Inleiding

INLEIDING
 
Nadat in de jaren veertig van de negentiende eeuw sprake was geweest van een toenemend liberaal verzet tegen het bestaande politieke bestel in Nederland, deden zich aan het eind van dat decennium twee belangrijke keerpunten voor. In 1848 werd de grondwet in liberale zin gewijzigd en in november 1849 trad een ministerie aan onder leiding van de liberale voorman J.R. Thorbecke. Na de grondwetswijziging vond er een verwijdering tussen de verschillende liberale stromingen plaats. Een stroming met D. Donker Curtius als belangrijkste exponent, vond dat door het realiseren van een nieuwe grondwet de belangrijkste liberale wensen verwezenlijkt waren. De doctrinair-liberalen, die in J.R. Thorbecke hun woordvoerder hadden, meenden dat de nieuwe grondwet slechts een vertrekpunt was voor verdergaande hervormingen. Tussen deze twee polen bevond zich een grijs gebied waar doctrinair-liberalisme en conservatief-liberalisme in elkaar overvloeiden.1 [1. S.Stuurman, Wacht op onze daden. Het liberalisme en de vernieuwing van de Nederlandse staat (Amsterdam 1992) 363.] Het ontbrak in Nederland rond 1850 dan ook aan partijvorming: Vaak wordt in de literatuur over dit tijdperk de conclusie getrokken dat liberalen, die het eigen zelfstandig oordeel hoog in het vaandel voerden, niets voor organisatie voelden.2 [2. J.H. von Santen, ‘De Amstelsociëteit: liberale organisatie in de jaren 1846-1856’ in: Figuren en Figuraties. Acht opstellen aangeboden aan J.C. Boogman (Groningen 1979) 113.] De kiezersvergaderingen, die vanaf 1848 plaats vonden, waren vaak van een vaag liberale kleur en kenden een groter gewicht toe aan de persoonlijke bekwaamheid van een kandidaat, dan aan zijn beginselen.3 [3. J.C. Boogman, Rondom 1848. De politieke ontwikkeling van Nederland 1840-1858. (Bussum 1983) 75.] Na 1853 zou daar geleidelijk aan enige verandering in komen; als uitvloeisel van de politieke en godsdienstige agitatie in dat jaar ontstonden toen Kiesverenigingen van een duidelijker politieke kleur.

In dit onderzoek staat de ontwikkeling centraal die de Zwolse liberale beweging doormaakte tussen 1848 en 1853. De twee jaartallen begrenzen een periode waarin veel staatkundige zaken in een stroomversnelling raakten. Een periode waar met name het ministerie-Thorbecke zijn stempel opdrukte. De vragen waar gepoogd wordt een antwoord op te vinden zijn: Hoe reageerden de Zwolse liberalen op het aantreden van een regering onder leiding van Thorbecke? Leidde het aantreden van de liberale voorman tot een verwijdering tussen de verschillende politieke stromingen onder de kiezers?
Bij gebrek aan politieke partijen vond het debat plaats in de pers en op de algemene kiezersvergaderingen. In Zwolle vervulde het liberale blad Overijssel een belangrijke rol in het openbare politieke leven. De koers van dit blad tussen 1848 en 1853 komt dan ook uitvoerig aan de orde. Daarnaast staan de kiezersvergaderingen in Zwolle in deze periode centraal. Het gaat daarbij met name om de bijeenkomsten die voorafgaande aan Tweede-Kamerverkiezingen werden gehouden.

Aangezien het liberalisme rond 1850 voor een relatief belangrijk deel een zaak was van de gezeten burgerij in het oosten en het noord-oosten van het land, kan een onderzoek naar deze politieke stroming in Zwolle volgens mij zinvol zijn. Interessant daarbij is dat zowel de politiek aanvoerder van de liberalen, Thorbecke, als de literaire leider van de romantisch-liberalen, E.J. Potgieter, uit Zwolle afkomstig zijn. Bovendien was B.W.A.E. baron Sloet tot Oldhuis, één van de belangrijkste liberale economen rond 1850, woonachtig in Zwolle. Ook door het ontbreken van gecentraliseerde partijorganisaties en door de daarmee verband houdende zelfstandigheid van de kiesverenigingen dient het onderzoek naar politieke ontwikkelingen zich te concentreren op regionaal en lokaal vlak.4 [4. Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 12, D.P. Blok ed. (Haarlem 1977-1982) ‘Beredeneerde Bibliografie’, 448.]

|pag. 1|

Category(s): Zwolle

Comments are closed.