De bezittingen van het St. Odulfsklooster te Zalk

DE BEZITTINGEN VAN HET ST. ODULFS-
KLOOSTER TE ZALK.

_______
 

     Het klooster van St. Odulf te Stavoren was evenals de stad, waarin het was gelegen, al vroeg tot grooten bloei gekomen. Reeds in de eerste helft der 12e eeuw bezat het een 22-tal kapellen in het zuiden van het tegenwoordige Friesland, het noorden van Overijssel en in een gedeelte van de tegenwoordige Zuiderzee, dat toen nog land was.1 [1. Zie het Ie deel van de Bronnen voor de geschiedenis der Kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht, Oud Vaderlandsche Rechtsbronnen, 2e reeks, deel VIII, blz. 323.])
     In de 12e en 13e eeuw nam de welvaart nog toe en in 1277 was het in staat de helft van de bezittingen van de heeren van Buckhorst in Zalk aan te koopen. Volgens den koopbrief, waarvan Racer ons den inhoud mededeelt,2 [2. Overijsselsche Gedenkstukken. IIe stuk, bijlage No. 3.]) bestonden deze uit erven, met de daartoe behoorende rechten in de marke van Zalk, welke rechten nog in het bijzonder omschreven worden.
     Die erven waren oudhoevige gronden, want de koopers behoefden er geen tins van te betalen — tins werd betaald van nieuw aangemaakte gronden aan den grondheer — en gelegen in de heerlijkheid van de heeren van Buckhorst, want zij stelden ze vrij van tiendplicht.
     De grenzen van het complex goederen, waarvan de helft verkocht wordt, worden aangegeven als : „ad austrum fluminis Isle inter novum fossatum et torrentem comitum”. Aan de noordzijde vormde de Ijssel derhalve de grens, aan de westzijde de torrens comitum, de Graafstroom of ’s-Gravenriete, thans enkel de Riete 3 [3. De oude naam is nog over in die van de boerderij het Grevenrid, dicht bij dat watertje gelegen.]), aan de zuid-oostzijde de

|pag. 27|

Nieuwe Wetering, waaronder men het zuid-west noord-oost loopende gedeelte van de Middelwetering in den polder Hattem zal moeten verstaan.4 [4. Als Nije Graven komt dit water ook voor in eene oorkonde van 1340, gedrukt in het Dijkregt van Zalk (Overijsselsche Stad-, Dijk- en Markeregten, tweede deel, vijfde stuk, blz. 7). In dit stuk is geen sprake van den IJsseldijk tusschen Hattem en Zalk, zooals de heer Hoefer in zijne Mededeelingen omtrent den ouden waterstaatstoestand van Hattem aanneemt (Bijdragen en Mededeelingen van Gelre, deel V, blz. 169 en vlg.), doch van de z.g. Geldersche kade of stouwe, die Zalkermark moest beschermen tegen het water uit de marke van Hattem. Dan toch alleen is het begrijpelijk, dat de erfgenamen van Hattem vrij van het onderhoud van dien dijk waren, die uitsluitend ten bate van de erfgenamen van Zalk was, en dat de wetering, voor zoover zij evenwijdig aan de grens liep half ten laste van die van Zalk en half ten laste van Hattem kwam. De Hattemers hadden belang bij die wetering als afvoerkanaal, de Zalkers als afvoerkanaal in bepaalde richting. Het leggen van die kade belemmerde den vrijen afloop van het water van Hattemerbroek. Daarom mochten de Hattemers eene wetering uitbakenen uit Hattemerbroek door de marke van Zalk uitkomende in de Riete en door dit water loozende in den Ijssel. (De nu bestaande waterloozing van Hattemerbroek, de Uitvliet). Die wetering moesten de erfgenamen van Zalk onderhouden, want die hadden er belang bij dat het Hattemer water langs een bepaalden weg afvloeide en niet over de laagste gedeelten van de geheele marke.
     Wanneer eerst in 1340 de Ijssseldijk tusschen Hattem en het huis Buckhorst ware aangelegd, zou de ontginning van Kamperveen, welks bewoners reeds in 1260 zekere rechten kregen (Racer II, bijlage 2) onmogelijk zijn geweest. Bovendien zouden dan de verder stroomafwaarts gelegen dijken, waarvan in stukken uit het begin der 14e eeuw in het Kamperarchief bij herhaling gesproken wordt, zonder eenig nut zijn geweest.
     De vergissing is ontstaan, doordat „Bochorster dijke” opgevat is als dijken bij Buckhorst, terwijI in werkelijkheid de Buckhorster dijk de dijk was, die Oldebroek scheidde van Hattemerbroek en de Hollanderakkers, de zuidelijke voortzetting van den Spijkerboersdijk (thans Koppeldijk of Schoorsteen). Als bewijs hiervoor wijs ik op eene oorkonde van 1515 (No. 601 van de Charters in het bezit der Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis), waarin een perceel land in de Hollander huizen te Kamperveen beschreven wordt, als strekkende oost aan Buckhorsterbroek en west (het regest heeft abusief zuid, dat reeds genoemd is) aan Bockhorsterdijk. Verder bevat het Digestum novum (fol. 28) deze aanteekening: „Anno 1478 heeft die stat den Raedijck, gelegen neffens Buckhorster dijc, streckende van den Isselvenendijc doer Hollanderhuysen ende acker nae die Veluwe op der stat costen doen maken”. Die Raedijk is de tegenwoordige Roodijk, beter bekend als Janboersweg, die vrijwel evenwijdig loopt aan den Koppeldijk, doch wel wat ver van den IJsseldijk ligt, om gezegd te kunnen worden daar ,,neffens” te loopen.]
) De grens van de toenmalige heerlijkheid verschilde derhalve al heel weinig van de tegenwoordige grenzen der gemeente Zalk.
     Behalve die goederen werden ook verkocht de waren in Mastenbroek aan die goederen verbonden. Niet onder den koop begrepen waren het Hollanderbroek (Hollanderakkers) en het grootere broek, Kamperveen genoemd. Hier uit leide men niet af, dat beide geheel aan Buckhorst behoorden. Die gronden waren als nieuwe landen in tins uitgegeven en Buckhorst was bezitter van een deel dier tinsen. Verder waren buiten den koop gebleven twee huizen in „Verdeholt”, nog bekend als Farholt, eene boerderij. In de marke was blijkbaar een stuk grond door dijken afgescheiden ten behoeve van den heer van Buckhorst. Waar dit stuk

|pag. 28|

gelegen heeft is niet meer precies na te gaan: het grensde echter aan de Nieuwe Wetering en aan den IJssel, zoodat wij kunnen aannemen, dat bedoeld wordt de grond tusschen de Geldersche kolk, den IJssel en Broeksteeg. Dit stuk werd in tweeën verdeeld en aan den kooper de keus gelaten. Deze koos het stuk, dat het dichtst bij het dorp Zalk lag. In dit stuk lagen echter gronden van de kerk en de pastorie te Zalk, zoodat het kleiner was dan het andere gedeelte. Als vergoeding kregen de koopers een stuk grond, de Nieuwe Koppel genoemd, aan alle zijden door dijken omgeven.
     De verdere particuliere bezittingen van de Buckhorsten, die buiten den dijk gelegen waren, d.w.z. buiten den dijk,
die de particuliere gronden afscheidde van de marke, niet buiten den IJsseldijk, zooals aanstonds zal blijken, bleven in gemeenschappelijk gebruik bij de Buckhorsten en het klooster tot zij ter gelegener tijd gelijk tusschen beide zouden ver-

|pag. 29|

deeld worden. Verder wordt nog eene regeling getroffen omtrent het vischrecht aan den zuidelijken IJsseloever, terwijl de Buckhorsten zich de jurisdictie in hunne geheele heerlijkheid voorbehouden; alleen de monniken en hunne knechten werden persoonlijk daarvan uitgezonderd. De overdracht geschiedde voor richter en keurnoten in bijwezen van de gemeente van Zalk op het kerkhof.5 [5. In het vervolg zijn waarschijnlijk enkele namen minder juist gelezen. Zou men in plaats van Kuursile niet Kunresile moeten lezen? Voor Grafhorst zou ik willen lezen Buckhorst. Men zal de goederen toch wel in oogenschouw genomen hebben bij de eerste onderhandelingen. Westrochen moet zeker zijn Westerode, de naam van een goed in Zalk — thans nog bekend — en van eene oude Kamper familie. Herc zal Herinck moeten zijn, een naam, die in het begin der 14e eeuw in Kampen veel voorkomt.])
     In 1345 was het klooster nog in het bezit van de goederen te Zalk blijkens eene overeenkomst in dat jaar tusschen Johan van Buckhorst en den abt gesloten.6 [6. Racer, Overijsselsche Gedenkstukken, II, bijlage 4.]) Zeer waarschijnlijk heeft het klooster zijne verplichtingen ten aanzien van het onderhoud der dijken niet naar behooren nagekomen, terwijl het zich anderzijds rechten in de marke aanmatigde, meer dan geoorloofd was. Wijst dit misschien op minder gunstige financieele omstandigheden? Dat die in 1370 bestonden, volgt uit een brief van bisschop Arnold aan het klooster, waarin staat, dat twee torens en een groot deel van het klooster waren te niet gegaan, „ex assiduis marinis procellarum impulsibus”, terwijl de inkomsten zeer waren achteruit gegaan „per inundationes, frugum caristiam et pecorum pestilentiam et alia multa incommoda”.7 [7. Schwartsenberg, Placaet- en Charterhoek van Friesland, I, blz 238.])
     In die overeenkomst scheldt Johan van Buckhorst het klooster alle lasten kwijt, die hij door het verzuim en misbruik van de monniken had moeten betalen. Uitdrukkelijk wordt bepaald, dat de kloosterlingen evengoed als andere erfgenamen hunne dijken moeten onderhouden en dat zij geen gronden van de marke mogen aangraven. Alleen mogen zij de

|pag. 30|

marke gebruiken in overeenstemming met hunne waarrechten, zoolang die nog niet verdeeld is 8 [8. Het jaar, waarin de marke verdeeld is, is niet bekend. De verdeeling moet echter tot stand zijn gekomen vóór 1397, want in dat jaar wordt een perceel land van 11/2 morgen, een afgemeten grondstuk dus, in de Roedincmaden in het kerspel van Zalk overgedragen. (Archief Armenkamer Kampen, No. 18)]). Zoodra deze verdeeld werd zouden zij hun aandeel in de gronden ontvangen als andere erfgenamen.
     Verder werd het Buckhorsterbroek „dat onser twier was”, verdeeld bij loting, zoodat het klooster het naar de zijde van Hattem gelegen deel verkreeg. Hieruit blijkt, wat ik hiervoor reeds mededeelde, dat de gronden, die in gemeen gebruik bleven, niet buiten den IJsseldijk gelegen waren. Het Bukhorster broek is het complex gronden, gelegen tusschen de Geldersche Kade, het dijkje langs de Hollander akkers, den Roobroeksweg en het Jufferwegje, blijkbaar een stuk van de marke, dat de heer in privaat eigendom had genomen.9 [9. Een blik op de kaart leert ons, dat de verkaveling in dat stuk anders is, dan in de omliggende gronden. De er omheen liggende kaden moeten dus ouder zijn, dan de verkaveling der omliggende gronden. De richting der perceelscheidingen ten noorden en ten zuiden van den Uitvliet doet ons tevens zien, dat deze wetering ouder is, dan de verdeeling der gronden.])
     Ook wordt nog eens bepaald, dat het huis, dat de abt in Zalk bezit, hem in geen enkel opzicht eenigen voorrang geeft boven andere erfgenamen. Hij mag zijne gronden gebruiken als andere erfgenamen en met de rechten, die hem bij den koop waren toegekend, dus tiend- en tinsvrij, doch niet vrij van de novaal-tienden. Deze kwamen den heer van Buckhorst toe, die heer gebleven was over de kloostergoederen.
     Al spoedig heeft het klooster zich uit geldgebrek van zijne bezittingen in Zalk moeten ontdoen. De juiste datum van dien verkoop is niet bekend, doch deze moet voor 1364 hebben plaats gevonden. Immers het klooster had de helft van de waren in Mastenbroek van de Buckhorster goederen in 1277 gekocht. Wanneer het die gewaarde erven nog

|pag. 31|

bezeten had in 1364, zouden wij in de akte van verdeeling van Mastenbroek St. Odulf moeten aantreffen, wat niet het geval is.10 [10. De verdeelingsakte is uitgegeven door Mr. J. van Doorninck in het 6e stuk der Verslagen en Mededeelingen van de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, blz. 63 en vlg.])
     Tusschen 1345 en 1364 verkocht het klooster derhalve zijne goederen in Zalk en wel aan den bisschop van Utrecht. Dit blijkt uit een post in de oudste rekening van Salland van 1533 11 [11. In het Rijksarchief te Zwolle.]), luidende:
     „Item van mijns heeren oelthovige lant, dat des closters
„van Staveren plach twesen ende van mijns heren lant in „Buchorsterbroeck, bij heeren Wyllem van Buckhorst nae
„inholt zijns brieves; nu Johan van Buckhorst om 70 lb.”
     De bisschop heeft het door hem van het klooster gekochte land derhalve weder aan de oorspronkelijke eigenaren in pacht of erfpacht gegeven. Zeer waarschijnlijk heeft op eene dergelijke verpachting betrekking de oorkonde van 1450, door Racer medegedeeld, waarbij bisschop Rudolf van Diepholt aan Jan van Buchorst levenslang „ende niet langer” verpacht zijne „bouwinge, geheten der Monikengoet, liggende in den
„kerspel van Zallic, oistwart van der kercken tot Zallic
„streckende in die IJssel ende tot beyden zijden aen Jans
„land” voor 25 heeren ponden per jaar.12 [12. Overijsselsche Gedenkstukken, VIIe stuk, blz. 302.])
     De naam van het goed, Monnikengoed, maakt dit waarschijnlijk, terwij1 de voorwaarde, dat de pacht slechts zou gelden voor het leven van Jan van Buckhorst, het mogelijk maakt, dat deze later verhoogd is tot 70 h.p., doch toen tevens erfpacht is geworden, omdat in 1533 Johan van Buckhorst die pacht betaalt krachtens eene overeenkomst met een zijner voorgangers gesloten.
     Vermoedelijk is de verpachting van 1450 de eerste, die heeft plaats gehad voor langeren duur, want in 1431 komt

|pag. 32|

de bisschop nog onder de dijkplichtigen in Zalk voor 13 [13. Dijkrecht van Zalk, blz. 20.]), terwijl uit het resolutieboek der erfgenamen van de Zalkermark nergens blijkt, dat de landsheer daar geerfd of dijkplichtig was.
De pacht zal dus wel eeuwigdurende erfpacht zijn geworden.
     Hoewel belangrijk, waren de bezittingen, die het St. Odulfs-klooster van de Buckhorsten kocht, niet zoo uitgestrekt, als men wel eens aangenomen heeft. Ik meen mij te herinneren ergens gelezen te hebben, dat b.v. de goederen van het klooster Claerwater bij het Katerveer daaruit zouden zijn ontstaan. Dit is zeker niet het geval geweest, want de goederen van St. Odulf lagen binnen de grenzen van de tegenwoordige gemeente Zalk.

v. E. v.d. V.

_______________________
Engelen van der Veen, G.A.J. van (1922) De bezittingen van het St. Odulfsklooster te Zalk. Versln. en medn. VORG, 39, 26-32.

Category(s): Zalk
Tags: , ,

Comments are closed.