Staphorst in beroering, 1786/1787 en 1796

STAPHORST IN BEROERING

1786/1787 en 1796

door

A.H. ten Cate

[ ]

STAPHORST IN BEROERING

Een beschrijving van het “tumultueuse” gedrag van een gedeelte van de Staphorster bevolking gedurende de jaren 1786/1787 en 1796

Door

A.H. ten Cate

Staphorst 1981

Scriptie M.O.- Stichting Noordelijke Leergangen-Zwolle

[ ]

INHOUD
A.Inleiding en probleemstelling1
B.Iets over de sociaal-economische en godsdienstige3
structuur van het achttiende-eeuwse Staphorst
C.I.De politieke situatie in de Republiek gedurende de8
jaren 1780
C.II.Het oproer te Staphorst in het jaar 178712
D.I.De politieke situatie in de Republiek, met name in22
Overijssel, gedurende de jaren 1790
D.II.Het oproer te Staphorst in het jaar 179626
E.Conclusie33
Noten37
Bronnen en Literatuur43


|pag. 1|

Inleiding en probleemstelling

     Het zal ieder die belangstelling heeft voor de geschiedenis van ons vaderland, weinig moeite kosten om een tiental werken op te noemen die de politieke omwenteling op het eind van de 18e eeuw behandelen. Aangezien de vernieuwingsdrang van de patriottenbeweging zich met name bij de meer verlichte en ontwikkelde burgerij manifesteerde, werd de aandacht vooral op de steden geconcentreerd. In deze scriptie zullen wij ons bezighouden met het politieke gedrag van een groep plattelanders, namelijk de inwoners van Staphorst, gedurende de jaren 1786/1787 en 1796.
     Zoals bekend trachtten vele historici de laatste decennia bepaalde verschijnselen vooral te verklaren met behulp van sociaal-economische gegevens. De Wit, die de strijd tussen Patriotten en Oranjegezinden beschreven heeft, kent bijvoorbeeld aan ideële motieven een geringe rol toe.1 [1. Wit, C.H.E. de, De Nederlandse Revolutie van de achttiende eeuw, 178O-1787, Oirsbeek 1974.
Wit, C.H.E. de, De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland, 1780-1848, Oirsbeek 1977]
) Volgens hem worden de gelederen der Patriotten gevormd door de meer ontwikkelde middengroepen in steden en op het platteland die politiek mondig willen worden.2 [2. Wit, C.H.E. de, De Nederlandse Revolutie, p.63]) De Oranjeaanhang bestaat naast de ultra-conservatieve regenten slechts uit het nietwetende gemeen.3 [3. Wit, C.H.E. de, De strijd tussen aristocratie en democratie p. 138.]) Volgens De Wit is er van enige spontaniteit bij de uitingen van Oranjeliefde geen sprake; het stedelijk en landelijk proletariaat werd planmatig aangezet, met geld, drank of onder dwang, om zijn tegenstanders aan te vallen.
De cliëntele der oligarchie, pachters en andere afhankelijke individuen werden moeiteloos in de contra-revolutie ingeschakeld.4 [4. Wit, C.H.E. de, De Nederlandse Revolutie, p.p. 30 t/m 4l.]) In deze scriptie zullen wij nagaan of de these van de Wit ook van toepassing is op de Oranjeaanhang in Staphorst.
     Eerst zullen wij ons bezighouden met de sociaal-economische en godsdienstige structuur van het achttiende—eeuwse Staphorst. Om de gebeurtenissen in Staphorst goed te begrijpen is het vervolgens nodig deze binnen het kader van de geschiedenis van de Republiek te plaatsen. De opstanden zullen, omdat er nog niets over bekend is, gedetailleerd beschreven worden. In het slothoofdstuk zullen wij trachten te komen tot een analyse van beide opstanden, eventueel in hun onderlinge samenhang.

|pag. 2|

     Deze studie stoelt in de eerste plaats op bronnen die ik in het Rijksarchief van Overijssel, in het gemeentearchief van Staphorst en in het archief in Hasselt kon opsporen.
De notulen en inkomende en uitgaande brieven van de Staten van Overijssel waren voor mijn onderzoek van groot gewicht.
     In de tweede plaats kon ik noodzakelijke informatie halen uit literatuur. We kunnen in dit verband noemen “Een Samenleving onder Spanning, geschiedenis van het platteland in Overijssel” van B.H. Slicher van Bath, “Plaatsbeschrijving der Gemeente Staphorst” van F.A. Ebbinge Wubben en “Staphorster Volk, een cultureel antropologische verkenning” van H. Nooy-Palm.

|pag. 3|

B. Iets over de sociaal-economische en godsdienstige structuur van het achttiende-eeuwse Staphorst

     Staphorst lag in de 18e eeuw aan de oude weg die van Zwolle naar Groningen en Leeuwarden voerde. Het kerkdorp Staphorst vormde eigenlijk met Rouveen één aaneengesloten
agglomeratie. De beide kerkdorpen gingen en gaan vrijwel ongemerkt in elkaar over. Ds. Putman schreef in 1753 dat Staphorst en Rouveen in feite bestonden uit “eene streek van twee uuren gaans; in vorm van eene halve-maan, zijnde de kerken eene uur gaans van elkander gelegen, en de huyzen (wat verder of nader) aan wederzyden van den grooten weg.”5 [5. Poortman, J., De geschiedenis van Staphorst, p.22])
Staphorst was dus een streekdorp, waarbij de boerderijen zich aan beide kanten van de weg uitstrekten. Tegenwoordig kan men dit dorpstype nog heel goed onderscheiden. De dorpsweg wordt door de Staphorsters “Diek” genoemd; de weg bestaat n.l. uit een verhoging. De dijk heeft de eeuwen door zowel een verkeersgeografische als een economische en sociale functie gehad. Op deze weg speelde zich ook in de 18e eeuw het dagelijks leven van de Staphorsters af; de sociale controle werd er zeker door vergemakkelijkt.6 [6. Nooy-Palm, H, Staphorster Volk, p. 17, 27.])
     Het kerkdorp Staphorst lag niet geheel aan de dijk. Vlak bij Meppel waren o.a. nog twee dunbevolkte buitenkwartieren, n.l. Hamingen en Hesselingen, die echter geen wezenlijk onderdeel vormden van de Staphorster gemeenschap. Tegenwoordig is Hesselingen bij de gemeente Meppel ondergebracht.
     Bestuurlijk vormden Staphorst en Rouveen samen met het kerkdorp IJhorst het schoutambt Staphorst. IJhorst behoorde
van oudsher sociaal niet tot het kerkdorp Staphorst, maar tot De Wijk in Drente.7 [7. a. Groenman, S, Staphorst, p. 45.
b. Poortman, J. De geschiedenis van Staphorst, p. 10]
) Het schoutambt Staphorst vormde samen met Nieuwesluis of Hasselter—Kerspel, het Hoogschout-ambt Hasselt.8 [8. Ebbinge Wubben, F.A., Plaatsbeschrijving, p. 7.])
     De volkstelling van 1748 geeft aan dat het kerkdorp Staphorst 1150 inwoners telde. Rouveen en IJhorst hadden in 1748 minder inwoners, resp. 1080 en 268.9 [9. R.A.Z., Volkstelling 1748, opgenomen in het gefotocopieerde deel Raalte-Steenwijkerwold.]) In 1795 leefden in Staphorst 1231 mensen, verdeeld over 264 huisgezinnen.10 [10. R.A.Z., Statenarchief 5328, Volkstelling 1795.])
Slicher van Bath geeft een iets sterkere groei aan, waarschijnlijk omdat hij het kerkdorp IJhorst erbij betrokken heeft. Hij geeft voor Staphorst de volgende indices bevol-

|pag. 4|

kingsvermeerdering:11 [11. Slicher van Bath, B.H., Een samenleving onder spanning, p. 70])

1675/17231723/17641748/1795
(1675=100)(1723=100)(1748=100)
114.4148.4110.7

     Uit deze cijfers kunnen we concluderen dat de bevolking in Staphorst gedurende de eerste helft van de 18e eeuw vrij fors vermeerderd is. De tweede helft van de 18e eeuw was demografisch minder gunstig. Gedurende deze periode was er slechts sprake van een langzame vooruitgang. Over het algemeen was de tweede helft van de 18e eeuw op demografisch gebied in Overijssel een periode van stilstand, echter met een lichte vermeerdering aan het begin (1748-1764) en het eind (1795-1811).12 [12. ibidem, p. 56.]) De vrij sterke afname van de groei van de bevolking in de tweede helft van de 18e eeuw wijst vermoedelijk op een te grote bevolkingsaanwas in de voorgaande periode. De bevolking is snel toegenomen, terwijl de economische ontwikkeling achter is gebleven.13 [13. ibidem, p. 730.]) Volgens Slicher van Bath zijn de mogelijkheden om uit de opbrengsten van
de landbouw zelf tot uitgebreide ontginningen over te gaan beperkt geweest.14 [14. ibidem, p. 732.]) Een van de opvallendste kenmerken van
Staphorst is het feit dat er in het verleden voortdurend sprake is geweest van een opdeling der percelen.15 [15. Wolde, J. de, Ontginningen en ruilverkavelingen in de Gemeente Staphorst, p.p. 2-3.])
     In de tweede helft van de 18e eeuw waren bijna alle mensen in Staphorst werkzaam in de landbouw. Er was sprake van een zeer geringe beroepsdifferentiatie.16 [16. Slicher van Bath, B.H., Een samenleving, p.p. 159, 160.]) In Staphorst was
in 1795 88,2% van de beroepsbevolking werkzaam in de landbouw.17 [17. ibidem, 237.]) De meeste agrariërs waren veeboeren, want Ebbinge Wubben vermeldt dat de bouwlanden en tuinen niet meer dan een zevende gedeelte van de oppervlakte uitmaakten. De hooi en weilanden namen vier zevende gedeelte van de bodem in beslag. Een twintigste deel was begroeid met bomen en hakhout; terwijl een vijfde deel uit woeste heidegronden bestond. De eerste burgemeester van Staphorst kwam in het begin van de 19e eeuw tot de volgende conclusie: “De voortbrengselen bestaan grootendeels in overvloed van weide en van hooi bij drooge jaargetijden; voorts in rogge, boekweit, aardappelen, een weinig garst en haver.18 [18. Ebbinge Wubben, Plaatsbeschrijving, p. 4])

|pag. 5|

     De bewoners van deze oude veenkolonie hadden geen gemakkelijk bestaan. De grond was over het algemeen schraal en de bodem lag vrij laag. Het gevolg van dit laatste feit was, dat “bij natte saisoenen een groot gedeelte niet alleen des winters, maar ook des zomers, onder water komt, hetwelk de landlieden telkens noodzaakt, hun vee, uit gebrek aan weide en hooi, te verkoopen.”19 [19. ibidem, p. 3])
     Het hierboven aangeduide landbouw-areaal werd bewerkt door een boerenbevolking, die daarin haar bestaan moest vinden. Dit brengt ons tot de stratificatie van de agrarische bevolking in Staphorst. Allereerst zullen wij trachten na te gaan hoe de verhouding is tussen eigendom en pacht.
     De ontvanger van de verponding in het kerkdorp Staphorst heeft in 1803 de moeite genomen om bij deze grondbelasting steeds te vermelden of de belastingbetaler eigenaar of “meier” was. In 1803 moesten in Staphorst 305 boeren verpondingsgelden betalen. Bij 33 boeren werd vermeld dat zij pachters waren. Wij kunnen dus aannemen dat omstreeks 1800 ongeveer 10,8% van de boeren landbouwgronden in pacht hadden.20 [20. O.A.S. Boek van ontvangst van de Verponding en Contributiën 1803. Ongeïnventariseert Archief Staphorst.]) Een andere bron voor een sociale stratificatie van de bevolking van Staphorst is de volkstelling van 1795.21 [21. R.A.Z., Statenarchief 5328, Volkstelling 1795.]) Bij deze volkstelling vinden we steeds de beroepen vermeld. Wij zien naast de agrarische bevolking de beroepen die in elk plattelandsdorp voorkomen o.a.: klompenmaker, rietdekker, kleermaker, kastelein, slager etc. Het agrarische deel van de bevolking werd aangeduid met boer of dagloner. De volkstelling van 1795 geeft dus niet aan of een boer pachter of eigenaar is.
Het register geeft alleen aan dat in het kerspel Staphorst 27 gezinshoofden als dagloner bij een baas werkten.
     Wanneer wij bovenstaande gegevens samenvoegen, dan kunnen wij concluderen dat het merendeel van de boerenbevolking (± 81%) uit zelfstandige boeren bestond. De sterke verdeling van het grondbezit, dat een gevolg was van het heersende
erfrecht waarbij aan iedere erfgenaam evenveel grond werd toegewezen,22 [22. Nooy-Palm, H., Staphorster Volk, p. 19.]) onderstreept bovengenoemde conclusie; het vererven van grondbezit was toch alleen mogelijk indien men eigenaar was.
     Eén vraag is tot nu toe onbeantwoord gebleven: waren deze eigengeërfde boeren kapitaalkrachtig of moeten we hen

|pag. 6|

scharen onder de categorie “kleine boeren”? De kohieren van de 1000e penning geven een vrij goed antwoord op bovengenoemde vraag.23 [23. R.A.Z., Statenarchief, 2560 Kohieren van de 1000e penning, 1758.]) De 1000e penning is een belasting die geheven werd van het vermogen. Vrijgesteld zijn allen met een vermogen beneden 500 gulden.24 [24. Slicher van Bath, B.H. Een samenleving, p.p. 240-241.]) In 1758 werden in het kerkdorp Staphorst, de buitenkwartieren Hamingen en Hesselingen niet meegerekend, slechts zeven personen aangeslagen in de belasting. De schout werd op ƒ1000,- getaxeerd; de familie Wobben op ƒ725,-; één persoon op ƒ600,- en twee op ƒ525,-. Uit deze cijfers kunnen wij onmogelijk concluderen dat er in het streekdorp echte kapitaalkrachtige boeren woonden. Een uitzondering wordt gevormd door twee z.g.n. “uytheemsen” uit Amersfoort. Uit de registers blijkt dat het vermogen van de weduwe Methorst getaxeerd is op ƒ8000,- en het vermogen van mejuffrouw Arna Jacoba Tideman op ƒ4000,-. Het is mij niet bekend waaruit hun vermogen bestond, maar het lijkt mij onwaarschijnlijk dat de beide dames vanuit Amersfoort een groot deel van de Staphorster bevolking economisch overheerst hebben.
     Het dunbevolkte buitenkwartier Hesselingen maakt een welvarender indruk dan het streekdorp Staphorst. Het zijn echter vooral de z.g.n. “uytheemschen” uit Meppel en omstreken die hier bezittingen hadden. In Hesselingen zelf worden maar drie personen voor ƒ525,- aangeslagen, terwijl het vermogen van tien “uytheemschen” gemiddeld op ƒ1080,- werd getaxeerd. Volledigheidshalve dient nog vermeld te worden dat in Hamingen één persoon een vermogen had van ƒ600,- en één “uytheemse” uit Meppel ƒ525,-.25 [25. R.A.Z., Statenarchief, 2560. Kohieren van de 1000e penning, 1758.])
     In het kohier van de 1000e penning uit het jaar 1750 werden voor het eerst ook de vermogens beneden de ƒ500,-genoteerd. Hieruit valt te berekenen dat de boeren van het streekdorp Staphorst een gemiddeld vermogen hadden van ƒ353,25.
Wij kunnen dus concluderen dat de agrarische bevolking van Staphorst hoofdzakelijk bestond uit kleine zelfstandige boeren.26 [26. R.A.Z., Statenarchief, 2557. Kohieren van de 1000e penning, 1750.])
     Het heeft er alle schijn van dat er gedurende de tweede helft van de 18e eeuw in Staphorst, ondanks dat Slicher van Bath voor Overijssel een agrarische opleving constateert, sprake is geweest van een achteruitgang van de welvaart.27 [27. Slicher van Bath, B.H., Een samenleving, p. 748.])

|pag. 7|

De reeds aangegeven verminderde groei van de bevolking is hiervan reeds een symptoom. Bovendien is daar het feit dat de Staphorsters nogal moeilijkheden hadden met het betalen van de belastingen. Het zijn vooral exogene factoren die van deze verarming de oorzaak zijn. In de eerste plaats moeten de overstromingen genoemd worden, m.n. die van 1775 en 1776. In de tweede plaats waren de veeziekten gedurende de jaren 1768-1776 nadelig voor de veeboeren. In dit verband dient nog gewezen te worden op het feit dat in de Noord—Westhoek van Overijssel na 1774 de turfwinning terugliep.
Ongetwijfeld zullen ook de Staphorsters hiervan de nadelige invloeden ondervonden hebben.28 [28. a. Poortman, J., De geschiedenis van Staphorst, p.112, 113.
b. O.A.S., 4l. Request van de zestienen van Staphorst 1792.
c. Slicher van Bath, B.H., Een samenleving, p. 213.]
)
     Tenslotte nog iets over de godsdienstige samenstelling van de Staphorster bevolking. Ebbinge Wubben schrijft dat de Staphorsters “alle, met uitzondering van één Joodsch huisgezin, de Hervormde godsdienst belijden, en over ’t algemeen zeer aan het oude verkleefd zijn, zoowel in het godsdienstige als in het burgerlijke”.29 [29. Ebbinge Wubben, F.A. Plaatsbeschrijving, p. 7.]) Er was dus duidelijk sprake van een religieus konservatisme. Dit feit blijkt ook uit de twist tussen de kerkelijke gemeente Staphorst en predikant Hendrik de Hol. “Bij de invoering der Evangelische gezangen in 1806 kreeg hij onaangenaamheden met velen in de Gemeente, die niet alleen stijfhoofdig die gezangen verwierpen, maar zelfs tot feitelijkheden overgingen.30 [30. A.N.H.K., Naamlijst van predikanten van Ebbinge Wubben, p. 46.])
De Hervormden waren in Staphorst bevindelijk. De gelovigen zullen in het streekdorp Staphorst-Rouveen zeker beïnvloed zijn door het piëtisme. Zo stonden in de 17e en 18e eeuw in Rouveen twee piëtistische predikanten.31 [31. a. Poortman, J, De geschiedenis van Staphorst, p.p. 10, 100.
b. informant H. Hille, voorzitter van de historische vereniging van Staphorst.]
) Men legde grote nadruk op de bekering tot God. Uit de eerste helft van de 19e eeuw is nog een bekeringsgeschiedenis van een meisje, dat jong gestorven is, bewaard gebleven.32 [32. Informant H. Hille.]) Treffend zijn in dit verband ook de notaties van de onderwijzer H. Bloemert die in de tweede helft van de 18e eeuw het z.g.n. “Doodboek van Staphorst” heeft bijgehouden. Op verschillende plaatsen beschrijft hij hoe iemand plotseling door een ongeval overleden is. Hij vermeldt dan dat hij dit geschreven heeft opdat men “bij tijds op zijn bekering mogt denken, om in sijn gezonde dagen dezelve zoeken uit te werken met vreze en beven, omdat de zeijse des doods er zo menig onverwagt afsnijt, en dan in eeuwigheyd te laat is.”33 [33. R.A.Z., Staphorst, register van overledenen 1735-1795 No. 527 p.p. 37, 38.])

|pag. 8|

C.I. De politieke situatie in de Republiek gedurende de jaren 1780

     Op het eind van de achttiende eeuw had de Republiek te kampen met grote economische, sociale en politieke problemen. Volgens de Vries is er gedurende deze tijd sprake van een zieke volkshuishouding. De handel ging er kwantitatief niet op vooruit, terwijl er kwalitatief, met name door de concurrentie van het buitenland en het verval van de stapelmarkt, sprake was van een duidelijke achteruitgang. Vele takken in de nijverheid hadden eveneens te lijden van de algemene economische stagnatie.34 [34. Vries, J. de, De economische achteruitgang der Republiek in de achttiende eeuw, p. l67.]) Het gevolg van dit alles was dat de armoede en werkloosheid toenam en de kloof tussen arm en rijk groter werd.35 [35. ibidem, p. 170 en 171.])
     De politieke problemen waren evenwel niet minder ernstig. Sinds de l6e eeuw had zich in de Republiek een duidelijk proces van oligarchisering voorgedaan. In de zelfstandige lokale eenheden had een beperkt aantal regentenfamilies zich op de regeringskussens genesteld. Men kan met recht spreken van een aristocratie of bovenlaag, die krachtens geboorte over de ingezetenen heerste en hun clan aantrekkelijke functies, o.a. ambten op bestuurlijk, militair en juridisch gebied, toeschoof.36 [36. Wit, C.H.E. de, De Nederlandse Revolutie, p.p. 9 t/m 29])
     Boven het grauw, de bedeelden en de kleine burgerij bevond zich een middengroep, n.l. die van de welgestelde
burgers. De aanduiding burger dient hier opgevat te worden als een socio-economisch begrip: de middengroepen in steden en op het platteland die tot een zekere welstand gekomen zijn en zich sociaal trachtten te verheffen; men wilde o.a. politiek mondig worden.37 [37. ibidem, p. 63.]) Het is evenwel een onmiskenbaar feit dat de wens tot medezeggenschap het sterkst bij de ontwikkelde burgerkringen in de steden naar voren trad. De geestelijke beweging, die “verlichting” heet, had hún denken het meest beïnvloed.
     Van oudsher beschouwden de regenten de stadhouder eveneens als een gevaar voor hun vrijheid van handelen. Sinds 1748 had de Republiek één stadhouder die grote bevoegdheden bezat. Na de revolutionaire gebeurtenissen van 1747, waar-

|pag. 9|

bij een eind kwam aan het Tweede Stadhouderloos Tijdperk, had Willem IV buitengewone rechten weten te verwerven. Zo werden bijvoorbeeld de regeringsreglementen betreffende de magistraatsbestelling van 1675 in Utrecht, Gelderland en Overijssel weer hersteld. De stadhouder had aldus in het gewest Overijssel het recht de magistraat te benoemen (recht van nominatie) en de bevoegdheid om zijn kandidaten aan te bevelen (recht van recommendatie). Het spreekt vanzelf dat Willem IV en Willem V regeringspersonen en ambtenaren benoemden die niet anti-stadhouderlijkgezind waren.
De stadhouder benoemde aldus de drost van Salland, in wiens ambtsgebied Staphorst lag. Deze mocht op zijn beurt weer allerlei andere posten verdelen. De prins werd zo de patroon van een grote schare cliënten die bereid waren hem te dienen. Dit gegeven noemt men wel het patronagestelsel.38 [38. ibidem, p. 16.])
Het spreekt vanzelf dat de regenten gingen streven naar herstel van de in hun ogen oude vrijheden. De regenten die dit op eigen macht wilden doen noemt De Wit “aristocraten”. Zij die de oude vrijheden met behulp van de burgerij wilden herstellen duidt hij aan met de term oud-patriotten.39 [39. ibidem, p. 29.])
     In het baanbrekende werk “Partij en Factie” heeft Roorda aangetoond dat er binnen de lokale eenheden ook voortdurend sprake was van een strijd om de macht. De regentenstand was verdeeld in facties, n.1. regentenfamilies die aan de macht waren en groeperingen die in het bezit wilden komen van politieke invloed en ambten. In tijden van nationale crises, o.a. 1672, 1747 en de jaren 1780, plakten zij zich het etiket van Oranjegezind of staatsgezind op.40 [40. Roorda P.J., Partij en Factie, Groningen 1961. Hfdst I.])
     In de jaren 1780 zagen vele regenten hun kans schoon om aan de macht te komen en de invloed van de stadhouder in te perken. Men trachtte gebruik te maken van de ontevredenheid die door de afnemende welvaart en de nadelige Vierde Engelse Oorlog ontstaan was. Ook in Overijssel keerden vele regenten zich van de stadhouder af. Uit onze streek kunnen we het geslacht de Vos van Steenwijk noemen. Een telg uit deze familie, n.l. Reint Hendrik, zou bij de staatsommekeer van 1795 als hoogschout de scepter over Staphorst mogen zwaaien.41 [41. Vos van Steenwijk, A.N. de, Het geslacht De Vos van Steenwijk, p.p. 339, 340.])
     In het voorgaande werd reeds opgemerkt dat een deel van

|pag. 10|

de regenten, de z.g.n. oud-patriotten, steun trachtte te krijgen van de burgers. Al spoedig bleek echter dat dezen een heel ander soort vrijheid wilden. Geen bevrijding van de macht van de stadhouder, maar van de overheersing der regenten. De burgerij wilde democratie, invloed op het doen en laten van de heersende stand. Hun hoop was aanvankelijk gevestigd op de stadhouder, maar toen Willem IV en Willem V de regenten niet voldoende aanpakte, keerden de burgers zich van hem af. Vele oud-patriotten belanden weer bij de “aristocraten” uit angst voor de democratische eisen van de burgers.42 [42. Wit, C.H.E. de, p. 29.])
     De patriottentijd is in Overijssel 43 [43. Zie voor de patriottentijd in Overijssel:
a. Overijssel, o.r.v. G.A.J. van Engelen van der Veen, G.J. Ter Kuile en R. Schuiling, p.p. 581 t/m 585. Deventer 1931.
b. Geschiedenis van Overijssel, o.r.v. B.H. Slicher van Bath e.a. Deventer 1970 p.p. 131 t/m 135.]
) nauw verbonden met de naam Joan Derk van der Capellen tot den Pol. Hij was een man die zich ingezet heeft voor de invulling van het vrijheidsbegrip. Hij hield zich bezig met de vraag hoe het begrip volksvertegenwoordiging in overeenstemming te brengen was met de inrichting van de Unie. In de Staten van Overijssel heeft hij zich o.a. samen met J.W. Racer ingezet voor de afschaffing van de drostendiensten, die m.n. de Twentse boeren nog aan het feodale tijdperk herinnerden.
     In de jaren 1780 streefden ook de kleine steden naar meer rechten. Zij wilden een eigen stem in de vergaderingen der Staten.
     Al met al was er genoeg reden tot ontevredenheid in Overijssel. Meer en meer werden de strijdende groeperingen in twee kampen verdeeld. In de jaren 1785-1786 begon de twist het karakter van een burgeroorlog aan te nemen. Overal in het land begonnen de patriotten zich te bewapenen en werden er legertjes, z.g.n. vrijkorpsen, gevormd. De Staphorsters konden met eigen ogen zien hoe een aantal burgers in Meppel, IJhorst en De Wijk door de straten marcheerden met hun mooie uniformen, trommels, vaandels en geweren.
     De stadhouder was intussen uit Holland vertrokken naar Gelderland, maar ook in dit gewest begonnen de Patriotten zich te roeren. Elburg en Hattem keerden zich onder andere openlijk van Willem V af. De Oranjegezinden begrepen dat er nu handelend moest worden opgetreden, anders zou het te laat zijn. In september 1786 trok de prins met een leger naar Hattem en Elburg. De Staphorsters zullen ongetwijfeld

|pag. 11|

vernomen of gezien hebben hoe Patriotten uit De Wijk, Meppel en Hoogeveen optrokken om Hattem te helpen.44 [44. Huizing. L, Wattel J, Hoogeveen, p.p. 238 en 239.]) Het was juist in deze tijd dat de bronnen voor het eerst melding maken van de aanwezigheid van een “Orange Corps” in Staphorst.

|pag. 12|

C.II Het oproer te Staphorst in de jaren 1786/1787

     Het smeulend vuur der tweedracht

     Onder de dekmantel van de duisternis van de nacht verlaten op 19 december 1786 enige Staphorsters hun woning en begeven zich naar de Dijk. Veel overleg zal niet nodig geweest zijn, want het gehele dorp zal ongetwijfeld geweten hebben wie een afwijkende mening had. De sociale controle moet in het streekdorp zeer sterk geweest zijn.45 [45. Groenman S, Staphorst, sociografie van een gesloten gemeenschap. p. 174.]) Vlugge voetstappen; een steen suist door de lucht en rinkelend vallen de glasscherven op de grond. Maar het is niet genoeg; gekraak van hout en het kapotgetrapte hek wordt op de Dijk neergegooid.
     Reeds enige tijd broeide er in Staphorst een opstand.
Een onderzoekscommissie, ingesteld door Ridderschap en steden van Overijssel, maakt melding van het feit “dat zedert enige jaaren allerlei baldadigheden als uitslaan van glazen, verwoesten van en het werpen van hekken op den Dijk en andere goederen, des nagts meest alle ongestraft zijn gepleegt”.46 [46. R.A.Z., Statenarchief 4087-108, Rapport van de Heeren van Pallandt tot Beerse en Theussink, Burgemeester der Stad Zwolle over de Saken van Staphorst, 20 maart 1787, p. 67.]) De commissieleden hebben de voorafgaande rumoerige jaren helaas niet nader aangeduid. We kunnen echter wel concluderen dat het oproer van 1786/1787 geen incidentele aangelegenheid geweest is.
     De slachtoffers, die de volgende morgen bij hun vernielde bezittingen stonden, waren vrijwel machteloos. De Oranjepartij overheerste n.l. in Staphorst volledig, “wegens derzelver nombreusheid”47 [47. R.A.Z., Statenarchief 4087-108. Rapport van de Heeren Gecommiteerden tot het onderzoek van de voorgevallen oproeren te Staphorst, p. 300.]) (talrijkheid). Het had in deze hechte gesloten gemeenschap ook weinig zin om een rechtzaak te beginnen, want bijna niemand wilde getuigen “uit vrees van door dezelven mede te zullen worden gemolesteerd en aan hunne goederen benadeeld”.48 [48. R.A.Z., Statenarchief 4087-108, Rapport van de Heeren van Pallandt tot Beerse en Theussink, Burgemeester der Stad Zwolle over de Saken van Staphorst., 20 maart 1787, p. 67.]) Het gevolg van het vrijwel ongestraft kunnen handelen en de toename van de nationale spanning was, dat de Oranjepartij steeds driester werd en zich ging organiseren.

De oprichting van het Orange Corps
     In de vroege winter van 1786 verzamelden zich “eenige jonge lieden ten huise van eenen Roeloff Willems, woonende in een huisje verre van den Dijk af en daar tapneering doen-

|pag. 13|

de”. Hoe aanstekelijk is de sfeer van kameraadschap bij een opgeheven glas. Plannen worden gesmeed en de oranjegezinde jongeren besluiten “een zoort van Exercitie Genootschap” op te richten. Er moet veel geregeld worden. Wat is immers een exercitiegenootschap zonder wapens? Natuurlijk moeten er ook oranjeversierselen komen, want wat is een oranjeman zonder linten en een “orange cocarde” op de borst? Ook moet er een naam bedacht worden. Dit laatste is waarlijk niet zo moeilijk en het genootschap wordt “Orange Corps” genoemd.49 [49. ibidem.])
     In de volgende maanden vermeerderde het ledental sterk.
Is hier sprake van een vrijwillige aansluiting? Neen, kreet de tegenstander, men trad toe “onder dreigementen en door opgeleide boeten”.50 [50. ibidem.]) Hoe het ook zij, de oranjepartij was ver in de meerderheid en had alle macht in handen. Natuurlijk ging het relatief geringe aantal mensen dat zich “Patriottisch” noemde zich met wapens beschermen. Een onderzoekscommissie was van mening dat de partijstrijd “niet weinig vermeerdert is door een wedersijdsche Wapening”.51 [51. R.A.Z., Statenarchief 4087-108, Rapport van de Heeren Gecommiteerden tot het onderzoek van de voorgevallen oproeren te Staphorst, p. 300.])

“Tumultueuse Beweegingen”
     De sfeer werd steeds grimmiger. Afgaande op een brief van de schout van Staphorst en Rouveen, J. van Lill, kunnen
we gerust stellen dat het Orange Corps een zekere planning gemaakt had.52 [52. R.A.Z., Statenarchief 748, Ingekomen brieven, 15 februari 1787.]) Op 19 december 1786 was allereerst Jan Coops aan de beurt. Op die dag beging het Orange Corps “velerlei baldadigheden en feitelijkheden so op de publieke weg, als aan ’t huis van Jan Coops”.53 [53. ibidem.]) Het is mij niet bekend of er bij bovengenoemde aanval schoten gelost zijn. Het is heel goed mogelijk dat de familie Coops zich naderhand bewapend heeft. Het blijft in ieder geval een feit dat de geweren van de beide zoons van Jan Coops een paar maanden later in
beslag genomen werden. Jan Coops wordt in de bronnen Verwalter Scholtus van Staphorst, Rouveen en IJhorst genoemd.
Hij was aldus plaatsvervanger van schout mr. J. van Lill.54 [54. O.A.H., Archief van de Hoog-Schout van het Hasselterambt, 1517.]
     Het Orange Corps was in ernstige overtreding. Ridderschap en steden van Overijssel hadden op 24 maart 1785 een publikatie uitgevaardigd die “alle oproerige beweegingen, zamenrottingen en onbehoorlijke bijeenkomsten” verbood, “in ’t bijzonder mede het dragen van Orange Cocarden, strik-

|pag. 14|

ken, linten, papieren of andere tekenen van dien aart”.
De Staten van Overijssel vragen zich ietwat verbijsterd af hoe ondanks dit gebod van de overheid “ingezetenen van Staphorst hebben kunnen goedvinden zich te verstouten om op den 31 December 1786 in een groot getal te Staphorst met Orange Cocarden en linten verciert in de kerk te verschijnen”. Veertig personen verstoorden zo in feite de dienst van dominee Pieter van der Haar.55 [55. R.A.Z., Statenarchief 485, Publicatie van Ridderschap en Steden, 15 februari 1787, p. 71.]) Naar alle waarschijnlijkheid wilde men deze predikant eens goed met de neus op de feiten drukken.
De verstandhouding met een deel van de Staphorster bevolking was zonder meer slecht, omdat dominee “zeer anti-stadhoudersgezind” was. De goede man had hier “vele onaangenaamheden te verduren ter zake van zijn anti Oranjes gezinde gevoelens”.56 [56. A.N.H.K. Naamlijst van Predikanten van F.A. Ebbinge Wubben, p. 46.
In het “Handschrift De Regt” wordt dominee Pieter van der Haar “Zeer anti-stadhouders gezind” genoemd. A.N.H.K. “Handschrift De Regt”, p.36.]
)
Dominee las het plakaat van Ridderschap en Steden nog eens met luider stem voor, doch het was voor dovemansoren. Een paar dagen later, n.l. op 2 januari 1787, wordt er door het Orange Corps openlijk in Staphorst geëxerceerd. Schout J. van Lill neemt deze militaire oefening zeer hoog op. Nog diezelfde dag schrijft hij een brief naar het hoogste adres,
n.l. de Staten van Overijssel. De schout krijgt als antwoord dat hij zich maar moet wenden tot zijn baas, de Hoogschout van Hasselt.57 [57. R.A.Z., Statenarchief 485, Resoluties van de Gedeputeerden van Ridderschap en Steden, 18 januari 1787.]) Het is opvallend dat deze laatste nog steeds geen maatregelen neemt. Het spreekt vanzelf dat de Orangisten, nu men blijkbaar ongestraft met de wapens kan oefenen, steeds driester en feller worden. De botsingen bereiken zo langzamerhand een hoogtepunt. Op 1 en 2 februari 1787 stond Staphorst volledig op stelten.
     In de nacht van 1 op 2 februari begeven de Orangisten zich naar het huis van schout J. van Lill. In hun midden dragen ze iets wat het daglicht beslist niet kan velen, n.l. geweren die op scherp staan. In de stilte van de nacht wordt het geweer naar de schouder gebracht. Vingers, die anders gekromd worden om het land te bewerken, buigen zich om de haan van een geweer over te halen. Een felle steekvlam, een droge knal, en het eerste schot wordt gelost. Er wordt gericht geschoten, want men mikt met “zware hagel en ander scherp op een venzter” van het huis. Eén schot was blijkbaar goed raak, want de schout zou later schrijven “dat hetzelve door ’t venzter ter dikte van een duim hout er door is gepasseert, en aan de andere kant van ’t vertrek in een deur

|pag. 15|

is gevlogen, op de hoogte zo als een mensch gewoon is te
sitten”. De schout is dus van mening dat er een regelrechte moordaanslag op hem gepleegd is.58 [58. R.A.Z., Statenarchief 748, Ingekomen brieven, 15 februari 1787])
     Op 2 februari hangt er een nieuwe botsing in de lucht.
Driftig wordt er over de dijk met geweren, voor de gelegenheid versierd met oranje linten, geëxerceerd en gemarcheerd.
’s Avonds begeeft men zich naar het huis van Berend Jans Wobben. Uit de archiefstukken blijkt dat deze man “pagter van den 50-sten penning over Staphorst” was.59 [59. R.A.Z., Statenarchief 4087-109, Notulen van Ridderschap en Steden, p. 128.]) Berend Jans Wobben had dus zijn baantje als belastingontvanger gepacht.
De familie Wobben zal ongetwijfeld, met de schietpartij op het huis van de schout nog vers in het geheugen, bang geweest zijn. Wie heeft het eerste schot gelost? De verschillende partijen spreken elkaar tegen. Het is echter zeker dat het tot een vuurgevecht gekomen is tussen het Orange Corps en de familie Wobben. Angst maakt vindingrijk; een zoon van de heer Wobben klimt de zolder op en lost “een schoot uit de pannen van het huis”. Iemand valt stervend op de grond.
Meester Bloemert zou later in het Dodenboek van Staphorst vermelden: “Andrijs Bartelszoon op Klaas Mulders dijk doodgeschoten om de Patriotterij”.60 [60. R.A.Z., Staphorst, register van overledenen 1735-1795, no. 527, p. 48, 2 februari 1787.]) Jan Roelofs, uit Staphorst, wordt bij de schotenwisseling vrij ernstig gewond. Hij wordt door een kogel in de rechter schouder geraakt. Deze man zou altijd de sporen van de schietpartij blijven dragen, want later wordt vermeld dat de schouder “tot onder het sleutelbeen verzakt is”.61 [61. R.A.Z., Statenarchief 4087-108, p. 125. Request van Jan Roelofs 12 april 1787.])
     Het spreekt vanzelf dat nu voor het Orange Corps het hek van de dam is. Men besluit tot een massale aanval op het huis van Berend Jans Wobben. Heel Staphorst moet op de been gebracht worden. Er klinkt gestommel en geschreeuw op de torentrap. Meester Bloemert moet de torendeur openen en de klokken luiden. Het is niet zeker of “hij door dezelven is genoodzaakt de torendeur te openen dan of zij die hebben opengebroken”. Hoe het ook zij, enkele ogenblikken later galmen de eerste slagen over het dorp. De afloop is niet moeilijk te raden. De schout vermeldt dat het huis van Berend Jans Wobben “alter geweldiger door ’t Orange Corps is geattaqueert geworden, zijnde hetzelve geweldig beschoten, en vervolgens van voren genoegsaam gedemolieert (gesloopt,

|pag. 16|

vernietigd), en van binnen alles geruïneert”.62 [62. Zie voor een beschrijving van de aanval op het huis van B.J. Wobben:
a. R.A.Z., Statenarchief 4087-108. Rapport p. 67 en 300.
b. R.A.Z., Statenarchief 748. Ingekomen brieven. 15 februari 1787.]
)De opstandelingen hebben zich tot vernielingen beperkt. Geen van de familieleden van B.J. Wobben werd bij de aanslag gewond. Wellicht is de familie Wobben gevlucht.
     De grond werd schout J. van Lill te heet onder de voeten. Het gerucht ging n.l. dat men achtereenvolgens het huis van Jan Coops en van de schout eenzelfde behandeling zou geven. Nog diezelfde avond slaat de schout voor onbepaalde tijd de deur achter zich dicht en verlaat als een dief in de nacht zijn huis, om zich “te begeven bij Den Heer Gedeputeerde Lunsing op Diktinge”.63 [63. R.A.Z., Statenarchief 748, Ingekomen brieven, 15 febr. 1787.])
     Zoals bekend vormden Staphorst, Rouveen en IJhorst, samen met Nieuwesluis of Hasselter-Kerspel, het Hoogschoutambt Hasselt. De Hoogschout, die hier o.a. gerechtelijke bevoegdheden bezat, was zodoende de eerst verantwoordelijke man voor de gang van zaken in Staphorst. Hij had tot nu toe praktisch niet gereageerd op de moeilijkheden in Staphorst, zodat m.n. de Oranjegezinden hun gang konden gaan. De Patriotse groepering was immers in de minderheid en had zodoende het meest behoefte aan bescherming. Het spreekt echter vanzelf dat de Hoogschout na bovengenoemde calamiteiten niet meer werkeloos kon toezien. Nog diezelfde dag, n.1. 2 februari, geeft de Verwalter Hoogschout een publicatie uit.64 [64. R.A.Z., Statenarchief 4087-180, p. 67, 68. Rapport van de Heeren van Pallandt tot Beerse en Theussink.])
De Staphorsters worden hierin opgeroepen een eigen wacht te formeren. Men besluit tot het “op – of samenroepen van den Boer”. Meester Bloemert leest ’s zondags een “Kerkenspraak” voor, “waarbij de gemeene boeren werden geconvoceert (opgeroepen) om dien zelven dag op den Kerken Dijk te vergaderen”. De samengekomen boeren besluiten een Nachtwacht van ongeveer dertig personen in te stellen. Een ieder die aan een oproep geen gehoor geeft, zal een boete krijgen van 12 stuivers.
     Al spoedig blijkt dat de Nachtwacht geen onpartijdig orgaan is, want enkele tegenstanders van het Orange Corps
klagen “dat die wagt zeer willekeurig wordt gehouden, so dat de goede Ingesetenen tot dien ellendigen en Slaaven toestand zouden zijn gebragt, dat zich door oproermakers moeten laaten regeeren en de wetten laaten zetten, en door hunne vijanden laaten bewaaken”.65 [65. ibidem p. 68.]) De Hoogschout heeft met

|pag. 17|

deze maatregel wederom voor de Oranjegezinden gekozen. Het overgrote deel van de Staphorster bevolking was Oranjegezind en dit feit bepaalde de kleur van de Nachtwacht, m.n. omdat wacht gelopen werd “op eigen auctoriteit”. Het spreekt vanzelf dat er geen eind was gekomen aan de moeilijkheden.
Een onderzoekscommissie vermeldde dat de Nachtwacht aan “de parthijschap aldaar des te meerder voedzel verschafte”.66 [66. ibidem p. 302, 303.])
 
 
Bemoeiingen van de Hoge Overheid

     Schout J. van Lill zat ondertussen in zijn toevluchtsoord niet stil. Hij verwachtte blijkbaar niet dat de Hoogschout krachtdadig zou optreden, want op 9 februari richtte hij zich tot Ridderschap en Steden van Overijssel.67 [67. R.A.Z., Statenarchief 748, Brieven, gericht aan Ridderschap en Steden of hun Gedeputeerden, febr. 1787.]) Mr. J. van Lill smeekte de Staten om een behoorlijk onderzoek en om bestraffing van de daders. De schout geeft wel een zeer partijdige weergave van de gebeurtenissen, want hij spreekt alleen maar over de wandaden van het Orange Corps. Hij rept met geen woord over de dodelijke schoten van Patriotse zijde. Uit de notulen blijkt dat er ook een brief binnengekomen is van “eenige Ingezetenen van Staphorst”, waarin zij vragen of de Staten “haare ongelukkigen toestand gelieven aan te trekken en naar derzelven hooge wijsheid daar omtrent zodanige voorzieningen te doen, als ten meesten nutte, publieke ruste, en veiligheid der goede Ingesetenen zullen oordeelen te behooren”.68 [68. R.A.Z., Statenarchief 4087-108, Notulen van Ridderschap en Steden p. 40.]) Vervolgens kwam er nog een brief binnen van Berend Jans Wobben en Jan Coops, waarin ze hun hoop uitspreken dat ze de gelegenheid krijgen hun onschuld te bewijzen. Ze dringen tevens aan op beveiliging “der goede ingesetenen”.69 [69. ibidem.]) Het moge duidelijk zijn dat met deze laatsten niet de Oranjegezinden bedoeld worden. Het is begrijpelijk dat de Patriotse partij hulp zocht bij de Staten van Overijssel, want Overijssel was in meerderheid patriottisch gezind.70 [70. Engelen van der Veen, G.A.J., Ter Kuile, G.J., Schuiling R., Overijssel, p. 585.])
     De Staten van Overijssel dralen nog even met het nemen van maatregelen. De ernst van de zaak dringt pas tot
hen door als Burgemeesters, Schepenen en Raden van de stad Zwolle een klacht indienen.71 [71. R.A.Z., Statenarchief 756, Brieven gericht aan de Gedeputeerden van Ridderschap en Steden en de op hen volgende colleges 1762-1795. Brief no. 137 12 febr. 1787.]) Zwolle wenst herstel van de rust onder de ingezetenen van Staphorst en Rouveen, “wegens de passage uit Groningen, Friesland en Drenthe”. Uit deze

|pag. 18|

brief, waarin nog eens de wandaden van het Orange Corps opgesomd worden, blijkt dat de Zwollenaren niet meer veilig met het noorden contacten konden onderhouden.
     Ridderschap en Steden van Overijssel besluiten nu zelf een officiëel onderzoek te laten instellen naar de ongeregeldheden in Staphorst. Tevens besluit men “eene Ernstige Waarschuwing aan de Ingezetenen van Staphorst en Rouveen te doen”. In beide Kerspelen worden de inwoners d.m.v. een officiële publikatie ernstig vermaand “tot Rust en Vreede onder Elkanderen”. Ze mogen verder het onderzoek niet tegenwerken, want dan zal men gestraft worden als “wederstreevers van de Heilige Justitie”.72 [72. R.A.Z., Statenarchief 485, Resoluties van de Gedeputeerden van Ridderschap en Steden p. 72. 15 febr. 1787.])
     De onderzoekscommissie komt al spoedig tot de conclusie dat de ongeregeldheden in Staphorst dermate ernstig zijn, dat een officiëel “politiek onderzoek naar de oproerige beweging in de Carspels des Hoogschoutampts Hasselt” op z’n plaats is. Ridderschap en Steden besluiten hierop om uit hun midden een commissie van zes leden te benoemen. Het Hoogschoutambt Hasselt moet alle reeds ingewonnen informaties opsturen naar de Staten van Overijssel. In de commissie worden drie leden van de Ridderschap en drie van de Steden benoemd, n.l. de burgemeesters van Zwolle, Deventer en Kampen.73 [73. R.A.Z., Statenarchief 4087-108. p.p. 69, 70. Rapport van de Heeren van Pallandt en Theussink. 20 maart 1787.])
     In mei 1787 hebben de zes heren hun rapport klaar.74 [74. ibidem p. 300 t/m 304.]) Zij zijn tot de conclusie gekomen dat “alle die tumultueuse beweegingen, desordres en ongeregeldheeden, aldaar zedert een geruimen tijd plaats gehad hebbende, voornaamlijk, of wel enkel en alleen zijn toe te schrijven aan een verregaande verdeeldheid tusschen twee Parthijen, waarvan de eene zig Patriottisch, en de andere Orange of Prinsgezind vanteerd en welke niet weinig vermeerdert is door een wedersijdsche Wapening; terwijl de laatste Parthij, wegens derzelver nombreusheid praedomineerd”.
     Men vraagt zich vervolgens af hoe het toch mogelijk is dat de partijschap in Staphorst zo uit de hand gelopen is. De schuld ligt volgens de onderzoekscommissie bij het Hoogschoutambt Hasselt. De Hoogschout heeft vóór de eclatante gebeurtenissen van begin februari niet of nauwelijks gereageerd, terwijl er toch klachten binnengekomen zijn over

|pag. 19|

strafbare ongeregeldheden. Hij had onmiddellijk “de zedert lange gesmeulde en ontvlamde beginselen van oproer” de kop in moeten drukken. Zo ging het van kwaad tot erger, want er was geen sprake meer van handhaving der justitie. Het Hoogschoutambt Hasselt stelde eerst na de tweede februari een onderzoek in. De instelling van een nachtwacht was volslagen belachelijk, omdat daardoor de partijschap alleen maar toenam. De commissie is tenslotte van mening dat Hasselt partijdig is, d.w.z. vóór de Oranjegezinden. Men geeft m.n. de schuld aan de Verwalter Hoogschout en de rechterlijke ambtenaren. De commissie adviseert Ridderschap en Steden een Publicatie uit te vaardigen, waarin de inwoners van Staphorst en Rouveen zeer ernstig gewaarschuwd moeten worden. De Staten van Overijssel kondigen hierop het volgende af: wanneer de ingezetenen doorgaan met “het zoogenaamde op- of samenroepen van den Boer, ontijdig gebengel of luiden der klokken, gewaapend verschijnen of loopen met schiet of sijdgeweer”, dan loopt men de kans “rigoureuselijk aan den lijve, ofte andersins arbitralijk, ook zelfs, naar omstandigheden, aan het leven te zullen worden gestraft”.
 
 
De afwikkeling

     De gebroeders Klaas en Berend Wobben worden voor de rechtbank van het Hoogschoutambt Hasselt gedaagd. Ze worden beschuldigd van “manslag”. De beide jongens komen echter niet opdagen, omdat zij “vreesen voor de Orange luij en partijdigheid des gerichts”. Ze willen wel verschijnen voor het gericht van de schout van Staphorst, mr. J. van Lill.
Berend Jans Wobben en Jan Coops dagen enige personen voor de rechtbank van de schout, om de onschuld van hun kinderen te bewijzen. Er komt evenwel maar één persoon opdagen, n.l. Geertjen Jans.75 [75. ibidem p. 69, Request van Berend Jans Wobben en Jan Coops.]) De andere gedagvaarden schrijven dat ze alleen voor “een onpartijdig en onzijdig Gerigte Condschap” willen geven. De brief is ondertekend door Hendrik Lubberts, Jan Claas, Henrik Mullerzoon, Lambert Meijlofs, Roelof Everts, Coop Lubberts, Harmen Alberts Kijl, Herm Dunnink, Henrik Claas Troost, Lubbert Harms Aalst, Claas Harms Hulst en Rijnt Wijchers, allen woonachtig in Staphorst.76 [76. ibidem p. 130, 13 april 1787.])
     De onderzoekscommissie komt op voor de tegenstanders

|pag. 20|

van de Oranjepartij. Men denkt dat het heel goed mogelijk is dat de overledene door de “eigen hoop woeste en doldriftige menschen van achteren in kan getroffen zijn”. Bij een frontale aanval op het huis zou het slachtoffer, indien de familie Wobben het fatale schot gelost had, toch niet in de rug geraakt zijn. Ridderschap en Steden besluiten op 15 mei 1787 het Hoogschoutambt Hasselt te ontheffen van de rechtzaak tegen de familie Wobben. De getuigen zullen nu moeten verschijnen voor een onpartijdige rechtbank in Zwartsluis en IJsselmuiden.77 [77. ibidem p. 304.]) Deze beslissing van de Staten van Overijssel betekende duidelijk een desavoueren van de orangistische hoogschout en een partijkeuze voor de patriotten.
     Ondertussen blijft het blijkbaar onrustig in Staphorst, want in de maanden juni en juli vragen de belastingontvangers van het Hasselterambt om vrijgeleide. Eveneens doen ze een vriendelijk verzoek om “alleen op Rouveen en voor de Eerste Halve Jaaren mede te Meppelt zitdag te mogen houden”.
De belastingontvanger kan n.1. in Staphorst geen “behoorlijk logement, waar in hij met ’s lands penningen veilig kan logeren” vinden. Tevens zijn een aantal mensen, waarschijnlijk uit een soort passief verzet, onwillig belasting te betalen.
Hun namen zullen twee zondagen d.m.v. een “kerkenspraak” worden afgelezen. Het verzoek om vrijgeleide en verplaatsing van de zitdagen wordt door Ridderschap en Steden ingewilligd.78 [78. R.A.Z., Statenarchief 485, Resoluties van de Gedeputeerden van Ridderschap en Steden p.p. 159, 174, 209.]) Dit verzet tegen de belastingontvangers is zeker mede ingegeven door afkeer van het patriottisch bewind van de Staten van Overijssel.
     De gespannen situatie bleef bestaan tot de inval van de Pruisen in september 1787. Met behulp van deze buitenlandse macht kwamen overal de Prinsgezinden aan de macht en kon de stadhouder terugkeren naar Den Haag. Deze verandering van de algemene politieke situatie had voor de drie Kerspels IJhorst, Staphorst en Rouveen belangrijke gevolgen.
In IJhorst, dat in belangrijke mate patriotsgezind was, werd het vrijkorps opgeheven. In dit kerspel werden 18 geweren, 16 sabels, l6 patroontassen en 1 trom in beslag genomen.79 [79. R.A.Z., Statenarchief 4087-108, p. 538, 20 oct. 1787.])
De pas beroepen predikant ds. G.H. Hein mocht in IJhorst geen intrede doen. Deze predikant was beroepen uit Elburg,

|pag. 21|

waar hij zich openlijk had ingezet voor de patriotse zaak.
Op 20 oktober 1787 besloten Ridderschap en Steden dat men in IJhorst maar een andere predikant moest beroepen.80 [80. ibidem p. 539, 20 oct. 1787.]) Tevens werd de kerkeraad van IJhorst gedeeltelijk gezuiverd. In Drente had men n.1. besloten dat alle Patriotten, die lid waren geweest van een Patriotse vereniging en een of ander kerkelijk of politiek ambt bekleedden, een zuiveringseed moesten afleggen, waarbij ze hun vroegere meningen en daden verloochenden. Drente klaagt dat enige weigeraars uit De Wijk, dat tot Drente behoorde, nog steeds zitting hadden in de kerkeraad van IJhorst. Hierop sommeren de Staten van Overijssel de mannenbroeders van IJhorst om R.W. Steenbergen, Hendrik Jan van Cleef, Willem Dunning en Albert Stelterman uit hun ambt te ontzetten.81 [81. R.A.Z., Statenarchief 4087-109, Notulen Ridderschap en Steden p.p. l6l, 162, 29 oct. 1788.])
     Door de ommekeer van september 1787 komt er in Staphorst een eind aan de moeilijkheden. De Staphorster bevolking levert weinig wapens in. Men maakt slechts melding van het feit dat twee geweren van de beide zoons van Jan Coops in beslag genomen werden en een Genootschaps- of schuttersgeweer met twee bajonetten.82 [82. R.A.Z., Statenarchief 4087-108, p. 538.]) De rechtzaak tegen de gebroeders Wobben wordt weer in handen gesteld van het Hoogschoutambt Hasselt.83 [83. ibidem p. 536, 19 Oct. 1787.]) Eén persoon kan na september 1787 z’n wonden gaan likken, n.1. Claas Berends Wobben, een patriot. In december 1787 wordt hij wegens ziekte vanuit de gevangenis in Hasselt overgebracht naar het provinciale tuchthuis.84 [84. R.A.Z., Statenarchief no. 485, 30 nov. 1787. p. 381.])
Na de omwenteling van 1787 konden de Staphorsters in alle vrijheid uiting geven aan hun Oranjeliefde. De jaarlijkse Oranjefeesten werden blijkbaar enthousiast gevierd, want in het gemeentehuis ligt als stille getuige nog een ± 10 m. lang spandoek. De Patriotten zwegen en wachtten op een nieuwe kans om aan de macht te komen.

|pag. 22|

D.I De politieke situatie in de Republiek, met name in Overijssel, gedurende de jaren 1790
 
 
     De Pruisische bezetting maakte een eind aan de akties van de Patriotten. Een afdeling Pruisische huzaren, 900 man sterk, trok in september 1787 Overijssel binnen.85 [85. Slicher van Bath, B.H. e.a., Geschiedenis van Overijssel, p. 135.]) De Patriotten werden zonder tegenstand afgezet en de vrijcorpsen moesten hun wapens inleveren. Een aantal Patriotten vluchtte naar Frankrijk; de meesten bleven zwaar teleurgesteld in de Republiek.
     Met behulp van een buitenlandse macht werd getracht een bouwwerk te restaureren dat vermolmd en niet meer levensvatbaar was. De aristocratische regenten, die zich weer min of meer behaaglijk op hun regeringskussens nestelden, trachtten krampachtig de oude politieke en sociaal-economische orde te handhaven. De nieuwe impulsen waren echter dermate sterk dat één duw voldoende zou zijn om het gehele bouwwerk in elkaar te doen storten. In het najaar van 1794 vielen de Fransen ons land binnen en maakten een eind aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
     In Overijssel gingen de grote steden, Deventer, Kampen en Zwolle, het eerst “om”. Dit feit had verstrekkende gevolgen voor het gewestelijk bestuur, want de Drie Steden hadden het met de Ridderschap steeds voor het zeggen gehad.
Op 5 februari 1795 werd de oude Ridderschap vervangen door Gecommitteerden van het Platteland. Het gewest Overijssel werd nu bestuurd door de z.g.n. Provisionele Representanten van het Volk van Overijssel.86 [86. ibidem p.p. 182-183.])
     Buiten de IJsselvallei viel in het algemeen niet zo heel veel van omwentelingslust te bespeuren. Volgens Fehrmann namen vooral de boeren in het oostelijk deel van Overijssel de veranderingen zeer gelaten op. Zij namen een afwachtende houding aan, want de politieke situatie kon immers snel veranderen.87 [87. ibidem])
     Reeds op 6 februari werden door het gewestelijk bestuur publicaties gezonden naar het gehele kwartier van Vollenhove en Salland. Het was een uitnodiging “aan die plaatsen

|pag. 23|

en Carspelen, die tot nog toe door de omstandigheden des
tijds daarin belet zijn geweest”, om afgevaardigden naar de Provinciale vergadering te zenden.88 [88. Theunisz, J, Overijssel in 1795, p. 29.])
     In Staphorst en Rouveen was de revolutiegeest ver te zoeken. Dit blijkt wel uit het feit dat twee afgevaardigden uit het Patriottische IJhorst, Jan Jans ter Haar en Jannes
Egberts, het hele Hasselterambt op de vergadering der Provisionele Representanten vertegenwoordigden.89 [89. ibidem p. 31.]) Blijkbaar hadden maar weinig Staphorsters en Rouveners met de verkiezing van de afgevaardigden meegedaan, zodat de Patriotten in IJhorst in de meerderheid waren. Op 12 februari scheidde Staphorst zich van de rest van het Hasselterambt af. Waarschijnlijk wilden de patriotten in Staphorst zelf afgevaardigden naar de Gewestelijke Vergadering zenden. Hilbert Geerts en Jan Knol uit Staphorst mochten in de loop van februari naar de vergadering der Provisionele Representanten toe.90 [90. ibidem p. 35.])
     Staphorst moet in deze tijd aan een zekere mate van anarchie bloot gestaan hebben, want men had geen plaatselijke regering. Eerst op 29 mei 1795 werden 16 personen gekozen, vier uit elk “slag”, “om uit te maken de Municipaliteit of Regering van dit Carspel”.91 [91. O.A.S., 1, Lijst van personen die tot Municipaliteitsleden te Staphorst zijn gekozen in de volksvergadering aldaar gehouden den 29-en mei.]) Het is mij niet bekend hoe groot de opkomst bij de verkiezingen was. Ik ben geneigd te denken dat deze zeer laag was, want een paar maanden later werden enige “Volmagten, die voor patriotten
bekent zijn” door “een groot gedeelte van de ingezeetenen van Staphorst” bedreigd.92 [92. R.A.Z., Statenarchief 5293, Resoluties van de Gedeputeerden van de Provisionele Representanten van het Volk van Overijssel. 29 januari 1796, p. 86.])
     Indien er bij de Staphorster bevolking al sprake was van een zeker opvlammen van het patriottische vuur, dan zal dit zondermeer gedoofd zijn door de tijdsomstandigheden.
De aanwezigheid van de Fransen bracht zware lasten met zich mee. Bij de Provisionele Representanten van het Volk van Overijssel kwamen steeds meer klachten binnen in verband met de inkwartiering en het onderhoud der Franse militairen.93 [93. Theunisz, J, Overijssel in 1795, p. 45.]) De Drie Grote Steden klaagden eveneens dat ze veel te zwaar belast werden. De Provisionele Representanten bepaalden dat Staphorst en Rouveen de stad Zwolle moesten helpen bij het vervullen van verschillende diensten voor de Fransen. De

|pag. 24|

Staphorsters moesten nu met hun paarden en wagens voor de “bevrijders” rijden.94 [94. ibidem, p.p. 42, 68.])
     Vrijwel in het gehele gewest was er nu sprake van een sterk toenemende armoede. Staphorst en Rouveen konden niet meer aan hun financiële verplichtingen voldoen. Op de Vergadering van de Provisionele Representanten vroegen zij om “gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van hun schulden over 1793”. De Provisionele Representanten van Overijssel gingen hiermee niet akkoord; de beide plaatsen mochten nu wel hun schulden in twee termijnen betalen. In december 1795 was in Staphorst de nood zo hoog gestegen dat de Provisionele Representanten besloten om aan Staphorst een uitbetaling te doen van ƒ991,-.95 [95. ibidem, p.p. 65, 67, 158.])
     Het spreekt vanzelf dat men in sommige delen van het gewest Overijssel niet erg enthousiast was over de verworvenheden van de revolutie. In december 1795 en januari 1796 kon men op sommige plaatsen een contra-revolutionaire stemming waarnemen, o.a. in Ommen en Hasselt. Geruchten over een op handen zijnde tegenrevolutie deden de ronde. In het begin van februari 1796 maakten de Staten van Holland melding van het feit dat in het gewest Overijssel, vooral in Kampen, tal van teruggekeerde Oranjeemigranten vertoefden.
De Staten van Overijssel stelden een onderzoek in. Men vond de klacht overdreven, omdat men alleen in Hasselt enige Oranjeemigranten opgespoord had. Toch bleven de geruchten over een ophanden zijnde contra-revolutie de ronde doen. In Hasselt bleef men nog in juli 1796 beweren, dat “de Keijzerlijke troepen met sterke schreden naderden en dat het nu in weinige dagen zou gedaan zijn”. De briefschrijver, kapitein-ingenieur Mansfeld, zinspeelt hier duidelijk op Oostenrijk.
Dit land was sedert 1792 in oorlog met Frankrijk (eerste coalitie-oorlog tegen Frankrijk, 1792-1797). Hij vond deze geruchten enigszins verontrustend, omdat “de inwoners nog maar al te veel aan den voormaligen stadhouder verkleeft zijn”. De bevolking maakte al spottende opmerkingen aan het adres van de municipaliteitsleden.96 [96. a. ibidem, p.p. 165, 172, 181.
b. R.A.Z., Statenarchief 5307, Bij de Gedeputeerden van de Provisionele Representanten, ingekomen brieven, 2 juli 1796.]
)
     Dit was de sfeer waarin zich de eerste grote verkiezing afspeelde. Gedurende het eerste revolutiejaar waren er in de lande wel overal plaatselijke en gewestelijke regeringen

|pag. 25|

gekomen, maar een nationale regering, die de stadhouder en de oude Staten-Generaal moest vervangen, ontbrak nog. Medio december 1795 begon men met de organisatie van de verkiezingen voor de Nationale Vergadering. Op 11 februari 1796 zou deze Vergadering bijeengeroepen worden.
     Het gewest Overijssel werd verdeeld in 9 districten van ongeveer 15000 zielen. Elk district werd vervolgens weer opgedeeld in 30 delen van 500 personen.97 [97. ibidem, p.p. 164, 168.]) In elke groep van 500 zou een z.g.n. “grondvergadering” gehouden worden, waarin de bevolking haar stem kon uitbrengen. We kunnen hier spreken van z.g.n. getrapte verkiezingen. In de grondvergadering moest het volk twee personen kiezen en een plaatsvervanger. De kiezers en plaatsvervangers, die in de grondvergaderingen gekozen werden, moesten gezamenlijk de representant van hun district kiezen “met deszelf plaatsvervanger”. Dezen zouden zich op 11 februari 1796 naar de Nationale Vergadering moeten begeven.98 [98. R.A.Z., Statenarchief 5293, Resoluties van de Gedeputeerden, p. 42, 43, 14 januari 1796.])
     De Staten-Generaal namen op 30 december 1795 het besluit dat de grondvergaderingen op 26 januari 1796 bijeen moesten komen.99 [99. ibidem.]) Vele mensen stonden voor een dilemma, want volgens het verkiezingsreglement was een ieder uitgesloten die niet de volgende verklaring wilde doen: “Ik verklaare voor wettig te houden alleen zodanige Regeeringsform, welke gegrond is op de Oppermagt des geheelen Volks; en dienvolgens houde ik voor onwettig en daar meede strijdende alle erffelijke Ampten en Waardigheeden”.100 [100. O.A.H., Archief van de Hoog-Schout van het Hasselterambt 1489, Ingekomen publikaties.]) Wanneer iemand dus meedeed aan de verkiezingen, dan sprak hij zich hiermee tevens uit tegen het erfelijke stadhouderschap. In het overwegend Oranjegezinde Staphorst zijn de verkiezingen beslist niet vlekkeloos verlopen.

|pag. 26|

D.II Het oproer te Staphorst in het jaar 1796
 
 
     Op 26 januari 1796 had een “groot gedeelte van de Ingezeetenen van Staphorst” zich verzameld bij het kerkgebouw,
In het orthodoxe Staphorst was dit zeker niet ongewoon. Dit maal kan echter niet gezegd worden dat zij met vreugd naar het Huis des Heeren gingen. Men kwam niet naar de kerk toe om psalmen te zingen of een preek te beluisteren, maar omdat “aldaar de grondvergaderingen stonden gehouden te worden.”101 [101. R.A.Z., Statenarchief 5307, Bij de Gedeputeerden van de Provisionele Representanten ingekomen brieven, 27 januari 1796.])
     Reeds enige tijd tevoren had men een aantal bestuurders duidelijk gemaakt dat de verkiezingen voor de Nationale Vergadering verstoord zouden worden, desnoods met geweld. De hoogschout van het Hasselterambt maakt melding van het feit dat hij “van ter zeiden gehoord had, dat men bij die gelegenthijd schout en volmagten uyt de kerk wilde jaagen, en men mij onder de hand hadde doen insinueren van op de vergadering niet present te moeten zijn.” Dit was natuurlijk tegen het zere been van de hoogschout, die in Staphorst zowel de lage als de hoge jurisdictie uitoefende. Het gevolg was dat de hoogschout op 26 januari 1796 juist in Staphorst een kijkje kwam nemen, “om te zien of zulks (d.w.z. het verwijderen van schout en volmagten uit de kerk) door mijne
presensie niet konde belet worden, als ook om zo mogelijk die vergadering in eene geregelde orde te doen aflopen”.102 [102. ibidem.])
     De Hoogschout was reeds vroeg aanwezig. Hij zag hoe de schout en “twee volmagten, die voor patriotten bekent zijn”, in de kerk alles in gereedheid gebracht hadden; de verkiezingen konden beginnen.
     Intussen had zich een hele menigte voor de kerkdeur verzameld. De hoogschout stuurde iemand naar buiten en liet “hun zeggen dat de vergadering zoude begonnen worden”. De deuren gingen open en de mensen liepen de kerk binnen. Het kwam vrijwel onmiddellijk tot een handgemeen op deze gewijde plaats, want de hoogschout schreef dat “terstond eene den schout op eene brusque manier bij den arm kreeg en zeide willen van Uw hebben de getekende brief die gij van de Heeren ontvangen hebt”.103 [103. R.A.Z., Statenarchief 5293, Resoluties van de Gedeputeerden van de provisionele Representanten van het Volk van Overijssel, 29 januari 1796, p. 86.]) Na een woordenwisseling werd

|pag. 27|

dit door sommigen uit de menigte herhaald. Het is mij niet geheel duidelijk geworden op welke brief de Staphorsters doelden. Waarschijnlijk ging het om de publicatie van l4 januari 1796, waarin de gehele gang van zaken bij de verkiezingen vermeld werd en waaraan ook districtslijsten, oproepingsbiljetten etc. werden toegevoegd.104 [104. ibidem, p. 43.])
     Een eindje verderop waren intussen enige Staphorsters aan het bekvechten met de “Volmagten”. De scheldpartijen waren niet van de lucht. Er werden “eenige smadelijke uitdrukkingen teegen die Patriottische volmagten gebruikt”.105 [105. R.A.Z., Statenarchief 5307, ingekomen brieven, 27 januari 1796])
Het is opvallend dat de Hoogschout steeds vermeldt dat de woede gericht is tegen patriotten. De strijd uit de jaren 1780 tussen de aanhangers van de nieuwe denkbeelden, de patriotten, en de oranjegezinden bloeide in 1795/96 weer op.
     Het spreekt vanzelf dat de Hoogschout, tezamen met de schout en twee volmachten, niets kon beginnen tegen deze algemene volkswoede. Het ging hier niet om een klein aantal Staphorsters, maar om een hele menigte. De hoogschout sprak later v&n “het tumultueuse gedrag waaraan een groot gedeelte van de Ingezeetenen van Staphorst zig hadden schuldig gemaakt”.106 [106. R.A.Z., Statenarchief 5293, Resoluties van de Gedeputeerden, p. 86.]) Evenals in de jaren 1786/87 was er dus sprake van een grote homogeniteit in het gedrag van de Staphorster bevolking.
     De hoogschout wist nog eenmaal boven het lawaai van de menigte uit te komen. Hij zette uiteen “dat de vergadering belegd was om een kiezer, die na Campen moest, te stellen”.
De hoogschout vroeg tenslotte “of zij daartoe vaardig waaren”. Enige woordvoerders antwoordden “tegen de Nationale Vergadering te zijn en geen kiezers te zullen stellen”.
Hierop wendden bovengenoemde sprekers zich tot de menigte; “zo iemand tegen hunne gezegdens iets had van dan te moeten spreken, alzo men het er andersins voor hield dat de stilzwijgenden consenteerden” (instemden). Niemand gaf aan dat hij of zij het niet eens was met de sprekers. Dit feit hoeft volgens de hoogschout geen verwondering te wekken, want deze had vernomen dat de oranjegezinden “de Patriotten hadde geïntimideerd, en onder hands hadde doen weten van op die vergadering niet te compareeren”. De hoogschout koos hierop eieren voor zijn geld en verklaarde de vergadering

|pag. 28|

voor gesloten. Hij maande de Staphorsters aan rustig naar huis te gaan. Hierop verlieten de hoogschout en de schout onmiddellijk de kerk.107 [107. R.A.Z., Statenarchief 5307, ingekomen brieven, 27 januari 1796.])
     Met lede ogen en gebalde vuisten zag men beide heren vertrekken. De opgekropte volkswoede moest afgereageerd worden. De menigte richtte zich nu massaal tegen de nieuwe patriotsgezinde overheidsfunctionarissen, wier gezag men niet erkende. Allereerst vielen ze de hoofdschout en de schout aan. Iemand uit het volk liep de vertrekkende mannen achterna en riep dat hij de schout nog iets wilde vragen. Tijdens dat “gesprek” drong de menigte sterk op. De schout werd hierbij uitgescholden en onder de voet gelopen. Volgens de Vos van Steenwijk was de schout in acuut levensgevaar: “had ik op dat ogenblik met drijgementen de zaak niet belet, ben ik voor mij zelven zeer zeker dat dien man het slagtoffer van hunne daden zoude geworden zijn”.108 [108. ibidem.])
     Intussen hadden de beide patriottische Volmachten van de gelegenheid gebruik gemaakt om naar hun huizen te vluchten. De massa richtte zich nu tegen deze plaatselijke gezagsdragers. Zij werden “met geweld uyt hunne huizen gehaald en na de kerk gedreven”. De hoogschout weet niet precies wat men met de Volmachten gedaan heeft, “niet twijfelende of men zal onder bedrijging die menschen hebben doen belooven van niet te klagen”.
     Schout Oortwyn en de pander van Staphorst delen de Vos van Steenwijk mee “hunne posten te moeten neederleggen, zo zij niet gemaintineerd (beschermd) wierden”. De hoofdschout acht zich hiertoe niet instaat. Hij schrijft dan ook onmiddellijk een brief naar de Provisionele Representanten van het Volk van Overijssel, “met verzoek dat bij Ulieden die middelen mogen beraamd worden, waardoor de justitie kan gehandhaaft en Ulieden beveelen geëerbiedigt en ten uytvoer kunnen gebragt worden”.109 [109. ibidem.])
     De Provisionele Representanten nemen de gebeurtenissen in Staphorst zeer hoog op. Dit is begrijpelijk, want in het gewest Overijssel deden, zoals we in het vorige hoofdstuk gezien hebben, contra-revolutionaire geruchten de ronde.
In de eerste plaats werd J.W. van Rhijn opgeroepen “om met allen spoed als advocaat-fiscaal weegens de Hoogheid der

|pag. 29|

Provincie informatiën te neemen over het voorval”. Hij krijgt de opdracht om tegen de schuldigen te procederen. In de tweede plaats werd aan de officier van het garnizoen in Kampen het bevel gegeven om “een onderofficier met twaalf man dragonders (lichte cavalerie) te detacheeren naar Zwolle”. In deze stad moesten de ruiters de orders opvolgen van Kolonel Bruce. In de derde plaats kreeg bovengenoemde kolonel de opdracht om zich met een detachement infanterie, bestaande uit twee compagnieën, naar Staphorst te begeven. De soldaten moesten op Staphorst ingekwartierd worden. De Staphorsters “welke in de kerk niet zijn teegenwoordig geweest”, zullen de last der inkwartiering niet hoeven te dragen.
De inkwartiering werd zo geregeld, dat “de last daarvan voornaamelijk op die geenen valle, welke zig bij die occasie, het zij in of buiten de kerk, met woorden of daaden hebben gedistingueerd”.110 [110. R.A.Z., Statenarchief 5293, resoluties van 29 jan. 1796.])
     Deze strenge maatregelen worden begrijpelijk als wij de volksuitbarstingen van 1786/1787 in ogenschouw nemen.
De Volksrepresentanten wisten dat de Staphorsters geneigd waren om, in weerwil van het officiële gezag, hun eigen aangelegenheden desnoods met geweld te regelen.
     Het verzet tegen de overheid was spoedig gebroken. De opstandige gevoelens werden niet alleen gesmoord door het dreigende militaire geweld, maar ook door het feit dat de inkwartiering voor velen een zeer grote last was. De bevolking van Staphorst en Rouveen was in 1796 niet meer in staat om de belastingen te betalen, omdat de “Ingezetenen door de tijdsomstandigheden zeer verarmd” waren.111 [111. R.A.Z., Statenarchief 5275, p. 136.]) De Zestienen van Stahorst, Egbert Klaas en Lambes Karmens, schrijven namens de “ingezeetenen van Staphorst” op 21 maart 1796 een brief aan de Staten van Overijssel. De inwoners van Staphorst spreken er schande van dat de militairen “niet alleen vrij quartier pretendeeren, maar ook verweigeren om aan de ingezetenen kostgeld, zo voor hun als voor de vrouwen en kinderen, welken zijlieden bij hun hebben,” te betalen. De soldaten namen ook wel “vreemde vrouwspersoonen en andere gasten” mee. De Zestienen schrijven dat al deze personen niet meer onderhouden kunnen worden, omdat de inwoners zelf de handen meer dan vol hebben om hun gezinnen te voeden en de belastingen te betalen. De bevolking vraagt of de soldaten mogen

|pag. 30|

vertrekken. Men belooft plechtig “voor alle onrust te zullen waaken”.112 [112. R.A.Z., Statenarchief 5480, Militaire Zaken. 21 maart 1796.])
     Tot nu toe had de bevolking krampachtig de rust weten te bewaren. Er was sprake van een explosieve sfeer en het kleinste voorval kon dezelfde werking hebben als een vonk in een vat buskruit. Jan Harm Thaalen, die een soldaat met een mes te lijf ging met de kreet “jij luy moet tegens mij snijden”, werd door de Staphorsters zelf hardhandig ontwapend.113 [113. R.A.Z., Hoogschoutambt Hasselt, omslagnummer 404, processtukken.])
     De terugtrekking van de soldaten geschiedde in twee fasen. Op 7 maart 1796 gaf R.H. de Vos van Steenwijk het bevel dat een gedeelte van het garnizoen de aftocht kon blazen, met “agterlaating van één officier, 24 man en de noodige onderofficieren, beneevens drie Dragonders”.114 [114. R.A.Z., Statenarchief 5293, Resoluties van de Gedeputeerden, p. 170, 8 maart 1796.])
Deze laatste manschappen werden op 12 april, op voorstel van de hoogschout, door het gewestelijk bestuur naar hun vorige standplaatsen teruggeroepen.115 [115. ibidem p. 233, 12 april 1796.]) De Staphorsters zullen ongetwijfeld een zucht van verlichting geslaakt hebben.
     Tenslotte nog iets over de juridische afwikkeling van het gebeuren op 26 januari 1796. Advokaat-Fiskaal mr. J.W. van Rhijn schoot aanvankelijk maar weinig op met zijn onderzoek. Eerst in april 1796 kwamen in grote getale (31 personen) Staphorsters getuigen voor het gericht van het hoogschoutambt Hasselt.116 [116. R.A.Z., Statenarchief 5294, p. 404 Bespreking van de rekening van Van Rhijn.]) Het heeft er alle schijn van dat de hoogschout met de bevolking een akkoord gesloten heeft, want exact in dezelfde periode werd het garnizoen in Staphorst opgeheven. Allereerst werden J.J. Schraa en C.E. Wobben veroordeeld tot “een tijdelijk Bannissement”.
De bronnen zwijgen helaas over hun aandeel in de geweldplegingen. Ik ben geneigd te denken dat wij hier te maken hebben met twee orangistische kopstukken, die onmiddellijk na de opstand gearresteerd werden. Advokaat-Fiskaal mr. J.W. van Rhijn spreekt n.1. over “de geapprehendeerdens en dien na gecondemneerdens J.J.Schraa en C.E. Wobben.”117 [117. ibidem, p. 403.]) Vervolgens werden zes Staphorsters gedagvaard, namelijk Hendrik Harm Hulst, Klaas Harmen Hulst, Beulen Jans, Evert Jan Lier, Hilbert Klaas en Roelof Alberts Grien.118 [118. R.A.Z., Hoogschoutambt Hasselt 3109, Dagelijkse handelingen, 13 sept. 1796.]) Deze personen zullen ongetwijfeld behoord hebben tot de harde kern van het orangistische verzet. De advokaat-fiskaal verzekert hen

|pag. 31|

dat ze alleen maar een aantal vragen moeten beantwoorden “ter zaake van diverse oproerigheeden, vooral mede ter gelegentheid van de op den 26 january laastleeden op Staphorst gehouden grondvergadering gepleegt”. Bovengenoemde zes personen weigeren niettemin om voor de rechtbank in Hasselt te verschijnen. Naar alle waarschijnlijkheid zijn de zes mannen op een veilige plaats ondergedoken. Zeker is, dat één van hen, Hendrik Harm Hulst, “met de vlugt zig aan den Heiligen arm der justitie heeft onttrokken, zoo dat men tot nog toe met eenige sekerheid niet heeft kunnen ontwaaren waar deselve is gebleven of tegenwoordig zig ophoud”.119 [119. R.A.Z., Archief van de Hoog-Schout van het Hasselterambt 3114, Gerichtelijke Weeten 1667-1803, 27 aug. 1796.])
     De rechtbank neemt het besluit om tegen de gedagvaarde personen “in contumaciam” voort te procederen. Het proces wordt dus voortgezet ondanks de afwezigheid van de betrokken personen. De mannen worden door middel van een “gerichtelijke wheete” aangeklaagd. Het gerechtelijk schrijven zal “te Staphorst en aan de drie naaste carspels kerken drie agter één volgende zondagen gepubliceerd worden”.120 [120. ibidem.])
     In oktober 1796 schrijven de zes aangeklaagde personen een brief aan de Staten van Overijssel. Hierin delen ze mee dat ze door J.W. van Rhijn voor de tweede maal gedagvaard zijn, om een verklaring af te leggen “weegens het bekende voorgevallene te Staphorst in de maand January laastleeden”.
Men heeft besloten om ook aan deze tweede uitnodiging geen gevolg te geven, “ofschoon van hunne onschuld overtuigd”.
De mannen schrijven aan de Staten van Overijssel dat ze beducht zijn “voor eene casu quo provisioneele incarceratie”.
De aangeklaagden zijn dus bang dat ze onmiddellijk in voorlopige hechtenis genomen zullen worden. Dit laatste is begrijpelijk, omdat dit ook gebeurd is met J.J. Schraa en C.E.Wobben. Ter voorkoming van kosten en onaangenaamheden spreken ze de wens uit “die zaak in der minne uit de waereld te helpen”. Zij doen vervolgens het verzoek “om de Saak buiten de termen van ’t crimineele te houden, en dat voorts hangende de deliberatie daarover surchanse mogt worden verleent”.121 [121. R.A.Z., Statenarchief 5276, p. 206, 24 okt. 1796.]) De Provisionele Representanten van Overijssel verlenen inderdaad de gevraagde surseance en men vraagt aan
de hoogschout wat hij van de bovengenoemde voorstellen denkt.122 [122. ibidem.])
R.H. de Vos van Steenwijk en J.W. van Rhijn reageren eerst

|pag. 32|

maanden later, n.l. in maart 1797.123 [123. R.A.Z., Statenarchief, 5270, 24 maart 1797.]) In de afgelopen maanden zijn ze met de rechtzaak geen stap verder gekomen. Op basis van het advies van de hoogschout neemt de gwestelijke overheid op 21 april 1797 het besluit om de Vos van Steenwijk te machtigen “die Procedures zodanig door eene geldboete te arrangeeren en uit de wareld te maaken”.124 [124. ibidem, 21 april 1797.])
     Vanaf dit moment zwijgen de bronnen over de Staphorster aangelegenheden. De zaak werd blijkbaar inderdaad uit de wereld geholpen. Het is mij niet bekend hoe hoog de geldboete geweest is. Ik ben geneigd te denken dat er hooguit sprake is geweest van een symbolisch bedrag, omdat de overheid van deze zaak afwilde. De nieuwe regering was nu al anderhalf jaar aan de macht en de geruchten over een ophanden zijnde contra-revolutie verminderden. Het is alleszins begrijpelijk dat men nu politieke rust en eensgezindheid onder de bevolking wilde bewerkstelligen. Het uit de sloot halen van oude politieke koeien was in dit licht bezien niet wenselijk.

|pag. 33|

E. Conclusie
 
 
     In het voorafgaande hebben wij gezien op welke wijze een groep van individuen gereageerd heeft op feiten en gebeurtenissen gedurende de jaren van politieke hoogspanning en vernieuwingsdrang op het eind van de 18e eeuw. Wanneer wij de waargenomen gedragingen willen “verstehen”, dan moeten wij trachten ons in te leven in de leefwereld van de Staphorsters in de 18e eeuw. Wij zullen hierbij allereerst dienen uit te gaan van vrij exacte sociaal-ekonomische factoren, terwijl wij tevens een beroep kunnen doen op een discipline als de sociologie. Er bestaat immers een nauwe relatie tussen geschiedenis-wetenschap en sociologie. Het handelen der individuen wordt mede bepaald door de samenlevings-structuur; de mensen in hun betrekkingen tot elkaar.
     Wij hebben gezien dat de Staphorsters op het eind van de 18e eeuw negatief gereageerd hebben op de acties van de Patriotten. Zij hebben dit geüit door middel van aanhanklijkheidsbetuigingen aan het huis van Oranje. Wanneer wij uitgaan van de sociaal-economische gegevens, dan waren de Staphorsters als het ware gepredisponeerd om te reageren zoals zij deden. Ontegenzeggelijk was in de 18e eeuw een bepaalde welstand voorwaarde voor de mogelijkheid van verstandelijke ontwikkeling en verruiming van geest. De nieuwe denkbeelden op politiek en sociaal-economisch gebied vonden dan ook vooral ingang bij de middengroepen in de samenleving.
De bevolking van Staphorst bestond daarentegen hoofdzakelijk uit kleine boeren die maar net het hoofd boven water konden houden. Voorwaar geen klimaat waar de geest der verlichting kon opbloeien of waar gediscussieerd kon worden over volks-souvereiniteit en natuurrecht. In het welvarender IJhorst sloeg de patriottenbeweging wel aan. Het register van de 1000 penninge uit 1758 geeft voor Staphorst een totaalvermogen van ƒ28,875,- aan, terwijl het veel kleinere IJhorst getaxeerd werd op f43,950,-.125 [125. R.A.Z., Statenarchief 2560. Register van de 1000-e penning. 1758.])
     Naast de sociaal-economische factor dient zeer zeker ook de piëtistisch getinte geloofsovertuiging van de Staphorsters genoemd te worden. De kleine hardwerkende boer leefde in volslagen afhankelijkheid van hetgeen Gods schep-

|pag. 34|

ping hem te bieden had. Het leven was voor hem gepredestineerd door God. Uitgaande van deze gedachtengang is het begrijpelijk dat de Staphorster niet de mondige mens vooropstelde die het heft in eigen hand neemt en zich bevrijden moet van de oude traditionele samenleving. Volgens L.J. Rogier viel de splitsing in orthodoxen en vrijzinnigen in vele plaatsen samen met die tussen Prinsgezinden en Patriotten.126 [126. Rogier, L.J., Eenheid en Scheiding, p. 219.]) Ook in dit verband was het meer vrijzinnige IJhorst een betere kweekplaats voor de ideeën van de Patriotten.
     De felle afwijzende reacties op veranderingen en vernieuwingen zijn ook verklaarbaar vanuit puur sociologisch gezichtspunt. Staphorst was een plaats waarin de bevolking zich sociaal sterk isoleerde van de omgeving.127 [127. Groenman, S, Staphorst, sociografie van een gesloten gemeenschap, p. 48.]) Dit feit kan men nu nog bij de autochtone bevolking bespeuren. In deze gesloten gemeenschap, waarin men elkaar precies kende, was de sociale controle groot. Er was sprake van een vrij sterk groepskarakter. De gedragingen van de enkelingen werden in hoge mate bepaald door wat “men” in de groep vond.
Wanneer een individu zich door een afwijkende mening van de groep isoleerde, dan was zijn positie haast onhoudbaar. De persoon werd als “outcast” beschouwd en volkomen gemeden. Dit was het ergste wat een Staphorster kon overkomen. Volgens Nooy-Palm werd de zwaarste sanktie, verbanning en doodverklaring, uitsluitend toegepast op iemand die als politiek ongewenst werd beschouwd.128 [128. Nooy-Palm, H, Staphorster Volk, een cultureel antropologische verkenning, p.p. 49, 175.]) Hiermee is ook de felheid van het optreden tegen de patriotten verklaard.
     In deze besloten gemeenschap speelden de grootouders een belangrijke rol. In het verleden kwam de drie-generatie-huishouding in Staphorst frekwent voor. De grootouders voedden voor een belangrijk deel de kinderen op.129 [129. ibidem, p.p. 95, 96.]) Het spreekt vanzelf dat deze situatie niet bevorderlijk was om nieuwe denkbeelden ingang te doen vinden.
     In Staphorst waren de Patriotten ver in de minderheid.
Wij komen ze vooral tegen onder de lokale of regionale overheidsfunctionarissen. Dit wordt met name duidelijk wanneer wij de personen tegen wie de volkswoede zich richtte, nog eens de revue laten passeren. Schout mr. J. van Lill was een man die gestudeerd had. Tevens was hij ouderling

|pag. 35|

in het vrijzinnige IJhorst.130 [130. Poortman, J., De geschiedenis van de gemeente Staphorst, p. 53.]) Hij was dus typisch een man die buiten de gemeenschap viel. Plaatsvervangend schout J. Coops zal ook zeker een man geweest zijn die qua persoonlijkheid boven de rest uitstak, want anders zou hij niet de rechterhand van de schout geworden zijn. B.J. Wobben was pachter van de 50—ste penning. De familie Wobben stond vanouds bekend als vrij welgesteld. Zij hadden meerdere dienstboden in dienst 131 [131. R.A.Z., Volkstelling 1748, opgenomen in het gefotocopieerde deel Raalte—Steenwijkerwold.]), terwijl zij tevens als een van de weinigen vermeld staan in het register van de 1000e penning.132 [132. R.A.Z., Statenarchief 2560, Register van de 1000e penning 1758. Vermogen van ƒ725,-.])
In 1796 richtte men zich wederom tegen de overheidsdienaren, n.l. de hoogschout R.H. de Vos van Steenwijk, schout mr. L. Oortwyn, de pander en enige Volmachten.
     Bij de opstanden zal ook zeker sprake geweest zijn van vreemdelingenhaat. De hoogschout en de beide hierboven vermelde schouten behoorden niet tot de autochtone bevolking.
Volgens Nooy-Palm kunnen perioden van overgang of van zich opdringende vernieuwingen een zich afzetten tegen de nieuwe tijd, tegen de buitenwereld, tengevolge hebben. Er openbaart zich dan een justitiëel en politiëel taakbesef. Het zich afzetten tegen gezagsdragers is dan gelijk te stellen met het verdedigen van het eigen terrein tegenover de niet-autochtonen. De Staphorster hecht zeker waarde aan gezag, maar hij maakt een onderscheid tussen gezag in eigen kring en dat van de buitenwereld. De Staphorster is in crisissituaties geneigd om in de gemeenschap bepaalde zaken zelf recht te zetten.133 [133. Nooy-Palm, H., Staphorster Volk, p.p. 135, 136, 186.])
     Het zou een misvatting zijn, te menen dat de oproeren zich beperkt hebben tot het “eigenzinnige” Staphorst. Bij het doorlezen van de notulen van de vergaderingen van de Staten van Overijssel merkte ik, dat tegelijkertijd op meerdere plaatsen in het noorden van Overijssel contrarevolutionaire bewegingen zijn uitgebroken. De onderzoekscommissie die in 1787 belast werd met het onderzoek van de opstand in Staphorst, heette officieel: de commissie “tot het ondersoek van het voorgevallene te Staphorst, Ommen en in het kwartier van Vollenhove”.134 [134. R.A.Z., Statenarchief 4087-108 Notulen van Ridderschap en Steden, 14 april 1787, p. l42. Bij de ingekomen stukken ben ik een rapport tegen gekomen over de onlusten in Ommen.]) Op 13 januari 1796 braken er in Ommen opnieuw onlusten uit.135 [135. R.A.Z., Statenarchief 5293, p. 58, not. 20 jan. 1796.]) In dit licht bezien spreek ik de hoop uit dat deze scriptie slechts één der bouwstenen is voor een studie die zich met name richt op contra-revolutionaire bewegingen in Overijssel, met name in de dorpen

|pag. 36|

en kleine steden.
     Tenslotte dienen wij nog na te gaan of de these van De Wit ook van toepassing is op de oranjeaanhang in Staphorst. Was er bij de Staphorsters geen sprake van spontaniteit bij de uitingen van Oranjeliefde? Waren de opstandelingen inderdaad afhankelijke individuen die door een invloedrijke bovenklasse in de contra-revolutie werden ingeschakeld?
De feiten nopen ons tot de conclusie dat de these van De Wit niet van toepassing is op Staphorst. Het merendeel van de agrarische bevolking bestond uit kleine zelfstandige boeren.
In Staphorst zoeken wij op het eind van de 18e eeuw tevergeefs naar een klasse van grote boeren die een omvangrijk landelijk proletariaat maatschappelijk overheerste.136 [136. Zie p. 6.])
     Er is geen enkele aanwijzing dat de Staphorsters, die zo massaal en homogeen actie voerden, onder dwang of met geld tot oproerige bewegingen zijn aangezet. De opstanden kwamen in deze traditionele gemeenschap spontaan opwellen uit een fundamenteel verzet tegen de tijdgeest der verlichting die het denken en handelen zo diepgaand zou beïnvloeden.
De afbraak van de oude traditionele gemeenschap, met haar waarden en opvattingen, werd met name zichtbaar in tijden van ingrijpende politieke veranderingen. Wij hebben gezien dat de Oranjepartij in Staphorst zich met name in tijden van nationale crises heeft laten horen; momenten waarop het denken niet meer alleen gefixeerd is op het normale dorpsleven, maar ook op de landelijke politiek. Dit was het geval in 1786/1787 en 1796, maar ook in 1813. In dit laatste jaar braken bij de politieke omwenteling opnieuw onlusten uit. De “Provisioneele Gouverneur van het Departement der monden van den IJssel” schrijft op 27 november 1813: “Zoo hebben wij met verondwaardiging vernomen de ongeregeldheden die er te Staphorst plaats hebben gehad”.137 [137. O.A.S. Ingekomen brieven, 27 november 1813.]) De opstanden in Staphorst kunnen beslist niet beschouwd worden als een paar toevallige incidenten. In deze piëtistische, traditionele gemeenschap weerklinkt duidelijk het drieluik God, Nederland en Oranje.

|pag. 37|

NOTEN

De noten op pag. 37 t/m 42 zijn nu als zijnoten opgenomen in de tekst.


|pag. 43|

Bronnen en literatuur
 
 
1. Archivalia

A. Rijksarchief Zwolle- R.A.Z.

Volkstelling 1748, opgenomen in het gefotocopieerde deel Raalte-Steenwijkerwold.
Volkstelling 1795. Statenarchief inv. no. 5328.
Kohieren van de 1000e penning 1750, 1758. Statenarchief inv. no. 2557, 2560.
Staphorst, Register van Overledenen 1735-1795, inv. no. 527.
Notulen van Ridderschap en Steden van Overijssel inv. no. 4087-108, 4087-109.
Ingekomen brieven bij Ridderschap en Steden, inv. no. 748.
Resoluties van de Gedeputeerden van Ridderschap en Steden, inv. no. 485. Ingekomen brieven bij de Gedeputeerden van Ridderschap en Steden inv. no. 756.
Resoluties van de Gedeputeerden van de Provisionele Representanten van het Volk van Overijssel. inv. 110. 5293, 5294.
Ingekomen brieven bij de Gedeputeerden van de Provisionele Representanten van het Volk van Overijssel. inv. no. 5307.
Resoluties van de provisionele Representanten. inv. no. 5270,
5275, 5276.
Militaire zaken. Statenarchief inv. no. 5480.
Processtukken van het Hoogschoutambt Hasselt, inv. no. 404 (omslagnummer).
Dagelijkse handelingen van het Hoogschoutambt Hasselt, inv. no. 3109.
 
 
B. Oud-Archief Staphorst- O.A.S.

Boek van ontvangst van de Verponding en Contributiën 1802, ongeïnventariseerd.
Request van de Zestienen van Staphorst, 1792. inv. no. 4l.
Lijst van personen die tot municipaliteitsleden te Staphorst zijn gekozen, 29 mei 1795. inv. no. 1.

|pag. 44|

C. Oud- Archief Hasselt- O.A.H.

Archief van de hoogschout van het Hasselterambt. inv. no. 1517.
Ingekomen publikaties, inv. no. 1489.
 
 
D. Archief Nederlands Hervormde Kerk- A.N.H.K.

Naamlijst van predikanten van Ebbinge Wubben. p. 46.
Handschrift De Regt, p. 36.

|pag. 45|

II. Literatuur

Ebbinge Wubben, F.A., Plaatsbeschrijving der Gemeente Staphorst, Groningen 1835.
Fehrmann, C.N., Bestuurlijke ontwikkeling in de Negentiende en Twintigste eeuw. Uit: Slicher van Bath e.a., Geschiedenis van Overijssel p.p. 181 t/m 183.
Formsma, W.J., De nieuwe geschiedenis staatkundig beschouwd. Uit: Slicher van Bath e.a., Geschiedenis van Overijssel, p.p. 119 t/m 135.
Geesink, J., Schets der geschiedenis van Overijssel sedert 1580. Uit: Engelen van der Veen e.a. Overijssel, Deventer 1931.
Groenman, S., Staphorst, Sociografie van een gesloten gemeenschap, Meppel 1947.
Huizing, L. e.a., Hoogeveen, Meppel 1970.
Nooy-Palm, H., Staphorster Volk, een cultureel antropologische verkenning, Meppel 1971.
Poortman, J., De geschiedenis van de gemeente Staphorst, Groningen 1978.
Rogier, L.J., Eenheid en scheiding, geschiedenis der Nederlanden 1477-1813, Utrecht/Antwerpen 1974.
Roorda, P.J., Partij en Factie, Groningen 1961,
Slicher van Bath, B.H., Een samenleving onder Spanning, geschiedenis van het platteland in Overijssel,, Utrecht 1977.
Theunisz, J., Overijssel in 1795, Amsterdam 1943.
Vos van Steenwijk, A.N. de, Het geslacht De Vos van Steenwijk in het licht van de geschiedenis van de Drentse Adel, Assen 1978.
Vries, J. de, De economische achteruitgang der Republiek in de achttiende eeuw, Leiden 1968.
Wit, C.H.E. de, De Nederlandse Revolutie van de achttiende eeuw 1780-1787. Oligarchie en Proletariaat,
Oirsbeek, 1974.
Wit, C.H.E. de, De strijd tussen Aristocratie en Democratie in Nederland. Herwaardering van een periode, Oirsbook 1977.
Wolde, J. de, Ontginningen en Ruilverkavelingen in de gemeente Staphorst, Verleden, heden en toekomst, Meppel 1969.

____________
Cate, A.H. ten (1981) Staphorst in beroering, 1786/1787 en 1796. (MO Scriptie). Noordelijke Leergangen, Zwolle.

Category(s): Staphorst
Tags: , , , ,

Comments are closed.