Iets omtrent het Stadregt van Hasselt


|pag. 100|

IETS

OMTRENT HET

STADREGT VAN HASSELT.

_________

 

     Hasselt heeft stadregt erlangd bij Brief van Hendrik van Vianden, Bisschop van Utrecht, in den Jare 1252.
     De Bisschop verklaart daarbij, dat hij zijne lieve burgeren in Hasselt alsulcke vrijheid, recht en magt geeft als andere burgeren hebben, als die in Deventer, Campen en Zwolle, en verder: dit is te verstaen weer saecke dat een doodtsclag gesciede in Hasselt dat weer om den hals.
     Het gecollationeerde afschrift van dezen brief is berustende in het archief der voormalige stad Hasselt.
     In dit gecollationeerde afschrift komt verder de volgende periode voor.
     »Item wat Scepen klare of gichten of uijtleggen voer recht, of voer minlijk sceijd toe sake twééen partijen, dit sal men holden van beijde ’t sijden; weert dat iement daartegen spreke en den recht of minnelijke sceijd niet holden en wolde die verbreke XX q, ende nochtens sal hij holden al sulck recht of minelijk besceijd als hem overgesecht is.’’
     De Schrijver van de Tegenwoordige Staat van Overijssel(1 [1. Deel IV, bl. 194.]) noemt dit afschrift een verward uittreksel nit twee bijzon-

|pag. 101|

dere brieven, staande in een zoogenaamd boek van Privilegiën der Stad Hasselt.
     Evenwel kent hij er zoo veel geloof aan toe, dat hij er uit aanneemt, dat Hendrik van Vianden in den Jare 1252 deze pleats met Stadregt beschonken heeft, en dat de stad Deventer daarop, volgens begeerte des Bisschops, die de inzettingen der Stichtste Steden zooveel doenlijk gelijkvormig wenschte, aan die nieuwe Stad hare regten en gewoonten heeft medegedeeld.
     De costumen en willekeuren zijn vermoedelijk in schrift gebragt in het begin der vijftiende eeuw, bewijselijk uit het navolgende Statuut Van Wt to reijsen. » In ’t Jaar ons heeren MCCCC en een en twintich des Woensdaghe nae Paeschen ouerdroegen die ghemene Scepene en Raad en Suorenen meente bi consente veele gueder ander borgere als hierna bescreven staat.
     » Van wie nederlage die men beleggen solde, item weert sake dat ijemand van onser stadwege wt gesed werde, hi weer van de Raade of van de meente en in der reijsen nederlage of gevange wierde, dat God verbede moete, weer dat men een beleggen solde en dat geld wt der stad en meente scatten solde daar sal ellick toe gelden na groete sijns guedes, woe hi dat hedde bijne of buten Hasselt geleghen.’’
     Bij de aanneming van het Landregt in 1629, waartoe ook die van Hasselt en Steenwijk verschreven waren, verklaarden Ridderschap en Steden, dat dezo twee Steden door hetzelve in privilegie ende costuijmen niet gederogeerd zouden zijn, dock het verzoek, dat hare burgers dezelfde vrijheid van arrest genieten mogten als de drie groote Steden, werd van de hand gewezen.
     De Regering van Hasselt heeft steeds beweerd, in lijfstraffelijke zoowel als in civiele zaken te vonnissen, zonder dat daarvan appel viel.
     In het archief van Hasselt zijn omtrent dat betwiste regt,

|pag. 102|

door die van Hasselt tegen Deventer staande gehouden, vele schrifturen, deductiën, beweringen enz. voorhanden; en ofschoon meermalen dit regt hun werd betwist, zoo hebben zij het tot op den Jare 1786 volgehouden en nog toen mede betoogd, eene vrije criminele jurisdictie zonder inspiering van iemand te hebben, gelijk uit de copiele bewijs-stukken, die eenige jaren vroeger aan de secretarien van Deventer, Kampen en Zwolle, in bewaring zijn gegeven, konde geblijken. Deventer daarentegen matigde zich het regt aan, dat van vonnissen, te Hasselt geveld, aldaar te appelleren viel en kwalificeerden zich als Appellants-Heeren.
     Intusschen is in het Jaar 1726 zonder tegenkanting over eene zaak, die te Hasselt gehangen had, te Deventer bij appel gevonnisd.
     Over den lijfstraffelijken regtsdwang is meermalen tusschen den Magistraat en de Hoog-Scholtussen geschil ontstaan en heeft men nu en dan aan wederzijdsche sustenuën toegegeven, onverkort partijen-regt.
     Eene eindelijke beslissing ten onderwerpe schijnt er nimmer gevallen te zijn.
     Hetgeen de Schrijver van de Tegenwoordige Staat van Overijssel, zoo als hiervoren is gezegd, een zoogenaamd boek van Privilegien enz. noemt, is mij bij het catalogiseren van het archief van Hasselt niet voorgekomen, maar wel een boek, waarin de Willekeuren, Statuten, Regten en Costumen zijn in schrift gebragt, en hetwelk dan als het Stadregt moet beschouwd worden.
     Deze Regten en Costumen schijnen, naar het letterschrift en naar een onduidelijk jaartal te oordeelen, opgesteld te zijn omstreeks den aanvang van de vijftiende eeuw.
     Het is een boek in Folio, bevattende 41 vellen zwaar perkament, de eerste tekst bijzonder duidelijk geschreven, de voorletters met rooden inkt fraai geprent, de meeste vellen zeer gaaf en geheele bladzijden gedeeltelijk en sommigen in het geheel onbeschreven.

|pag. 103|

     De band is van houten borden met rusleder overtogen, op den rug met eene koperen naald en voorts met ijzeren schroeven, waarvan één ontbreekt, zoo ook de koperen krappen.
     Op het schutblad vooraan staat het volgende:
     Promtiora sunt jura absolvendum quam ad condemnandum,
en dan
          Heimelijcken haet | Door deze drie wilt verstaen,
          Eigenbaet                | is het Roomsche Rijk ver-
          Jongen Raet            | gaen.
                    Diezelfde spreuk in t’ Latijn.
     In vroegere dagen was in de raadkamer der Stad Hasselt op een bord laatstgemelde spreuk geschilderd.
     De aanvang is: » Aldus sullen Sueeren die de Scepen keesen’’ en volgen dan de formulieren der eeden, door Scepenen, Raad, Suoren Gemeente, Kerkmeesters en Stadboden of te leggen, waarbij van laterhand ook het formulier van den eed door den Secretaris te doen.
     Op de volgende bladen staat de Index van de Hoofdstukken, in dit boek vermeld, vervolgens het Gebed en dan een afschrift van den Brief van Hendrik van Vianden, van 1252.
     De Eerste Rubriek behelst van doodslag en luidt:
     » item weerd dat een doedslag geuelle bȳnen onser Stadt dat weer om den hals desgheens die dat gedaen hadde.
     » item weert dat Scepene of Raadt doed gesclaaghen worde dat van der Stadwege roerende weer, wie dat dede die verbroke vijftich Rhijnsche Gulden en sal der Stadt eeuwelick ontbeeren.
     » item weer dat ijemende Scepene of Raed druuede, wondede of scloege, dat van der Stadswege roerende weer, dije
verbreeckt 40 q ende daer en tendens sal hi eene oeruede doen dien Scepene of raad, die hij gedruwd heeft; wolde hi des nijed doen so solden Scepene en Raad mit der meente deen man holden thend der tijd dat hi die oueruede gedaen hadde; ende weerd dat ter ijemend weer die de

|pag. 104|

oeruede nijet doen en wolde als voersch. is, dien zal de Stad geuen twijntich dusent grotes steens bȳne Hasselt te leueren.’’
     In het laatst der 16e en begin der 17e eeuw zijn er voorbeelden; dat aan twee Hoog-Scholtussen van Hasselt, als Hendrik Swaafken en Rudolf van den Clooster, wegens begane attaque op de hoogheid der Stad Hasselt, de levering van twintig duizend steen ieder is opgelegd, en dat nog wel ter voorkoming van corporele straf, prefererende in deze de Magistraat, op voorbede van de bloedverwanten, gratie voor rigeur van justitie.
     De elf eerste Rubrieken handelen alle over criminele of correctionele feiten; dan volgen onderscheidene bepalingen omtrent politiezaken en vervolgens over erfuitingen, momberstellen, testamenten, manier van procederen en andere civile regten.
     De ampliatiën en reductiën van sommige bepalingen zijn tot op het begin der 18e eeuw steeds in dit boek opgenomen. Vele costumen en ordinantiën van Regte zijn oorspronkelijk bij Schepenen, Raad en Gezworene gemeente gestatueerd.
     Enkele zijn overgenomen uit het Deventer Stadregt.
     Het jongste Statuut is van 1 Novbr 1716, waarbij, bij interpretatie van de wettelijke bepalingen van 16 Februarij 1615, bij Raad en Meente werd verstaan, dat die erfenissen der kinderen en in haar meerderjarigheid stervende hier niet uitgesloten is, maar die zoowel als van de minderjarige devolveert op derzelver levende vader of moeder, omdat hier alleen gezien wordt op de naasten in den bloede, dat die ook de naasten sijn tot t’ goed, zonder consideratie te nemen waar t’ selve heen gekomen is. Een bijzonder artikel behelst, dat, wanneer een Proost- of Abdissen- man een vrouw neemt, en uit dien echt kinderen geboren worden binnen de vrijheid der Stad Hasselt, deze kinderen horig zijn, en gaan naar de moeder en niet naar den vader » ende

|pag. 105|

wesluden hooren in ons heren Camere daar en becroene wij ons niet mede.’’
     » Item weerd dat eenich man storve bijnen onser vrijheid wt den lande van Gelre of wt andere landen die en weer den Here gheen keur schuldig,’’ hiertegen staat in later tijd Vacat. Het slot van dit Boek of Stadregt luidt: » voert soe bidden den Scepene oren gemene burgeren dat zie dese voerss. wilkeure en ingesathe wall verstaen en ontholden willen, oppdat ze ghenen scaden en lijden. En weert dat enich burger off inwoenre misdede in andere enigen saken die hier voer nijed geschreue en sind, daar hi eenige broke mede doen mochte, dat solde hij beteren toe Scepene en Raeds kennisse van Hasselt en die selue saken sall men striven in dit boeck.’’
     Omtrent de keur en de censure van den Magistraat vindt men in het bovengemelde bock aangeteekend bepalingen geëmaneerd op den Jare 1551, vervolgens 20 Februarij 1589, 15 Januarij 1650 en laatstelijk nog op den 20 Januarij 1733, behelzende letterlijk: » 1733 20 Januarij is nevenstaande Wet (die van 15 Januarij 1650) bij de Heeren van Raad en Meente nader vastgesteld ende geresolveerd, om deselve in vervolg van tijden Pro ut jacet te observeren. Die observantie bestond daarin dat de keurmeesters geen Secretarissen tot Schepenen mogten kiezen.

F.A. EBBINGE WUBBEN.

__________
Ebbinge Wubben, F.A. (1860) Iets omtrent het Stadregt van Hasselt. VORG, 1e stuk, 100-105.

Category(s): Hasselt
Tags: ,

Comments are closed.