De jongens en mannen van de Koselgroep


|pag. 74|

omzien
geschiedenis
 

De jongens en mannen van de Koselgroep

‘Gevangenen en gedeporteerden’ — zo luidt de ondertitel van de delen van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog van dr. L. de Jong. Op de pagina’s 750-763 wordt het relaas verteld van de zgn. Koselgroep. Treinen uit Westerbork met bestemming Auschwitz werden in de periode eind augustus-begin december 1942 in het nachtelijk duister tot stilstand gebracht op het station Kosel (Opper-Silezië). De deuren worden opengerukt ‘…en men schreeuwt dat alle Joden tussen 15 en 50 jaar uit moeten stappen (…) Terwijl de laatste mannen nog uit de trein worden geslagen, trekt de trein alweer op onder het voortdurend geschreeuw van de vrouwen…’
Van de ongeveer 3500 mannen en jongens die vanuit Kosel naar verschillende dwangarbeiderskampen werden gedirigeerd, maakten slechts 181 de bevrijding mee. De anderen bezweken aan hun onmenselijke werk, aan honger, dorst en ziekten; werden pardoes doodgeschoten of doorgezonden naar de gaskamers van Auschwitz. De doden werden door hun kameraden begraven langs de weg of waar er maar gelegenheid was en in een aantal gevallen werd er een graf gedolven op een plaatselijke begraafplaats. Overlevenden herinnerden zich namen van hun lotgenoten en enkele plekken waar hun graven moeten zijn. Deze gegevens werden direct na de bevrijding doorgegeven aan de autoriteiten en zo vinden we in de lijsten van omgekomenen, plaatsnamen als: Malapane, Blechhammer, Beuthem, Szczedrzyk.

Oorlogsgravenstichting
In oktober 1987 — dus ruim veertig jaar na dato — organiseerde de Nederlandse Oorlogsgravenstichting (die belast is met de verzorging van de graven van door oorlogsgeweld omgekomen Nederlanders, waar ook ter wereld) een inspectiereis naar Polen. Daar kon de laatste rustplaats worden vastgesteld van 64 leden van de Koselgroep op de Joodse begraafplaats van de stad Bytom (voorheen Beuthem) in het district Katowice, en het massagraf van 45 mannen op het Roomskatholieke kerkhof van het dorpje Szczedrzyk (district Opole), dichtbij het voormalige kamp Malapane, aan de toenmaals geheten ‘Hitlersee’.
Van 16-18 oktober j.l. maakte, op uitnodiging van de Oorlogsgravenstichting en in nauwe samenwerking met Joodse instanties, een groep van 32 personen (nabestaanden en betrokken belangstellenden) een reis naar dit deel van Polen teneinde de inwijding van twee monumenten mee te maken en zo de nagedachtenis te eren van dierbare mensenlevens.
Om kaddisj te zeggen, ‘…de lofzang op God, uiting van een blijvend vertrouwen in de toekomst,’ waar de levenden uitzeggen dat het verdergaan ‘zinvol blijft ondanks de pijn van het verlies en het blijvende gemis.’ Om aarde uit het land Israël te strooien op de graven. De namen worden één voor één genoemd. En de ramshoorn klinkt.

Streekgenoten
Onder de namen op het monument in Bytom vonden we: >Joseph de Leeuwe uit Zwolle (geb. 28-1-1906), overl. 13-2-1943); Otto Rosenthal (geb. in Sterkrade, Limburg, 18-10-1903) maar wonende in Zwolle, gedeporteerd (en overl. 23-4-1943); Andries Pagrach uit Rijssen (geb. 15-6-1920, overl. 31-12-1943).
Een deelnemer aan de reis, overlevende van de Koselgroep herinnert zich hem: ‘…hij was onze schoenmaker in het kamp.’
Op het monument in Szczedrzyk als eerste de

|pag. 75|

Afbeelding: Szczedrzyk (Hitlersee). Mevrouw Brygida Michalska onderhoudt dit Nederlandse verzamelgraf (rechts).

naam van Wolf Aronius uit Zwartsluis (geb. 10-8-1894, overl. 20-12-1942). In de tweede kolom die van de Kampenaar Herman Goudsmid (geb. 30-10-1904, overl. 19-12-1942). In Blechhammer is omgekomen, zonder aanwijsbaar graf, Salomon Brest van Zwartsluis (geb. 18-8-1897, overl. 31-12-1942). En zo zullen er zeker nog meer namen te noemen zijn van streekgenoten die tot de Koselgroep behoorden. Van enkelen is dus nu de laatste rustplaats bekend.

Afbeelding: Het gedenkteken dat op 17 mei 1984 werd onthuld vóór de ingang van de Joodse begraafplaats in Zwartsluis.

‘We wisten alles toch al…’
In de bundel Fragmenten. Joods leven in Zwolle en omgeving door de IJsselakademie in 1985 uitgegeven, is de toespraak opgenomen van drs. H. Smit (toentertijd burgemeester van Zwartsluis en voorzitter van de IJA) ter gelegenheid van de onthulling op 17 mei 1984 van de plaquette ter nagedachtenis aan de omgekomen Joden uit Zwartsluis. Aan de hand van het levensverhaal van één man, nl. Wolf Aronius, komt de oorlog met alle verschrikkingen ineens heel dichtbij, wat hebben al die Duitse maatregelen, ‘meestal in voorbeeldige samenwerking met Nederlandse ambtenaren,’ nu betekend in het leven van één mens? Wat we allemaal allang dachten ‘te weten’ — raakt ons opnieuw, als we één levensgeschiedenis proberen na te gaan. Van Wolf Aronius, een vroom levende Jood, weten we nu nog méér. Medejoden hebben hem in een graf gelegd in het wijde Poolse land, in een hoekje van een katholiek kerkhof, en naam en plaats bewaard. De Nederlandse autoriteiten hebben nu, op aandrang van Joodse zijde, die naam uit laten beitelen op een monument… Wolf Aronius. Zijn nagedachtenis zij ons ten zegen — men leze nogmaals in de brief die hijzelf ons heeft nagelaten en gedeeltelijk is opgenomen in de bundel Fragmenten (blz. 92-93).

|pag. 76|

Herman Goudsmid. Ter gedachtenis.
Aan de hand van enkele bewaard gebleven foto’s iets over deze Kampenaar. Een eerste portret: een gezin uit de jaren tien van deze eeuw. Moeder stamt uit de Achterhoek en is getrouwd met haar neef in Kampen. Vader koopt bij de boeren rondom het stadje vee op, evenals trouwens zijn beide broers. De naam wordt geschreven met twee ‘d’s’ en niet met een ‘d’ en een ‘t’, door een vergissinkje van de ambtenaar van de Burgerlijke Stand. Er zijn drie kinderen. Een wat bolwangig zusje en een oudere broer. Dat is een vrolijke kwajongen, ‘rooie Simon’ wordt-ie genoemd. En dan Herman, een wat bedeesd jongetje, tussenin.
Een tweede foto voert ons naar het begin van de jaren dertig. Een groot erf, duidelijk in de buurt van de kazerne aan de Koornmarkt, met wat kleinvee en enkele personen.
Simon en Herman werken nu — na de dood van vader Louis — voor hun oom, die een redelijk goed lopende exportslagerij heeft. Het erf is groot, er kan gemakkelijk een flinke loofhut worden gebouwd, waar de hele kille (Joodse gemeente) op bezoek kan komen tijdens het Loofhuttenfeest. In de gevel van zijn huis aan de Venestraat heeft oom Herman een Davidsster laten aanbrengen, want hij is Zionist — hij droomt ervan ooit nog eens boer te worden in Palestina. De stadgenoten lachen daar wat om. Simon is intussen een ordentelijk huisvader geworden — zo gaat dat met kwajongens — en hij is lid van het Schoolbestuur en straks het Armbestuur van

Afbeelding: Kampen. Erf Venestraat, v.l.n.r. Simon Goudsmid (overl. 1938), Herman Goudsmid (1865-1943 Sobibor), Knol, Herman Goudsmid (1904-1942 Szczedrzyk), Louis Goudsmid, zn. v. Herman Sr., (1892-1944 Midden-Europa).

|pag. 77|

de Israëlitische Gemeente van Kampen.
Dan zijn er twee kiekjes, ook uit de jaren dertig. Een van een ploegje werknemers van het Gemeentelijke Abattoir met Herman ertussen en één van een elftal — met Herman terzijde, het is net of hij er niet bijhoort — maar hij is de coach van het team van slagers en slagersjongens in de Kamper bedrijfscompetitie, ze worden zelfs een keer kampioen.
Simon is intussen overleden, onverwacht, in de kracht van zijn leven, een weduwe en twee jongetjes achterlatend. De Kamper Courant heeft er nog een stukje aan gewijd.
Ook Herman is inmiddels getrouwd, met Clara de Lange uit Steenwijk. Ze hebben één zoontje (geb. 31-12-1937), Louis Salomon.
‘Lowiegien’ zeggen de Kampenaren. Ook is er een keurige nieuwbouwwoning betrokken op Kampen-Zuid. Moeder is meeverhuisd naar de Galléstraat.
In februari 1940 wordt Herman geroepen tot het ambt van Secretaris van de intussen wel erg klein geworden Joodse Gemeente (ongeveer 40 leden). Als opvolger van de heer M. Druijff, de godsdienstleraar.
Een gezinsfoto uit het voorjaar van 1942. Al spoedig is er dan een oproep voor de door de Duitse maatregelen werkloos gemaakte Joodse mannen, voor een werkkamp ergens in Friesland. Het is juli 1942. Ze gaan erheen: Ru van Boelen, de broers Maurits en Arie van Gelderen en Herman Goudsmid. In september 1942 wordt men overgebracht naar

Afbeelding: Voorjaar 1942. Het gezin van Herman Goudsmid te Kampen.


|pag. 78|

Westerbork. Het gezin van Herman wordt ook daarheen gebracht. Op een dag worden Clara en Louis opgehaald door een Nederlandse rechercheur, het kind is verrukt: rijden in zo’n mooie automobiel.
Jacques Presser schrijft erover: ‘Gezinnen werden herenigd, herenigd in de dood.’ We weten het nu: Herman is er uit gehaald, uit die trein naar het Oosten. Zijn vrouw en hun zoontje niet (Auschwitz 19-10-1942).

Herdenkingsgebed
Het herdenkingsgebed dat is uitgesproken bij de inwijding van de monumenten in Bytom en Szczedrzyk op 18 en 19 tisjrie 5750 / 17-18 oktober 1989 zegt het in een slotpassage zó:
‘Moge hun nagedachtenis altijd dicht bij ons hart blijven. Moge de herinnering aan hun aller moed, toewijding en goedheid weerspiegeld worden in onze levens en daden. Moge hun zielen opgenomen zijn in de bundel van het eeuwige leven.

Jaap van Gelderen (die de reis naar Polen onlangs, meemaakte).

Afbeelding: Szczedrzyk (Polen). Het monument op de Roomskatholieke begraafplaats voor de in deze omgeving omgekomen Nederlandse Joden.

____________
Gelderen, J. van (1989) De jongens en mannen van de Koselgroep. Ijsselakademie, 12 (4), 74-78.

Category(s): Kampen
Tags: , ,

Comments are closed.