet hoefden te zijn en daarbij zagen zij niets in de terugkeer van de beeldengroep.122 [122. P. Jongeling (red.), ‘Van der Capellen tot den Pol’, Nederlands Dagblad, 29 oktober 1980.] Terwijl het bestaan van de beelden binnen de andere zuilen geen weerstand opriep en er op regionaal niveau zelfs grote animo

|pag. 31|

was om de beeldengroep terug te brengen naar de oorspronkelijke eindbestemming.123 [123. P. Tummens, ‘Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Wie is dat nou weer?’, Zwolse Courant in Historisch Centrum Overijssel, Vereniging Vrienden van de Stadskern Zwolle. Toegangsnummer 116. Joan Derk van Der Capellen.] Pogingen hiertoe in de jaren tachtig stierven een vroege dood door gebrek aan financiën enerzijds en gebrek aan steun vanuit de Nederlandse en Italiaanse overheden anderzijds.
     Ook de kamervraag over een eventuele herdenking leidde echter tot discussie in het publieke debat. De regering verklaarde zich niet te willen mengen in het historische debat over Van der Capellen en voelde zich ook niet genoodzaakt om voorbereidingen te treffen voor een herdenking.124 [124. Tweede Kamer der Staten-Generaal, 291.] Het Nederlands Dagblad zocht als tegenreactie naar andere herdenkingsmogelijkheden in 1984 en richtte de aandacht op de Oranjes, daar zij Van der Capellen geen herdenking waard vonden. Terwijl de Leeuwarder Courant zich uitsprak voor de op handen zijnde herdenking van Van der Capelllen in Zwolle. 125 [125. G.J. Schutte, ‘Willem van Oranje en andere herdenkingsmogelijkheden’, Nederlands Dagblad, 3 november 1983; ‘Herdenking van een rebels edelman’, Leeuwarder Courant, 16 september 1983.] Op nationaal niveau is het nooit van een herdenking gekomen, maar op regionaal niveau werden vanaf het begin van de jaren tachtig al initiatieven ondernomen om in Zwolle tot een herdenking te komen. Er was de Zwollenaren veel aangelegen een herdenking van de grond te krijgen en er werd onder auspiciën van de Culturele Raad een werkcomité ingesteld om de mogelijkheden voor de herdenking in 1984 te onderzoeken.126 [126. Historisch Centrum Overijssel, Gemeente Zwolle. Toegangsnummer 5170. Herdenking 200e sterfdag van Joan Derk van der Capellen tot den Pol, 1984. Activiteiten, kunstwerk, straatnaambord, 1981-1987.] Het werd een herdenking voor Van der Capellen in de rol als wegbereider van het moderne parlementaire stelsel in Nederland, wiens ideeën werden verankerd in de grondwet van 1848, en als de stem van het Overijsselse volk.127 [127. Idem.] De herdenking bestond uit het vernoemen van een straatnaam naar Van der Capellen, een expositie met bijbehorende bundel, een symposium over zijn politieke nalatenschap en het plaatsen van een beeltenis in het stadscentrum van Zwolle. Daarbij is het opvallend, dat de enige in het archief bewaard gebleven protesten omtrent het nieuwe beeld, betrekking hebben op de locatie, die volgens de indieners geen recht deed aan de nalatenschap van Van der Capellen.128 [128. Historisch Centrum Overijssel, Vereniging Vrienden van de Stadskern Zwolle, 116.] Op nationaal niveau was er kritiek op de rol van de katholieke premier Ruud Lubbers, als erevoorzitter van het herdenkingscomité. Vanuit de gereformeerde hoek werd het hem kwalijk genomen, dat een CDA politicus zo openlijk steun betuigde aan een omstreden patriot.129 [129. ‘Van der Capellen herdacht als wegbereider democratie. Invloed van Overijsselse edelman omstreden’, Nederlands Dagblad, 11 september 1984.] Op regionaal niveau leken de ideologische tegenstellingen, die op nationaal niveau nog opspeelden, reeds overwonnen en was de regionale trots het bindende en leidende element geworden.

Publieke bekendheid, Pim Fortuyn en een langverwachte terugkeer
In 1989 werd een nieuwe stap in de publieke bekendheid van Van der Capellen gezet met de uitgave van Schaduwbeeld of het geheim van Appeltern door Hella Haasse. Zij construeerde een kroniek over het leven van Van der Capellen, zette hem weg als voorvechter en grondlegger van de Nederlandse democratie en plaatste hem in een internationaal

|pag. 32|

perspectief.130 [130. H.S. Haasse, Schaduwbeeld of Het geheim van Appeltern. Kroniek van een leven (Amsterdam 1994) 7-8 en 12-14.] Het boek zorgde voor positieve publiciteit en kennis over de patriottentijd onder een groot publiek en haalde Van der Capellen volgens een recensent zelfs uit de vergetelheid na een lange periode van verguizing.131 [131. H. Warren, ‘Romanschrijfster Haasse en geschiedschrijfster Haasse lopen elkaar niet in de weg’, Het Vrije Volk, 2 oktober 1989.] Het boek riep geen controversiële reacties op, maar zorgde er aan de andere kant ook niet voor, dat Van der Capellen een gangbaar onderwerp werd van het publieke debat. Het verzet tegen zijn persoon uit confessionele hoek leek afgezwakt, maar een algemene held was hij er nog niet mee geworden. Pim Fortuyn kende door het uitbrengen van Aan het Volk van Nederland. De contractmaatschappij, een politiek-economische zedenschets vanaf de jaren negentig, waarschijnlijk onbedoeld, meer succes in het onder de aandacht brengen van Van der Capellen in het publieke debat. Fortuyn gebruikte niet alleen de titel van het bekendste werk van Van der Capellen, maar noemde hem ook zijn illustere voorganger.132 [132. Fortuyn, Aan het Volk van Nederland, 55-57.] Fortuyn verbond zich hiermee aan Van der Capellen, en in de jaren na de uitgave van zijn boek, betekende aandacht voor Fortuyn ook vaak een verwijzing naar Van der Capellen.133 [133. M. Kranenburg, ‘Waar Pim komt, komt niet langer ruzie maar revolutie’, NRC Handelsblad, 26 november 1992.] Het zij om de overeenkomsten te bevestigen of te nuanceren, maar waar ingegaan werd op het fenomeen Fortuyn, kwam Van der Capellen vaak om de hoek kijken.134 [134. E. Etty, ‘Bloemen voor Joan Derk’, NRC Handelsblad, 16 maart 2002; P. de Rooy, ‘Groot gelijk’, Trouw, 14 februari 2014.] Daardoor konden zijn leven en nalatenschap rekenen op meer aandacht en bekendheid, en kon het beeld van grondlegger en wegbereider op bredere erkenning rekenen. Een beeld dat gevolgd werd door Klei, die Van der Capellen onderwerp maakte van zijn doctoraalscriptie, die hij later omschreef tot boekvorm, en van verschillende historische artikelen en opiniestukken voor o.a. het Nederlands Dagblad. 135 [135. Zie o.a. artikelen http://historiek.net/je-suis-joan-derk/ en http://www.ewoutklei.nl/tag/pim-fortuyn en https://www.nd.nl/nieuws/kunst-en-cultuur/wekkers-van-de-nederlandse-natie.125032.lynkx] Daarnaast verkoos Volkskrant-journalist Martin Sommer Van der Capellen zelfs tot één van zijn tien hoofdpersonen, tussen onder andere Julius Civilis en Johan Rudolf Thorbecke, in zijn boekje over de Nederlandse held.136 [136. M. Sommer, Wat een held! Tien vaderlanders op een voetstuk (Diemen 2012) 62-70.] In beide werken kwam Van der Capellen ondanks een verschil in visie op zijn rol, populist of held, naar voren als een grondlegger en wegbereider van de Nederlandse democratie en een erflater van onze beschaving. Het leek erop, dat dit beeld algemeen geaccepteerd werd, van gereformeerd tot sociaal, van katholiek tot liberaal.
     In de afgelopen jaren is tevens ook de tijd rijp geacht om een nieuwe poging te ondernemen om de beeldengroep voor Van der Capellen terug naar Nederland, en in het bijzonder de Grote Kerk in Zwolle, te halen. In 2009 is het regionale dagblad De Stentor een actie gestart om te beelden naar Zwolle over te plaatsen. Al snel kreeg dit initiatief ook nationale navolging toen er door de kamerleden Eddy van Hijum (CDA) en Arie Slob (CU), beiden afkomstig uit Overijssel, kamervragen werden gesteld over de toestand van de beelden en het standpunt van minister Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De kamerleden wilden weten of de minister op de hoogte was van het bestaan van de

|pag. 33|

beeldengroep en of de minister zich eventueel in wilde spannen om de beelden terug naar Nederland te halen.137 [137. Tweede Kamer der Staten-Generaal, Aanhangsel van de Handelingen. 2976. Vragen van de leden Van Hijum (CDA) en Slob (CU) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de beelden van de Italiaanse beeldhouwer Cerrachi, 25 mei 2009.] Soortgelijke vragen in de jaren tachtig werden door de regering nog gepareerd met als argument, dat zij zich niet in het historisch debat wilde mengen, en zij daarom geen inspanningen zou leveren om de overkomst van de beelden te bevorderen.138 [138. Tweede Kamer der Staten-Generaal, 291.] Bijna dertig jaar later leek het tij echter gekeerd, daar de minister in zijn antwoord aangaf, de inspanningen van De Stentor, de gemeente Zwolle en de provincie Overijssel om de nagedachtenis aan de historische figuur Joan van der Capellen tot den Pol en zijn gedachtegoed bij een brede groep mensen onder de aandacht te brengen, te waarderen. Daarop gaf hij tevens aan in een later stadium met alle plezier een rol te willen spelen in het proces.139 [139. Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2976.] Het regeringsstandpunt leek honderdtachtig graden gedraaid en blijkbaar was het historisch debat in hun ogen geslecht. Waar in 1980 de regering nog voorzichtig was om zich uit te spreken over zaken aangaande Van der Capellen, kon deze zich in 2009 uitspreken zonder maatschappelijke onrust teweeg te brengen of tegenstellingen verder op te drijven.
     De poging om de beeldengroep terug te krijgen, kreeg hiermee meer draagkracht en de steun van de regering zorgde voor een sterkere positie in de onderhandelingen met de Italianen. Er werd een Comité van Aanbeveling geformeerd, bestaande uit de burgermeester van Zwolle, de commissaris der Koningin van Overijssel, de directeur van het Stedelijk Museum Zwolle en de directeur van het Historisch Centrum Overijssel, om de mogelijkheden tot terugkeer te onderzoeken en te onderhandelen met de Italiaanse autoriteiten. Het comité wist zich daarbij gesteund door de regionale, provinciale en landelijke politiek, en in juni 2009 werd in zowel de Provinciale Staten van Overijssel met een overweldigende meerderheid, enkel de SGP stemde tegen, als in de Zwolse gemeenteraad voor een motie gestemd, waarin het terughalen van de beeldengroep werd gesteund en bepleit.140 [140. ‘Comité in actie voor beelden’, 26 mei 2009 en ‘Beelden zijn prachtige verbeelding van fascinerend stukje geschiedenis’, 26 mei 2009 en ‘CDA, VVD en PvdA Overijssel gaan zich ook inzetten voor Zwolse beeldengroep’, 26 mei 2009 en ‘Provincie stemt voor ophalen Zwolse beelden’, 4 juni 2009 en ‘Raad steunt thuiskomst baron Van der Capellen’, 16 juni 2009 op http://www.destentor.nl/regio/zwolle.] Onderhandelingen met de Italiaanse autoriteiten verliepen door wetgeving en sentiment echter niet vlekkeloos, maar uiteindelijk werd in april 2014 een definitieve overeenkomst afgesloten, die de beelden naar Zwolle moest brengen. Vandaag de dag zijn de beelden door eisen rondom transport, verzekering en wetgeving echter nog steeds niet in Zwolle gearriveerd.141 [141. ‘Zwolle en Rome akkoord over komst beelden Van der Capellen naar Zwolle’, 19 april 2014 en ‘Historische beelden voor graf Van der Capellen nog niet overgebracht naar Zwolle’, 12 januari 2015 op http://www.rtvoost.nl/nieuws/] Het feit dat de beelden na jarenlange inspanningen nog niet in Nederland zijn aangekomen is vandaag de dag nieuwswaardiger dan het overkomen van de beeldengroep en de betekenis die daar achter schuilt op zich.

Aan het einde van de achttiende eeuw was Van der Capellen één van de hoofdrolspelers in een proces, dat leidde tot sterke maatschappelijke tegenstellingen en was hij met zijn optredens een grote aanjager van de polarisatie in deze periode. Toen er ruime een halve eeuw

|pag. 34|

na zijn dood weer voor het eerst over de patriottentijd en zijn persoon werd geschreven, had de tijd deze wonden niet geheeld. Ondanks een algemene negatieve tendens over de patriottentijd zorgde het beeld over Van der Capellen nog steeds voor discussie, debat en tegenstellingen in de geschiedschrijving. In de twintigste eeuw draaide het beeld over de patriottentijd om en was er ook ruimte voor een positiever oordeel over Van der Capellen.
Hoewel er tegenstellingen bleven bestaan in het historische debat, ontstond er wel een overstijgend beeld als grondlegger en wegbereider van de Nederlandse democratie. In het publieke debat bleef het echter lang rustig rondom zijn persoon. Hoewel de Romeins en de Wertheims met hun publicaties ook ten doel hadden Van der Capellen onder een groter publiek bekend te maken, zorgden kamervragen over de Romeinse beeldengroep en een eventuele herdenking pas voor grotere aandacht in de publieke sfeer. Waar in grote delen van de samenleving enkel aandacht werd besteed aan de prestaties van Van der Capellen en de invloed, die hij hiermee heeft gehad, waren het de gereformeerden, die ageerden tegen de erkenning voor deze verachtelijke revolutionair met zijn lasterlijke praat over de Oranjes. De regering wenste zich in de jaren tachtig niet uit te spreken over Van der Capellen en de herdenking in 1984 vond alleen op regionaal niveau plaats. Dertig jaar later werd hij in het historische debat echter algemeen beschouwd als grondlegger en wegbereider van de Nederlandse democratie en daardoor als erflater van de Nederlandse beschaving, en durfde de regering zich wel positief uit te spreken over Van der Capellen en tevens steun toe te zeggen aan de poging om de beeldengroep uit Rome terug te halen. In ruim tweehonderd jaar tijd waren de omstandigheden dusdanig veranderd. Van der Capellen was niet langer een splijtzwam der tegenstellingen, maar bond een aantal aspecten samen, die kenmerkend waren voor de Nederlandse natie. Over een definitieve rol was nog geen overeenstemming bereikt, maar hij werd in zowel het wetenschappelijke als het publieke debat wel erkend als een grondlegger en wegbereider van de Nederlandse democratie. Op grond daarvan was het gerechtvaardigd om zijn nalatenschap onder de aandacht te brengen en te eren, en kon hij aangemerkt worden als één van de erflaters van de Nederlandse beschaving.

|pag. 35|

Een lieu de mémoire tot besluit

Dit onderzoek was er op uit om de gevarieerde beeldvorming vanaf de negentiende eeuw over Joan Derk van der Capellen tot den Pol te verklaren. In het onderzoek is een beeld geschetst van de verschillende associaties, die met zijn persoon verbonden zijn en is de ontwikkeling van deze beeldvorming weergegeven. Het is gebleken, dat Van der Capellen een controversieel persoon was en een oordeel over hem leverde meer dan eens discussie op. In de negentiende eeuw was er onenigheid over zijn rol. Was Van der Capellen een revolutionair, een democratisch leider, een goed vaderlander, een politiek hervormer of een geest van de tweede rang? Ideologische achtergrond en historisch motief van de auteur bepaalden het beeld. Daarnaast drukte zijn kritiek op de Oranjes, het bindende element in het nieuwe Nederlandse koninkrijk en het natiebesef, zwaar door in het oordeel over zijn persoon. Over zijn betekenis voor de Nederlandse geschiedenis waren de auteurs het dan ook eens. Voor een persoon, die felle kritiek uitte op de Oranjes en in een periode leefde, die gekenmerkt werd door het ineenstorten van de Republiek en het verval van de Nederlandse beschaving, was geen eer te behalen. Ondanks de uiteenlopende beeldvorming, was hij een historisch persoon in de marge. Een beeld, dat sterk beïnvloed werd door het ‘decline and fall’ perspectief waarmee de patriottentijd werd bekeken. Achtergrond, natiebesef en perspectief drukten in de negentiende eeuw zo een zwaar stempel op de beeldvorming.
     Aan het begin van de twintigste eeuw vond er echter een kentering plaats. Al dan niet onder invloed van ontwikkelingen in de Verenigde Staten, veranderde het beeld waarmee geschiedschrijvers naar de patriottentijd keken. Deze periode werd niet langer gezien als de epiloog over het einde de Republiek, maar als de proloog van een nieuw en democratisch tijdvak. Daarnaast had zich ook een verwetenschappelijkingsproces voltrokken binnen de geschiedschrijving, waardoor historici zich niet langer hoofdzakelijk lieten leiden door ideologische achtergrond en zij schreven vanuit een wetenschappelijk motief. De patriottentijd en zijn hoofdrolspelers, waaronder Van der Capellen, werden daardoor positiever beoordeeld. Het beeld ontwikkelde zich van ambivalente persoonlijkheid tot populist en Van der Capellen werd daarnaast geassocieerd als democraat, (oud)patriot, hervormer, idealist of pragmaticus. Ondanks de wisselende rollen, die hem werden toebedeeld, was men aan het einde van de twintigste eeuw en aan het begin van de eenentwintigste eeuw in het wetenschappelijke debat wel tot de consensus gekomen, dat Van der Capellen een grondlegger en wegbereider was geweest van de Nederlandse democratie en op grond daarvan aangemerkt kon worden als erflater van de Nederlandse beschaving. Zowel als populist, hervormer, pragmaticus of revolutionair, met zijn optreden had hij de weg geplaveid voor verdere democratische ontwikkeling.
     Kan Joan Derk van der Capellen op grond daarvan echter ook aangewezen worden als een lieu de mémoire? Daarvoor is enkel consensus in het wetenschappelijke debat niet voldoende, maar moet er ook gekeken naar de beeldvorming in het publieke debat. Daarin heeft Van der Capellen al vanaf zijn eerste politieke optredens voor polarisatie gezorgd. Hij zorgde voor sterke maatschappelijke tegenstellingen in de achttiende eeuw, die ook in de twintigste eeuw nog zorgden voor het nodige sentiment. Vooral vanuit gereformeerde hoek bleef Van der Capellen een bron voor polarisatie. Vanuit deze hoek kwam in de jaren tachtig

|pag. 36|

het grootste protest tegen het terughalen van een beeldengroep uit Rome en een eventuele herdenking in zijn tweehonderdste sterfjaar. Dertig jaar later bleek echter, dat het polariserende karakter omtrent Van der Capellen sterk was afgenomen, zo niet was verdwenen. De regering durfde zich, in tegenstelling tot de jaren tachtig, positief over zijn nalatenschap uit te laten en een nieuwe poging om de beeldengroep terug te halen kon op brede steun rekenen vanuit samenleving en politiek.
     Van der Capellen is in het heden symbool komen te staan voor de ontwikkeling van de moderne Nederlandse democratie en representeert de visie, dat in de patriottentijd de basis hiervoor is gelegd. Door de historische dynamiek heeft Van der Capellen verschillende betekenislagen gekregen, maar ondanks deze veranderingen, blijven in hem de grondslagen van de Nederlandse democratie gevangen. Lieux de mémoire is geen statisch begrip dat volledig vastligt, maar een identiteitsbindende factor, die onderhevig is aan verandering. De relatief late consensus aan het einde van de twintigste eeuw in zowel het wetenschappelijke en publieke debat is dan ook geen belemmering voor een benoeming tot lieu de mémoire. De patriottentijd wordt heden ten dage gezien als een overgangsperiode naar een modern democratisch staatsbestel, waarin de grondslagen zijn gelegd voor de verdere democratische en politieke ontwikkeling van Nederland. Het is een visie op het verleden, waarvan Van der Capellen met zijn democratische idealen en eigentijdse politieke handelen een uitkristallisering is geworden.
     Daarnaast heeft Van de Capellen als lieu de memoir ook zijn waarde voor het nationaal bewustzijn. Met de tanende invloed van de Oranjes op het natiebesef, staat hetzelfde natiebesef onder druk. Het grote publiek is de afgelopen decennia steeds verder vervreemd van de politieke werkelijkheid en de nationale identiteit. Om het grote publiek weer te betrekken bij de natie en het natiebesef te stimuleren, is een belangrijke rol weggelegd voor het verhaal over Van der Capellen en de patriottentijd om een nieuw historisch bewustzijn te creëren. De toewijzing van Van der Capellen als lieu de mémoire maakt de herinterpretatie van zijn invloed op de democratische ontwikkeling van de Nederlandse samenleving compleet en dient als handvat in het versterken van de Nederlandse identiteit en het natiebesef. In een internationale periode van democratische ontwikkeling en revolutie, was Nederland geen speelbal van de internationale ontwikkelingen, maar volgde het zijn eigen pad en kent het nu in Van der Capellen de personificatie van dat verhaal en een basis voor de Nederlandse identiteit. De beeldvorming over zijn persoon heeft een lange weg afgelegd, maar Joan Derk van der Capellen tot den Pol is klaar voor de rol van lieu de mémoire.

|pag. 37|

Literatuurlijst

Archieftoegangen:

  • Historisch Centrum Overijssel, Gemeente Zwolle. Toegangsnummer 5170. Herdenking 200e sterfdag van Joan Derk van der Capellen tot den Pol, 1984. Activiteiten, kunstwerk, straatnaambord, 1981-1987.
  • Historisch Centrum Overijssel, Vereniging Vrienden van de Stadskern Zwolle. Toegangsnummer 116. Joan Derk van Der Capellen.
  • Tweede Kamer der Staten-Generaal, Aanhangsel van de Handelingen. 291. Vragen van de leden Weijers, Beinema, Buikema en Wisselink (allen C.D.A.) over Joan Derk van der Capellen tot den Pol uit Overijssel, 22 oktober 1980.
  • Tweede Kamer der Staten-Generaal, Aanhangsel van de Handelingen. 2976. Vragen van de leden Van Hijum (CDA) en Slob (CU) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de beelden van de Italiaanse beeldhouwer Cerrachi, 25 mei 2009.

Artikelen:

  • Etty, E., ‘Bloemen voor Joan Derk’, NRC Handelsblad, 16 maart 2002.
  • Jongeling, P. (red.), ‘Bij de tweesprong’, Gereformeerd Gezinsblad, 28 december 1966.
  • Jongeling, P. (red.), ‘Nederland en Oranje’, Gereformeerd Gezinsblad, 31 augustus 1966.
  • Jongeling, P. (red.), ‘Van der Capellen tot den Pol’, Nederlands Dagblad, 29 oktober 1980.
  • Jongeling, P. (red), ‘Van der Capellen herdacht als wegbereider democratie. Invloed van Overijsselse edelman omstreden’, Nederlands Dagblad, 11 september 1984.
  • Kranenburg, M., ‘Waar Pim komt, komt niet langer ruzie maar revolutie’, NRC Handelsblad, 26 november 1992.
  • Onbekend, ‘Beelden zijn prachtige verbeelding van fascinerend stukje geschiedenis’, De Stentor, 26 mei 2009.
  • Onbekend, ‘CDA, VVD en PvdA Overijssel gaan zich ook inzetten voor Zwolse beeldengroep’, De Stentor, 26 mei 2009.
  • Onbekend, ‘Comité in actie voor beelden’, De Stentor, 26 mei 2009.
  • Onbekend, ‘Een gedenkplaat’, Algemeen Handelsblad, 7 juni 1908.
  • Onbekend, ‘Een gedenkplaat’, Nieuwsblad van het Noorden, 7 juni 1908.
  • Onbekend, ‘Herdenking van een rebels edelman’, Leeuwarder Courant, 16 september 1983.
  • Onbekend, ‘Historische beelden voor graf Van der Capellen nog niet overgebracht naar Zwolle’, RTV Oost, 12 januari 2015.
  • Onbekend, ‘Huldebetuiging J.D. v.d. Capellen tot den Pol’, Leeuwarder Courant, 8 juni 1908.
  • Onbekend, ‘Joan Derck van der Capellen tot den Pol’, De Telegraaf, 6 juni 1908.
  • Onbekend, ‘Provincie stemt voor ophalen Zwolse beelden’, De Stentor, 4 juni 2009.
  • Onbekend, ‘Raad steunt thuiskomst baron Van der Capellen’, De Stentor, 16 juni 2009.
  • Onbekend, ‘Zwolle en Rome akkoord over komst beelden Van der Capellen naar Zwolle’, RTV Oost, 19 april 2014.
  • Roijen, van P.D., ‘Herdruk van het democratisch manifest. Aan het Volk van Nederland (1781)’, Nieuwsblad van het Noorden, 17 september 1966.
  • Rooy, de P., ‘Groot gelijk’, Trouw, 14 februari 2014.


|pag. 38|

  • Schutte, G.J., ‘Willem van Oranje en andere herdenkingsmogelijkheden’, Nederlands Dagblad, 3 november 1983.
  • Warren, H., ‘Romanschrijfster Haasse en geschiedschrijfster Haasse lopen elkaar niet in de weg’, Het Vrije Volk, 2 oktober 1989.

Moderne literatuur:

  • Aerts, R.A.M., De letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids (Amsterdam 1997).
  • Aerts, R.A.M., H. de Liagre Böhl, P. de Rooy en H. te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-2012 (Amsterdam 2013).
  • Altena, B. en D. van Lente, Vrijheid & Rede. Geschiedenis van Westerse samenlevingen 1750-1989 (Hilversum 2006).
  • Anderson, B.R., Imagined communities. Reflections on the origins and spread of nationalism (London 1983).
  • Baartmans, J., Robert Jasper baron van der Capellen tot den Marsch (1743-1814) Regent, democraat, huisvader (Hilversum 2010).
  • Bank, J.T.M. en M.T.C. Mathijsen (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland in de negentiende eeuw (Amsterdam 2006).
  • Beaufort, de W.H., Brieven van en aan Joan Derck van der Capellen van de Poll (Utrecht 1879).
  • Beaufort, de W.H., ‘Oranje en de democratie. (1784-1787)’, De Gids 39 (1875) 210-238 en 387-416.
  • Blaas, P.B.M., ‘De patriottenbeweging als epiloog: rond Colenbranders Patriottentijd’, in Th.S.M. van der Zee, J.G.M.M. Rosendaal en P.G.B. Thissen (red.), 1787: De Nederlandse revolutie? (Amsterdam 1988) 9-26.
  • Blok, P.J., ‘De voorboden van de nieuwen tijd’, Onze eeuw 4 (1904) 61-105.
  • Blockmans, W.P. en H. Pleij (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland van prehistorie tot Beeldenstorm (Amsterdam 2007).
  • Blok, P.J., Geschiedenis van het Nederlandsche volk III (Leiden 1925).
  • Bomans, G.J.A., Wandelingen door Rome (Amsterdam 1957).
  • Colenbrander, H.T., De Patriottentijd. Hoofdzakelijk naar buitenlandsche bescheiden. I (Den Haag 1897).
  • Cramer, N.A., Van der Capellen tot den Pol 1741-1784:benevens verslag van de feestelijke onthulling der gedenkplaat (Zwolle 1908).
  • Dam, van P., Staat van verzuiling. Over een Nederlandse mythe (Amsterdam 2011).
  • Doel, van den H.W. (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland in de twintigste eeuw (Amsterdam 2005).
  • Edler, F., The Dutch Republic and the American Revolution (New York 1971).
  • Eijnatten, van J., ‘Heldendom als grondslag van Willem Frijhoffs heiligheidsmodel‘, in J. van Eijnatten, F. van Lieburg & H. de Waardt (red.), Heiligen of Helden: Opstellen voor Willem Frijhoff (Amsterdam 2007) 419-438.
  • Fairchild, H.L., Francis Adrian van der Kemp 1752-1829. An autobiography. Together with extracts from his correspondence (New York 1903).
  • Fennema, M., Van Thomas Jefferson tot Pim Fortuyn. Balans van democratie (Apeldoorn 2012).
  • Fortuyn, W.S.P., Aan het Volk van Nederland. De contractmaatschappij, een politiek-economische zedenschets (Amsterdam 1993).
  • Frijhoff, W., De mist van de geschiedenis. Over herinneren, vergeten en het historisch geheugen van de samenleving (Nijmegen 2011).
  • Frijhoff, W., Heiligen, idolen, iconen (Nijmegen 1998).

  • |pag. 39|

  • Gellner, E.A., Naties en nationalisme (Amsterdam 1994).
  • Geyl, P., De patriottenbeweging. 1780-1787 (Amsterdam 1947).
  • Groen van Prinsterer, G., Handboek der geschiedenis van het Vaderland (Amsterdam 1876).
  • Haasse, H.S., Schaduwbeeld of Het geheim van Appeltern. Kroniek van een leven (Amsterdam 1994).
  • Hartog, J., De Patriotten en Oranje. Van 1747-1787 (Amsterdam 1882).
  • Hartong, G.T. (red.), Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784) (Borne 1981).
  • Hobsbawn, E.J.E., Natie en het nationalisme sedert 1780. Streven, mythe en werkelijkheid (Amsterdam 1994).
  • Holthoon, van F.L., ‘Wie waren het Volk van Nederland?’, in Th.S.M. van der Zee, J.G.M.M. Rosendaal en P.G.B. Thissen (red.), 1787: De Nederlandse revolutie? (Amsterdam 1988) 185-192.
  • Huijsen, C., Nederland en het verhaal van Oranje (Amsterdam 2012).
  • Jong, de M., Joan Derck van der Capellen. Staatkundig levensbeeld uit de wordingstijd van de moderne demokratie in Nederland (Groningen 1922).
  • Klei, E., Patriot en populist avant la lettre. Joan Derk van der Capellen tot den Pol (Soest 2013).
  • Klein, S.R.E., Patriots republikanisme. Politieke cultuur in Nederland (1766-1787) (Amsterdam 1995).
  • Leeb, I.L., The ideological origins of the Batavian revolution. History and politics in the Dutch Republic 1747-1800 (Den Haag 1973).
  • Loosjes, A., Een krachtig libel. Studie over het pamflet Aan het Volk van Nederland (Haarlem 1886).
  • Meulen, van der W.W., ‘Joan Derk van der Capellen tot den Pol’, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek I (Leiden 1911) 578-581.
  • Meulen, van der W.W., ‘Levensbericht van Mr W.H. de Beaufort (1845-1918)’,in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1932) 33-58.
  • Nora, P., ‘Between Memory and History: Les Lieux de Mémoire’, Representations 26 (1989) 7-24.
  • Nora, P., ‘Presentation’, in P. Nora (red.), Les lieux de mémoire. La république I (Parijs 1984) VII-XIII.
  • Palmer. R.R., The Age of the Democratic Revolution. A political history of Europe and America, 1760-1800. The Challenge (Princeton 1959).
  • Prak, M. (red.), Plaatsen van herinnering. Nederland in de zeventiende en achttiende eeuw (Amsterdam 2006).
  • Roegiers, J. en N.C.F. van Sas, ‘Revolutie in Noord en Zuid (1780-1830)’, in J.C.H. Blom en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden (Baarn 2006) 222-256.
  • Romein, J. en A. Romein, Erflaters van onze beschaving. Nederlandse gestalten uit zes eeuwen (Amsterdam 1973).
  • Rosendaal, J., De Nederlandse Revolutie: Vrijheid, volk en vaderland, 1783-1799 (Nijmegen 2005).
  • Sas, van N.C.F., ‘De vaderlandse herinnering’, in N.C.F. van Sas (red.), Waar de blanke top der duinen. En andere vaderlandse herinneringen (Amsterdam 1995) 9-25.
  • Schama, S., Patriots and Liberators. Revolution in the Netherlands 1780-1813 (New York 1977).
  • Schelhaas, H., ‘De wekker van de Nederlandse natie. Een inleiding’, in E.A. van Dijk (red.), De wekker van de Nederlandse natie. Joan Derk van der Capellen 1741-1784 (Zwolle 1984) 7-11.

  • |pag. 40|

  • Schulte Nordholt, J.W., ‘Van der Capellen en Amerika’, in E.A. van Dijk (red.), De wekker van de Nederlandse natie. Joan Derk van der Capellen 1741-1784 (Zwolle 1984) 99-103.
  • Schutte, G.J., Oranje in de achttiende eeuw (Amsterdam 1999).
  • Sillem, J.A., ‘Joan Derck van der Capellen tot den Pol’, De Gids 46 (1882) 204-279 en 401-460.
  • Sommer, M., Wat een held! Tien vaderlanders op een voetstuk (Diemen 2012).
  • Stott, A., Holland Mania. The Unknown Dutch Period in American Art & Culture (New York 1998).
  • Tollebeek, J., De toga van Fruin. Denken over geschiedenis in Nederland sinds 1860 (Amsterdam 1996).
  • Tollebeek, J., ‘Vaut le voyage. De Belgische plaatsen van herinnering’, in J. Tollebeek (red.), België, een parcours van herinnering. Plaatsen van geschiedenis en expansie (Amsterdam 2008) 13-25.
  • Valk, de J.P. en M. van Faassen, Dagboeken en aantekeningen van Willem Hendrik de Beaufort 1874-1918 (Den Haag 1993).
  • Velde, te H., Van regentenmentaliteit tot populisme. Politieke tradities in Nederland (Amsterdam 2010).
  • Velema, W.R.E., ‘Van democraat tot republikein: de historisering van Joan Derk van der Capellen tot den Pol’, Groniek 193 (2012) 321-332.
  • Wansink, H.A., De erfenis van Fortuyn. De Nederlandse democratie na de opstand van de kiezers (Amsterdam 2004).
  • Wertheim, W.F. en A.H. Wertheim-Gijse Weenink, Aan het Volk van Nederland. Het democratisch manifest 1781 (Amsterdam 1966).
  • Wertheim, W.F. en A.H. Wertheim-Gijse Weenink, Aan het Volk van Nederland. Het democratisch manifest van Joan Derk van der Capellen tot den Pol 1781 (Weesp 1981).
  • Wesseling, H.J, Plaatsen van herinnering: een historisch succesverhaal (Amsterdam 2005).
  • Wessels, L.H.M., ‘Over invloed en traditie. Een plaatsbepaling van Joan Derk van der Capellen’, in E.A. van Dijk (red.), De wekker van de Nederlandse natie. Joan Derk van der Capellen 1741-1784 (Zwolle 1984) 121-137.
  • Wielenga, F., Geschiedenis van Nederland. Van de opstand tot heden (Amsterdam 2012).
  • Wit, de C.H.E., De Nederlandse revolutie van de achttiende eeuw 1780-1787 (Oirsbeek 1974).
  • Wit, de C.H.E., Het ontstaan van het moderne Nederland 1780-1848 en zijn geschiedschrijving (Oirsbeek 1978).
  • H.L. Zwitzer, Aan het Volk van Nederland: het patriottistisch program uit 1781 (Amsterdam 1987).
  • H.L. Zwitzer, ‘De militaire dimensie van de patriottenbeweging’, in F. Grijzenhout, W.W. Mijnhardt en N.C.F van Sas (red.), Voor Vaderland en Vryheid. De revolutie van de patriotten (Amterdam 1987) 27-52.

Vroegmoderne literatuur:

  • Capellen, van der R.J., Memorie van den heere van de Marsch: by vonnis van den hove van Gelderland, den 8 augustus 1788. Na de geweldige Pruisische omkering der Republiek, verwezen tot de straffe des doods (Duinkerken 1791).
  • Celta, J.B., Jonkheer Johan Derk van der Capellen, heer van den Pol beschreven in de ridderschap van Overyssel. Regent I (Utrecht 1779).

_____________
Swaerdens, W.J.A. (2015) Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Van controverse tot lieu de mémoire (Masterscriptie). Actuele Geschiedenis, Faculteit der Letteren, Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen.

Category(s): Zwolle
Tags: , ,

Comments are closed.