Bijdrage aan een discussie : De Joden van Ommen


|pag. 34|

omzien
geschiedenis
 

BIJDRAGE AAN EEN DISCUSSIE : DE JODEN VAN OMMEN

Twee redevoeringen van H.M. de Koningin speelden tijdens de viering van de vijftigste herdenking van de bevrijding een rol in de discussies over de positie van de joden in bezet Nederland: haar rede in het Israëlische parlement – de Knesset – in maart 1995, met een passage over de weinige hulp gedurende de Tweede Wereldoorlog aan de joden verleend; én haar grote rede in de Haagse Ridderzaal op 5 mei jongstleden, waar hetzelfde thema duidelijk – maar op een iets meer gedempte toon -aan de orde werd gesteld.1 [1. ‘Koningin in de Knesset’ in: Nieuw Israelietisch Weekblad 31 maart 1995 – 20 adar II 5755, 10 en: ‘Herdenken na vijftig jaar’ in: Trouw 6 mei 1995, 11.] De vraag hoe het mogelijk was dat vanuit Nederland in vergelijking met andere Europese landen het hoogste percentage joden kon worden weggevoerd naar de Duitse vernietigingskampen roept om bezinning, dat is wel duidelijk.2 [2. Deze vraag werd opgeworpen door prof. dr. J.C.H. Blom op het vierde symposium over de geschiedenis van de joden in Nederland in Tel Aviv, 7-10 december 1986; de voordracht is verschenen o.d.t. ‘De vervolging van de joden in Nederland in internationaal vergelijkend perspectief’ in: De Gids 150 6/7, juli 1987, 494-507. Blom stelt dat de joodse bevolking dezelfde reactie vertoonde als de Nederlandse bevolking als geheel: acceptatie en zonodig coöperatie, zeker gedurende de eerste jaren van de bezetting; daarna bleek niet veel meer mogelijk om het noodlot te ontkomen. Ook wijst Blom op de sterke SS-invloed in het bezettingsregime en de gezagsgetrouwheid van de bureaucratie.] Dit artikel wil een bijdrage zijn tot deze discussie, aan de hand van een beschrijving van een plaatselijke situatie.3 [3. De gegevens in dit opstel zijn gebaseerd op een groot interview dat door de werkgroep joodse geschiedenis van de IJsselakademie in 1986 werd gehouden met een groep oudere inwoners van Ommen; gebruik kon worden gemaakt van gegevens uit De Darde Klokke 23 en 26 (1980), 53 (1984) en 56 (1985). In mei 1995 verscheen het uitgebreide kroniekmatige overzicht van W. Stappenbelt, Ommen onder Kroon en Kruis. 2 dln. Uitg. Rabobank Ommen. Ook hieraan werden enkele gegevens ontleend.]

De stad Ommen
Het Sallandse stadje Ommen (met in 1930 ongeveer 14.500 inwoners) telde bij de inval van het Duitse leger in 1940 twee groepen joodse inwoners: de joodse leerlingen van de internationale Quaker-school in Kasteel Eerde en de leden van de Nederlandse Israëlietische Gemeente Ommen. Over de eerste groep – het ging om ongeveer 50 jonge ‘niet-Arische’ vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk – heb ik het hier nu niet: het is een geschiedenis apart.
Vanaf het begin van de achttiende eeuw woonden er joden in Ommen, maar pas in 1853 werd er een joodse gemeente geconstitueerd.4 [4. Over de joden in Ommen samenvattend in: Jozeph Michman, Hartog Beem, Dan Michman, Pinkas. Geschiedenis van de joodse gemeenschap. Ede/Antwerpen-Amsterdam 1992, 485-486. Zie verder de in noot 3 genoemde werken.] In januari 1941 telde deze 31 leden. Voorzitter was de bejaarde heer Gompel de Levie. Het beroepenpatroon was traditioneel: manufacturier, slager, veehandelaar. Men krijgt de indruk dat de joden in de Ommer gemeenschap goed geïntegreerd waren; dit was waarschijnlijk mede te danken aan het feit dat de joodse kinderen al vanaf de Franse tijd de stadsschool bezochten. Godsdienstlessen werden sedert 1912 gegeven door ‘jeudenmêster’ David Cohen, die daartoe op de motorfiets uit Dedemsvaart kwam. De sjoeldiensten werden geleid door Levie Louis Vomberg, slager aan de Markt. Hij was afkomstig uit Dalfsen en werd door de Ommenaren ‘rabbi’ genoemd.

Burgemeester van Stad-en Ambt Ommen was C.W.E. Nering Bögel; hij zou in 1941 zijn 25-jarig ambtsjubileum vieren. Toen op 10 mei 1940 de oorlog uitbrak, trachtten de families De Levie en Vomberg naar Engeland te ontvluchten. Zij kwamen echter niet erg ver: de bruggen over de IJssel waren opgeblazen, om de Duitse opmars te stuiten.

Het isolement
Stap voor stap drong de bezetter de joden in het isolement. Dit alles behoeft hier niet uitvoerig te worden beschreven en ook niet dat dit ook de joden van Ommen gold. Van enige aarzeling vanuit het ambtenarenapparaat of de maatregelen tegen de joden wel moesten worden doorgevoerd, merken wij niets: ook dat was het geijkte patroon. En dus moesten eveneens hier de radio’s en fietsen worden ingeleverd, verschenen er bordjes ‘Verboden voor Joden’, werd er een ‘keurige’ lijst van joden in Ommen opgemaakt, moesten de kinderen naar een aparte school en werden de mannen werkloos gemaakt. Het verplicht dragen van een gele Davidster (begin mei 1942) op de kleding werd het zichtbare kenmerk van dit isolement.
Toen heerste reeds de angst: in het najaar van 1941 hadden er niet alleen in Amsterdam, maar ook in heel Twente, Deventer en Zwolle razzia’s

|pag. 35|

Foto: Trouwpartij in de synagoge te Ommen (1937). Huwelijk van Victor Metzelaar (Amsterdam) en Bertha de Levie, verpleegster uit Ommen. Op de daklijst in het hebreeuws Deut. 28:6, ‘Gezegend zult gij zijn bij uw ingang, gezegend zult gij zijn bij uw uitgang’. Het echtpaar Metzelaar is in juli 1943 omgekomen in Sobibor


|pag. 36|

plaatsgegrepen. Van de opgepakte jongens en mannen waren de doodsberichten al vanuit Mauthausen binnengekomen.
Ommen ressorteerde wat de Joodsche Raad betreft onder Enschede; deze nam tegenover de Duitse maatregelen een andere houding aan dan die van Amsterdam (en die van Zwolle): waar mogelijk ried men aan om onder te duiken. Leiding werd gegeven door de industrieel Sieg Menko (1877-1962), een manager van de eerste orde. Over de achtergronden van deze houding zou uitvoerig te berichten zijn: dat kan hier niet.5 [5. Men zie hiervoor het artikel en de literatuuropgaven bij ‘Enschede’ in het aangehaald: Pinkas, 355-356. Beknopt in: J. van Gelderen, ‘Joden in Overijssel’, in: Over ziel en zaligheid. Geloofsbeleving in Overijssel. Zwolle 1993, 104-112.] Maar hoe werkte dit ‘advies’ uit in een kleine gemeenschap als die van Ommen?

Onderduiken?
Dat onder de joodse Ommenaren al betrekkelijk vroeg het begrip ‘onderduiken’ bekend moet zijn geweest, blijkt uit het volgende verhaal. In Castricum woonde Maurits Godschalk (met vrouw, zoon en schoondochter). Deze had een meubelen houtbedrijf gehad in Ommen – waar wel dertig werknemers hadden gewerkt -, maar woonde reeds twintig jaar in Noord-Holland. Elk jaar bezocht hij Ommen, als hij Jahrzeit had voor zijn ouders (het jaarlijks herdenken van hun sterfdag). Toen de joden uit de kuststreek zich begin 1942 in Amsterdam moesten vestigen zocht Godschalk contact met zijn neef Hertog de Lange in Ommen, diens zwager Joop van der Hoek en met een oud-werknemer van hem, Hendrik Oldeman, om de mogelijkheden van ‘duiken’ te onderzoeken. Vrienden in Holland hadden zich bereid verklaard het gezin weg te brengen, bonkaarten te verzorgen en medicijnen voor de duur van de oorlog; de financiering van de onderduik kon Godschalk zelf verzorgen. Een plek werd gevonden bij de familie Veldman in het verafgelegen Junne. Een nachtelijke tocht -gevaarlijk omdat men langs het concentratiekamp Erika moest – bracht hen daar op 6 maart 1942. Zij waren voorlopig in veiligheid.
In juli 1942 kwamen de oproepen in het kader van de zogenaamde werkverruiming voor joodse jongemannen af: na een medische keuring (waarschijnlijk in Zwolle) moesten zij zich melden in Wolvega (Fr.), in het kamp ‘De Witte Paal’. Twee zoons van de familie De Haas-Marx, Leo en Karel, doken – na de keuring – echter onder in Ommerschans; ook zij hadden kennelijk begrepen dat duiken noodzakelijk was. Zij hadden blijkbaar ook de relaties en de mogelijkheden dat te doen.
Vijf andere joodse Ommenaren waren niet zo gelukkig: Hartog de Levie, ongehuwd, zoon van de voorzitter; zijn broer Jaap (Jacob) de Levie, gehuwd met Eva van Gelder (twee kinderen); Maup (Mozes) Bierman, in 1941 gehuwd met Fien (Josephine) Zilverberg; Joop (Jozeph) van

Foto: Saartje van der Hoek en Hertog de Lange, trouwfoto uit 1931


|pag. 37|

der Hoek, gehuwd met Geertje Bierman (twee kinderen); Hartog (Hertog) de Lange, gehuwd met Saartje (Sara Zette) van der Hoek (drie kinderen).
Van De Lange – die voor zijn neef een adres had gevonden – weten wij dat hij voor zijn vertrek naar Wolvega nog een poging gedaan heeft zijn vrouw en kinderen onder te laten duiken. Een vroegere buurvrouw vertelde hierover: “Wij woonden vlak bij het kamp Erika. Naast ons woonde de Duitse commandant; de bewakers liepen overal. En toen kwam Hertog met die vraag (wij hadden zelf een gezin) en mijn man wilde haast niet weigeren. Maar we hadden geen echte schuilplaats en met al die lui om ons heen; het is niet doorgegaan. Later heeft het me vaak gespeten. Dan dacht ik: we hadden het toch moeten doen. Maar het drong niet goed tot ons door; het was nog maar aan het begin, toen de jongelui weggingen. We begrepen niet dat het zo erg zou worden. Daar heb ik later wel eens jammer van gehad, dat we dat niet gezien hebben!”
In Ommen zijn twee briefkaarten bewaard gebleven uit de werkkampen, tekenend voor de vriendschappelijke verhoudingen aan het Bouw-eind: (…) Ik ben nu ineens volleerd grondwerker, dat had je zeker niet gedacht van mijn. Maar ik stond toch liever bij je in de Bakkerij koekjes te bakken (…), Hartog de Lange en: (…) Groet Gee[?]. Laat hij ons nog maar een dikke snoek sturen. Wij hebben hier altijd honger. Is het ook stil in de buurt. Nu weet ik beslist niet meer te schrijven (…) jullie ex-buurman en vriend Joop [van der Hoek].

Het telegram
Dat de heer S. Menko van de Joodsche Raad in Enschede in ‘de onderduik’ de enige mogelijkheid zag om joodse levens te redden, bleek het duidelijkst in oktober 1942, toen de bevolking van de werkkampen naar Westerbork zou worden overgebracht en de gezinnen eveneens daarheen getransporteerd zouden worden; zogenaamd in het kader van gezinshereniging. Zodra hij dit vernam liet hij een waarschuwings-
telegram verzenden aan alle afdelingen van de Joodsche Raad, die onder Twente ressorteerden met ongeveer als inhoud: Rugzakken klaarzetten – doorgeven aan de anderen. De bedoeling was te zeggen: “Zorg dat de betrokkenen weg zijn”.
In de vooravond van vrijdag 2 oktober – het was de vooravond van een ‘jontef’, het Slotfeest van het Loofhuttenfeest – bezorgde de post het bewuste telegram bij de voorzitter aan de Brugstraat in Ommen. Een dochter, Betsy, woonachtig in Amsterdam, logeerde met het oog op de feestdagen bij haar ouders. De Levie vroeg toen een buurjongen, de twintigjarige Willem Stappenbelt, het telegram rond te brengen: het liep tegen de sjabbes en er was een uitgaansverbod voor joden na acht uur ‘s avonds. De families De Levie en Stappenbelt waren bevriend en Willem fungeerde wel meer als ‘sjabbesgoj’.
Van enkele gewaarschuwde Ommenaren weten wij dat zij die nacht gedoken zijn: zij begrepen de bedoeling van het telegram maar al te goed.
Het bejaarde echtpaar Van Gelder-Mogendorff, de ouders van de bovengenoemde Eva van Gelder, kreeg gastvrijheid aangeboden bij Hendrikje Kothuis. Martha de Haas, een zuster van de reeds ondergedoken Leo en Karel, zorgde voor een schuilplaats voor haar ouders, bij Hendrik Schuldink (een werknemer van de familie). Zijzelf klopte aan bij koster Hermannes Martens van de gereformeerde kerk aan de Bouwstraat, en werd onder de vloer van het kerkgebouw verborgen. In 1985 schreef zij hierover: “Dit werd de ergste nacht van mijn leven, maar de volgende ochtend ben ik op eigen kracht naar boven gekomen en kon later op de dag, toen alles veilig was, weer naar huis gaan”.
Ook de vrouwen op wie de bewuste maatregel van de bezettende macht van toepassing was, begrepen het gevaar. Naast de vier vrouwen waren er in totaal zeven kinderen en een bejaarde vader: Salomon van der Hoek. Het twaalftal zocht – voorlopig buiten medeweten van de koster – een schuilplaats in een ruimte van de gereformeerde kerk.

|pag. 38|

Razzia op het slotfeest
Laat in de avond van 2 oktober kwamen Duitse en Nederlandse politiemensen naar Ommen en vonden van de gezochten (de gezinnen van de mannen in de werkkampen) niemand thuis. Bij het echtpaar De Levie en hun dochter – zij waren niet gedoken – werd het telegram aangetroffen. Geheel te goeder trouw vertelde De Levie wat er gebeurd was. Nu werd de jonge Stappenbelt opgehaald, naar huis gestuurd, weer opgehaald en opgesloten in de woning van De Levie. leder die poolshoogte zou komen nemen, zou hetzelfde lot treffen. Zo verging het de bovengenoemde Hendrik Schuldink, maar hij werd later door een politieman uit Balkbrug naar huis gestuurd. De reispas van Betsy van Bergen-de Levie bleek bij controle verlopen te zijn. Op deze overtreding stond ‘Mauthausen’, zo werd er gedreigd.
Intussen werd een zoektocht door het stadje Ommen op touw gezet, aanvankelijk zonder resultaat. In de woning van de heer Salomon van der Hoek (77 jaar) trof de politie enkele Ommenaren aan; hun werd te verstaan gegeven dat, mochten de joodse Ommenaren niet te voorschijn komen, zij en andere Ommenaren meegenomen zouden worden.
De volgende ochtend verwittigde Van der Hoek het kostersgezin van het illegale verblijf van hem en zijn dierbaren in een kerkelijke ruimte. Martens vertelde hem daarop hoe de zaken er voorstonden: de dreigende gijzeling van andere Ommenaren. Een feit is, dat toen de oude man en de vrouwen met de kinderen zich vrijwillig hebben gemeld. Morele dilemma’s in een amorele tijd! De gezochten werden op een vrachtwagen geladen. Van der Hoek – hij werd (nog) niet gezocht – wilde niet gescheiden worden van zijn kinderen en kleinkinderen en ging mee. Ook het echtpaar De Levie en dochter moesten mee, bij wijze van strafmaatregel. En Willem Stappenbelt: een ‘Jodenvriend’ stond Mauthausen te wachten, werd hem toegevoegd. Iemand weet zich te herinneren dat de ‘altijd charmante heer De Levie’ nog met een buiging naar het publiek zijn hoed lichtte als groet en dat
een gedienstige nabuur nog snel een stoel aanreikte voor ‘vrouw’ De Levie.
De tocht ging naar Zwolle. Overlaadstation was het Christelijk Lyceum aan de Veerallee, waar het een hele drukte was. Van Zwolle ging het naar Westerbork; en hier vandaan binnen twee weken naar Auschwitz, het bittere einde. De vijf jongere mannen werden vermoord na nog enkele maanden slavenarbeid te hebben verricht. Stappenbelt werd na tien dagen cel in Zwolle op voorspraak van de burgemeester van Ommen vrijgelaten. Nering Bögel had ook nog bij de Sicherheitspolizei in Arnhem een pleidooi

Foto: Betsy de Levie en Philip van Bergen, trouwfoto voor de synagoge in Ommen 1935


|pag. 39|

gevoerd voor het echtpaar De Levie: “Ich versichere Ihnen dass es anständige Leute sind”. ‘De wegvoering van de anderen werd kennelijk ‘gebillijkt’?
Vanuit Westerbork heeft vader De Levie (67) de volgende briefkaart naar Ommen gezonden:
W. Vrienden, wat zijn we raar weggekomen. Het is net een droom, maar geen mooie. Het is echter harde werkelijkheid. We maken heel wat mee. (…) Denkelijk blijven we hier nog enige dagen. Jaap, vrouw en kinderen zijn hedennacht vertrokken. Het was een ontroerend afscheid. Ja waarde menschen het leven is voor ons niets meer. Wij hebben op niets meer te hopen. (…) Wij roepen U een hartelijk vaarwel toe, een tot weerziens durf ik niet uit te spreken, fam. G. de Levie, barak 41 N Westerbork.

Hoe verging het de rest?
De bejaarde echtelieden Van Gelder vonden een onderduikadres op de Veluwe; zij kwamen echter op tragische wijze om het leven tijdens de onderduik.6 [6. Over deze tragische geschiedenis – het echtpaar werd door het verzet geliquideerd – de bijdrage van G. Kouwenhoven, ‘Joden in Hattem’ in: J. van Gelderen (red.), Fragmenten. Joods leven in Zwolle en omgeving. IJsselakademie, Kampen 1985, 101.] De familie Godschalk moest vluchten bij een jacht op piloten van de Duitsers (september 1943). Maurits werd neergeschoten op de vlucht; hij werd anoniem begraven aan de voet van de graven van zijn ouders. Zijn gezin werd gedeporteerd. Het oude echtpaar De Haas dook onder in Utrecht waar een derde zoon, Alex, jurist was. De vader stierf in de onderduik, de moeder kort na de bevrijding. Martha werd verraden en belandde in de Hollandse Schouwburg in Amsterdam. Zij redde haar leven door – een sjaal voor de ster – gewoon langs de portier naar buiten te lopen. Na de bevrijding vestigde zij zich in Israël. Het echtpaar Cohen, de familie Vomberg (4 personen) en de familie Schlosser (5 personen) uit Den Ham werden in april 1943 – toen Overijssel ‘Judenrein’ moest zijn – gedeporteerd. Van onderduiken hadden zij afgezien, aangezien ze het te onveilig vonden in Ommen en omgeving…
Voor zijn vertrek heeft ‘rabbi’ Vomberg overal afscheid genomen, ook bij de Ommense N.S.B.-ers. Eén van hen schijnt tegen hem gezegd te hebben: “Als je terugkomt, dan krijg je een nieuw huis van mij…!’’ Een buurjongen vertelde: “Wij waren er ‘s avonds nog, alles lag overhoop; de kinderen kregen twee broeken en dubbele kousen aan, om alles mee te nemen. Wij namen dan afscheid en toen trok Vomberg – ik was een jaar of zestien – mij opeens weer terug en zette me op een stoel en deed zijn handen op mijn hoofd; hij deed een joods gebed… eh, nou ja… De andere ochtend heb ik nog geholpen met de spullen voor de trein.”

Slotsom?
Na de bevrijding zouden in een dankdienst te Lemele – ten zuiden van Ommen -100 joden aanwezig zijn die in deze omgeving ondergedoken hadden gezeten. Onder hen de familie De Haas. Kennelijk was het er veiliger geweest dan de laatste joden van Ommen hadden vermoed. Het was hier als elders: de ‘eigen’ joden gingen, anderen konden hier duiken. Was het relatief onveiliger als men elkaar goed kende en de mogelijkheid van ‘loslippigheid’ groter was?
Ook als er mogelijkheden – geld, relaties -bestonden om te duiken, kon het verkeerd aflopen. Men denke aan het verschrikkelijke dilemma waar de oude Van der Hoek voor werd gesteld; aan de vergeefse poging van Hertog de Lange: zou het inderdaad niet erg gevaarlijk zijn geweest, een onderduik aan de poort van kamp Erika? Denk aan het verraad waar weer anderen het slachtoffer van werden; aan de noodzakelijk geworden vlucht van de familie Godschalk; aan de bizarre situatie waar de Van Gelders in terechtkwamen.
Ook als de joodse voormannen – in dit geval de leden van de Joodsche Raad in Enschede – aanspoorden onder te duiken, was het ongewis hoe de geschiedenis verder zou lopen (ook het echtpaar Menco werd verraden, maar overleefde Theresiënstadt). De Nazi’s hadden een val gezet voor de joden in Europa, van waaruit zij eigenlijk slechts ‘als bij toeval’ konden ontsnappen.
J. van Gelderen

____________
Gelderen, J. van (1995) Bijdrage aan een discussie: de Joden van Ommen. IJsselacademie, 18 (2), 34-40.

Category(s): Ommen
Tags: ,

Comments are closed.