Een winterse vertelling of: De levend-dode kamper dominee Petrus Plancius 1584-1651


|pag. 34|

komaf
genealogie
 

De redaktie draagt geen
verantwoordelijkheid voor
de inhoud van de bijdragen

Een winterse vertelling of: De levend-dode kamper dominee Petrus Plancius 1584-1651

De oudere biografische bronnen die de onderzoeker ten dienste staan noemen hem als een van de zeven zonen van een beroemde vader en geven uit zijn leven slechts wat data en een anekdote uit zijn ouderdom: hij zou in de waan hebben verkeerd dood te zijn.1 [1. Van der Aa, Biographisch Woordenboek der Nederlanden, VI, Haarlem 1852, 105v. (s.v. Petrus Plancius); Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, IV, Leiden 1918, k. 1078. Over de vader verscheen een biografie: J. Keuning, Petrus Plancius. Theoloog en Geograaf. 1552-1622. Amsterdam 1946; het artikel van G.P. van Itterzon over Plancius Sr. – predikant in Amsterdam en cartograaf van de V.O.C., in het Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, deel 3, Kampen 1988, 291-295, noemt de zoons niet.] Iemand die de kerkhistorie van de stad Kampen in de eerste helft van de zeventiende eeuw beschrijft, kan niet om hem heen. Hij is de steile calvinist – hierin evenbeeld van de vader – die het leven in kerk en stad na de remonstrantse periode in streng gereformeerde richting probeerde om te buigen.
Hoe hij en zijn collega’s daarin geslaagd zijn kan worden nagelezen in deel 1 van De geschiedenis van Kampen: ‘Maer ’t is hier te Campen’, uitgegeven door de IJsselakademie.2 [2. J. van Gelderen, ‘Kerkelijke geschiedenis: Zeventiende en achttiende eeuw, “Maer het is hier te Campen” in: H. Lenferink (red.), Geschiedenis van Kampen. Deel 1 “Maer het is hier te Campen”. Kampen 1993, 145-218, voor Petrus Plancius Jr., pp. 154, 156-158, 189-191.]

Petrus Pancius jr.
Petrus Plancius jr. (Brussel 1584 – Kampen 1651), studeerde theologie in Leiden (1603) en Genève (1608) en werd predikant in achtereenvolgens Diemen (1610), Sloterdijk (1613) en Hasselt (1613); vanuit de laatste plaats woonde hij in 1617 de heimelijke synode in Amsterdam bij die de strenge calvinisten hadden belegd om de strategie te bepalen tegenover de remonstrantse dwalingen. Na de veroordeling van de remonstranten op de synode van Dordrecht van 1618-1619 werd Plancius predikant in Kampen, waar vier dominees het veld hadden moeten ruimen op last van de synode (1619). De jacht op iedere remonstrant die hierna nog van zich liet horen in de stad, werd onder leiding van Plancius ongemeen fel gevoerd. In enkele satirische traktaatjes uit 1648, de zogenaamde Camper Steurtjens, werd diens rol gehekeld.3 [3. Van Gelderen, a.a., 189.] Als ‘ketterjager’ was hij ook een zoon van zijn vader: deze was indertijd fel vervolgd door de Roomse inquisitie en had – vermomd als soldaat – Brussel in 1585 moeten ontvluchten, toen junior één jaar oud was. In Amsterdam had Plancius senior de strijd voortgezet, tegen de jezuïeten, tegen de luthersen, maar ook in de eigen kring. Een aardige bijzonderheid is nog dat vader Plancius een verklaard tegenstander was van het begraven in kerken, zoals toen gebruikelijk was (het verbod hierop dateert pas uit 1828). Een beroep naar Amsterdam na het overlijden van zijn vader in 1622 werd door de zoon afgeslagen: er was het stadsbestuur veel aan gelegen hem voor Kampen te behouden.4 [4. Van Gelderen, 157.]

Zijn levenseinde volgens Viverius’ Vertellingen
Van der Aa geeft in zijn lexicon als bron voor de anekdote over de waan waarin Plancius aan het eind van zijn leven verkeerde de Wintersche Avonden of Nederlandsche Vertellingen van Jakobus Viverius (1571 -ong. 1638), ook een Zuid-Nederlander die in Amsterdam was terechtgekomen. Hier oefende hij het beroep van apotheker uit. In 1610 verscheen van zijn hand een bundel met allerlei vreemde verhalen, wonderlijke geschiedenissen en bizarre gebeurtenissen, alles leerzaam en vermakelijk. Vanaf 1649 – Viverius was waarschijnlijk intussen overleden – werd deze bloemlezing voortgezet door de Amsterdammer Jan Zoet (1615-1674); van deze editie verscheen een tweede (1650) en een derde druk (1665), ‘verbeterd en vermeerdert’ door de bewerker.5 [5. Vgl. Jelle Koopman en Paul Verhuyck, Een kijk op anekdotencollecties in de zeventiende eeuw. Jan Zoet (1615-1674), Het leven en bedrijf van Clement Marot. Amsterdam 1991.] Zoet (of Soet) moet met plezier het verhaal over Plancius jr. hebben opgenomen. Na een vrolijke jeugd onder ‘doorbrengers en lichtekooien’ was Zoet

|pag. 35|

Spotprent op Ds. Petrus Plancius, de theoloog en geograaf – de duivel blaast hem in het oor – tijdens de strijd van Remonstranten en Contra-Remonstranten, 1619.

tot inkeer gekomen.6 [6. Ik ontleen een en ander aan: R.B. Evenhuis, Ook dat was Amsterdam. III. De kerk der hervorming in de tweede helft van de zeventiende eeuw: nabloei en inzinking. Baarn 1971, 198-205.] Hij was echter ‘geen kniesoor of een wereldvreemd mens’ geworden, maar had een herberg geopend ‘ter bevordering van de dichtkunst en de zedelijkheid’. Een hekel had hij aan de verdeeldheid in de gereformeerde kerk, aan verwaten regenten en aan strenge predikanten (zo dichtte hij over ‘De Priesterlikke Bend op de Dortze Stoelen’). Wel was hij een liefhebber van het Huis van Oranje en hing hij theologisch het chiliasme aan. Hij hoopte dat het Duizendjarig Rijk nog tijdens zijn leven zou aanbreken en dat hij dus niet zou sterven. Op den duur werd hij voor ‘Jan Sot’ gescholden. Plancius stierf in 1651, net in een periode dat Zoet uit zijn geliefde Amsterdam verbannen was wegens zijn recalcitrante geschrijf.

Dan volgt nu het verhaal over Plancius Jr. zoals het staat weergegeven in de derde druk van Viverius’ vertellingen naar de uitgave van Jan Zoet t’Amsterdam By Gerrit van Goedesberg op ’t water 1665, pp. 33-35. Het is duidelijk – gezien de kromme zinnen hier en daar – dat Zoet de proeven niet heeft gecorrigeerd. De interpunctie werd door mij enigszins aangepast, in de hoofdletters is danig gesnoeid en enkele woorden en uitdrukkingen zijn voorzien van een korte verklaring:

‘De ingebeelde doode’
Het is onlangs geschied dat een zeecker prediker binnen Kampen, genaemt Plantzius, zijnde een zoon van den seer vermaarden domine Peter Plantzius, sich selven heeft ingebeeldt dat hy doot was. Zoo dat hy zonder eenige spijs ofte dranck te nuttigen, eenige dagen aan malkanderen in sijn slaapkamer bleef.
Men liet terstond de ervarenste preeckers en de versogtste geneesmeesters, de eene om hem

|pag. 36|

door welspreeckentheydt tot zijn verstandt, ende de andere om hem door de geneesmiddelen tot zijn gezondtheydt te brengen, komen; doch alles zijnde te vergeefs. Ten lesten wierdt’er beslooten dat men een van zijn karen7 [7. karen = intieme vriend.], genaemt Pieter de Vos, die hij in een poos niet had gezien, van Amsterdam ontbieden. Deze raad is naby zo heeft volbracht als beslooten.
De Vos koomt te Kampen, ende speelt, in Plantzius slaapkamer, de rol van een volkomen lozen Vos. Want hij set sich, in een wit laken bewonden ende heel doots toegesteldt, omtrent de bedsteede van desen ellendigen8 [8. in een ellendige toestand verkerende./[ref] preecker. Plantzius rijst, nadat zijn slaap uyt was, op, ende alsoo over ende weer over te wandelen.
Vos voegt’er zich in een even gelijcke gedaante ende gestalte by. De doode leeraar begint de doode Vos te kennen, ende vraaght daarop wat hem daar joeg.
De Vos hield sich, in d’ontmoeting van soo een vriend, heel opgetoogen, ende gaf tot antwoort, dat hy dien voorleden nacht was gestorven: maar ik bid u domine, segt me dog, hoe gij hier gekomen zijt?
Daarop domine Plantzius voor antwoort gaf: mijn vriend ick ben al ses dagen doot geweest. Dus ondertusschen vallen sy van d’eene op de andere reden, ende beginnen met malkanderen, van d’andere wereldt, te spreecken, soo lang tot de zon in ’t zuyden ende de honger in de maag van de Vos waar gekomen. Terstont verscheen’er een vrouw, hebbende de gedaante van een witte zuster, met een seer lang slaaplaaken behangen; deze gaf aan de hongerige Vos, een goe kop vol bier-en-broodt, het geen hem seer wel bequam. Want hy begind, sonder veel krommesincken[ref]zonder te veinzen]
te maacken, soo geestig met’et mondtstuck te speelen dat Plantzius door ’t sien mee een levendige treek begon te voelen; waardoor hy aan Vos vraagde wat het was?
De waarheydt wierdt hem dadelick mee gedeeldt. Daarop dat Plantsius begonde te seggen: wel vriend men eet immers als men doot is, niet. De Vos antwoorde: domine, boven doot bovenal, ’t smaakt my nu so wel als het dee toen ik leefde. Door dese en diesgelijcke loopjes begon de eetlust in Plantzius te wackeren, dat hy ten lesten zijn poos9 [9. poos = op zijn beurt in de pot roerde.] aan de bier-en-broots-kop mee te roer stond.10 [10. De volgende zin is een aansporing aan de drukker.]
Invoegen: dat de waansieckte, door de Tijd, verwonnen; en hy tot het gebruyek zijner zinnen gebrocht wierd. Waar op dit gepast is: D’inbeelding die de Mensch
so zotte waanzin geeft,
meent, schoon hij leeft, is dood,
en dan de spraack nog heeft.

|pag. 37|

Fragment-genealogie Plancius

Hieronder volgen enkele gegevens over predikanten uit het geslacht Plancius, voornamelijk bijeengesprokkeld uit het zogenaamde ‘Handschrift De Regt’, aanwezig bij de Archiefdienst van de Nederlandse Hervormde Kerk te Leidschendam.
Voor de Kamper takken – de afstammelingen van de broers Petrus en Jacobus Plancius is een beperkt onderzoek ingesteld in het Kamper Gemeentearchief. De genealogie van de familie Roldanus is gepubliceerd in Nederlands Patriciaat, 73e jrg. 1989. Afkortingen: Asd. = Amsterdam; Kmp. = Kampen.

I Ds. Petrus Plancius [Pieter Platevoet],
* Dranouter, West-Vlaanderen 1552, studeerde o.a. theologie in Duitsland en Engeland, predikant West-Vlaanderen 1576, Brussel 1578, Amsterdam 1585, overl. ald. 1622, begr. op het Zuiderkerkhof, tr. Johanna Geubels

8 kinderen (volgorde onbekend):
1. Dochter, tr. 1623 predikant
2. Zoon, stud. theologie, overl. vóór 1622
3. Ds. Jeremias Plancius, * Brussel 1582/3, pred. Hollandse Kerk Keulen 1609, Deventer 1613, overl. ald. 26 mei 1617.
4. Ds. Petrus Plancius, volgt IIa
5. Ds. Anthonius Plancius, * Asd. 1588, pred. Oosterhout 1617, Amsterdam 1622, overl. ald. 18 febr. 1624.
Zoon: Anthonius Plancius, * Asd. ca. 1623.
6. Ds. Daniël Plancius, pred. Diemen 1608, rector Latijnse School Delft 1610, overl. ald. 1618.
7. Ds. Isaac Plancius, * Asd. 1599, pred. Bahr en Lathum 1619, Heemstede 1625, Gouda 1626, overl. ald. 1631.
Zoon: Ds. Petrus Plancius, pred. Leiderdorp 1648, Harderwijk 1659, overl. ald. 1678.
8. Ds. Jacobus Plancius, volgt llb

IIa Ds. Petrus Plancius,
* Brussel 1584, pred. Diemen 1610, Sloterdijk 1613, Hasselt 1613, Kampen 1619, attestatie Kmp. 22 dec. 1619 “op den Borgel’’, overl. Kmp. vóór 22 mei 1651, tr. Susanna van Hogendorp, overl. Kmp. 6 nov. 1674.

Afbeelding: Wapenschild PLANCIUS

Kinderen (aantal en volgorde onzeker):
1. Petrus, volgt IIIa
2. Jannetje, lidm. Kmp. 30 mrt 1635, overl. vóór 1674.
3. Sara, volgt IIIb
4. Hester, ged. Kmp. 1 apr. 1629, lidm. Kmp. 24 dec. 1644, overl. vóór 1674, ondertr. Kmp. 30 apr. 1652 Ds. Johannes Grevensteijn, * Blokzijl, zn. van Ds. Henricus Grevensteijn en Grietken Hermsdr. Backers, stud. theol. Groningen 1645, pred. Ens (Schokland), Eersel en Steensel, West-Terschelling 1654, overl. ald. 13 aug. 1669. Uit dit huw. zijn 3 zns bekend: a. Henricus Grevensteijn, apotheker te West-Terschelling, b. Petrus Grevensteijn, stud. theol. Leiden 1670 en c. Jacobus Grevensteijn, stud. fil. Leiden 1677.
5. Levina, ged. Kmp. 26 juni 1631, overl. vóór 1674, ondertr. Kmp. 17 mei 1650 Albert Brouerius, gemeensman Kmp. 1656-1673, zn. van Dr. Johannes Brouerius, provisor Pesthuis Kmp. Hieruit o.a. Susanna Brouerius, ged. Kmp. 4 juli 1656 [zij verzorgde haar grootmoeder Susanna van Hogendorp in haar laatste levensjaren].

IIIa Ds. Petrus Plancius,
* Hasselt 1618, lidm. Kmp. 25 juni 1634, studie theol. Utrecht, att.

|pag. 38|

Afbeelding: Petrus Plancius, 1552-1622.


|pag. 39|

Kmp. 28 sept. 1639, pred. Wilsum 1640, Veghel 1648, Helvoirt en Haren 1649, Kampen 1657, overl. ald. ts. 1-7 juni 1673, tr. Kmp. 30 mrt.
1643 Anna Eeckholt, * Kmp., overl. onbekend (vóór 1699), d. van Johan Roelofss. Eeckholt (overl. Kmp. 18 okt. 1665), lid van de magistraat van Kampen en Reijntje Stoffels.

Kinderen (aantal en volgorde onbekend):
1. Susanna, ook wel: Anna, [als zij dezelfde is als Susanna Plancius, lidm. Kmp. Pasen 1660, dan was zij toen hooguit 16 jr. oud, overl. Kmp.
1 dec. 1716. Bij testament bedenkt zij aan vaderszijde haar neef Ds. Petrus Roldanus (IVa) en voorts verwanten van moederszijde (uit de families Eeckholt, Eckelboom, Sluiters, Starck en Vollenhove).
2. Dr. Petrus Plancius, stud. theol. Franeker, att. Kmp. 20 dec. 1678, vermeld in 1699, overl. onbekend (vóór 1716).
3. Chrystoffel, ged. Kmp. 14 mrt. 1647, lidm. Kmp. 18 dec. 1669, overl. onbekend (vóór 1699).
4. Johanna, * Meyerey, lidm. Kmp. Kerstmis 1667, overl. onbekend, vermeld in 1694 als echtg. van Henricus Grevensteijn, apotheker op West-Terschelling (zie IIa, 4).
5. Sara, lidm. Kmp. pasen 1678, overl. ald. 8 sept. 1687, ondertr. 5 nov. 1686 Timan (Symen) van Zuthem, wedn. van Kmp.
6. Jan, ged. Kmp. 3 juli 1666, overl. onbekend (vóór 1699).

IIIb Sara Plancia,
ged. Kmp. 10 juli 1625, lidm. Kmp. sept. 1642, overl. Enkhuizen 17 nov.
1704, tr. Kmp. 29 apr. 1646 Ds. Johannes Roldanus, * Drenthe ca. 1619, pred. Ommen 1644, Enkhuizen 1647, overl. ald. 16 okt. 1688, zn. van Joost Hermansz. Roldanus, schoolmeester o.a. te Zwolle, en Aeltien Albaertsdr.

8 kinderen, waaronder:
IVa Dr. Petrus Roldanus, * Enkhuizen 16febr. 1658, dr. fil. Franeker, pred. Zalk 1681, Kampen 1691, overl. ald. 15 dec. 1723, tr. Zalk 28 sept.
1687 Lucretia Erckelens, * Kmp. 7 febr. 1663, begr. Kmp. 8 apr. 1745, d. van Rutger Erckelens en Margaretha Sabé.

Hieruit o.a.:
V. Ds. Johannes Roldanus, * Zalk 3 aug. 1688, pred. Windesheim 1712, Jisp 1719, Wormer 1727, Kampen 1729 tot 1755, overl. ald. 15 nov. 1759, tr. Windesheim 29 mei 1713 Martha Erckelens, * Kmp. 4 nov. 1686, overl. Windesheim 10 sept. 1714, d. van Johannes Erckelens en Maria Sabé, tr. 2e Jisp 8 okt. 1720 Wilhelmina van Sevenhoven, ged. Medemblik 25 juli 1696, overl. Kmp. 15 mrt 1759, d. van Ds. Willem van Sevenhoven en Marretje Ploeg.

IIb Ds. Jacobus Plancius,
* Asd., lidm. Kmp. 5 juli 1623, pred. Meppel 1626, Kampen 1637, att. Kmp. 24 dec. 1636, overl. Kmp. vóór 8 aug. 1660, tr. Geertruyda Baudartii, d. van Dr. Willem Baudartius (1565-1640), pred. Kampen 1593, Lisse 1596, Zutphen 1598, en Barbara Martens (overl. 1612), d. van Marten Alberts, lid magistraat van Kampen 1572 (overl. 23 mrt. Kmp. 1599).

Kinderen (volgorde onzeker):
1. Ds. Petrus, volgt IIIc
2. Barbara, * Meppel, lidm. Kmp. 29 mrt. 1646, overl. onbekend, tr. Kmp. 5 juni 1650 Johannes Lenaertsz., apotheker te Kampen, begr. Kmp. 21 mrt. 1694, zn. van Ds. Paulus de Leonardis, pred. Kampen 1620-1649, en Catharina Bex.
3 Marija, ged. Kmp. 13 jan. 1637.
4a Aeltien, ged. Kmp. 19 apr. 1639.
4b Jacobes, ged. Kmp. 19 apr. 1639.
4c Maerijgien, ged. Kmp. 19 apr. 1639.
7. Maedelientien, ged. Kmp. 4 juli 1641, att. van Leiden nr. Kmp. juni 1669.
8. Susanken, ged. Kmp. 2 juli 1643 (zie IIIa, 1 en 11 [11. In het begraafboek van Kampen staan genoteerd: ‘13 juli 1643 Ds. Jacobus Plancius kynt’ en ‘20 juli 1651 Ds. Jacobus Plancius soene’.])
9. Jacobus, ged. Kmp. 31 apr. 1644.
10. Johannes, ged. Kmp. 1 juni 1646.

|pag. 39|

IIIc Ds. Petrus Plancius,
* Meppel 1631, pred. Spanbroek 1654, Purmerend 1658, Zutphen 1662, Rotterdam 1673, overl. Rotterdam 30 nov. 1690, ondertr. Asd. 7 apr. 1655 Johanna van Balen, * Asd. ca. 1637.

Zoon:
IVb Ds. Jacobus Plancius, * Spanbroek 10 okt. 1657, pred. Waddinxveen 1681, Bodegraven 1683, Maassluis 1695, Middelburg 1700, overl. ald. 11 dec. 1722, ondertr. Bodegraven 21 okt. 1685 Maria van de Weteringe, * Rotterdam. Uit dit huwelijk 4 kinderen.

Jaap van Gelderen

________
Gelderen, J. van (1996) Een winterse vertelling of: De levend-dode Kamper dominee Petrus Plancius 1584-1651. IJsselacademie, 19 (2), 34-40.

Category(s): Kampen
Tags:

Comments are closed.