De jeugd van Jan Hendrikus Kok (1871-1940), uitgever te Kampen


|pag. 104|

komaf
genealogie
 

Een jongenstijd in Kampen.
De jeugd van Jan Hendrikus Kok (1871-1940), uitgever te Kampen

(Dit artikel is een bewerking van de causerie die Jaap van Gelderen op 8 april 2000 in Duivendrecht hield voor de kleinkinderen van het echtpaar J.H. Kok en G. Kok-De Waal.)

De al zoo talrijke familie
KOK – VAN ANDEL is weer
vermeerderd,
want ons werd heden door ’s Heeren
goedheid een welgeschapen ZOON
geboren
Dockum, A.F. KOK
8 October 1871. J.C. KOK-VAN ANDEL
Van de vele vrienden diene deze
tot berigt.

Heeft moeder Kok, wier meisjesnaam Johanna Cornelia van Andel was, deze advertentie uit De Wekstem van 13 oktober 1871 bewaard onder haar papieren en heeft haar jongste deze tekst ooit onder ogen gehad? Het lijkt of het jongetje niet meer werd verwacht en als het ware plotseling het wereldtoneel betrad. Het gezin was immers al zo groot! In 1940, na zijn overlijden, noemde zijn neef dr. Bas Wielenga hem “het herdersjongetje dat koning werd”, een verwijzing naar de plaats van de oudtestamentische David in het gezin van Isaï. Aan Dokkum kan het “herdersjongetje” geen herinnnering hebben gehad, want hij was nog geen drie jaar oud toen het gezin na het onverwachte overlijden van de vader, Albert Frederik Kok, in augustus 1874 naar Kampen verhuisde, of toch wel? Verhuispartijen zijn vaker oer-ervaringen en misschien had de lange tocht door Friesland per turfschuit of per boerenwagen en een vaart met de boot Lemmer-Kampen voor de overtocht naar het Overijsselse zich als een van de vroegste herinneringen in zijn geheugen vastgezet. Wie zal het zeggen?

Kampen
Jan Hendrikus Kok groeide op aan de IJsselkant, wijk I no. 60, het gedeelte dat liep van het Oorgat tot aan de Bovenhaven, een naar de rivier aflopend stuk land dat in de volksmond “het Bakkerslandje” werd genoemd. Het Oorgat was de plek waar de Burgel, de gracht die de binnenstad als een halve maan omsloten houdt, in de IJssel uitmondde. In deze tijd zwommen nog steuren in de IJssel, wist Kok in 1935 te vertellen bij het jubileum van de Kamper Courant. Volgens een andere overlevering stonden koeien aan de lage wallekant als op een doek van schilder Voerman. Was de kleine jongen getuige van het voorval in 1878 toen vleeshouwer Aron van Gelderen een stier langs het Bakkerslandje moest voeren en het dier losbrak bij het zien van de koebeesten?
Bij het Oorgat stonden enkele woninkjes en op de oostelijke hoek de grote woning van docent Helenius de Cock. Deze was gehuwd met Anna van Beest van Andel,

|pag. 105|

een nicht en generatiegenoot van moe Kok en evenals zij afkomstig uit ’s-Hertogenbosch. Ook uit het Bossche kwam mevrouw Johanna Rutgera Zalsman-Van der Ven. Zij woonde sedert 1857 in Kampen, waar haar man, Gerardus Philippus Zalsman, boekhandelaar – dat wil zeggen uitgever, drukker en bij tijden veilinghouder – was geworden. Ook zij was een generatiegenoot van moeder Kok en behoorde eveneens tot de afgescheiden of christelijk gereformeerde kerk. Zij hadden een zoon van Jan’s leeftijd, Philippus geheten.
Vanaf de hoekwoning van de familie De Cock tot aan de Koornmarktspoort werden in de jaren zeventig grote, deftige huizen gebouwd voor de elite van Kampen. Op die plek had eerder de calicotfabriek van Bottenheim gestaan en was een spijkerfabriek gevestigd geweest. De buurt werd daarom nog lang “Spijkerkwartier” genoemd. Ten zuiden van het Oorgat stonden slechts enkele kleinere huizen. Het huis van de familie Kok bevond zich in de buurt van het Kamper Ziekenhuis op de hoek van de Vloeddijk en de huidige Molenstraat. Het ziekenhuis, eertijds pesthuis, was nog een bebouwing uit de middeleeuwen. Vanaf deze plek had men een fraai gezicht op het hoog-oprijzende schip van de Bovenkerk. Even verderop woonde een weduwe die slaapsteden hield. De huisjes keken uit op de achterkant van de woningen en werkplaatsen van de drukke Graafschap: een wirwar van tuinen, plaatsjes, steegjes en gangetjes. Aan het einde van de Graafschap, Buiten de Veenepoort geheten, en in de nabijheid van de Bovenhaven waren twee ijzerfabrieken in bedrijf en wiekte een molen. Er stonden verder enkele deftige huizen waarvan een bewoond werd door de weduwe van docent De Haan, Aletta Heringa, met haar zoon, de wonderlijke Petrus de Haan. Verderop, langs de rivier, begon het boerenland met zijn karakteristieke boerderijen zoals “Keulvoet”, waar de familie Gunnink resideerde, die een belangrijke rol in het afgescheiden kerkelijk leven van Kampen speelde.

De lagere schoolleeftijd
Wanneer ging het jongetje mee, de gracht langs, naar de nieuwe en ruimgebouwde Burgwalkerk? Hij zal een jaar of vijf, zes oud zijn geweest. Wellicht heeft hij dan in het doophek gezeten dat bestemd was voor de kleineren. We weten niet welk plekje de moeder als predikantsweduwe bezette in het ruim van de kerk en ook niet hoe de verhouding was met de Kamper families die de kerkenraadsleden en de leden voor het schoolbestuur leverden. Werd zij wel eens genodigd op de wekelijkse krans van studenten en docenten, waar de dominee en de dames ook wel eens kwamen? Predikheer was vanaf 1873 ds. Jan Bavinck. We kunnen ons

Afbeelding: Bij de Bovenkerk. Tekening van A.J. Reijers, 1917. Links de woning van dr. Mestingh, in 1916 kantoor J.H. Kok, rechts de Theologische Hogeschool.

|pag. 106|

Afbeelding: Jan Kok in zijn eerste boekenwinkel omstreeks 1900. Links het geschilderde portret van zijn moeder.

voorstellen dat de kleine Kok in het voorjaar van 1878 voor het eerst naar de christelijke of bijzondere school aan de Nieuwstraat gaat. Hij komt in ieder geval voor op een lijst met namen van leerlingen die begint in 1876 maar overigens ongedateerd is. Ging zijn weg naar school langs de Burgwal met een doorsteek via de Geerstraat of ging hij binnendoor: van Oorgat, Prinsenstraat, de Koornmarkt over langs de Hoofdcursus, de Oudestraat in, langs de Theologische School en vervolgens verder via de Geerstraat naar de Nieuwstraat? Hoofd van de school vanaf de zomer van 1876 was meester J.A.G. de Waal, een punctueel man met een grappig sikje, die in zijn werk werd geassisteerd door twee hulpkrachten. De school werd in die tijd bezocht door ruim 200 kinderen.
Op een in de familie bewaard gebleven oude schoolfoto menen we – een vaag streepje zou erop kunnen wijzen – het kuifje van Jantje Kok te ontdekken. Het valt op hoe vroeg-oud de meeste jongens lijken. Dat hoeft ons niet te verbazen, want bepaald zorgeloos zal hun jeugd niet zijn geweest of vergissen we ons en waren ze alleen maar onder de indruk van het plechtige moment dat een goed fotograaf altijd weet te creëren?
Een tijdgenoot van Kok, Willem Oudendijk – hij bracht het tot ambassadeur – gaf hoog op van de heerlijkheden van de stad Kampen voor een opgroeiende jongen. Ook de historicus Johannes van Vloten wist zich Kampen zo te herinneren. De publicist Gait Berk geeft voor de jaren dertig van de 20ste eeuw eenzelfde beeld: zwerftochten door de stad met haar romantische steegjes en buurtjes met hun geuren van hooi, koffie, vis, teer en mest, en met hun voor de kinderen interessante werkplaatsen als smederijen, de sigarenfabriek “de bel van Boele” in de Nieuwstraat en de vele stadsboerderijen. Tot dezelfde nostalgische herinneringen kunnen worden gerekend het

|pag. 107|

beweeg van militairen door de stad op de klanken van martiale muziek – de tamboermaître voorop -, de kermisweek en het grote wandelpark. In de natuur buiten de stad langs de slingerende Zwartendijk kon je slootje springen en bloemen en vlinders verzamelen, en langs de IJssel in het voorjaar riet en houtafval sprokkelen om er grote paasbulten van te bouwen. In de zomer ging je met roeibootjes het water op, zeeslagen leverend in de riviermonden – elke jongen was waterrat – en ’s winters lange tochten maken op de schaats en scholletje trappen op de Burgel. In het buitengebied had je de Kampereilanden met de pachtboerderijen waarvan je de bevolking op zondag in klederdracht in de kerk zag zitten en die op maandagen – de marktdagen – in haar brikken de stad bezocht en de paarden stalde in de stegen van de Oudestraat. En dan was er natuurlijk het altijd drukke scheepvaartverkeer op de IJssel en verder de postboot naar Urk, de boot op Hull, de boot op Amsterdam en die op Lemmer of, zuidwaarts, die naar Deventer. Bij de nieuwe brug over de IJssel uit 1874 waren de schooljongens bij de brugwachters altijd welkom om te helpen bij de bediening van de brug. Kortom, was deze stad met haar roemrijk verleden, gelegen aan de rivier, met haar landelijke omgeving niet een ideale plek voor opgroeiende kinderen?
De ernst op de snuitjes van de kinderen op de oude schoolfoto doet anders vermoeden en lijkt eerder te duiden op minder aangename omstandigheden als grote gezinnen in kleine, benauwde woninkjes.
Bleekneusjes zien we, gewend aan het opsnuiven van armoedegeuren, met onvolgroeide, geschonden lijven door slechte en onvoldoende voeding, ongelukken en ziekten. Het leven was verre van zorgeloos in deze propvolle stad – de bevolking groeide van 6.962 personen in 1815 naar 17.444 in 1880 – waarin tabaksuitwaseming een aanslag op de longen deed, in een tijd waarin de TBC voortdurend op de loer lag om toe te slaan en vaders hun toevlucht zochten in alcohol.

Het gezin
De vrijstaande woning van de familie Kok in het Bakkerslandje lag in een betrekkelijke uithoek van de stad. Heeft hij deelgenomen aan het jongensvertier als hiervoor werd omschreven? Denkelijk wel want hij wist zich later de steuren goed te herinneren, evenals het militaire vertoon. In 1919 schreef hij op verzoek bij het gouden feest van de Hoofdcursus: “Een burger van Kampen die van kindsbeen af de straten van onze stad nooit anders gekend heeft dan met de bekende uniform der Hoofdcursianen; die als jongen vol bewondering was voor de wijze waarop dit keurcorps in zijn groottenue-uniform bij feestelijke dagen naast en in vergelijking met de jongens van het Instructie Bataljon en onze onvergetelijke Kamper Schutterij parade maakte op de Zandberg”.
Hoe zag het gezin Kok er in deze jaren uit en was er contact met verwanten elders? Het Adresboek 1878 voor Kampen noemt zijn moeder “mevr. J.C. Kok-Van Andel” zonder de aanduiding “de wed(uwe)”. Dat is opvallend. Het “mevrouw” geeft aan dat men wel degelijk in haar een predikantsweduwe zag, ook al had zij waarschijnlijk geen ruime middelen van bestaan zoals andere dames die als mevr. (de wed.) werden aangeduid. Op het adres van het gezin Kok woonde ook een student: Egge Buurmans. Zo’n kostganger bracht wel ƒ 30,- per maand aan kostgeld binnen.
Het inkomen van moeder Kok bestond daarnaast uit een klein pensioen uit het emeritaatsfonds van de afgescheiden kerken in Friesland en zoon Jaap Kok, in augustus 1874 17 jaar oud, kreeg een halve beurs uit de kas “Ex bonis publicis” van dezelfde provincie. Hij had de Latijnse school in Dokkum bezocht en zijn moeder

|pag. 108|

was om hem na het plotselinge sterven van de vader, die daar predikant was, naar Kampen getrokken waar hij theologie kon gaan studeren. De oudste zoon uit het gezin, Freek – 20 jaar oud – was niet meegegaan naar Kampen; hij volgde een opleiding tot goud- en zilversmid in Meppel. Op hem volgde Betje.
Zij was toen 19 jaar oud. Haar zusje Christien was in 1874 13 jaar oud en zou in 1877 op 17-jarige leeftijd naar Franeker vertrekken en daar in huis komen bij de familie Monsma die ook uit Dokkum kwam.
Zij sukkelde met haar gezondheid en woonde als meisje meestentijds elders. Op haar volgden twee jongens in de lagere schoolleetijd: Wolter of Wouter van 10 jaar en Gerrit van 7 jaar oud, en tenslotte was er Jan, 2 jaar oud. Voor de moeder, 44 jaar oud, moet dit een druk huishouden zijn geweest. Betje zal de jongsten mee bemoederd hebben en mogelijk hebben Jaap en Egge met hun vrienden een vaderrol gespeeld voor het jongste broertje Kok. We kunnen ons afvragen of in huize Kok nog wel eens gesproken werd over de vader die slechts 44 jaar oud mocht worden en ongelukkigerwijs op de preekstoel overleed aan een “toeval”
In Dokkum bleef de heugenis aan hem nog lang bewaard, want in 1934 wist een oud gemeentelid zich de tekst te herinneren van de toen al lang verdwenen grafsteen:

“Hier ligt nu Kok in ’t stille graf
Die twintig jaar de herdersstaf
In Sions Kerk mocht zwaaien
In Zierikzee en Dedemsvaart
En Dockum acht en halfjaar
Waar hem de dood kwam maaien.”

En kwam dat barre jaar 1865 wel eens ter sprake toen de familie aan de Dedemsvaart woonde en drie kinderen uit het gezin Kok kort na elkaar waren gestorven: Jan Hendrikus, 3 jaar oud op 24 april, Anthonie Johannes – een zachtzinnig ventje – 5½ jaar oud op 8 mei en de “aanvallige” Gerardina van 7 jaar op 5 juni van dat jaar. “Onze” Jan Hendrikus was dus het tweede jongetje met die namen, beiden vernoemd naar twee ooms van moeder Kok-Van Andel: Jan van Andel (1790-1815) en Hendrikus van Beest van Andel (1795-1870).

De Theologische School
Naast het familieleven zal het wel en wee van de Theologische School onderwerp van gesprek zijn geweest op ’t Bakkerslandje. Men zal over de professoren hebben gesproken, vooral over de oudere, eerbiedwaardige professoren, strijders uit de tijd van de Afscheiding van 1834, de strenge Van Velzen en de altijd blijmoedige Brummelkamp, maar vast ook over de wat jongere Helenius de Cock, ijverig voorzitter van het schoolbestuur. Om hem hing wel eens een gerucht van mindere rechtzinnigheid op het stuk van de sabbath, want had hij niet het bezoeken van de “Bommen Berend”-viering in Groningen op 28 augustus verdedigd en hield hij de jongens, de heren studenten, wel goed op de hoogte van de nieuwere theologische ontwikkelingen? Natuurlijk kwam ook de oudtestamenticus Maarten Noordtzij ter sprake. Hij was een krachtige persoonlijkheid en getrouwd met een dochter van moeder’s nicht Anna, de deftige maar toch ook goedlachse Frouwe de Cock. Met hun zoon Arie Noordtzij zat Jan op school. En wat te denken van docent Adriaan Steketee, die met zijn zuster Pie op de Koornmarkt woonde? Hij scheen geleerd te zijn, maar ook wat verstrooid. Toen hij een keer het heilig avondmaal bediende raakte hij helemaal in de war met de liturgie. Een centrale figuur aan de school was meester Coenraad Mulder. Hij zal zeker zijn besproken in huize Kok, want de familie kende hem nog

|pag. 109|

Afbeelding: Docent Helenius de Cock en zijn studenten op de binnenplaats van de Theologische School, Oudestraat 6. Staand v.l.n.r.: Jaap Kok, W. Nijenhuis, Goffe Elzenga, W. Fokkens en Foppe ten Hoor.

uit Zierikzee uit de tijd van 1852 tot 1860 toen zij daar woonde. Vader Kok had destijds nog helpen bevorderen dat hij schoolmeester zou worden. Mulder verzorgde de vooropleiding aan de Theologische School en was tevens secretaris van de docenten. Hij had een door de pokken geschonden gezicht en kon geweldig mooi zingen, Amerikaanse negerliederen vooral. Hij had een beroemd operazanger kunnen worden.
Het studentenleven zorgde ongetwijfeld ook voor de nodige gesprekstof. In de jaren tussen 1874 en 1880 liep het aantal studenten op van 65 tot 95, en dat was een roerig volkje zo nu en dan. Toen de School haar 25-jarig bestaan vierde – dat was in december 1879 – kwam aan het licht dat er een geheime club onder de studenten bestond. De ontdekking daarvan leidde ertoe dat studenten van de School werden gestuurd. Dat was iets bijzonders. Het kwam eigenlijk alleen maar voor als iemand echt niet kon studeren, weinig roeping vertoonde of het zevende gebod had overtreden. Het ging er vaak plezierig aan toe onder de “stoedenten”. In de kerkenraad werd dikwijls over hen gesproken en de mensen spraken soms schande van hun gedrag. De hospita’s konden er een boekje over opendoen, maar hielden toch liever hun mond, want zij waren afhankelijk van de inkomsten van de studenten-kostgangers. De studenten lieten zich echter ook van hun goede kant zien. Zij zetten zich vaak in op de zondagscholen in de achterbuurten en in de omgeving van de stad en dat werd zeer gewaardeerd door de mensen.
Een bijzondere tijd in het studentenleven was het begin van de zomer. Dan was het altijd feest aan de School, al is feest niet direct het juiste woord, omdat er dan examens werden afgenomen en iedereen aanvankelijk in spanning zat over de afloop. Door alle aanstaande examen-kan-

|pag. 110|

didaten werd gepreekt in de Burgwalkerk.
De hele stad leek ervoor uit te lopen om de preken van de examinenten aan te horen, zelfs de Kamper joden kwamen er op af en zaten dan in de kerk. Onder de studenten was Jaap te rekenen tot de bollebozen. In juli 1880 was het zijn beurt om examen te doen. Mogelijk is de nog jonge Jan Kok mee geweest naar de Burgwalkerk. In de blijdschap van zijn broer en de vrienden, van zijn oudste zuster die met een student was verloofd en van zijn moeder vooral, zal hij vast hebben gedeeld.
Moeder Kok maakte zich daarna gereed om te verhuizen naar Leiden. Haar taak in Kampen was volbracht. De uitschrijving uit het Kamper bevolkingsregister naar Leiden is gedateerd op 4 augustus 1880.
Jaap bleef in Kampen wonen in afwachting van een beroep en was intussen verloofd met een meisje “met centen”, Gerberig de Jong. Betje trok met moeder en de jongens naar Leiden. De beroepen lieten niet lang op zich wachten. Jaap en Gerberig konden als predikantsechtpaar hun intrek nemen in de pastorie van Schoonebeek en Betje en Foppe in die van Genderen in Noordbrabant, nadat zij in november 1880 waren getrouwd.

Kok in Kampen
In zijn verdere leven liet Kok blijken dat hij de stad Kampen in zijn hart had gesloten.
Hij verdiepte zich in haar geschiedenis en verdedigde haar eer in woord en geschrifte. Ook diende hij de stad op vele fronten in tal van besturen; verder heeft de Theologische School veel aan hem te danken. Trouwens, de ontplooiing van het gereformeerde leven in het algemeen kan niet begrepen worden zonder aandacht te schenken aan deze man van initiatief.
Aardig om te weten zou zijn wanneer zijn liefde voor boeken werd gewekt. Boeken had hij van jongs af aan thuis om zich heen gehad. Moe bewaarde enkele eigen

Afbeelding: Schetsblad van Jan Voerman, wadend vee.

geschriften van zijn vader en grootvader en had daarnaast haar eigen rijtje boeken, en Jaap had zijn studieboeken.
Buitenshuis was er de groeiende bibliotheek van de Theologische School en waren in de stad enkele uitgevers van kranten en bladen te vinden, die ook boekenwinkels exploiteerden. De Kamper Courant van Laurens van Hulst genoot zelfs landelijke bekendheid en Zalsman was een naam in de afgescheiden wereld als uitgever van De Wekstem onder redactie van J.H. Donner & W. Diemer. Zalsman nam na het vertrek van Simon van Velzen jr. naar Den Haag de druk van De Bazuin over, het blad van de Theologische School. Beide laatste bladen zullen zeker zijn gelezen bij Jan thuis. In de stad werden bovendien regelmatig boekverkopingen – aucties – gehouden en op de maandagse markt was steevast een “boekenjood” aanwezig. De beslissende stap naar het boekenvak zou Jan echter in Leiden zetten bij A.W. Sijthoff, toen hij 14 jaar en twee maanden oud was.
Na Sijthoff ging hij in de leer bij Zalsman in Kampen, en hij besloot zijn leertijd bij Hilarius in Almelo. In 1893 keerde hij terug

|pag. 111|

naar de stad van zijn jeugd en vestigde zich in november 1894 in de Oudestraat als boekhandelaar (boekverkoper, veilinghouder, antiquaar en uitgever). Zes jaar later nam hij een drukkerij over en vanaf ongeveer 1907 werd Kok hoe langer hoe meer de uitgever van het gereformeerde volksdeel. Kok was actief als bestuurder in de organisaties van de boekenbranche in Nederland, bekleedde tal van publieke functies en was intensief betrokken bij het plaatselijke en landelijke kerkelijke leven. Ook als schrijver liet hij zich niet onbetuigd; hij schreef enkele brochures met betrekking tot het boekenvak, de (kerkelijke) geschiedenis en politieke vraagstukken. Zo verscheen bijvoorbeeld in 1937 een verhandeling van zijn hand over zijn relatie met dr. Abraham Kuyper, de grote voorman van de “kleine luyden”.

Literatuur:

Over J. H. Kok:
– Brusse, M.J., “De uitgeverij van J. H. Kok”. In: Nieuwsblad voor den Boekhandel 1927 nrs. 12, 13 en 15, oorspr. feuilleton in de Nieuwe Rotterdamse Courant;
– Wielenga, B., “Een beschouwing”. In: Jan Hendrikus Kok. Een beschouwing en een herinnering. Kampen z.j. [1940], oorspr. geschr. als In memoriam voor De Standaard;
– Ridderbos, J., “Jan Hendrikus Kok 1871-1940”. In: Kamper Almanak 1951-52, 133-138;
– Ridderbos, H., “Oudestraat 5 en 6. Kok en de Hogeschool”. In: J. van Gelderen e.a. (red.), Honderd plus Tien. De Gereformeerde Kerken in Nederland en haar Hogeschool te Kampen. Kampen 1975, 135-147;
– Gelderen, J. van (red.), Uitgever & auteur. J. H. Kok over Dr. A. Kuyper. Kampen 1994.

Over het voorgeslacht van J. H. Kok:
– Kok, J., Meister Albert en zijn zonen. Uit de geschiedenis der Afscheiding in Drenthe. Kampen 1984 (3e dr.), eerste druk 1909.

Over de stad Kampen, de Theologische School en de (afgescheiden) Kerk:
– Gelderen, J. van, Nacht in ‘de Bonte Os’. Verhalen uit de negentiende eeuw. Kampen 1994;
– id., Simon van Velzen. Capita selecta. Kampen 1999 (Kamper Miniaturen I);
– id., “Het experiment Kampen. De Theologische School in Kampen 1854-1896”. In: Ijsselacademie 22e jrg. nr. 1 (maart 1999), 7-23;
– id. (samenst.), In de ruimte gezet. 125 jaar Burgwalkerk Kampen. Kampen 2000, m.n. 11-26.

Jeugdherinneringen aan Kampen:
– Mees-Verwey, M., De betekenis van Johannes van Vloten. Een bibliografie met inleiding. Santpoort 1928 (Proefschrift Leiden);
– Oudendijk, W.J., “Een Kamper jongen”. In: Kamper Almanak 1936-1937,135-143;
– Berk, G., “Kinderleven vóór de oorlog”. In: Daan van Driel en Jaap van Gelderen, Kinderen verhalen van de oorlog. Kampen 1940-1945. Kampen 1990, 8-11.

______
Gelderen, J. van (2000) Een jongenstijd in Kampen; de jeugd van Jan Hendrikus Kok (1871-1940), uitgever te Kampen IJsselacademie, 23 (4), 104-111.

Category(s): Kampen
Tags: ,

Comments are closed.