Drie huizen van het gemene leven in Deventer


DRIE HUIZEN VAN HET GEMENE LEVEN IN DEVENTER

DOOR

G. BERENDS

 
     Nu enkele jaren geleden in Deventer de restanten te voorschijn zijn gekomen van een drietal gebouwen of gebouwencomplexen, waarvan de stichting teruggaat op Geert Grote of diens geestverwanten, is het de moeite waard deze nader te beschouwen en in verband te brengen met wat de litteratuur ons aan gegevens verschaft.
     Het gaat hier om gebouwen van het Meester Geertshuis (omsloten door de Smedenstraat, de Hagensteeg en de Bagijnenstraat), het Heer Florishuis en het Lamme van Diesehuis (samen gelegen in het blok tussen Stroomarkt, Engestraat, Pontsteeg en Striksteeg) 1 [1. Zie ook: B. Berkenvelder-Helfferich, „De laatste rustplaats van Geert Grote gevonden?” Spiegel Historiael, 1 (1966), 38-41 (met afbeeldingen).].
     Geert Grote (1340-1384) stond in 1374 zijn huis en erf, gelegen in de Bagijnenstraat tussen de erven Nyenbeke en Keppel, af aan vrome vrouwen, die ongehuwd en zonder geloften God wilden dienen. Een deel van het huis, van de schuur en het hof reserveerde hij voor eigen gebruik, waar hij tot zijn dood kon blijven wonen.
Deze stichting, de eerste van de Zusters van het Gemene Leven, zou bekend worden als het Meester Geertshuis (of -klooster) 2 [2. G. Dumbar, Het Kerkelyk en Wereltlyk Deventer I, Arnhem 1752, 548 e.v. — Oudheden en Gestichten van het Bisdom van Deventer I, Leiden 1725, 303, 304. — M. Schoengen, Monasticon Batavum II, Amsterdam 1941, 51, 52. — P. Keuning, Het Meester- Geerts huis te Deventer, Amsterdam 1914.].
     Lamberta van Diese stichtte een tweede huis voor Zusters van het Gemene Leven door in 1388 een huis in de Pontsteeg hiervoor beschikbaar te stellen. In 1390 vergrootte zij het met de twee naastgelegen erven van Derk Brandt en Geert Schedemaker (fig. 1, resp. A, B en C). Patrones was St. Cecilia, maar het huis werd meestal naar de stichter genoemd (Lamme van Diesenklooster, Lammenhuis van Diese, Lammenklooster) 3 [3. Dumbar o.c,, 595. — Oudheden en Gestichten, 305.].
     Floris (of Florens) Radewijns werd ca 1381 vicaris van het St.-Paulusaltaar in de St.-Lebuïnuskerk. Daardoor kreeg hij de beschikking over het vicariehuis van dit altaar, in de Engestraat gelegen naast de proosdij, tegenover de Nieuwstraat (fig. 1, resp. P en Z.). Op aanraden van Geert Grote nam hij een aantal jongelingen in huis, waarmee het Gemene Leven een aanvang nam. Na een aantal jaren verwierven zij het nabijgelegen huis van Jan Petersz. van Vreden, door één huis van het vicariehuis gescheiden. In 1391 werd dit geruild voor een tweetal huizen van Vrouw Zweder van Runen in de Pontsteeg, van waaruit de stichting zich verder ontwikkelde (fig. 1, resp. R + S en G + H). Het vicariehuis moest bij de dood van heer Floris († 1400) uiteraard weer afgestaan worden 4 [4. C. van der Wansem s.c.j., Het ontstaan en de geschiedenis der Broederschap van het Gemene Leven tot 1400, Leuven 1958. — Dumbar, o.c., 603 e.v. — Oudheden en Gestichten, 195 e.v.].
     Bezien wij thans de vondsten.
 
Het Meester Geertshuis
     Een langwerpig gebouw van de Verenigde Gestichten op een afstand van 14 à 15 m evenwijdig aan de Hagensteeg gelegen, met een korte zijde aan de Smedenstraat, bleek bij de sloop (maart 1965) nog een (laat)middeleeuwse kelder te bevatten (fig. 3). Uitwendig is deze ongeveer 42 x 8.70 m groot. Hij bestaat uit drie gedeelten, vanaf de Smedenstraat inwendig resp. ca. 7, 5.5 en 26.5 m lang; het eerste is kennelijk het oudste.
Over de gehele lengte bevinden zich in het midden steunpunten met bogen naar de lange wanden, waartussen segmentbogige gewelfjes geslagen zijn. De steunpunten bestaan bijna alle uit vierkante gemetselde pijlertjes; in het eerste gedeelte komt echter ook een rond gemetseld zuiltje voor, in het tweede gedeelte een natuurstenen zuiltje met afgeschuinde hoeken en een geprofileerde dekplaat, terwijl de pijlertjes in het derde gedeelte afschuiningen hebben, die langs de bogen doorlopen.
     Het eerste gedeelte heeft in de noord-westmuur een dichtgemetselde toegang. Ook een oude doorgang naar het tweede gedeelte is gedicht. De vloer ligt 45 cm hoger dan in de beide andere

|pag. 43|
 
gedeelten. Het tweede gedeelte heeft een natuurstenen waterput in het midden van de scheidingswand met het derde gedeelte. Aan de achterzijde van deze muur bevinden zich ter weerszij den van de put verticale naden, waarvan de betekenis niet duidelijk is. Het derde gedeelte telt negen regelmatige gewelfvakken. Aan een der wanden kon het baksteenformaat 27.5 x 12.5 x 7 cm, 5 lagen = 41/42 cm vastgesteld worden. Het tweede en derde gedeelte zullen, ondanks de verschillen, tot eenzelfde bouwperiode gerekend moeten worden.
De tussenmuur lijkt niet zwaar genoeg om eens buitenmuur geweest te zijn. Op de oudste kadastrale kaart van de stad (het z.g. kadastrale minuutplan, uit het begin van de 19de eeuw) springt het oudste gedeelte aan de zuidoostzijde iets terug ten opzichte van het aansluitende jongere gedeelte. Bij de vernieuwing van de bovenbouw in de 19de eeuw is deze sprong blijkbaar weggewerkt.
     De kelder biedt maar weinig aanknopingspunten voor een datering. Voorlopig zouden wij de twee bouwperioden willen plaatsen in de 15de en het begin van de 16de eeuw.
     Schoengen weet te vermelden, dat het oorspronkelijke huis van Geert Grote in de Bagijnenstraat lag op de hoek van de Hagensteeg; in de tuin zou hij twee huizen hebben laten bouwen, het Achterhuis en het Steenhuis, zodat er plaats was voor zestien personen. Het is niet uitgesloten, dat het oudste gedeelte van de kelder een overblijfsel van één van deze huizen was.
     Het jongste gedeelte van de kelder heeft waarschijnlijk deel uitgemaakt van de kapel, tot de bouw waarvan de zusters in 1498 en 1501 vergunning kregen van de priester van de O.L.V.-kerk, de bisschop van Utrecht en het kapittel van de St.-Lebuïnuskerk 5 [5. Dumbar, o.c., 551-553.]. Op het schilderij, dat de stad weergeeft tijdens het beleg van 1578 (in het Museum de Waag) staat dit bouwlichaam afgebeeld voorzien van een dakruiter. Op de stadsplattegronden van Van Deventer en Blaeu ontbreekt het echter. De kapel moet dan een rechte koorsluiting hebben gehad.
     Over de andere gebouwen zijn de gegevens uitermate schaars. De zusters woonden er tot in het begin van de 17de eeuw. De gebouwen kwamen aan de stad; al in 1581 had het stadsbestuur beslag gelegd op de kapel. In een gedeelte van het complex („in de Smedenstraat uitkomende”) 6 [6. Overijsselsche Almanak 1839, 52.] werd de Munt gevestigd. Een vroeger werkhuis werd gildehuis, dat in 1725 nog als zodanig dienst deed 7 [7. Schoengen, o.c., 52. — Oudheden en Gestichten, 304.] Op 1 april 1645 nam de magistraat het besluit in het gebouw, dat wil zeggen in de Munt, het Grote of H. Geest Gasthuis te vestigen, de voorloper van de huidige Verenigde Gestichten. Op 11 december 1647 besloten Schepenen en Raad „In ’t nieuwe Geestes Gasthuis een brouwhuijs te maaken, en daar agter zeven huisjes, waar toe de kleine kamer van de Pater zal genomen worden”. De verlaten Gasthuisgebouwen aan de Brink werden na 4 september 1649 verkocht 8 [8. Vriendelijke mededelingen van mevrouw drs. B. Berkenvelder-Helfferich, Athenaeumbibliotheek, Deventer.].
 
Het Lamme van Diesehuis
     Bij de afbraak van de 19de-eeuwse voormalige H.B.S. in de Pontsteeg in 1964 bleek, dat hierin, achter de huizen in de Engestraat, een groot gedeelte van de vroegere St.-Ceciliakapel bewaard was gebleven 9 [9. E.H. ter Kuile, Zuid Salland = De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst, IV, 2, Den Haag 1964, 111.]. De noordmuur en de koorsluiting bleken nog voor een groot gedeelte overeind te staan, voorzien van dichtgemetselde spitsboogvensters met schuine dagkanten, verlevendigd door natuurstenen blokjes. In de noordmuur zijn dat er vijf; in elke sluitingszijde één. Het venster in de middelste sluitingszijde is breder dan de andere. Van de zuidmuur resteert slechts het meest oostelijke gedeelte bij de koorsluiting, met een gedeelte van een vensterdagkant. In de schuine oostelijke sluitingszijde van het koor bevindt zich onder de waterlijst (die deels van natuursteen, anderdeels van baksteen is) een smal korfbogig afgedekt poortje, dat blijkens het metselwerk ter linkerzijde oorspronkelijk moet zijn. De rechter dagkant is vermetseld en het poortje zelf dichtgemetseld (terugliggend). Links hiervan bevinden zich enkele afgehakte stukken zandsteen van een – eveneens af gehakt — plint, dat om de hoek onderbroken wordt door twee naderhand gedichte keldervensters, afgedekt door segmentbogen en voorzien van een luiksponning aan de buitenzijde. Aan deze zijde heeft de kapel blijkbaar oorspronkelijk vrij gestaan. Steunberen ontbreken en zijn er ook nooit geweest. Het baksteenformaat van het opgaande werk bedraagt 27.5/28.5 x 13/14x 6/6.5 cm, 10 lagen = 77 cm.

|pag. 44|
 
Fig. 1. Situatie van de gebouwen van de Broeders en Zusters van het Gemene Leven aan de Engestraat en de Pontsteeg, schaal 1 : 1250. Toestand volgens het kadastrale minuutplan, begin 19de eeuw. Met stippellijnen zijn enkele aanwezige opstanden aangegeven en de veronderstelde oude parcellering langs de Engestraat en de Pontsteeg.
Verticaal gearceerd: waarschijnlijke omvang van het Lamme van Diesehuis; horizontaal gearceerd: waarschijnlijke omvang van het Heer Florishuis; de grens tussen beide staat niet geheel vast. Tekening van de schrijver. Verklaring van de letters:
     Lamme van Diesehuis (verticaal gearceerd)
Avermoedelijke plaats van het huis van Lamme van Diese (1388)
B, Cvermoedelijke plaats van de huizen, die in 1390 aangekocht werden van Derk Brandt en Geert Schedemaker
Dvermoedelijke plaats van het huis van Agneta Swaefken, in 1495 aangekocht
Ekapel, gebouwd na 1501
F-G-H-J-K-Lovergenomen van het Heer Florishuis (eerste kwart 16de eeuw?)
B-C-F-G-H-Jnieuwbouw (vermoedelijk eind 18 de eeuw) Heer Florishuis (horizontaal gearceerd)
G-H(-J?)vermoedelijke plaats van de huizen en erven van Vrouw Zweder van Runen, die in 1391 verworven werden
F, Jpercelen, waarschijnlijk vóór 1440 verworven
K-Lhof van Hendrik Budel, ± 1437 aangekocht
F-G-H-J-K-Lovergedragen aan het Lamme van Diesehuis (eerste kwart 16de eeuw?)
Mdomicilium fratrum, gebouwd in 1441
Nhof, in 1442 verworven
Oplaats van het ziekenhuis, kort na 1460 gebouwd
Pvicariehuis van het St. Paulusaltaar, ca 1381 verblijfplaats van de eerste broeders; na 1400 verlaten; in 1484 in eigendom verworven
Qhuis van Gerrit Berchman (1391), later huis van Derck Hoedemaker, wiens achterhuis in 1485 aangekocht werd
R-Shuis van Johan Peterszoon van Vreden (omstr. 1390)
R, Svermoedelijke plaats van de huizen, die in 1485 aangekocht werden
Thuis van Hendrik Voetiken (1391); op onbekend moment verworven
Uhuizen, op onbekend moment verworven
Vkeuken, eetzaal, gastenkamer, waarvan de bouw in 1487 begonnen werd
Wtussenbouw
Xkapel, gebouwd na 1501
Yaanbouw (historische achtergrond onbekend)
Zplaats van de voormalige Proosdij van St. Lebuïnus, in 1664 of kort daarna afgebroken, waardoor de Stroomarkt ontstond (Overijsselsche Almanak 1839, 53)


|pag. 45|

     Het benedengedeelte van de middelste sluitingszijde is dikker en loopt, naar het schijnt in verband gemetseld, in zuidoostelijke richting nog een eindje door. Blijkbaar heeft er altijd bebouwing tegen de koorsluiting gestaan, wat ook een verklaring is voor de hogere plaatsing van de afzaten van de vensters in de middelste en de noordelijke schuine sluitingszijden en het ontbreken van een waterlijst daaronder.
     De gehele kapel is onderkelderd, tot in de koorsluiting toe (zie fig. 2). In de as staan vijf korte zuiltjes van Bentheimer zandsteen, achthoekig van doorsnede. Boven- en onderaan gaat het achtkant over in een vierkant via een sprongetje en een flauw gebogen driehoekig vlakje naar elk van de vier hoeken. Via een aan de onderzijde afgeronde dekplaat rusten op deze zuiltjes korfboogvormige gordelbogen, die aan de andere zijde ontspringen aan de lange kelderwanden.
Hiertussen zijn segmentboogvormige tongewelfjes geslagen. Waar het gewelf is ingestort, blijkt dat de gordelbogen schuin afgekapt zijn ten behoeve van de aanzet van deze gewelfjes. Het baksteenformaat is 28.5/29 x 14/14.5 x 6.5/7 cm, iets groter dus dan dat van de kapel zelf. Toch is er geen aanleiding te veronderstellen, dat de kelder ouder is, omdat al in de fundering de lange wanden en de schuine zijden van de sluiting in verband met elkaar opgemetseld blijken te zijn.
     Onder de (verhoogde) keldervloer werden de onderdelen aangetroffen van een vierkant zandstenen vensterkozijn (inwendig 60 x 60 cm), voorzien van een luiksponning.
     De zusters kregen in 1495, 1497 en 1501 de vereiste toestemmingen om een kapel te bouwen binnen de omtrek van het klooster. Zij verwierven eveneens in 1495 het huis van Agneta Swaefken 10 [10. Dumbar, o.c.., 595-598.] (fig. 1, D), dat wellicht plaats moest maken voor de kapel. Verdere vergrotingen van het complex zijn niet bekend, maar uit de 17de-eeuwse straathoeken van de stad concludeerde de gemeente-archivaris dr. A.C.F. Koch, dat de gebouwen zich langs de Pontsteeg uitstrekten tot de Striksteeg toe. Hier hebben de Broeders van het Gemene Leven lange tijd bezittingen gehad (zie onder en fig. 1), die blijkbaar aan de zusters overgedragen zijn, mogelijk in het begin van de 16de eeuw. Bij raadsbesluit van 29 maart 1604 werd het convent opgeheven 11 [11. Schoengen, o.c., 50.].
     Toen in 1630 de doorluchtige school of Athenaeum werd gesticht, werden deze gebouwen hiervoor bestemd. De kapel werd in gebruik genomen als Auditorium 12 [12. Oudheden en Gestichten, 305, 306. — Overijsselsche Almanak 1839, 52.]. Dumbar schreef in 1752: „Het grootste gedeelte van dit Klooster wordt thans door Stats Gymnasium beslagen en het overige dient tot eene Vergaderplaets of Gildekamer voor de Wonthelers en tot eenige vrye wooningen, die door de Magistraet worden begeven”13 [13. Dumbar, o.c., 598.].
     Op een onbekend moment, vermoedelijk eind 18de eeuw, werd een nieuwe vleugel opgetrokken tussen de kapel en de Striksteeg, die dan ook voorkomt op het kadastrale minuutplan. In 1836 verhuisde het Athenaeum naar het nieuwe gebouw aan de Grote Poot (thans sociëteit „de Hereeniging”). Al vóór 1824 diende ook een gedeelte van het complex als kazerne; in dat jaar besloot de Raad deze op te knappen. Toen in 1849 een nieuw kazernegebouw, ontworpen door B. Looman, op de Houtmarkt gereed kwam, werd het complex verlaten. Wel huisvestte het sedert 1852 de Garnizoensbakkerij (nogmaals noot 8?).
     In 1868-’69 werden de gebouwen, samen met het Heer Florishuis, verbouwd tot H.B.S. Op deze verbouwing komen wij hieronder terug.

Het Heer Florishuis
     Bekend is, dat het Heer Florishuis (of Rijke Fraterhuis) gebouwen bezat in de Engestraat op de hoek van de Stroomarkt. Het 18de-eeuwse huis, dat daar nu staat, bevat inderdaad nog oudere overwelfde kelders met zandstenen zuiltjes, zoals die in Deventer onder (laat) middeleeuwse huizen dikwijls aangetroffen worden. Een nader onderzoek hiernaar was nog niet mogelijk.
     Des te meer kwam aan het licht bij de afbraak van de reeds genoemde H.B.S. in de Pontsteeg.
De vleugel van deze school langs de Pontsteeg verdween het eerst. Deze bezat geen kelder en was blijkbaar niet erg oud. De vleugel, die hier op enige afstand evenwijdig achter lag, bleek een middeleeuwse kelder te bevatten en evenzo de nog overeind staande gymnastiekzaal langs de Striksteeg. De eerste is hoogstwaarschijnlijk het „domicilium fratrum”, de broederenwoning, geweest (fig. 1, M), dat gebouwd werd in 1441; de laatste was vroeger de kapel, zoals een blik op het kadastrale minuutplan leert, waarop de 3/8 koorsluiting nog aangegeven staat (fig. 1,

|pag. 46|

X). Deze kapel verrees na 1501. Het Deventer gemeentearchief bracht een kelderplattegrond uit 1868 van de H.B.S. tevoorschijn, waarop al deze vleugels met de Ceciliakapel getekend zijn (fig. 2).
     De kelder van de broederenwoning werd overwelfd door een reeks dwarse tongewelfjes van gedrukt halfronde vorm, die rustten op brede gordelbogen, die ontsprongen op penanten tegen de lange wanden. Geconstateerd kon nog worden, dat deze penanten koud tegen de zuidwestelijke langsmuur stonden. Het baksteenformaat van penanten en gewelf was 28×13/13.5×6/6.5 cm.
Ongeveer hetzelfde formaat kon worden vastgesteld op de noordwestelijke hoek in het opgaande werk (27/28 x 13.5/14 x 6 cm, 5 lagen = 35 cm. De zuidwestelijke muur van deze vleugel, die nog tot een hoogte van ruim 6 m boven het maaiveld overeind staat, blijkt aan de buitenzijde geheel uit origineel werk te bestaan, zonder sporen van vensters.
     De kapelkelder bestaat uit twee gedeelten, gescheiden door een muur. Het noordoostelijke gedeelte telt twee gewelfvakken, door dwarse segmentbogige tongewelfjes overdekt, die in het midden rusten op een wijde segmentboogvormige gordelboog. Dit keldergedeelte is kennelijk niet erg oud. Hier was vroeger de reeds genoemde 3/8 koorsluiting, waarvan de noordoostmuur ongeveer een meter meer naar binnen lag dan de huidige.
     Het zuidwestelijke gedeelte van de kelder is nog wel oorspronkelijk. In de as staan vier zuiltjes van Bentheimer zandsteen van rechthoekige doorsnede met afgeschuinde hoeken; de afschuining gaat onder en boven via een schuin driehoekig vlakje over op een rechte hoek. Op de zuiltjes rusten vierkante dekplaten, die aan de onderzijde af geschuind zijn. Op penanten tegen de lange kelderwanden en op de zuiltjes rusten dwarse segmentboogvormige gordelbogen, waartussen segmentbogige tongewelfjes geslagen zijn.
Aan de zuidoostelijke wand kon worden vastgesteld, dat de penanten koud tegen de muur gemetseld zijn. Van het meest oostelijke zuiltje ontspringen twee gordelbogen naar de noordwestmuur. Tussen de beide hierbij behorende penanten doet zich in de muur in een ondiepe nis een gedichte doorgang vermoeden. Blijkbaar wilde men hier aansluiten op een al langer bestaand gebouw. Op het kadastrale minuutplan wordt naast de kapel op deze plaats inderdaad nog bebouwing aangegeven (fig. 1, W). Ook zou denkbaar zijn, dat het keldergewelf pas uit een tweede bouwperiode stamt. Het moet echter algemeen gebruikelijk zijn geweest een kelder pas te overwelven als het gebouw al goeddeels opgetrokken of zelfs onder de kap was. Een tweede toegang had de kelder in het midden van de zuidwestwand; noordelijk daarvan zat misschien een venster. Op beide plaatsen bevindt zich een steekgewelfje in het tongewelf. Met moeite was op enkele plaatsen het baksteenformaat te meten: 28/29 x 13/14 x 5.5/6.5 cm.
     Het opgaande muurwerk van de kapel bleef, althans aan de noordwest- en zuidwestzijde, en aan de zuidoostzijde vermoedelijk achter een klamplaag, voor een belangrijk deel bewaard. In de zuidwestgevel zit nabij de zuidelijke hoek een hoog gedicht spitsboogvenster met schuine dagkanten, dat thans gedeeltelijk door een aanbouwtie bedekt wordt. Verder tekenen zich geen grote vensters in het oude muurwerk af.
     Tegen de zuidwestmuur van de kapel staat een langwerpig geheel gepleisterd gebouwtje (fig. 1, Y), dat een kelder bevat met een ellipsboogvormig tongewelf. De kap is niet erg oud; wel zijn er een aantal oude vloerbalken. Op de begane grond bevindt zich tegen de korte zuidwestmuur een schouw zonder veel stijlkenmerken; de strijkbalk ter weerszijden rust op eenvoudige kleine houten consoles. De gevel langs de Striksteeg laat bij het linker halfronde venster op de verdieping, waar de pleister is afgevallen, metselwerk zien van secundair verwerkte baksteen, dat niet ouder is dan het venster zelf. Blijkbaar is het gebouwtje in de 19de eeuw ingrijpend vernieuwd.

De geschiedenis van het Heer Florishuis
     Zoals reeds vermeld is verwierven de Broeders van het Gemene Leven in 1391 twee huizen van Vrouw Zweder van Runen in de Pontsteeg. Zij woonde hierin met Clemencia van Amerongen.
Het betrof „al erve ende die twee huyse die daer uppe staen voer ende achter”, waarvan zij eigenares was geworden door aankoop van de priester en vicaris Gheverde van Hildensem en vergroting daarvan met „een deel erves” van Ghesen, weduwe van Lambert van der Elborgh, met haar kinderen en zuster Armegard en „een ander deel erves” van Berend Gosensz en Dideric Brant. Het bezit van Zweder zal dus twee of drie percelen beslagen hebben. Het lag tussen het erf van Evert Bollikens van Vasen en Hazen ter Maet aan de ene zijde en de erven van de reeds genoemde Ghesen, Lambert Ronnen en Lubbert die Lewe aan de andere zijde. Geheel duidelijk

|pag. 47|

Fig. 2. De kelders van de kloostergebouwen aan de Pontsteeg en de Striksteeg, naar bestektekeningen uit 1868 voor de verbouwing van dit complex tot H.B.S. (enigszins verbeterd en aangevuld), schaal 1 : 400. Het bij deze verbouwing te handhaven muurwerk is kruiselings gearceerd weergegeven; het nieuw te maken muurwerk heeft een enkele arcering. De plaats van de verdwenen koorsluiting van de kapel van het Heer Florishuis is met stippellijnen aangegeven aan de hand van het kadastrale minuutplan (zie fig. 1). De doorsneden A-B en E-F berusten op eigen opmetingen ter plaatse. Tekening Monumentenzorg.

Fig. 3. Plattegrond en doorsneden van de kelder van het Meester Geertshuis, met weglating van een aantal niet oorspronkelijke binnenmuren, schaal 1 : 400. Opmeting en tekening Monumentenzorg.

|pag. 48|

is de akte, die Dumbar afdrukt, niet 14 [14. Dumbar, o.c., 604 e.v.]. Er waren twee toegangs ,,wegen” (= poorten?). Blijkbaar grensde Vrouw Zweders bezit niet aan het Lamme van Diesehuis, dat zijn bezit juist het jaar tevoren vergroot had o.a. met een huis van Derk Brandt, waarschijnlijk dezelfde als Dideric Brant.
Dat het achter grensde aan het vicariehuis, zoals Dumbar vermeldt, is gezien de afstand vrijwel uitgesloten; in de akte zelf wordt er dan ook niet over gerept.
     Vrouw Zweder van Runen kreeg in ruil hiervoor het kleinere huis van Jan Petersz. van Vreden in de Engestraat, gelegen tussen het huis van Henrike Voetiken en dat van Gheride Berchman. Dit laatste moet aan de andere zijde aan het vicariehuis gegrensd hebben (fig. 1, resp. R + S, T, Q en P).
     Het nieuwe bezit van de broeders moest steeds bewoond worden door tenminste vier priesters, tenminste acht klerken en enige lekebroeders 15 [15. Van der Wansem, o.c.Oudheden en Gestichten, 197. — Dumbar, o.c., 607.].
Heer Floris liet een gedeelte afbreken en een nieuw gebouw optrekken met afzonderlijke slaapplaatsen voor de broeders. Daarna bouwde hij de keuken en de zaal. In 1400 verwisselde Floris’ opvolger een van de genoemde toegangen voor een stuk grond van Arent Bremer, aan de oostzijde van het huis gelegen 16 [16. Dumbar, o.c., 610].
     Godefrid Thooren, sedert 1435 als vierde rector in functie, vergrootte het huis met een houten turfschuur „daer toe vervaerdigt van zeeker, nabuurig huis, door hem voor 200 guldens aengekoft” met de daarachter gelegen hof van Hendrik Budel (fig. 1, K + L) en vervolgens in 1439 met een „kamer” van de weduwe Budel, die op die hof uitzag. Verder vergrootte hij de toegang tot het huis (zie noot 16). Wij vermoeden, dat toen het gebied tussen het Lamme van Diesehuis en de Striksteeg geheel in het bezit van de broeders gekomen was. Ook is het mogelijk, dat de Striksteeg ontstaan is als toegang tot het complex.
     In 1441 liet Godefrid Thooren aan de westzijde van het huis een groot nieuw gebouw aanleggen, het domicilium fratrum (of broederenwoning), dat 700 gouden Rijnse guldens kostte.
Het lijdt weinig twijfel, dat wij hier te doen hebben met het gebouw, waarvan de in 1964 gesloopte kelder reeds ter sprake kwam (fig. 1, M).
In 1442 vergrootte hij het bezit met een door hem aangekochte hof, die wij waarschijnlijk zuid-westelijk van de nieuwbouw moeten zoeken 17 [17. Dumbar, o.c., 610, 611.] (fig. 1, N).
     Zijn opvolger Egbert ter Beek kocht in 1460 een oude stal, die aan de laatstgenoemde hof grensde en aan het vicariehuis van het St.-Paulusaltaar. Hij brak deze af met de daarnaast staande kamer, die al in 1439 door zijn voorganger was aangekocht, om plaats te maken voor een nieuw gebouw, dat ,,in de aerde tot een heimelyk gemak” en daarboven tot ziekenhuis zou dienen 18 [18. Dumbar, o.c., 611.].
Dit gebouw zullen wij moeten situeren achter het huis op de hoek van de Stroomarkt en de Engestraat. Op het kadastrale minuutplan komt het al niet meer voor, zodat de omvang ervan niet bekend is (fig. 1, O).
     Een nieuwe periode van uitbreidingen en nieuwbouw brak aan in 1484, toen Jasper van Marborgh, de zevende rector, een huis van Johan Rutenborch in de Engestraat kocht, dat hij kort daarna verwisselde voor het vicariehuis van het St.-Paulusaltaar uit piëteit voor het gebouw waarin de broederschap ontstaan was. Dit vicariehuis was gelegen aan de Engestraat tussen de proosdij en het huis van Derck Hoedemaker en grensde achter aan het bezit van de broederschap. In 1485 kocht hij nog enkele nabijgelegen huisjes, die achter op het Fraterhuis uitzagen, erbij, namelijk het achterhuis van Derck Hoedemaker en nog twee andere huizen (fig. 1, Q, R, S). Een gedeelte daarvan trok hij bij het Fraterhuis. Het volgende jaar liet hij een ruime toegang maken via het voormalige vicariehuis. In 1487 begon hij met de aanleg van een nieuw gebouw, dat keuken, eetzaal en gastenkamer zou bevatten, en van enkele kleine gebouwen 19 [19. Dumbar o.c., 611, 612.]. Het eerste mogen wij misschien vereenzelvigen met het bouwblok, dat op het kadastrale minuutplan nog aangegeven staat, aansluitend op de westelijke hoek van de broederenwoning (fig. 1, V), maar dat sedertdien verdwenen is. De broederschap heeft blijkbaar nog meer huizen in de Engestraat verworven, en wel tot en met het huidige pand nr. 10.
De gemeentearchivaris dr. A.C.F. Koch kwam althans uit de 17de-eeuwse straathoeken van Deventer tot de slotsom, dat het bezit van de broederschap zich tot hier uitgestrekt heeft. Een andere conclusie was, dat de gebouwen langs de Pontsteeg in handen zijn gekomen van het Lamme van Diesehuis 20 [20. Zie afb. op blz. 181 in De Mars, Maandblad van en voor Overijssel, 13 (1965) (bij een artikel van B. Berkenvelder-Helfferich, „De (doorboorde) schedel van Geert Grote werd met een andere verwisseld, maar wanneer?”).]. Deze overdracht, die nog

|pag. 49|

niet uit andere bronnen bekend is, zal plaats gevonden hebben na het gereedkomen van het nieuwe gebouw voor keuken, eetzaal en gastenkamer (begonnen in 1487), mogelijk in het begin van de 16de eeuw. De oude keuken en zaal bevonden zich immers aan de Pontsteeg.
     Evenals hun naburige zusters kregen de broeders in 1495, 1497 en 1501 de vereiste vergunningen om binnen de omtrek van hun huis dienst te verrichten en daartoe een kapel te bouwen. Spoedig daarna zal de kapel verrezen zijn, waarvan de afmetingen inwendig 25 x 68 voet bedroegen 21 [21. Dumbar, o.c., 612-615, vgl. 596-598 en 551-553.]. Als deze maten in de Deventer houtvoet, die ongeveer 29.6 cm lang was 22 [22. K.M.C. Zevenboom, Theorie over de ontwikkeling van de Nederlandse voet- en ellematen, Amsterdam 1964, 68, 69.], uitgedrukt zijn, bedroegen de afmetingen van de kapel ongeveer 7.40×20.13 m; de breedte van de kelder is 7.30 m, wat daarmee in overeenstemming is.
     Jacob van Deventer geeft de kapel aan op zijn stadsplattegrond; voorts geeft hij een straat (of steeg) aan vanaf de Engestraat, in het verlengde van de Nieuwstraat, tot even voorbij de westgevel van de kapel. Misschien was deze de toegang tot het complex, die Jasper van Marborgh in 1486 via het voormalige vicariehuis liet maken.
     In de kapel was van 1598 tot 1820 8 de stadsbibliotheek gevestigd, die sedert 1630 ook dienst deed als Athenaeum-bibliotheek. Daarna werd deze overgebracht naar het stadhuis. Over de bestemming van de andere gebouwen na de hervorming is niet veel bekend. De bebouwing aan de Engestraat, waarvan het hoekhuis in het einde van de 18de eeuw verbouwd werd, is nog in de 16de of in de 17de eeuw in particuliere handen overgegaan. De gebouwen bij de Pontsteeg kwamen blijkbaar in gebruik bij het Athenaeum.
In 1725 was het merendeel nog in wezen: de beide poorten (een in de Pontsteeg bij het Lammenklooster, de andere blijkbaar in de Engestraat), de woonplaats van de broeders, het hof (?), de keuken, het vertrek der gasten en de kapel. De ontvanger van de St.-Lebuïnuskerk woonde er toen. Het ziekenhuis wordt niet genoemd 23 [23. Oudheden en Gestichten, 196, 204.].

De verbouwing tot H.B.S. in 1868-’69
     In 1868 werden de gebouwen van het broeder- en het zusterhuis aan de Pontsteeg en de Striksteeg bestemd voor de huisvesting van de H.B.S.
Het bestek met de bijbehorende tekeningen bleven in het gemeentearchief bewaard 24 [24. Deventer, Oud Archief, Akten 1868 nr. 10 (inv. nr. 2398).]. De aanbesteding vond plaats op 14 april, waarna het werk werd toegewezen aan Gerrit, Arend Gerrit en Hendrik Hermanus Beltman, aannemers te Deventer, voor ƒ 55 900.—.
     De bestektekening van de kelderplattegrond is weergegeven in fig. 2. Het bestek bevat nogal wat interessante gegevens. Het werk zou bestaan uit twee percelen; het eerste perceel betrof de twee vleugels van het broederhuis; het tweede de vleugels van het zusterhuis en de bebouwing in de hoek tussen beide in.
     De vleugel langs de Striksteeg, de vroegere kapel van de broeders, zou verbouwd worden tot gymnastieklokaal. Dit gedeelte moest voor of op 1 oktober opgeleverd worden; de rest voor 1 juli 1869. De koorsluiting van de kapel werd vervangen door een rechthoekige nieuwbouw. Over de sloop hiervan zegt het bestek: „Den voormuur en de schuine zijden van den kelder voor de tegenwoordige soepkokerij zal men geheel met fondamenten en welven uit moeten breken”. Hieruit blijkt, dat ook het oostelijke gedeelte van de kapel een overwelfde kelder heeft gehad. De kapel zelf zal, gezien het ontbreken van steunberen, niet overwelfd zijn geweest. De scheidingsmuur tussen de beide delen van de kapelkelder blijkt voor de verbouwing al bestaan te hebben.
De overige muren van de kapel zouden gehandhaafd en verhoogd worden. Achter het pleisterwerk zal de gevel langs de Striksteeg dus nog het oude muurwerk bevatten, zij het doorbroken door nieuwe vensters. Waarschijnlijk is deze gevel beklampt, wat op de zuidwestelijke hoek blijkt.
     De voormalige broederenwoning bevatte vóór 1868 een gymnastieklokaal. Deze mocht pas onder handen genomen worden na het gereedkomen van de nieuwe gymnastiekzaal. De lessen in de gymnastiek mochten niet langer dan twee weken stil behoeven te staan. De muur langs de binnenplaats moest tot het keldergewelf afgebroken en nieuw opgemetseld worden.
     De kelders onder de twee vleugels zouden met elkaar in verbinding worden gebracht, waartoe in de tussenbouw, die tot bergplaats gediend had, de grond uitgegraven moest worden.

|pag. 50|

     De vroegere Ceciliakapel diende tot 1868 blijkbaar als muziekschool. Zuidwestelijk hiervan bevonden zich een portaal en een uitgebouwde kleedkamer, die afgebroken zouden worden. De in de kelder aanwezige „prisons” moesten geheel uitgebroken worden. In de kelder zou een ijskelder gemetseld worden met wanden van twee halfsteensmuren met een spouw van 50 cm, gevuld met in dunne leem gemetselde turf. In het gewelf kwam een opening. Deze ijskelder was tot voor kort nog aanwezig, maar is thans gesloopt. Verder zouden in de kelder nog een aantal penanten gemetseld worden, verbonden door bogen. Ook deze zijn thans weer verdwenen. Boven de koorsluiting van de kapel werd een observatorium gebouwd met een koepel, die tot de sloop van 1964 in wezen is gebleven. De vleugel langs de Pontsteeg zou afgebroken worden voor zover de muren dunner waren dan anderhalve steen, dat wil zeggen boven de tweede balklaag. Vervolgens zou het metselwerk in deze dikte weer opgetrokken worden. Overigens zou ook dit gebouw in- en uitwendig geheel gewijzigd worden.
     Op 1 november 1868 werd het eerste gedeelte, kennelijk de gymnastiekzaal, in gebruik genomen; in januari 1870 kwam het complex geheel in gebruik. Bijna zeventig jaar heeft het deze functie vervuld; op 18 mei 1938 verhuisde de H.B.S. naar het zogenaamde Parkscholen-complex (Burgersdijkstraat 1) 8.

Besluit
     Van de Ceciliakapel zijn de drie westelijke traveeën, met twee kelderzuiltjes, gesloopt. Het resterende gedeelte wordt hersteld en, afgedekt door een vlak dak, getrokken bij het erachter gelegen kledingmagazijn in de Engestraat. Over de voormalige kapel van het Heer Florishuis is nog geen definitieve beslissing genomen. De overige onderdelen van het complex aan de Pontsteeg zijn gesloopt, evenals de kelder van het Meester Geertshuis.
     Het is een merkwaardig feit, dat de kapellen van alle drie besproken huizen van het Gemene Leven in hun geheel onderkelderd waren. Enige onzekerheid is er alleen, of wij bij het Meester Geertshuis inderdaad met de kapel te doen hebben.
     Het karakter van de kelders en hun uitgestrektheid bestempelt ze niet als krypten. Relieken werden hier niet vereerd; de zuilenrij maakt de opstelling van een altaar in het midden trouwens onmogelijk. De vorm van de kelders komt overeen met die, welke men onder oude Deventer woonhuizen pleegt aan te treffen. De twee bekende gotische krypten in ons land zijn bovendien een eeuw of meer ouder (Geertruidenberg, Thorn).
     Geheel onderkelderde kapellen zijn schrijver dezes verder niet bekend 25 [25. Kapellen, waarvan alleen het westelijke gedeelte onderkelderd is, zijn bekend in Delft (2x) en Grave (zie H. Janse, „Middeleeuwse kapellen”, Delftse Studiën, Assen 1967, 32 e.v.).], behalve die van het Fraterhuis in Groningen (thans deel van het Prinsenhof; er bestaat echter wel twijfel of wij hier inderdaad met een kapel te maken hebben) en die van kasteel Stapelen te Boxtel (waar de kelder tot voor enkele jaren een zoldering had van eiken balken). Het is vooralsnog niet duidelijk welke de oorspronkelijke bestemming van deze kelders geweest is.

SUMMARY

THREE HOUSES OF THE COMMON LIFE IN DEVENTER

BY G. BERENDS

 
     During demolition work in Deventer (Pontsteeg and Smedenstraat) in 1964-1965, important remnants of three houses of the Common Life were discovered: the Heer Florishuis (for brothers of the community), the Lamme van Diesehuis, and the Meester Geertshuis (both for sisters of the community), all of which were named for their founders.
     Of the Meester Geertshuis, which was founded in 1374, a small cellar which perhaps belonged to a house built by Geert Grote, was still extant.
The larger contiguous cellar probably belonged to the chapel erected after 1501 (Fig. 3). In 1645 a hospital was housed in the complex.
Both cellars, the last remnants of the structure, have since been demolished.
     The western portion of the complex forming the Heer Florishuis (Fig. 1, N-V), which was founded around 1381, must have come into private hands rather soon after the Reformation.

|pag. 51|
 
The rest, together with the Lamme van Diesehuis (which was founded in 1388) was used to house the Atheneum in 1630 and was rebuilt in 1868 for use as a secondary school (Fig. 2).
     During the recent demolition work a substantial part of the walls of the chapel of the Lamme van Diesehuis, under the whole of which there was a cellar, proved to be still standing (Fig. 1, E; Fig. 2, above). The northeastern part of this chapel, which was built after 1501, is in the process of being restored.
     Important remains of the Heer Florishuis were also found (Fig, 1, X). Its chapel, which was built after 1501, also had a cellar, but its threesided apse was replaced by a straight wall in 1868 (Fig. 2, below).
     The wing joining the two buildings (Fig. 1, M; Fig. 2, centre left) was found to have a medieval cellar. This cellar, which has since been demolished, must have been a remnant of the domicilium fratrum, the residence of the brothers built in 1441.
     These chapels are remarkable because all three were built with full-sized cellars. Other examples of such construction are extremely scarce. The shape of these cellars corresponds to that of the cellars found under old private homes in Deventer, but their function is not known.

_________
Berends, G. (1968) Drie huizen van het Gemene Leven in Deventer. Bulletin KNOB, 67 (2), 42-51.

Category(s): Deventer
Tags: , ,

Comments are closed.