De H.H. Relieken van St. Plechelmus te Oldenzaal


|pag. 394|

DE HH, RELIEKEN VAN ST. PLECHELMUS

TE OLDENZAAL.

_______
 

     Philips van Roveen, van 1607 tot 1614 deken en sedert 3 Maart 1615 proost der kapittelkerk van Oldenzaal, heeft in zijne Aanteekeningen betrekkelijk de h. overblijfselen van St. Plechelmus het volgende voor ons bemerkt: „Wat de Reliquien van onzen Patroon
„belangt, bijnaar het gansche lichaam van den H.
„Plechelmus is tot nu toe in zekere kas bewaart, die
„daartoe gemaakt was: welke kas ook op den dag
„van den Patroon en op het jaarlijksche Wijfeest der
„kerke omgedragen word. Wij hebben ook het geheele
„hoofd van den H. Plechelmus, ’t welk in zilver be-
„slagen is, en noch eenige andere Reliquien, die in
„een zilveren kruys met een stukje van het hout des
„H. Kruys opgesloten zijn.”1 [1. Zie van Heussen en van Rijn, Bisdom Deventer bl.514 der folio-uitgaaf, en Lindeborn, Hist. Ep. Dav. bl. 186.]) Zoover de aanteekening van Oldenzaals Deken en Proost.
     Toen, in den loop van het jaar 1629 alle teekenen des tijds den kanunniken van St. Plechelmus aankondigden, dat hun de herwonnen vrije uitoefening van den katholieken godsdienst door het onverdraagzaam

|pag. 395|

Calvinisme spoedig ontnomen en het voorvaderlijk kerkgebouw hun ontrukt zou worden, droegen zij zorg dat ten minste de heilige en gewijde schatten der kerk bij tijds in veiligheid gebracht en buiten het bereik van den roover werden gesteld. De ijverige naavorscher der kerkelijke oudheden van Twente. past. J. Geerdink2 [2. De ZeerEerw. Heer J. Geerdink, oud-pastoor van de Lutte, onzen lezers bekend. Zijn Eerw. hebbe dank voor de welwillendheid waarmede hij ons toestond, uit den rijken schat zijner verzameling deze en meer andere aanteekeningen over te nemen.]) heeft hierover opgeteekend, dat zij in het geheim waren weggevoerd, eerst naar Lingen en vervolgens naar Fursetnau, vanwaar zij naar het vorst-bisschoppelijk Munster werden overgebracht. In het jaar 1636 waren zij nog aldaar in bewaring en werden toen door Ludolf Bruins, den laatsten deken van Deventer, alsmede kanunnik van ’t Oldenzaalsche kapittel, in oogenschouw genomen. Het jaar 1665 zag ze bij Hoefslag te Zwolle; en met grond mogen wij aannemen, dat de jaren 1672-1674, waarin het oude kerkgebouw aan Oldenzaals katholieken terugkwam, ook de kostbare schatten waarover wij spreken, in het heiligdom zagen wederkeeren. Deze moesten echter in het voorjaar van 1674, toen de Bisschop van Munster zijne veroveringen opgaf, en Oldenzaals grijze kerk den Kalvinisten weer in handen viel, opnieuw worden verborgen, doch schijnen toen in de stad te zijn gebleven en wel onder de hoede der godvruchtige familie Blom. Althans is bij hunne erven, Essink, de overlevering bewaard, dat in het jaar 1795, toen de wilde vrijheidszucht der Franschen aan de volgehouden verdrukking van Neerlands katholieken een einde maakte, het kostbare borstbeeld, wat den hoog-

|pag. 396|

vereerden schedel van Oldenzaals Beschermheilige bergt, weer te voorschijn werd gebracht uit den kelder der behuizing van genoemde familie. De getuigenis van Mevr. Essink, de bekende liefhebster onzer vaderlandsche geschiedenis, die thans met haren echtgenoot het besproken huis bewoont, zal voor de echtheid dezer overlevering wel proefhoudend zijn.
     Om de aandacht van de vrienden der kerkelijke kunst in ons vaderland op dit hoogst merkwaardig
overblijfsel te trekken, zij hier nog herinnerd wat Dom Pitra in 1847 schreef:3 [3. La Hollande Catholique bl. 21 en 22]) „Je regrettai de ne pouvoir faire remonter jusqu’à Saint Baldéric, à, qui on l’attribue, la châsse4 [4. Het genoemde borstbeeld, waarin het hoofd van St. Plechelmus]), qui me parut du XIVe siècle. J’admirais de belles chaines d’or et d’argent quelques médailions byzantins, une croix dont j’aimais l’antique inscription: Deus meus semper in vita; la statuette suspendue à cette croix, d’un donataire chanoine de céans, avec lequel nous dîmes tous ce qui était écrit; Sancte Plechelme, orate pro nobis……..
Ce chef [de Saint Plechelme, l’apôtre du pays] fut par lui [Baldéric, duc de Clèves, évêque d’Utrecht] déposé dans un reliquaire semblabe apparemment à celui qui subsiste encore, en forme de casque guerrier; et peut-être était-ce la coiffure de guerre que Balderic portait en pourchassant les Normands.”
     Een groot deel van den h. schat, „bijnaar het gansche lichaam van den H. Plechelmus,” is echter zoek geraakt. Wij hopen dat het onderstaand schrijven van den Zeer Eerw. Hr. Henr. Hembsing, die in het midden der zeventiende eeuw Oldenzaal en den zuid-oostelijken hoek van Twente als pastoor bediende, eenig nieuw licht

|pag. 397|

over deze zaak doe opgaan en de vereerders van St. Plechelmus op het spoor helpe om den verloren schat terug te vinden. Ook onder ander opzicht nog heeft het stuk, dat aan den Hoogw. Heer Volker Herkinge, Aartspriester van Overijssel gericht is, belangrijke waarde voor de kerkelijke geschiedenis. Van woord tot woord luidt het als volgt :
          Pax et salus ex ipsomet salutis fonte.
                    Reverendissime Amplissimeque Domine.
     Ad meas nuperius reversus statim vocatus [sum] ad Illustrissimum Principem Monasteriensem5 [5. Christoph Bernard, Vrijheer van Galen, van 1650 tot 1678 bisschop van Munster]), quia me instanter petiit, ut agerem cum nostro Capitulo Oldenzaliensi, ut saltem sibi concederet potestatem transferendi reliquias S. Plechelmi Monasterio (: ibi namque videntur in quonam coenobio latere:) Cosfeldiam, ubi in domestico suo oratorio honorifice, digne fideliterque asservabit et quando Capitulum repetierit, restituet, in locum quem elegerit ipse in persona honorifice reducet. Cujus mentem et intentionem dum

     Vrede en heil uit de eigen bron van alle heil! – Hoogwaardige en Zeerweidsche Heer. — Ten mijnent onlangs weergekeerd, werd ik aanstonds ontboden bij den Doorluchtigen Vorst-bisschop van Munster, die mij dringend verzocht met ons Oldenzaalsch Kapittel te onderhandelen, opdat het aan Hem ten minste volmacht zou schenken om de Relieken van St. Plechelmus uit Munster (: want daar blijken ze in een klooster te zijn geborgen:) over te voeren naar Koesveld, waar Hij ze in zijne huiskapel eervol, waardig en trouw zal bewaren onder verplichting van ze weer af te staan, zoodra het kapittel ze opvraagt, en in eigen persoon ze met alle eer naar de aan te wijzen plaats terug te voeren. — Toen ik dit overleg en begeeren aan het Eerwaardig Kapittel mee-

|pag. 398|

ego Reverendo Capitulo aperui, facile in ejus petitionem condescenderunt, ut ex inclusis videre est, et sibi quodammodo congratulabantur capitulares quod eorum Antistes antistitis oratorio asservetur; sic Capitulum absolute consensit, cum hac tamen conditione, ut rem Amplissimo Domino Nostro insinuarem, ut ipse suum etiam consensum uno aut altero verbo, si non Illustrissimo, mihi saltem indignissimo transcriberet, ut Illustrissimo possem monstrare. Spero, Reverendissimus Dominus non negabit. Capitulum nostrum ursit quidem, ut ipse Reverentiam accederem; sed quandoquidem excursionibus totus pene sim defatigatus et etiam tempus abesse vix me patiatur, sic spero supplebunt litterae absentis vices. Inclusae non sunt

deelde, stemden de Kanunniken, zoo als uit het bijgaande te zien is, met Zijne bede aanstonds in en wenschten zich als het ware geluk, dat hun Bisschop in een bisschoppelijke kapel zijne schuilplaats mag vinden. Het Kapittel heeft dan ook volkomen toegestemd, dock onder dit beding, dat ik de zaak aan Uwe Hoogwaardigheid zou voordragen, met de bede dat Zij hare goedkeuring met een paar woordjes zoo niet aan Zijne Doorluchtigheid, dan aan mijne geringheid zou beteekenen om ze aan Zijne Doorluchtigheid te kunnen voorleggen. Uwe Hoogwaardigheid zal, hoop ik, dit niet van de hand wijzen. Ons Kapittel drong er op aan, dat ik in persoon Uwe Hoogwaardigheid zou gaan opzoeken; maar wijl ik door mijne zwerftochten bijna geheel ben afgemat en de tijd ook mijne afwezigheid haast niet toelaat, hoop ik dat mijn schrijven ondanks persoonlijke afwezigheid mijne taak zal kunnen vervullen. De bijgaande zijn niet onderteekend, wat gevaarshalve is geschied; om evenwel alle achterdocht of te snijden, is dit strookje, met den naam van een der aanzienlijkste kanunniken geteekend, er bijgevoegd; ook strekt het overbrengen van de groeten tot getuigenis voor de echtheid. ’k Zie uit naar een gewenscht antwoord, waardoor ik mij en mijner gemeente de gunst van den Doorluch-

|pag. 399|

quidem subscriptae, quod propter periculum sic visum fuit; ad omnem tamen sinistram suspicionem tollendam adjuncta est haec scedula praecipui Canonici nomine subscripta, et delatio salutis est symbolum veritatis. Expecto optatum responsum, quo mihi meaeque communitati Illustrissimi principis favorem (:quo hoc rerum statu carere vix possumus:) conciliem. Valeat Amplissima Dominatio sua, optimo Deo commendatus; quem ego cum meis pro modulo meo deprecabor, ut Reverendissimam Dominationem suam mihi, sibi suaeque Sanctae Ecclesiae multos in annos servet incolumem.
     Datum Oldenzaliae 28 Julii.
     Amplissimae Dominationis vestrae indignus servus:
H. HEMMING
missionarius Tuentiae.
     Lager stond nog met dezelfde hand geschreven :
     Cordialissimam salutem optimae clarissimaequa domicellae Suersen.6 [6. Freule Sweersen, eene der erven van Jonker Sweersen, in wiens huis, Onder de Bogen, de Eerw. Heer Herkinge in 1636 was opgenomen en sedert bleef wonen, om er tevens te kerken. Dit huis werd de bakermat der tegenwoordige parochie van St. Michiel te Zwolle.])
     Het opschrift ter keerzijde van den brief luidde:
     Reverendissimo ac Amplissimo Domino Volkero Harkerinck, S.S. Theologiae Licentiato, Domino sue plurimum colendo — Zwollas.

tigen Vorst (:welke wij in de tegenwoordige omstandigheden moeilijk kunnen ontberen:) mag verwerven. Uwe Hoogwaardigheid vare wel en zij den algoeden God aanbevolen, wien ik en de mijnen, zoo veel wij kunnen, zullen bidden, dat hij Uwe Hoogwaardigheid voor mij, voor U en voor de H. Kerk lange jaren in welstand moge behouden. Gegeven te Oldenzaal den 28 Juli. — Van Uwe Hoogw. de onwaardige dienaar: H. Hembsing, Missionaris in Twente. — Mijn hartelijkste groeten aan de edele en hooggeziene freule Sweersen. — Den Hoogwaardigen en Zeerweidschen Heer Volker Herkinge, Licentiaat in de H. Godgeleerdheid, mijn hoogvereerden Heer, te Zwolle.

|pag. 400|

     Genomen naar den oorspronkelijken, door pastoor Hembsing eigenhandig geschreven en onderteekenden brief, zoo als hij thans in het archief van het Aartsbisdom wordt bewaard.

J.H. HOFMAN.

_______
 

__________
– Hofman, J.H. (1875) De H.H. Relieken van St. Plechelmus te Oldenzaal. Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht (2), 394-400.

Category(s): Oldenzaal
Tags: , , ,

Comments are closed.