De koninklijke Deventer Tapijtfabriek

gezicht-op-de-tegenwoordige-fabriek

DE KONINKLIJKE DEVENTER
TAPIJTFABRIEK.
_______

I.

 
In November van het vorige jaar is de Deventer Tapijtfabriek verhuisd van de Smedenstraat naar een nieuw gebouw aan de Smyrnastraat, die aldus genoemd is naar de industrieele onderneming. Dit was een gewichtig feit voor Deventer, dat o.a. herdacht werd in een geïllustreerd nummer van de Deventer Courant, waaraan wij het een en ander zullen ontleenen.
     De afbeeldingen die daarbij gegeven worden, zijn welwillend afgestaan door de Redactie van genoemde Courant; wij meenen, in dit Weekblad, hoofdzakelijk voor bouwkundigen, niet te mogen nalaten er een plattegrond bij te voegen.
     Alvorens het nieuwe gebouw te behandelen, zal een enkel woord gewijd worden aan de geschiedenis van de fabriek die den 24sten Aug. 1897 haar 100-jarig bestaan herdacht.
     Reeds lang vóór het jaar 1797 bestond te Deventer reeds eene katoen- en dweilenfabriek, opgericht door het stads-, en het armbestuur, met het loffelijke streven daardoor de toenemende armoede met blijvend gevolg te bestrijden.
     In het vertrouwen, het doel te zullen verwezenlijkt zien, werd in 1777 aan Gautier Zindel, een Zwitser, een voorschot van ƒ6000 door de stad verleend, en hem opgedragen eene fabriek te bouwen; als bouwterrein werd hem daarvoor aangewezen de stadstimmerplaats, vroeger de Eesterhof, ter plaatse van de oude Tapijtfabriek waar zij op de Nieuwstraat uitzag.
     Het ging met deze fabriek niet naar wensch. Reeds in 1790 werd, nadat tot het oprichten eener nieuwe fabriek besloten was, aan Peter en Willem Boers vergunning en octrooi verleend, om eene dweilenfabriek op te richten, ook om werk te verschaffen aan hulpbehoevende ingezetenen. Later werd aan deze industrie het vervaardigen van katoenen stoffen toegevoegd.
     Zonderling genoeg is van deze beide inrichtingen weinig bekend. Het is dan ook niet meer dan een vermoeden, dat met de Fabriek van Tapijten, Zeildoek enz., door de burgers Birnie en Sauret opgericht den 24sten Augustus 1797, als voortzetting van de zaak van Boers, de geschiedenis der Deventer Tapijtfabriek aanvangt. Wellicht was de zaak van Boers reeds van den beginne af gevestigd in de oude stadstimmerplaats.

|pag. 164|
 
     Kort na het ontstaan der nieuwe inrichting associeerden de heeren Popko van Calcar en Martinus van Doorninck zich met beide bovengenoemde burgers. Zij kwamen in 1799 in het volledig bezit van het lokaal of de plaats, van ouds

kijkje-in-de-smyrna-weverij

„de Timmerplaats” en „het Fabriek” genaamd, voor eene som van ƒ 2650, onder voorwaarde, dat aan 50 behoeftigen werk en onderstand moest worden verschaft. Dit karakter van liefdadigheid is in den loop der jaren in deze fabriek natuurlijk allengs verloren gegaan; toch is nog langen tijd een band met de gemeente behouden gebleven, want toen de fabriek zich in 1848, evenals zoovele andere inrichtingen, in moeielijkheden bevond, bood de gemeente als voorschot een hypotheek aan van ƒ 9000, zonder interest daarvoor te verlangen.
     De nieuwe fabriek leverde aanvankelijk niet meer dan gonje-kleeden, daarna wollen Schotsch; in 1838 werd voor het eerst gebruik gemaakt van de Jacquard-weefmachine.
Van toen af begon het vervaardigen van Doorniksch en de

kijkje-in-de-machinale-weverij

verbeterde fabrikatie van Schotsch. Van grooter gewicht voor den lateren bloei der inrichting was evenwel hare uitbreiding door toevoeging van de Smyrna-fabrikatie. Deze was te danken aan Gerhard David Birnie, zoon van den opzichter, een bekwaam jongmensch, dat helaas op jeugdigen leeftijd in 1820 overleed.
     In 1832 werd de vennootschap tusschen de heeren Van Calcar en J.W. Birnie, den tweeden zoon van den reeds overleden George Birnie, ontbonden, en zette de heer Birnie de zaak alleen voort.
     In 1847 werd het vijftigjarig bestaan feestelijk gevierd, maar met 1848 braken voor de fabriek bange dagen aan, waarin bovendien de dood van den eigenaar betreurd werd.
     Een commissie uit de crediteuren hield de zaak aan den gang, totdat aan den heer W.F. Kronenberg, werkzaam in den wolhandel van zijn vader, de belangen der fabriek werden toevertrouwd.
De zaak werd omgezet in eene vennootschap, met een aanvankelijk kapitaal van ƒ 100.000, onder den naam: „de Maatschappij tot voortzetting der Koninklijke Deventer Tapijtfabriek van de firma P. Van Calcar en Co.,” waarvan de statuten op 28 Nov. 1848 werden goedgekeurd. Tot de aandeelhouders behoorden o.a. de erfgenamen van Z. M. Koning Willem II, Prins Frederik der Nederlanden, en de stad Deventer.
     Deze fabriek is tot grooten bloei gekomen onder het beheer van den heer Kronenberg, die van 1848 tot 1892 als directeur werkzaam bleef en getoond heeft de rechte man te zijn geweest op de rechte plaats.
     De heer Kronenberg werd na zijn dood in 1892 opgevolgd door den heer P.G. Van Schermbeek, gewezen Kapitein der Genie: deze trad waardig in de voetsporen van zijn voorganger. Slechts 9 jaren echter was het dezen directeur gegeven zijn krachten aan de fabriek te wijden. Hij overleed op 25 Mei 1901.

     Het directeurschap werd daarna in het begin van Juli 1901 opgedragen aan den heer J.G. Mouton, die sedert korten tijd directeur der Amersfoortsche Tapijtfabriek was. Door zijn benoeming kwam de samensmelting van de Amersfoortsche inrichting met de Koninklijke Deventer Tapijtfabriek tot stand.
     Onder het beheer van den nieuwen directeur is al spoedig het besluit genomen om de gebouwen aan de Nieuwstraat en de Smedenstraat, die geenszins meer voldeden aan de verlangens van den tegenwoordigen tijd, te verlaten, en eene nieuwe fabriek te bouwen, die ruimschoots gelegenheid geeft om de beroemd geworden Nederlandsche industrie uit te oefenen in lokaliteiten, die in alle opzichten voldoen aan de hedendaagsche wettelijke voorschriften en alle moderne eischen. Het besluit is werkelijkheid geworden en in de nieuwe fabriek heerscht allerwege groote bedrijvigheid. Hoe uitgebrcid het gebouw thans reeds moge zijn, bij den bouw daarvan is gerekend op eene mogelijke uitbreiding, die onder de bekwame leiding van den tegenwoordigen energieken directeur zeker kan worden tegemoet gezien.
     Wij zullen in een volgend blad eene korte beschrijving van het nieuwe fabrieksgebouw geven.

______


|pag. 201|

DE KONINKLIJKE DEVENTER

TAPIJTFABRIEK.

II.

_______

De bouworde van de nieuwe fabriek kan blijken uit de schetsteekening van den plattegrond. Rondom eene groote binnenplaats, die in twee deelen wordt gedeeld door een tusschenvleugel welke evenwijdig loopt aan den front-vleugel, ligt het geheel. Die frontvleugel is ingenomen door de kantoorlokalen, de lange linkervleugel door de Smyrna- en machinale weverij; de lange rechtervleugel bevat magazijn, wasscherij en ververij, en de achtervleugel o.a. de machine- en de ketelkamer.

|pag. 202|

     De poort binnentredende, die onmiddellijk toegang geeft tot de eerste binnenplaats, vindt men aan beide zijden deuren,

de-trap-in-de-ingangs-poort

toegang gevende links tot flinke lokalen voor het personeel, rechts tot het ruime magazijn en de stalenkamer. In de

indeeling-beganegrond

poort trekt een trapje naar de bovenverdieping de aandacht; in de nabijheid daarvan is de lift gelegen, die de aangevoerde grondstoffen naar de zolders kan brengen.
     De links achter elkander gelegen kantoren van het personeel, van den boekhouder, den onder-directeur, den directeur, zijn keurig gemeubeld; daarachter liggen de modellen- en teekenkamers, een vertrek voor den opzichter en een voor reparateurs, en op den hoek de woning van den portier; daarop volgt de Smyrna-afdeeling, en een ruim lokaal, waar 16 getouwen kunnen staan, zoodat even zooveel tapijten gelijktijdig met de hand geweven kunnen worden.
Daarachter ligt een spoel- en een schoonmaakkamer, en vervolgens de zaal, waar Koeharen-, Belge- en Brusselsche kleeden mechanisch geweven worden.
     Van drijfwerk of drijfriemen is zoo goed als niets te zien; alles wordt electrisch gedreven en de drijfkracht ondergronds aangevoerd. Naast de oude weefmachines, staan hier verschillende nieuwe.
     In het midden van het gebouw ligt het vertrek voor den opzichter, die door een raam toezicht kan houden op het werk in de weverij. De lokalen voor twijnen en spoelen, reparatie en schoonmaken zijn natuurlijk alle ingericht om bijzonder goed geventileerd te kunnen worden.
     De rechter-zijvleugel wordt hoofdzakelijk ingenomen door de afdeeling ververij en wasscherij, de droogkamer, een magazijn en stalenkamer, ter geheele lengte van 52 M. De bewerkingen geschieden er niet meer met de hand, zooals in de oude fabriek, maar mechanisch. De scheerkamer ligt tusschen de beide groote binnenplaatsen.
     Aan de achterzijde van het gebouw ligt de keurig ingerichte machine-kamer, waarin twee stoommachines, twee dynamo’s en één omvormer staan. Naast dat lokaal ligt de ketelkamer met een ketel voor oververhitte stoom.
     Beide laatstgenoemde „kamers” zijn, behalve bronnen voor de beweegkracht, ook die voor de electrische verlichting en de centrale verwarming van het geheele gebouw; door middel van de heete lucht worden ook de schadelijke dampen uit het verflokaal verwijderd.
     Bij de ketelkamer staat een watertoren, waarin het water voor de voeding van de ketels en voor de ververij wordt verzameld en tevens gezuiverd.
     Op de eerste verdieping ligt, boven het vertrek voor de reparateurs en den opzichter, aan den achtergevel, naast een portaal, een bewaarplaats voor tapijten in voorraad, en aan den voorgevel een weverij.
     Boven het zeshoekig gedeelte van den hoofdingang ligt het archief-vertrek, en boven den doorrit een portaal.
     Tusschen de zooevengenoemde weverij en het portaal ligt de kleurkamer, of de kamer voor de wollen garens voor de Smyrnaweverij, en tusschen het portaal en een schaftkamer voor mannen (deze laatste boven die voor vrouwen) een garenkamer voor het mechanisch weefsel.
     Boven zijne vertrekken op den beganegrond heeft de portier er nog drie op de verdieping.
     Op de kolossale wolzolders ligt een enorme waarde aan wol; een aldaar afgeschoten gedeelte bevat een sorteerkamer, een puntenkamer en een magazijntje.
     Alle reinigingslokalen met bijbehoorende gemakken zijn ruim, doelmatig en frisch, volgens de nieuwste eischen aangelegd, in overeenstemming met de geheele inrichting der fabriek.
     De fabriekslokalen zijn bij dag rijkelijk verlicht; ook voor eene uitstekende kunstmatige verlichting is zorg gedragen.
Plaatsing en inrichting der electrische lampen zijn zoodanig, dat een diffuus licht wordt verspreid en dus geen scherpe afscheiding tusschen licht en schaduw hinderlijk is.

|pag. 203|

     De vloeren in de werkplaatsen zijn van mozaiek-cement, die in de kantoren van torgament.
     Alle gebouwen worden door een veertigtal bliksemafleiders beschermd.
     Bij de fabriek zijn nog gebouwd een woning voor den machinist en een voor den portier.

gezicht-op-de-binnenplaats-in-het-midden-de-poort-van-den-ingang

Directie en commissarissen hebben bij den bouw en de details der inrichting op onbekrompen en lofwaardige wijze rekening gehouden met de wenschen die het personeel heeft mogen uiten; ook dit heeft kunnen bijdragen tot het totstandkomen eener werkelijke model-inrichting.
     Deze heeft ongeveer twee ton gouds gekost; zij is in haar geheel ontworpen door den Directeur zelve, den heer J.G. Mouton, oorspronkelijk architect, die, met inachtneming van passende soberheid en soliditeit aan het gebouw een karaktervol uiterlijk heeft weten te geven, dat geheel in overeenstemming is met de bestemming daarvan.
     Moge de Deventersche inrichting de door haar verworven beroemdheid in haar nieuwe gebouw blijven handhaven; niet alleen Deventer, maar heel het land zal er zich in verheugen.

__________
Mounton, J.G. (1905) De Koninklijke Deventer Tapijtfabriek. Bouwkundig Weekblad, 25 (13), 163-164; (16), 201-203.

Category(s): Deventer

Comments are closed.