Het bezetten der Stad Hasselt door de Staatsgezinde Partij

HET BEZETTEN DER STAD

HASSELT

DOOR

DE STAATSGEZINDE PARTIJ

26 October 1582 (1 [1. Zie boven, bl. 15.]).

DOOR

F. A. EBBINGE WUBBEN.

____________

De stad Hasselt was in de 15de, 16de en 17de eeuw eene zeer versterkte stad en tijdens het rusteloos bewind van KAREL VAN EGMOND, Hertog van Gelre , nu eens overhellende naar de zijde van dezen, dan eens bij die der Bisschoppelijke, later bij de Burgondische regering zich voegende. Het was ook in de Spaansche onlusten eene niet onbelangrijke plaats, maar bij de Staatsgezinde partij was de regering of magistraat verdacht van met de Koningsgezinden te heulen. Van daar dat men bij de Staten besloot, Hasselt voor die partij te verzekeren. Te dien einde

[pag. 262]

werden op den 26sten October 1582 hopman CROM VAN STEENWIJK, WOLTER VAN DOORN, NICOLAAS VAN HAARLEM, elk met omstreeks 50 soldaten van Zwartsluis, in stilte voor Hasselt gezonden. Volgens BOR namen zij de stad bij ’t ontsluiten der poort met verrassing in, waarbij niet meer dan 4 à 5 personen gewond werden, en zij eenige huizen zouden geplunderd, de beelden in de kerk geslagen en de Gereformeerde Religie hebben doen prediken. In gelijken zin wordt zulks verhaald door DIRK PIETERSZOON PARS, met bijvoeging: ,,dat de soldaten de beelden van boven neder bonsden.’’
Met het boven vermelde stemt ook HOOFT in, die er bijvoegt: ,,dat de beelden in de kerk werden uitgerooit en de onroomsche preek ingevoerd.’’ De Jezuit STRADA, in zijn boek over de Nederlandsche Oorlogen, deel II bl. 307, verhaalt het volgende: ,,in het laatst van herfstmaand (October, zie boven) 1582 deed de bezetting van Steenwijk een uitval in de stad Hasselt, hetwelk Katholijk was; zij veroverden de stad, en, niet tevreden met die te hebben geplunderd, gebruikten zij veel smaad en lastering tegen de beelden der heiligen, namen eenige daarvan mede, en, te Steenwijk terugkomende, hingen zij daarvan sommige aan de galg en stelden anderen op de wacht.’’ De Staatsgezinde schrijvers vergoelijken de ongeregeldheden bij gelegenheid van deze overrompeling, terwijl STRADA, als Spaanschgezind gelijktijdig schrijver, dezen overval met zwarte kleuren afmaalt. Het zoude

[pag. 263]

moeijelijk vallen, te bepalen, wie in dezen gelijk heeft en het meeste geloof verdient, zoo ons, bij het opmaken van den beredeneerden Catalogus der stukken, behoorende tot het stedelijk Archief der stad Hasselt, niet één ware voorgekomen, waaruit blijkt, dat die plundering zich niet tot enkele huizen bepaald heeft, maar dat de schade zeer aanzienlijk is geweest. Het stuk zelf is eene opgaaf van de voorwerpen, welke geplunderd, vermist of gestolen zijn geworden, en begint aldus:

,,In den eersten twee syden stukken, ene van blau flouweel mijt gulden sternen, mijt getogen gold rontomme besat, dat andere roet sijden satijn mijt gulden voettangelen dit omme mijt golt :
noch twe gulden borden mijt sijden franjen, noch een blau flouwelen coorcap mijt twee flouwelen rocken van fiolen bruine voerinck, mijt een groten sijlveren vergulden knoep, mijt een breden golden lijste, noch een blau flouwelen catule fiolen bruin, mijt een fijn randen omme besat mijt gewerkt golt:
noch een zwart flouwelen catule mijt een fijn randen :
noch een zwart gebelde flouwele catule mijt een onfijn randen:
noch een blau flouwele catule gebeldet flouwele mijt negen of tijn venden:
noch ses gestikte omme sommige mijt peerle en sommige mijt golt:

[pag. 264]

noch twee flouwelen blurcken op die armen mijt golt beslaegen:
noch voele schone pellen dwalen, nijet wetende hoeveel, mijt ander lijnwerck daer tho behorende sonder getael:
noch een groten schonen sijIveren vergulden kellick:
noch voele pellen die nijet opgenijet waren, noch acht off tijn kussenen mijt een paer beddelaecken:
noch dat die soldaten genomen hebben uijt het clooster van onser guet.
two flouwelen catulen mijt een bruin sijden satijnen catule:
noch twe roeden catulen van cammelott, mijt ein brun cammelotten catule mijt twe cammelotten dijnxrocken:
noch een zwartlaeken catule:
noch twe grote schone catule mijt peerlen ende gesteenten:
noch tijn blauwe gordijnen mijt een peer gele saijen gardienen:
noch ettelicke altaer kleeren, mijt noch veele pellen en dwalen:
noch twe blauwe sijden damasten catulen:
noch een roode kamelotten mijt vier grote metaelen kandelaars:
noch heeft juffer van Keppell verloren een zwarten rock mijt bontt gevoert:
noch een scrijncken mijt lijnwerck ende ende besegelde brief:
noch vijftijen grote schottelen die die juffers thoquamen.

[pag. 265]

noch van, juffer Haminges hues, eene schotel genomen, drie lakens mijt wet doecke mijt voerlaecken en ander lijnwarckx:
noch onse maget ein hoerkke mijt een pack mijt lijnwaeth:
noch onse provener Gerrijt Janssoen 1 mantel: noch Jacob Backer 1 scrijen mijt guet daer ettelicke gelt in waer, mede 1 paer boxen ende 11 beddelakenen.’’

Een blad ingenaaid papier, waar het bovengemelde om heengeslagen is, met een andere hand.
Jan Rijtermater . . . . .
tijn scheppell Rogghen.
Jacob Drucker   . . . .
tijn scheppel rogghe toebehorende Schraemer van hasseler dijck,’’ en zoo vervolgens.
Volgen verscheiden personen, dien de soldaten rogge ontroofd hadden, welke soldaten meest van Hopman Wolter van Doorn of Doorninck waren, en ook van Hopman Krom, Vervolgens:
Int Convent van Swarte Waeter              XIII Jufferen en XIII personen an maachden ende an knechten.
Int Convent (Hasselt) 23 personen so sustren ende andere inwoonderen: an rogge ongeveerlick twintich mudden; dan volgen weder particuliere personen, welken goederen ontroofd zijn van soldaten van Steenwijk, zonder te weten van welke compagnien, meest rogge en ook enkele portien haver en garst,

[pag. 266]

zullende al dit geroofde koren, bij elkander getrokken, meer dan vier lasten bedragen. Dan volgt:
In dat Convent van Dickninge (2 [2. De Conventualen van Dickninge woonden om de onveligheid van het platte land sedert eenigen tijd te Hasselt.]) seijn xxx personen van haar eigen gesinde, onderholden hopman Doorninck mitt sijn gezinde: voorts volgen de opgaven van andere goederen, die bij particulieren geroofd zijn, als bij Jan van Wilp beddebuur, zwartlaken, Spaansche dekens, schijnende zijne geheele bezitting aldaar geroofd te zijn. Een sergeant mitt een soldaet van Campen sloegen de kisten in de kamer open, waarna de beide hoplieden (zeker Krom en Doorninck) in het huis zijn gekomen en het kantoor van Jan van Wilp hebben laten opbreken en daaruit genomen een stuk werk, dat over de 50 GGI. gekost had; en om het verder spolieren voor te komen accordeerde Andries Wimhof, zwager van van Wilp, met de hoplieden voor anderhalfhonderd goudgulden.
Boven dit alles werden daar ten huize geroofd vele goederen, den huize Toutenburg behoorende en bij van Wilp in bewaring, welke was rentmeester en pachter van eenige Toutenburgsche goederen:
Wijders:              In het Gasthuis:
Verscheidene aldaar bewaarde goederen van ingezetenen van Rouveen en Dalsum.

[pag. 267]

De Kerck:

Uit der kercke is genomen eenen silveren vergulden kelk:
It. noch eene roede flouwele koercappe mith golt geborduurt mith een silveren vergulden knoep, noch drie roede flouwelen misklederen mit gulden geborduirt neffens al het geen daartoe behoorde.
It. noch een groene flouwele miskleet mit golde geborduirt.
It. noch twee silvere pullen.
It. alle die rentenboeken uit die librarie die ’t samen gespolieert en vernielt is.
It. drie metalen kronen mit alle die metalen kandelaars tot 28 stuks, mit alle andere metael ende andere iserwerck die kercke toecomende als oick der orgell en wet dergelijks meer is.
It. Van weijketell; watervat en andersis.
It. Oeck is een groot deel loets uth der kercke guten gebroocken ende genomen:
It. een kleijne orgell in derselve kercke is gespolieert en vernielt.
It. alle der memorie brieve sijn genomen ende wechkomen.

Uth der Hillighe Stede.

Is uth der hillighe stede genomen alles wat aldaer in geweest is van metalen, van landfursten en andere heren tot eene gedachtenisse daer ingegeven waer:
It. dat schone orgell mit dat iserwerck is t samen vernielt, hebben oick utte die guten

[pag. 268]

ende mede boven van die kercke alle dat loet gebroocken ende medegenomen.
Dese nabescreve perceelen sijn uth Lubbert Mulerths huis gehaelt twelk hem toebehoort:
It. Een pack daerin was sijn dochters beste sijden tabbert: noch twee – mitt een kantoorkleet: noch xx ellen fijn doek:
noch omtrent XVIIII beddelakens:
noch vier servietten:
noch een lanck tavellaken:
noch so veele gordijnen tot drie bedde rotsomme toebehangen:
noch drie fijne kussenstoegen:
Alle deze perceelen sijn van hopmans Crom vandrick genomen.
noch tien grote schotelen:
noch omtrent ses of seven wijenkannen.
noch twee grote tinnen flesschen.
noch elf rustingen mit sijn toebehoor.
noch omtrent vijff ofte ses mudde molts:
noch een brouers ketell:
noch een kopperen kroon mit meer al dit kopperwerck:
noch een kernmole, ’t welk Hopman Doorninck mit sich genomen:
De nabeschreven goederen sijn Lubbert Mulart afgenomen en uit zijn huis gehaalt:
noch VI bedden met die polluwen ende VIII kussens daartoe behorende:
noch III bierkannen:
noch XI stoelkussens van einderleij wapens:
noch een groot swart koffer:

[pag. 269]

noch een sack mit garen en gebraeckt vlas XX pont toesamen:
noch een wit buegijn;
noch een zwart buegijn:
noch een mantel mit wanten gevoert:
noch een lakense mantel:
noch een stuks grof doeck:
noch een flouwele kleet:
noch een tabbert van damast ende een camelotten rock van sijn dochter:
noch een rappier dat grootste verguldet:
noch twee sinckroers sonder sloten:
noch een ketel van II kannen.
noch vijff tinnen kandelaars:
noch twee tinnen waterpotten:
noch twee kopperen kandelaers:
noch twee kopperen blaekers:
noch een kopperen vat daer men den wijn in settet om toe verwelen:
noch vijff kleijne kannekens:
noch tusschen dertich en veertich kleijne schotelen:
noch twee zeer grote schotelen:
noch een grote wijnkanne:
noch een . . . . . voor den schoorsteen:
noch een braetspitt:
noch een groot brandiser.
noch III dosijn tuillors.
noch een tange tot die kopperen brandroester:
noch een schuppe daertoe:
noch twee lampet schotelen:
noch twee kopperen kraentgen:
noch een kopperen schotel

[pag. 270]

noch een metalen prijndit:
noch XXIII grote boecke ende ettelijcke kleijne.
noch een paer laersen:
noch ettelicke brieven utt dat koffer :
Alle deze voorschr. perceelen zijn van hopman Barckholtes volck gekregen.
Deze nabeschreven goederen zijn uth den stats kiste van dat ratshuijs genomen:
In den eersten van silveren . . . .
It. noch eenen golden gedreue rinck so tho pande gesatt van Hendrick Harmtinck.
It. noch ettelicke gulde ende silvere kleijnodien, die van Jacob Backer burger van Zwolle alhijr int gerichte in depositio gelacht waeren.
It. twee silveren beslag den armen toebehoerende, die wederomme gerantsoeneert sijn XVI GGuld. van een soldaet mit name Michel liggende onder hopman Doorninck.
It. noch vijf silveren stads segelen mit der stad boden busse ende van silueren kleijnodien welcke voor acht daler nu te worden gerantsoend is: daer is noch een segel mit weder ter handen gecomen.
It. noch diverse lange roeren mit silveren beslach, die niet weijnigh gekost hebben.
It. aller der stad geldt an silver en goldt, dat in der stads kantoor en kisten geweest is, daermede solde hebben betaelt worden al sodane pulver als bij Hendrick Meijjer uth den naeme van Schepenen en Raedt binnen Amsterdam tot behouff dezer stadt gekofft was,

[pag. 271]

onsen vermoedens omtrent driehonderd dalers wesende, die merendeels bij der stadt up handtgeldt upgenomen zijn geweest.
It. noch is der armen wesen geldt genomen dat warlick door die mildigheijt der versturve personen, die voorleden jare an die pest ende andersints in den Here versturven sint, zijn gegeven . . . . .
Noch is der stad cijs kaste van den mollen cijs oick berouvet ende in stucken geslagen, hebben daar uth genomen alle die voir gaarderde penning van den molle cijs, niet wetende hoe groot die somme geweest is.
It. noch is der stadt afgenomen omtrent vier dozijnen hellebaars met anderhalf dozijnen roers ende noch ettelicke spiesen mit der stadt vandelen ende drie trommen, behalve alle andere voorraet van lot, pulver, stormladders ende ander ’t welck up der stadthuijs geweest is.
Ende dat bouen alles toe beclage is, hebben die stadt gespolieerdt ende beroeft van hare secreten, privilegien, segull ende brieven soo wel der stadt als die Hillighe stede ende die wesen angaet, hebben oick daar benevens der stadt cantoren, kisten, spinderen ende andere beslooten dingen meest deels upgebroecken ende in stucken geslagen en daer uth genomen wat hun gelieft heeft.
Ende all ist dat bij den hopluiden tot twee oder drie malen mit den trommelslach bij der strate geroepen is, dat alle die geene, die eenige brieve schriften ofte der stadt segell al noch achterholden solden die selve souden

[pag. 272]

averleveren als bij lijfstraffe, so hebben nochthans niet meer als drie segelen konnen worden becomen en mitt selve als voors.’’

Dit in bezit nemen van HasseIt door de Staatsgezinde partij was voor de andere of Koningsgezinde een geduchte aanstoot. Geen wonder dat dezelve niets onbeproefd liet om deze veste wederom in hun bezit te bekomen. Menige vruchtelooze aanval werd bij herhaling beproefd en berokkende aan eenige burgers levensgevaar, uitbanning enz.

______

Category(s): Hasselt
Tags: , , ,

Comments are closed.