Een woord over zekere dusgenoemde Kamper noodmuntjes van 1578


|pag. 95|


EEN WOORD
OVER ZEKERE DUSGENOEMDE
KAMPER NOODMUNTJES VAN 1578.

_______
 

     Behalve de bekende zilveren Kamper noodmunten, tijdens het Rennenbergsche beleg dier stad in 1578 geslagen (1 [1. Deze zijn zes in getal.

1.Het stuk van42st. afgeb.bij van Loon I 259, n. 1.
2.,,21,,ald. n. 3.
3.,,10½,,ald. n. 4.
4.,,38,,ald. n. 2.
5.,,19,,onuitgegeven doch voorkomende Catal. KEER, n. 3080 en verkocht voor 45 ½ gld.
6.,,,,bij DE VRIES en DE JONGE, Ned. gedenkp. Pl. IV, n. 1, bij KEER n. 3081, verkocht voor 35 gld.
]), komen er nu en dan kleine koperen en looden stukjes voor, die mede geacht worden tot de noodmunten van dat jaar te behooren.
     Zoo ver ik weet is daarop het eerst de aandacht gevestigd door de mededeeling van den Heer Mr J. VAN DOORNINCK, in den Overijss. Alm. voor O. en L. van 1838, blz. 243-245. Men vindt aldaar drie dezer stukjes afgebeeld, welke op den Catalogus van den Hoogleeraar P. BONDAM waren opgegeven te zijn noodmunten van 1578, gangbaar geweest voor 2 stuiver, 1 stuiver en ½ stuiver, hetzij dan

|pag. 96|

dat dit het gevoelen was van den Hoogleeraar zelven, hetzij van eenen anderen, die den Catalogus had opgesteld.
     Twee erkende zaakkundigen, wijlen de Heeren Mr M. VAN DOORNINCK te Deventer en G. VAN ORDEN te Zaandam, waren volgens het gezegde opstel van dezelfde meening, doch zijn er geene gronden aangevoerd, waarop zij zou rusten.
     Na dien tijd zijn deze stukjes, die zeldzaam voorkwamen, veelal als noodmunten opgegeven, onder verwijzing naar den Overijsselschen Almanak.
     Als zoodanig heb ik ze op dric Catalogussen sedert aangetroffen bij VAN GELDER (1849) twee onder Nos 971 en 972; bij KEER (Junij 1858) Nos 3082-3085, vier stuks, die te zamen gegolden hebben f 18.50 en op eene van December 1859, een stukje door den ondergeteekende gekocht voor 3 gld. Een gelijksoortig is in het bezit van den Heer D. te D. (Navorscher 1860, blz. 184.)
     Slechts eens, (Catalogus van den Heer VAN DAM, Nov. 1858, N° 4612) vond ik ze aangeteekend als armenloodjes.
     Door de welwillendheid van het Stedelijk Bestuur van Kampen heb ik het doosje op het archief aldaar, waarvan in het bedoelde stukje gesproken wordt, kunnen onderzoeken en de bijna honderd stuks daarin voorhanden schiften en nagaan.
     Ik heb van het daarin voorkomende eene lijst gemaakt en elke soort doen afbeelden op bijgevoegde plaat. De lijst is deze, volgens de nummers van de teekening.

1.Koper,aanwezig7stuks.
»2.Koper,»3»
»2.Lood,»14»
»2.Lood, (rond)»1»
»3.Koper,»15»
»4.Lood,»5»
»5.Koper,»15»
»6.Lood,»12»

{Afbeelding 1}


|pag. 97|

7.Koper,aanwezig1stuks.
»7.Lood,»1»
»8.Lood,»5»
»9.Lood,»2»
»10.Koper, (in 't bezit van den ondergeteekende.)
»11.Lood, (vierk.)»2stuks, 2 [2. (was bij KEER onder No. 3085 ook in koper.)]
»11.Lood, (rond),»1»
»12.Lood,»3»
»13.Koper,»2»
»14.Koper,»1»
»14.Lood, (vierk.)»1»
»15.Koper, (vierk.)»2»

     De keerzijde van al de voorgaande stukken, zonder onderscheid, is afgebeeld onder N° 17.
     Voorts zijn er nog drie stukjes, die eene andere keerzijde hebben, waarbij namelijk van het wapen der stad eene eenigzins andere teekening op een schild voorkomt, afgebeeld onder N° 16, en om welke ook staat civitas campensis, doch meest weggesneden. Van een dezer drie stuks (koper) is de voorzijde voorgesteld onder N° 18. De twee overigen (ook koper) hebben de voorzijde als N° 6.
     Behalve deze, zijn er in het Kamper archief ook nog stempels, die hiertoe behooren, doch waarvan de afbeelding mij minder noodig voorkwam, namelijk, drie stempels als N° 13, doch waarop in plaats van I mudde, III, V en X mudde; twee stempels met de nummers II en IIIII; een stempel voor 3 mudden rogge en een stempel met de letter S.
     Zijn dit nu alle of gedeettelijk noodmuntjes? Ondanks het gevoelen der bovengenoemde deskundigen, meen, ik, dat met alle bescheidenheid to mogen betwijfelen en zou ik zelfs gelooven, dat, indien zij de geheele verzameling hadden gezien, zij een ander oordeel zouden hebben geveld.
Inderdaad, de aanblik der plaat alleen en het veelvuldige

|pag. 98|

der soorten is hiertoe voldoende. Men lette er op, dat alle aan de keerzijde hetzelfde wapen en omschrift hebben van N° 17; dat ze dus bij elkander behooren en tot dezelfde zaak betrekking moeten hebben. Waren het dus noodmunten, ze zouden het alle moeten zijn, en is het dan denkbaar, dat daarvan zoo vele verscheidenheden zouden zijn gemaakt? Daarenboven is tot dusver van zoodanige noodmunt uit het archief niets gebleken. Maar wat dan? Zouden het ook zoogenoemde armenloodjes of soortgelijke zijn, welke voor koorn of andere zaken aan de behoeftigen soms werden uitgedeeld en ook op andere plaatsen bekend waren? Of wel is het denkbeeld (en dit is eene gissing, mij door een hooggeacht deskundige medegedeeld) zoo geheel verwerpelijk, dat, sommige althans, gediend hebben als bewijs van betaalden impost voor rogge of weite, en vertoond moesten worden bij het binnenkomen of uitgaan der poorten, of bij het standplaats nemen op de markt?
De aanwijzing 1 Mudde W. 1 M. R. geeft daartoe wel eenige aanleiding.
     Waren het noodmunten geweest, men vond er dan wel iets op, dat daaraan kon herinneren, hetzij een jaartal, hetzij iets anders, zoo als dat meest altijd bij die munten het geval is, of ook aanduiding der waarde, zoo als op de zilveren noodmunten van Kampen en de koperen van Deventer van datzelfde jaar 1578. ’t Is waar, de Hoogleeraar BONDAM geeft de waarde op van 2, 1 en ½ stuiver en is daartoe welligt gebragt door de twee kringen, éénen kring en een halven kring op de door hem vermelde en in den Almanak afgebeelde drie stukken voorhanden; maar is dat niet zeer willekeurig? Dan zouden daarbij ook behooren gevoegd te worden de drie kringen en de anderhalve kring (N° 18); waarvan dan de eerste drie, de tweede anderhalve stuiver moeten gegolden hebben.
En hoe maakt men het verder met de stukken, waarop wel hetzelfde getal kringen staan, doch die verschillenden

|pag. 99|

vorm hebben, vierkant, driekant, rond of een ander teeken er bij, zoo als eene R, of die ook van verschillend metaal zijn, bijv. Nos 1 en 2; 3, 4, 7 en 15; 5 en 6, enz. of ook met andere teekening van het wapen. Deze moesten dan alle verschillende waarden aanduiden, en dan zouden die verschillende soorten al vrij talrijk worden! Daarbij zijn enkelen zeer ruw besneden of afgesneden, zoodat het naauwelijks te zeggen is of de vorm rond of vierkant is.
     Bij eenig nadenken moet het denkbeeld van noodmunten geheel wegvallen en is het ten hoogste waarschijnlijk, dat het, zoo als ik reeds zeide, armenloodjes zijn of tot bewijs van betaalde belasting hebben gediend, doch waarvan mij overigens niets meer bekend is.

     Junij 1860.                                                            COST JORDENS.

_______

__________________________
Jordens, Willem Herman Cost (1860) Een woord over zekere dusgenoemde Kamper noodmuntjes van 1578. Versln. en medn. VORG, 1, 95-99.

Category(s): Kampen
Tags: , ,

Comments are closed.