Deventers oudste stadrecht (1448)

DEVENTERS OUDSTE STADRECHT.

(1448).

_______
 

     Door wrijving van gedachten komt de waarheid aan het licht. Geen beter gelegenheid daartoe dan een kring als de onze, uitsluitend met het oog op wetenschappelijke waarheid in Overijsels recht en geschiedenis gevormd, door mannen met geen andere bedoeling dan deze werkzaam. Ik mag mij daarom te meer verheugen, door enkele uitdrukkingen in mijn Bijlage over Deventers oudste Stadsboek, ons medelid Van Doorninck tot spreken gepord, en daarmede op een belangrijk punt uit Deventers oude geschiedenis, der waarheid niet alleen nader gebracht, maar, door voortgezet onderzoek, geheel op ’t spoor gekomen te zijn. Ik begin met hem voor zijne nauwlettende uiteenzetting te bedanken, en mij voor een paar hoofdpunten van zijn betoog al aanstonds volgaarne gewonnen te geven. Door eene onvolledige opgave bij Dumbar misleid, had ik, geheel ten onrechte, Barthold van Bakersweerd met zijn genan Ter Sell vereenzelvigd. Daardoor vervalt tevens reeds alle mogelijkheid, om het uitgegeven Stadsboek op de aangegeven dagteekening (1381) te stellen; een dagteekening, die ook door andere innerlijke gronden nog weêrsproken wordt. Ik behoef die gronden hier niet achtervolgens na te gaan, omdat ik, bij ’t doorloopen der Deventer rekeningen van 1423 of — de vroegste dagteekening, van

|pag. 11|

welke er thans sprake kon zijn — ook die heb aangetroffen, die inderdaad op ons Stadsboek wijst, en er den juisten tijd van aangeeft. Het is die van 1448. Op deze, door den welbekenden kameraar Herman Bueving ingeleverd, vindt men o.a. de volgende posten voor »alderhande saken”:
     Item, brueder Geert Buese, die der Stad boeck bont ende dairtoe die brede lederen sloten. . . . . xv q.
     Item, Gerard Scryver, die dat pyrmant tot den boeke linyerde.
     Item, die wile dat men dat boeck screef, bont, ende collationeerde, verdronken . . . iiij qTS. die qr. iiij.
     Dat men bij deze posten er geene ook voor het perkament (pyrmant) zelf vindt, verklaart zich daardoor, dat men, niet minder dan vijftien jaar vroeger, zich dat perkament reeds had aangeschaft. Op de rekening toch van 1433 vind ik:
                         Voir pergament, dair men der Stad boeck nyes
                    op verscriven sal. . . . . . . iiij. r. g.
     Wij zien, dat men zich met dat overschrijven dus niet al te zeer gehaast heeft. Eerstgemelde rekening, die van 1448, kostte het mij in zoo ver eenige moeite onder de andere op te delven, als zij, met meer dan half vergaan opschrift, oningenaaid onder de overige rondzwierf, en niet op hare plaats was ingelascht. Aan hare identiteit behoefde ik echter niet te twijfelen, omdat 1. juist die rekening in de volgreeks harer zusters ontbrak, en 2. het jaar 1448 juist dat der min loffelijke bemoeyingen van Deventer was, om den bouw der vaste brug te Kampen tegen te gaan, waarover het (gelijk men weet) zooveel water heeft vuil gemaakt. Er komen dan ook op die rekening niet minder dan zeven of acht posten, voor boden naar allerlei in- en uitheemsche steden voor, met uitnoodiging, »to komen to spreken van der Hense wegen van die brugge to Campen.” (1 [1. Als: ,,Item op Meydach Kelrehals gelopen to Duysborch, Embrick, Doesborch, Remunde, Nymmegen, Aernhem, Zutphen, myd brieven holdende to Zutphen to komen to spreken van der Hense wegen van die brugge to Campen . . . . . . . . . . . . iij q xiij k.
Item, up des hiligen Crucendach inventio Johan Leiendecker gelopen to Munster om derselver saken willen. Geg. . . 1 q. vj sc.
Item, op dens. dach Rixken gelopen to Groningen om ders. saken willen 1q.
Item, op dies. tijt Beernt Rademaker gegaen ter Elburch en to Harderwijck om ders. saken willen. . . . . . . . . . xiij k., enz.]
).

|pag. 12|

     De dagteekening staat dus vast, en Deventers oudste Stadrecht werd in 1448 overgeschreven in het stevig gebonden boek, dat, in uiterlijk voldoenden, innerlijk geheel ongerepten staat, tot ons gekomen is. Waarschijnlijk was het vroegere reeds in 1433 zoo versleten, en door aangebrachte wijzigingen en aanvullingen min leesbaar bevonden, dat men tot die overschrijving besloot, er zich het perkament voor aanschafte, maar — gelijk het meer in Stads- en andere zaken gaat — al uitstellende nog een vijftien jaar verloopen liet, vóór men tot de eindelijke uitvoering kwam. Waarschijnlijk tevens, dat men in den tijd van schout Barthold van Bakersweert eene laatste bepaling omtrent het geld voor ’t schoutambt maakte, waaraan men zich sedert — ook in 1486 nog — hield. Hoe nu deze dagteekening te rijmen met enkele bezwaren en vermoedens, ook tegen haar door Mr van Doorninck geopperd, of liever uit zijne woorden of te leiden? Hij zegt 1. dat hem de bepaling omtrent de Hollanders het naast bij artikel 2 van ’t verdrag van 1465 schijnt te komen; en 2. dat hij in de rekeningen-uittreksels van Mr Cost Jordens het jaar 1452 als ’t eerste vond, waarin van een rekenplichtigheid aan de gemeente sprake is. Wat het eerste punt betreft, vinden wij echter in een aanteekening bij Dumbar (Kerk. en Wer. Deventer, blz. 22, f.), hoe men niet alleen ook in 1454 »aen eene burgerdochter, die eenen Hollander ten manne genomen hadde, onder zware straffe gebood, binnen 14 dagen de stad te ruymen,” maar hoe ook, volgens hem, ald. »by Concordaet van 1443, en dus vijf jaar vroeger dan ons Stadboek, de Hollanders van ’t wonen in Deventer waren uitgesloten; en wat het tweede aangaat, zal Mr Cost Jordens zeker de eerste zijn om toe te geven, dat zijne allezins belangrijke uittreksels geenerlei

|pag. 13|

uitsluitend karakter hebben. Een derde door Mr van Doorninck aangehaald jaar, dat van den Landbrief van David van Borgondiën, 1457, moet dan, in plaats van wat ouder, negen jaar jonger heeten dan dat van ons Stadsboek.
     Mijne slotsom verschilt dus in zooverre van die des van Hn Doorninck, dat het door mij uitgegeven Stadsboek, niet maar een voorbereidende arbeid tot het Stadrecht van 1486 is, waaraan eerst in 1465 de laatste hand werd gelegd,” maar wel degelijk zulk een Stadrecht zelf moet heeten, dat in ’t jaar 1448 met zorg is overgeschreven en gebonden; gelijk dit dan ook, door de netheid van behandeling zoowel als de latere bijvoegselen van 1460 en volgende jaren, vooral ook door de toegevoegde gewijzigde weidebepalingen van 1464, tegenover die in ’t lichaam van ’t Stadsboek zelf, bevestigd wordt.
     Wat echter het schrift betreft, moet ik er bij blijven, dat dit steeds een gevaarlijke maatstaf zal wezen, daar er tusschen dit schrift en dat van een vijftig of zestig jaar vroeger geenerlei noemenswaard verschil bestaat.

     Deventer, 6 November ’66.                                                  VAN VLOTEN.

_______
 

___________
Vloten, J. van (1867) Deventers oudste stadrecht. Versln. en medn. VORG, 4, 10-13.

Category(s): Deventer
Tags: ,

Comments are closed.