Nekrologie. Jurriaan Moulin


|pag. 220|

NEKROLOGIE.

JURRIAAN MOULIN.
 

     Ik mag een klein plaatsjen in den Letterbode, om met een enkel woord van herinnering een begaafd en verdienstelijk man te gedenken, wien slechts toevallige omstandigheden en zijn aangeboren bescheidenheid verhinderd hebben, met nog meer vruchts dan hij van zich wierp, op het gebied van Nederlands dichtkunst en letteren werkzaam te zijn. Van mijne fransche en latijnsche schooljaren af, vereerde mij de vóór eenige dagen verscheidene Moulin met zijne belangstelling en vriendschap, en menig aangenaam en leerrijk uur had ik, gedurende al dien tijd, aan hem en zijn uitgelezen boekenschat te danken; slechts een gering blijk mijner erkentelijkheid is het daarom ook, zoo ik hem thans in eene korte vermelding, na zijn smartelijken dood, mijn oprechte hulde breng.
     Twee jaren voor den aanvang dezer eeuw te Kampen geboren, uit den nijveren lakenhandelaar en ijverigen naspoorder der oude geschiedenis zijner woonstad 1 [1. Getuige zijne Historische Kamper Kroniek, eerst achter den Kamper Almanak achtervolgens uitgegeven, en later afzonderlijk gedrukt.]), Evert Moulin, die buiten dezen zoon nog met de opvoeding van vijf dochters belast was; vond hij zich door de uiterlijke omstandigheden belet, van elders die hoogere vorming te erlangen, waartoe zijne natuurlijke begaafdheden hem anders riepen,

|pag. 221|

en die hij zich thans door eigen oefening zooveel mogelijk moest vergoeden. En inderdaad, merkwaardig mag de hoogte heeten, tot welke hij het met name in de kennis van vreemde en eigene taal- en letterkunde, door eigen onderricht allengs te brengen wist. Zoowel de beide beschaafde talen der oudheid en de hoofdwerken harer schoone letteren waren hem bekend, en door ijverige studie eigen geworden, als ook genoegzaam alle, zoo Noord- als Zuid-Europeesche talen en hare schoonste geschriften door hem beoefend en gelezen waren. Onder al de schrijvers van alle die talen echter geen, die een ijveriger lezer, een grooter bewonderaar in hem vond, dan de groote dichter, van wien hij ook zelf meerdere stukken, in getrouwe en gelukkige vertolking, op nederlandschen bodem heeft overgebracht — Shakspere. En zoo zijne keurige boekerij blijken draagt van de rijke letterkennis van alom door hem opgedaan, zijne verzameling van werken, stukken, vlugschriften, jaar-, maand- en dagbladartikelen den engelschen dichter betreffend, mag eenig heeten. Niet één regel bijna, zou men mogen zeggen, dezen belangende, in eenige taal of eenig deel der wereld geschreven, die aan zijne hand ontsnapte; met geen geringe moeite en kosten voorzeker wist hij, uit alle engelsche of andere tijdschriften bijeen te krijgen, wat den beroemden dichter en zijne werken betrof; en het ware gewis te wenschen — waartoe wij er ook hier de aandacht op vestigen — zoo zijne verzameling Shaksperiana, door een of ander genootschap of openbare instelling in haar geheel kon worden aangekocht, en zoo onverdeeld bewaard blijven 2 [2. Zou niet onze nieuwgeboren Academy aan haar zoo goedkoop verworven rijken schat van Bilderdijkiana, deze Shakspere-verzameling, voor een betrekkelijk geringe geldelijke opoffering, kunnen toevoegen?]).
     Ook zelf beoefende Moulin de poezy met gelukkig gevolg; getuigen, behalven zijne reeds vermelde vertalingen naar Shakspere, zijne beide geestige Hekeldichten: de Rotsgalmende Rekelzang en Opgerakelde Navonkeling, waarin hij de overdreven staats- en kerkbegrippen van den grootten Nederlandschen dichter dezer eeuw, te gelijk met enkele in ’t oog loopende zwakheden zijner dicht- en vooral schimp-manier, treffend deed uitkomen. Ook in verschillende onzer jaarboekjens en maandschriften treft men velerlei verdienstelijke dichtstukjens van hem aan. Wat hij als beoordeelaar was, toont vooral zijn, ook reeds Shakspere betreffend stukjen tegen den bekenden dichter A. van der Hoop Jr., om van geen andere naamlooze of onderteekende beoordeelingen te gewagen, en die zich allen door fijnheid van opmerking en scherpheid van geest kenteekenen. Deze laatste kwam, tot ergernis van velen, en misschien dan ook niet altijd even gepast (maar hoe ware dat bij een dagblad mogelijk?) in den twintigjarigen arbeid uit, door Moulin aan de uitgave van een bekend Dagblad gewijd, en dat hem — gewis zeer ten onrechte — den weêrzin en wrevel van velen in den lande op den hals haalde, die minder verstandige en milde beginselen dan hij zelf, op staats- zoowel als kerkgebied, waren toegedaan, en zich en hunne stellingen maar al te ongaarne onverbiddelijk door hem weêrsproken zagen. Waarschijnlijk heeft hij het dan ook wel aan de onverdiende kwade reuk, waarin hij daardoor geraakt was, te wijten, dat hem bijv. de Leidsche maatschappij, niettegenstaande hij haar meer dan eens tot lid werd voorgedragen, daartoe niet benoemde; maar, tot haar eigen oneer, allerlei nietsbeduidenden namen boven den zijnen, de voorkeur gaf 3 [3. Men had er zelfs eens de laagheid — want hoe anders het te noemen? — hem op eene voorstellingslijst, met weglating eeniger uitdrukkelijk aangegeven letterkundige verdiensten, den uit de lucht gegrepen beroepsnaam van »Stadsbode te Kampen’’ te geven, als om hem daarmede in de oogen van eenige bekrompen leden minder aangenaam te maken.]). Buiten zijne tijdroovende werkzaamheid aan het gemelde dagblad — maar dat hem en zijn gezin geldelijk zeker niet onvruchtbaar was — oefende hij het bescheidene, maar niet minder werkzame beroep van deurwaarder bij de rechtbank te Zwolle en ’t kantongerecht te Kampen uit, maar wist in spijt der vele en beste uren hem daardoor ontroofd, er steeds nog menig snipperuur voor zijne taal- en letteroefeningen aan te ontwoekeren.
     Niet echter in talen en letteren slechts oefende zich Moulin voortdurend en onafgebroken; hem komt, met volle recht, de hoogere roem toe, zich ook als mensch steeds te hebben ontwikkeld en gevormd. Niet letterkundige slechts te zijn, was het doel van zijn letterkundig streven; al zijne letterkundige beschaving moest er slechts toe strekken, hem ook als mensch steeds te louteren en te veredelen. En het is vooral dan ook daarom, dat steller dezes het zich een weemoedig, maar eervol genoegen rekent, hem, bij zijn afsterven, in deze korte herinnering, dit openlijke blijk zijner achting en vriendschap te mogen geven.

     Den Haag, 30 Juny 1856.                                                                      VAN VLOTEN.

_____________
Vloten, J. van (1856) Nekrologie Jurriaan Moulin. Algemene konst- en letterbode, 68 (nieuwe reeks, 3) (28, 12 julij), 220-221.

Category(s): Kampen
Tags: ,

Comments are closed.