Kampen’s Heden en Verleden


|pag. 1|

Kampen’s
heden en Verleden

door

E.D.J. DE JONGH Jr.

Met 40 Illustraties en Plattegrond.

LA RIVIÈRE & VOORHOEVE
ZWOLLE


|pag. 2|

{reclame}


|pag. 3|

KAMPEN, 14 Mei 1904.

     Indien men de stad Kampen met andere plaatsen van gelijken rang en ongeveer gelijke grootte gaat vergelijken, dan is het inderdaad opvallend, hoe weinig er op het gebied van boekwerken in deze plaats ten gerieve harer inwoners verschenen is. Hoe vele zustersteden in den lande toch genieten het voorrecht een handig Adresboek, een praktischen Gids en een goed georganiseerden Almanak te bezitten. Ongetwijfeld zal dan ook deze fraaie uitgave van Kampen, die in een bepaalde leemte voorziet, met groote belangstelling worden begroet, vooral door hen, die door een bezoek aan Kampen deze aan den breeden IJsel inderdaad schoon gelegen plaats van nabij willen leeren kennen, of voornemens zijn er zich metterwoon te vestigen. Steeds zijn wij bereid om belangstellenden kosteloos inlichting te verschaffen, waarom juist Kampen voor woonplaats bizondere aanbeveling verdient.
     Wij vertrouwen, dat menigeen zich gaarne in het bezit zal stellen van dit werkje, zoowel om de zeer lezenswaardige beschrijving van den tekst, als om de doelmatige wijze, waarop deze Gids is ontworpen en tevens met zorg uitgevoerd.

HET BESTUUR DER VEREENIGING
TOT BEVORDERING VAN HET VREEMDELINGENVERKEER
TE KAMPEN,

J.M.C. UITENHAGE DE MIST,
Voorzitter.

C.J. KOOMAN, Secretaris.


|pag. 4|

VOORBERICHT.

________

     Toen de schrijver van de hier volgende bladzijden uitgenoodigd werd en hij zich neerzette om een boekje samen te stellen, dat aan stadgenoot en vreemdeling een beeld zou vertoonen van het HEDEN en ’t VERLEDEN der stad Kampen, was hij er zich helder van bewust, dat er binnen de grenzen, die hem gesteld waren, geen sprake kon zijn van een uitvoerige beschrijving, veel minder van een volledige geschiedenis der stad. Trouwens, dit is ook het doel der uitgave niet. Dit doel is geen ander dan in ’t leven te roepen iets, dat voor iedere plaats van eenige beteekenis reeds lang bestaat, maar dat tot nog toe voor Kampen gemist werd, t.w. een Gids, die den ingezetene zoowel als den bezoeker van onze stad zou rondleiden, aanwijzen wat er te zien is en mededeelen al hetgeen een ieder, die eenig belang stelt in de stad, dient te weten. Een Gids, die tevens daarbij zou aanstippen, hoe hetgeen er tegenwoordig nog aanwezig is, er vroeger uitzag en die daarbij in korte trekken de lotgevallen der verschillende gebouwen, inrichtingen en merkwaardigheden historisch zou toelichten. Want het staat toch vast, dat, onze belangstelling in de eene of andere zaak verhoogd wordt en dat deze meer vorm en leven aanneemt, als men ook eenigszins haar historie kent. En hoewel er, in aanmerking genomen het doel en het bestek van het werkje, niet aan gedacht kon worden de geschiedenis van de stad als zoodanig te behandelen en de meer intieme historie van verschillende instellingen mede te deelen, zoo is er toch naar gestreefd, de onderscheidene zaken, die voor ingezetene en bezoeker belangrijk zijn, met zekere volledigheid te behandelen.

     KAMPEN, Mei 1904.


|pag. 5|

Afbeelding: Kampen bij avond


|pag. 6|

Afbeelding: IJselbrug


|pag. 7|

Kampen’s Heden en Verleden.

_________

KORT OVERZICHT.

______

     De stad Kampen, gelegen aan den linkeroever van den IJsel, even boven de plek waar deze rivier zich in twee armen verdeelt, die een delta omsluiten, welke het Kampereiland vormt – Kampen met haar ongeveer 20.000 inwoners mag nevens de andere Overijselsche steden met eere worden genoemd.
     Door haar eigenaardige ligging als het ware de beheerscheresse van de monden van den IJsel, is zij tevens de gelukkige bezitster van dat vruchtbare eiland, dat daar ligt tusschen de IJselarmen en de Zee, en dat bezaaid is als het ware met een menigte boerenerven, welker aantal, mèt die in de polders bewesten de stad, tot honderd klimt.
     Aan de inkomsten van dit Eiland heeft Kampen een groot deel van haar stoffelijke welvaart te danken; een welvaart, die de stad heeft in staat gesteld, tot nog toe zonder het heffen van een inkomstenbelasting, de kosten der gemeentelijke huishouding te bestrijden niet alleen, maar ook te zorgen, dat in de verstandelijke en materiëele

|pag. 8|

behoeften der ingezetenen op onbekrompene wijze wordt voorzien.
     Het zal niemand verwonderen, dat tengevolge van deze gelukkige omstandigheden steeds vele vreemdelingen zich hebben opgewekt gevoeld om binnen de muren dezer stad hun tenten op te slaan. Immers het leven is er goed en het is er goedkoop, twee dingen, die bij velen, wien het overigens vrij onverschillig is waar ze zich vestigen, den doorslag geven.
     Maar ook de ingezetenen zelve doen hun best tot bevordering van den bloei der stad, hetgeen blijkt uit de verschlllende inrichtingen van nijverheid, die hier worden gevonden. Het is mijn doel niet deze alle op te noemen, maar ik mag toch niet nalaten te wijzen op de talrijke sigarenfabrieken, machine- en emailleer-, azijn- en papierfabrieken, de scheepstimmerwerven, de boek- en steendrukkerijen, de meubelfabrieken en de steenbakkerijen, die hier worden gevonden, om niet te spreken van de vele werkplaatsen van ambachtsnijverheid en van de talrijke winkels en magazijnen, die hoofdzakelijk op de Oude Straat worden aangetroffen.
     Maar ook voor de verstandelijke ontwikkeling wordt uitnemend gezorgd; de vele inrichtingen van onderwijs kunnen hiervan getuigen. Kampen bezit een bloeiende gemeentelijke hoogere burgerschool met bijna honderd leerlingen; een stedelijk en een bijzonder gymnasium; een meisjesschool voor meer uitgebreid lager onderwijs; een burgeravondschool en een teekenschool, beide tot opleiding van ambachtslieden, en verder de noodige openbare en bijzondere lagere scholen, een muziekschool en wat dies meer zij. Bovendien zijn binnen haar muren gevestigd de Hoofdcursus tot opleiding van officieren, het Instructiebataljon tot vorming van korporaals bij de Infanterie, alsmede de Theologische School der Gereformeerde Kerken, die juist in dit jaar (1904) haar vijftigjarig bestaan hoopt te herdenken en te vieren.
     We besluiten dit korte overzicht met op te merken, dat Kampen te allen tijde een belangrijke rol in de geschiedenis van het gewest, waartoe het behoort, heeft

|pag. 9|

Afbeelding: IJsselkade

|pag. 10|

Afbeelding: Societeit ,,’t Collegie’’ met Postkantoor.

Afbeelding: Koornmarktspoort (stadszijde) en Hoofdcursus.


|pag. 11|

gespeeld; dat ze een der oudste leden van het Hanseverbond is en dat haar handel gedurende eeuwen van groote beteekenis is geweest, zoodat ze haar schepen uitzond naar afgelegen zeeën, en handelshuizen vestigde in verre landen.

_______

     Den reiziger, die met de Nederl. Centraalspoor aan het station Kampen aankomt, zal de aanblik op de stad niet tegenvallen. Een lange huizenrij strekt zich uit aan de overzijde der rivier en het grillig silhouet daarvan wordt verlevendigd door de torens en spitsen, die zich daarachter verheffen.
     Al stadwaarts gaande, bemerken we allereerst aan onze rechterhand vlak tegenover de brug

de Buitensocieteit,

die er met haar lommerrijken tuin vriendelijk en gezellig uitziet en tot een bezoek uitnoodigt. Gedurende de zomermaanden worden hier des Woensdagsavonds, alsmede des Zondags zoowel ’s middags als ’s avonds muziekuitvoeringen gegeven, die steeds veel bezoekers trekken. Van het terras vóór het gebouw en in den tuin heeft men een prachtig gezicht op de stad en op de rivier. Vreemdelingen hebben hier vrijen toegang, terwijl de stadgenooten zich dien voor zichzelve, hun vrouwelijke en mannelijke huisgenooten – de laatsten beneden de 16 jaar – kunnen verzekeren tegen een contributie van f 6.- per jaar.
     Niet altijd heeft men hier rustig kunnen nederzitten en luisteren naar de tonen van vreedzame muziek. Deze plek toch is dikwijls het tooneel geweest van krijgsrumoer en wapengekletter; het was in de dagen, toen hier een versterkte schans of fort lag, in 1589 opgericht om de brug en den toegang tot de stad te bestrijken. In 1673 werd deze schans gedeeltelijk door de Franschen geslecht en in 1686 kreeg ze een herberg binnen haar wallen, vanwaar de trekschuiten naar Zwolle afvoeren. In 1792 werd ze geheel afgebroken en in 1835 werd op de plaats, waar ze gestaan had, een stads-herberg gebouwd, die later in de tegenwoordige Buitensocieteit is herschapen.

|pag. 12|

De Brug,

die we nu overgaan, van ijzer gebouwd op steenen pijlers, is in haar soort een fraai bouwwerk. Aan de landzijde vertoont zij het beeld van de Kamper Stedemaagd, aan de stadszijde een beeld, dat den Landbouw voorstelt. Beide zijn vervaardigd door den beeldhouwer JOSEPH GRAVEN van ’s Hertogenbosch. Deze brug, den 5en Januari 1874 voor het verkeer geopend, terwijl er den 29en Oct. 1872 de eerste steen van is gelegd, heeft gekost de som van f 368.829.-.
     Sinds 1448 lag op deze plaats een houten brug, waarvan reeds in 1451 een groot gedeelte wegsloeg en die na dien tijd herhaaldelijk is geteisterd door watervloed, storm en ijsgang. In 1637 was men zelfs genoodzaakt een geheel nieuwe brug te maken, die met haar houten jukken als een vermaarde constructie gold, maar die evenals haar voorgangster telkens aan verschillende rampen ten prooi was en daarom vele malen moest worden vernieuwd en hersteld.
     Na de brug overgewandeld en ons vermeid te hebben in het inderdaad heerlijke riviergezicht, dat men vandaar zoowel aan de linker- als aan de rechterzijde geniet, zijn we gekomen op

de IJselkade.

     Vóór ons, iets naar rechts, zien we de Societeit ‘‘het Collegie’’, een gebouw niet zonder architectonische waarde, in 1887 gesticht naar het ontwerp van den architect EVERT BREMAN, waaraan door de jury van de prijsvraag, die voor dat doel was uitgeschreven, de bekroning was toegekend. Daarnaast ligt het nieuwe Postkantoor, eerst dit jaar geopend, maar welks hoofdgevel en -ingang men moet zoeken aan de Oude Straat. Ontworpen door den rijksbouwmeester C.H. PETERS, is het een smaakvol en sierlijk gebouw, hoewel, naar onze bescheiden meening, deze alleszins bekwame architect wel eens gelukkiger composities heeft in het leven geroepen.
     Linksom slaande, wandelen we langs een lange huizenrij,

|pag. 13|

Afbeelding: Koornmarktspoort, (Rivierzijde).


|pag. 14|

Afbeelding: Bovenkerk.


|pag. 15|

waarin we de Israëlietische Synagoge opmerken, die overigens echter niets bijzonders oplevert. Hier en daar ontwaart men nog gedeelten van den ouden stadsmuur, waartegen deze huizen gebouwd zijn, een overblijfsel van de vestingwerken, die in 1580 zijn gemaakt naar de ontwerpen van den bekwamen vestingbouw kundige ADRIAAN ANTHONISZOON, tevens burgemeester van Alkmaar. –
Weldra zijn we genaderd aan de nette sigarenfabriek van de firma J.H. Van Hulst en daarnaast ziet men een oude witte poort

de Koornmarktspoort

genoemd. Deze dagteekent uit de XIVe eeuw en is vooral dáárom belangrijk, omdat ze in vorige eeuwen den hoofdtoegang tot de stad vormde. Destijds was vlak tegenover deze poort een pontveer, dat alleen toegang tot de stad verleende van de overzijde der rivier. Deze toestand duurde – gelijk wij gezien hebben – tot 1448, toen door het bouwen van een vaste brug de hoofdtoegang tot de stad verlegd werd. Dat de poort wit is gemaakt, is met opzet geschied, opdat de schippers op de rivier des te beter zouden kunnen zien, waar ze met hun schepen moesten aanleggen. Aan de rivierzijde heeft zij twee zware ronde torens met hooge pyramidaalvormige daken.
Gedurende de zomermaanden strekt de bovenverdieping van deze poort tot huisvesting van een detachement huzaren, dat hier ieder jaar wordt heengezonden ten behoeve van het rijkunstig onderwijs van de officieren van het garnizoen en van de onderofficieren van

den Hoofdcursus.

     Zoo zijn wij ongemerkt genaderd tot deze inrichting van opleiding voor officieren, die gevestigd is in het groote gebouw, dat wij, zoodra wij de poort zijn doorgegaan, aan onze linkerhand ontwaren. Het plein, waarop het staat, is de Koornmarkt, waarop reeds sinds het laatst der XIVe eeuw markt wordt gehouden. Het deel van het gebouw, waar het balcon aanwezig is, diende in 1809 tot verblijf van koning Lodewijk Napoleon, die toen onze

|pag. 16|

stad bezocht. Dat huis was daartoe welwillend afgestaan door den toenmaligen bewoner, den Franschen predikant SERRURIER, en op genoemd balcon waren in den namiddag van den 16en Maart van dat jaar zes muzikanten uit Zwolle geschaard om den Koning op muzikale wijze te verwelkomen.
     Deze inrichting van militair onderwijs wordt door de stad zéér op prijs gesteld, daar zij met haar 17-tal officieren- en burgerleeraren en haar ongeveer 120-tal leerlingen niet alleen den ingezetenen veel stoffelijk voordeel oplevert, maar ook het leven in Kampen verlevendigt en verrijkt.
     Uitwendig vertoont het gebouw niets bijzonders; van binnen bevat het de noodige zalen en kamers, die er over ’t algemeen eenvoudig uitzien, terwijl meer zorg is besteed aan de groote eetzaal en de cantine, waarvan de laatste vooral een zeer gezellig aanzien heeft. Maar één zaak is er, waarop in ’t bijzonder de aandacht dient gevestigd te worden: het is het museum voor Indische Land- en Volkenkunde, bekend onder den naam van ,,Ethnographische Verzameling’’, dat op de zolders van het Hoofdcursusgebouw een al te bekrompen plaats heeft gevonden. ’t Is te hopen, dat aan dit museum te eeniger tijd een meer waardige plaats moge worden toegewezen, en dat de toegang voor het publiek gemakkelijker worde gemaakt; dàt voorzeker zou een voldoening zijn voor den gepensioneerden kapitein van het O.I. leger H.T. VAN IJSSELDIJK, tevens leeraar aan den Hoofdcursus, door wiens onvermoeiden ijver deze ,,Verzameling’’ is aangelegd, en die door zijn voortdurende zorgen het museum in de vier jaren van zijn bestaan reeds zulk een groote uitbreiding mocht zien verkrijgen.
Veel en velerlei is hier te zien: Indische wapenen, waaronder zeer kostbare; bentings en blokhuizen in miniatuur; afgodsbeelden; afgietsels van beeldhouwwerken, o.a. van den beroemden Boro-Boedoer….. maar waar zou ik beginnen en waar zou ik eindigen, indien ik de verschillende rubrieken ook maar wilde aanstippen! Het zij genoeg er hier de aandacht op gevestigd te hebben; het museum is inderdaad waardig in ruimeren kring bekend te zijn.

|pag. 17|

Afbeelding: Interieur Bovenkerk.


|pag. 18|

Afbeelding: Grafkapel van Rutgher van Breda in de Bovenkerk


|pag. 19|

     De Hoofdcursus is opgericht in 1869 en werd toen gevestigd te Maastricht, maar in 1877 werd hij naar Kampen overgebracht, terwijl in 1890 een dergelijke inrichting, die in Den Bosch gevestigd was, met die van Kampen werd vereenigd, waardoor deze een groote uitbreiding onderging. De cursus duurt twee jaar; aan ’t hoofd staat thans de Luitenant-kolonel H.A.J.A. TIMMERMAN.
     In 1894 is het 25-jarig bestaan der inrichting luisterrijk gevierd, bij welke gelegenheid de burgerij van Kampen haar een geschenk aanbood, bestaande in een olieverfportret van H.M. de Koningin, geschilderd door onze begaafde landgenoote Mejuffrouw THÉRÈSE SCHWARTZE.
     Een groot aantal officieren, die het Vaderland, hetzij hier te lande, hetzij in Indië, met eere gediend hebben of nog dienen, heeft hier zijn opleiding genoten. Eén naam slechts zal ik noemen, het is die van den alom geëerden opperbevelhebber in Atjeh, generaal J.B. VAN HEUTSZ. Voorts hebben twee en zeventig van hen de Militaire Willemsorde verworven. En eindelijk zij hier een stille en eerbiedige hulde gebracht aan de nagedachtenis van de vijf en twintig officieren, hier opgeleid, die hun leven hebben gelaten in den strijd voor Koning of Koningin en Vaderland!
     Hebben we een oogenblik stil gestaan bij de opleidingsschool voor den strijd tegen aardsche machten en vijanden, we wenden ons nu naar het in de onmiddellijke nabijheid gelegen gebouw, waar men wordt toegerust tot een strijd van gansch anderen, van geestelijken aard; ik bedoel de

St. Nicolaas- of Bovenkerk.
     Wij zagen haar reeds in de verte aan de overzijde der rivier; thans zullen wij haar meer van nabij beschouwen. En ze verdient dit ten volle, want het is een merkwaardig, ik durf zeggen het merkwaardigste gebouw van de stad.
Een bouwwerk, dat reeds meer dan vijf eeuwen heeft verduurd en zich nog altijd fier en statig aan ons vertoont.
o Zeker! het is – vooral uitwendig – niet meer wat het eens geweest is; de tand des tijds heeft er aan geknaagd, onkundige verbouwers hebben het van veel schoons

|pag. 20|

beroofd, maar desniettemin is ze nog mooi onze oude St. Nicolaaskerk; vooral het koor, dat mèt het transsept een kleine 20 jaar geleden in zijn ouden luister is hersteld!
     Een bezoek aan de kerk zal niemand berouwen; de koster Bos – Vloeddijk No. 58 – of de onderkoster Hoogenkamp – Vloeddijk No. 21 – wil er u gaarne rondleiden. De kerk is zonder den toren 70 meter lang en zonder de portalen 34 meter breed. De hoogte van den vloer tot den onderkant der gewelven van den middenbeuk is 25 meter, terwijl de zijbeuken juist half zoo hoog zijn. De toren is ongeveer even hoog als de kerk lang is, dus ten naastenbij 70 meter zonder het kruis. De kerk heeft vijf beuken of schepen, die alle met steenen kruisgewelven zijn overdekt, en is gebouwd in den symbolischen vorm van een Latijnsch kruis, zoo kenmerkend voor de middeleeuwsche kerken.
     Hoewel het gebouw vrij sober is wat het ornamenteele gedeelte betreft en den rijkdom van beeldhouwwerken mist, dien men elders wel aantreft, is toch het inwendige van ongemeene schoonheid. De hoog-opschietende pijlers, de golvingen der gewelfvakken, de spelingen der gewelfribben, vooral in het rijker behandelde koor, kunnen niet nalaten ons schoonheidsgevoel te streelen.
     In dit koor valt op te merken een drietal zandsteenen zetels, waarop vroeger de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders plaats namen, welke zetels van prachtige, hoewel beschadigde, Gothische overhuivingen zijn voorzien.
Het koor is omgeven door een krans van dertien grafkapellen, waarin het gebeente van voorname oude familiën rust, sommige voorzien van wapens en afgesloten door ijzeren hekken. In één dezer kapellen vindt men een fraai wit marmeren epitaaf, voorzien van een lang Latijnsch opschrift, dat in hoogdravende bewoordingen de deugden verkondigt van den man, die hier begraven ligt, RUTGER VAN BREDA, secretaris van Kampen en griffier van de Staten van Overijsel, gestorven den 19en Januari 1693, alsmede van zijn echtgenoote, in 1703 overleden en eveneens hier begraven.
     Het koor is van het ruim der kerk afgesloten door

|pag. 21|

middel van een houten koorhek, dat fraaie koperen balusters bevat. De vervaardiger hiervan is niet bekend, maar wèl weten we, dat men er aan begonnen is te werken den 12en Maart 1552 en dat het bekostigd is uit een legaat, groot 340 goudgulden, aan de kerk vermaakt door een zekeren WEYME VAN DER STRAETEN, den 20en Februari 1550 overleden. Aan de kerkzijde vertoont het zes boogvelden met de voorstellingen van de vier Evangelisten en van Mozes en (waarschijnlijk) Elia, terwijl wij aan de koorzijde een gelijk aantal boogvelden opmerken, die met fraai gesneden rankenornament zijn gevuld.
     De preekstoel is bijzonder merkwaardig en zeldzaam; hij is niet zooals gewoonlijk van hout, maar van zandsteen vervaardigd en vertoont de rijke en weelderige vormen van de Gothiek van het laatst der XVe eeuw. De eerste Gereformeerde predikant, die hem heeft beklommen, was Caspar Holstech; het was in het jaar 1580, toen deze kerk aan de Hervormden tot het houden van hun godsdienstoefeningen werd afgestaan. Prachtige koperen kronen hangen in deze kerk, meesterstukken van geelgietersarbeid; daar ze echter voor kaarsverlichting zijn bestemd en andere lampen niet aanwezig zijn, kan er in dit gebouw niet anders godsdienstoefening worden gehouden dan bij daglicht.
     Het fraaie orgel is gemaakt van 1670-1676 door JOHAN SLEGER ter vervanging van een ander, dat in 1629 door JAN MORLET op stadskosten geheel was hersteld. Het vertoont uitwendig de weelderige vormen van den stijl Lodewijk XIV, terwijl het ook als muziekinstrument met zijn vollen, zwaren toon van groote waarde is. In 1866 is het geheel vernieuwd door den Kamper Orgelmaker Z. VAN DIJK.
     De gestoelten, vroeger in de kerk aanwezig, die de stijlen van vier eeuwen vertegenwoordigden en die óók deswege de aantrekkelijkheid en het schilderachtige van het inwendige verhoogden, ze zijn vóór eenige jaren, helaas! verwijderd, om plaats te maken voor de tegenwoordige, met den aard van het gebouw gansch niet overeenkomende, zitbanken.
Tot het verdwenene behoort ook het fraaie schepengestoelte, in 1630 door DIRCK EGBERTSEN BISSCHOP vervaardigd.

|pag. 22|

     Eveneens zijn verdwenen de vensters van gebrand glas, die eertijds het gebouw opluisterden. Zoo was er een groot venster in den Noordelijken dwarsbeuk, een geschenk door Koning Filips II in 1566 aan de kerk vereerd. Maar al zijn die gebrandschilderde vensters niet meer aanwezig, de bij de restauratie in het koor en het transsept geplaatste ramen met hun zacht gekleurd glas in lood gevat, vergoeden eenigszins dat gemis en brengen een aangenamen indruk teweeg.
     De gewoonte van in de kerken te begraven heeft zich ook hier niet onbetuigd gelaten, daarvan spreken u de vele grafzerken, waaronder zeer mooie, waarmede de vloer als het ware is geplaveid; daarvan spreken de grafkapellen in het koor, waarvan ik reeds gewaagd heb; daarvan getuigt het sobere monumentje, dat zich bevindt aan den buitenmuur tusschen het koor en het Zuidelijk portaal en dat gewijd is aan den Vice-admiraal JAN WILLEM DE WINTER, overleden te Parijs den 2 Juni 1812. Evenwel niet ’s mans lijk is hier bijgezet, maar zijn hart, dat besloten is in een groen marmeren urn, die rust op een rood marmeren onderstel, dat door een console onderschraagd wordt. Het monumentje bevat voorts een Latijnsch opschrift, dat vertaald aldus luidt: De IJsel heeft hem zien geboren worden; de Seine heeft hem zien sterven en vereert zijn naam met een roem, die zal voortleven.
     DE WINTER was een geboren Kampenaar en had in 1761 het levenslicht aanschouwd. In den laatsten zeeslag, die door de Nederlanders geleverd is, nl. in 1797 tegen de Engelschen bij Kamperduin, werd hij geslagen en gevangen genomen.
     De oorsprong van deze kerk verliest zich in de grijze middeleeuwen. Zóóveel is zeker, dat men in de eerste helft der XIVe eeuw bezig was te bouwen en wel onder leiding van de gebroeders CHRISTIAAN en HERMAN, ,,steenmesselers,’’ terwijl wij in 1369 den bouwmeester RUTGHER MICHIELSZOON VAN CEULEN met de leiding van den bouw zien belast. De geschiedenis van de kerk verder te verhalen ligt buiten het bestek van dit werkje; alleen zij nog het volgende vermeld: De tegenwoordige toren dagteekent

|pag. 23|

Afbeelding: Theologische School (Naar teekening van den Schrijver.)


|pag. 24|

Afbeelding: Schoorsteenmantel in het Oude Stadhuis.

Afbeelding: Oude Stadhuis.


|pag. 25|

van 1516, toen hij door MR. CLEMENT VAN DER GOUWE werd gebouwd ter vervanging van zijn voorganger, die zóó bouwvallig was geworden, dat hij moest worden afgebroken. In 1611 werd hij belangrijk hersteld, maar in den loop der XVIIe eeuw begon hij scheef te zakken en wel zóó onrustbarend, dat verschillende architecten van naam, die men raadpleegde, geen beteren raad wisten te geven dan hem af te breken. Zóóver kwam het echter niet: een zekere architect uit Amsterdam, JAN DE JONGE geheeten, wist in 1685 op vernuftige wijze den toren recht te zetten en zooals deze hem toen heeft gezet staat hij nog. In den toren hangen twee klokken van zeer fraaien toon, in 1482 gegoten door den hoogst bekwamen en wijd vermaarden Kamper klokkengieter GEERT VAN WOU; verscheidene klokken, door dezen meester gegoten, galmen nog heden ten dage ver in Duitschland, ja tot in Denemarken toe!
     Het eerste gebouw, dat onze aandacht vraagt in de Oude Straat, waarheen we ons nu wenden, is

de Theologische School,

en dit niet zoozeer om het gebouw zelf – want op bouwkundig schoon kan het geen aanspraak maken – als wel om de instelling, die het huisvest. Deze inrichting dient tot opleiding van predikanten in de Gereformeerde Kerken, en groot is het aantal dergenen, die van hier uit de kerken zijn ingegaan en deze met eere hebben gediend en nòg dienen. De kweekelingen dezer school hebben hun arbeidsveld gevonden niet alleen in ons land, maar ook in Duitschland, Indië, Amerika en Zuid-Afrika. Zooals reeds is opgemerkt, zal deze inrichting in dit jaar haar vijftig-jarig jubileum vieren. Ook zij draagt niet weinig bij tot versterking van de intellectueele en materieele krachten der stad en dat dit door de ingezetenen wordt gewaardeerd bewijst wel het feit, dat haar bij haar veertigjarig bestaan door de burgerij een geschenk werd vereerd, bestaande in een boekenkast, vervaardigd door den meubelmaker E.G. ENGELEN naar het ontwerp van schrijver dezes.
     De Theologische School staat onder het bestuur van

|pag. 26|

tien curatoren, door de Synode benoemd; het onderwijs wordt gegeven door vier hoogleeraren en drie lectoren, terwijl het aantal studenten thans 24 bedraagt. Ze bezit een belangrijke bibliotheek.
     Toen in 1834 de uit de Nederlandsche Hervormde Kerk uitgeleide gemeenten behoefte hadden aan eigen leeraren – want slechts een zestal predikanten was met de Afscheiding medegegaan – rees al dadelijk de vraag: van waar die te bekomen? Geen ander antwoord was mogelijk dan dat de uitgetreden predikanten zelve de opleiding ter hand namen. Dit geschiedde dan ook op verscheidene plaatsen en hieruit concentreerden zich langzamerhand drie inrichtingen: te Groningen, Hoogeveen en Arnhem, die echter niet aan de wetenschappelijke eischen voldeden. Dringend werd de behoefte aan eenheid van opleiding gevoeld en toch duurde het, tengevolge van allerlei omstandigheden, tot 1854 eer het daartoe kwam. In dit jaar toch besloot de Synode tot oprichting van een Theologische School en wees Kampen als de plaats der vestiging aan.
Den 6en December 1854 werd zij geopend met 37 leerlingen, terwijl de lessen werden gegeven door een viertal leeraren:
DE HAAN, VAN VELSEN, BRUMMELKAMP en DE COCK. Een college-gebouw had men nog niet, het onderwijs werd gegeven aan de woningen der docenten. Eerst in 1870 werd het tegenwoordige gebouw gesticht, dat in 1894 meer naar de eischen des tijds werd ingericht en een aanmerkelijke uitbreiding onderging. Dit was mede een gevolg van een reorganisatie, die werd getroffen door het opheffen van de z.g. literarische afdeeling en het oprichten in de plaats daarvan van een volledig gymnasium. Tevens werd er een verandering gebracht in de wijze van examineeren; geschiedde dit tot nu toe eenmaal in het jaar bij het einde van den cursus, voortaan zou dit plaats vinden op de wijze gelijk dit aan de universiteiten de gewoonte is.
     Pogingen, herhaalde malen aangewend, om de Theologische School met de Vrije Universiteit te Amsterdam te vereenigen, hebben gefaald, en het heeft er allen schijn van, dat dit in afzienbaren tijd niet zal geschieden. Toch

|pag. 27|

Afbeelding: Nieuwe Markt met den Nieuwen Toren.


|pag. 28|

Afbeelding: Postkantoor

Afbeelding: Kazerne Instructie-Bataljon.


|pag. 29|

heeft de School tengevolge van deze vereenigingsplannen een crisis doorleefd, die een wisseling van hoogleeraren en een vermindering van studenten heeft tengevolge gehad. Evenwel moet men bij het beoordeelen van het aantal studenten in aanmerking nemen, dat zij, die vroeger als z.g. literarische studenten waren ingeschreven, thans gymnasiasten zijn.
     Het gymnasium, aan de Theologische School verbonden en in een deel van hetzelfde gebouw gehouden, bezit het jus promovendi1 [1. het recht om graden toe te kennen voor de Universiteit] en telt thans 48 leerlingen, die niet alleen voor de Theologie, maar ook voor alle andere faculteiten worden voorbereid. Beide inrichtingen van onderwijs zijn opgericht en worden in stand gehouden uitsluitend door vrije giften van de leden der Gereformeerde Kerken zonder eenige hulp hoegenaamd van de burgerlijke overheid.
We zullen nu

de Oude Straat,

waarin we ons reeds bevinden, tot het einde toe doorwandelen. Ze is de winkelstraat bij uitnemendheid; bijna huis aan huis vindt men grootere en kleinere magazijnen en winkels, waar men te kust en te keur zijn kooplust kan bevredigen. Aan het noemen van de namen der voornaamste eigenaars zullen we ons maar niet wagen; aan het einde van dit werkje trouwens kan men ze in de advertenties vinden. Liever zullen we ons eenige oogenblikken bezighouden met het oude en nieuwe bezienswaardige, dat zich in deze straat voordoet. In de eerste plaats

de Overdekte Botermarkt

aan onze linkerhand even aan deze zijde van het Stadhuis.
’s Maandags, op welken dag de weekmarkt gehouden wordt, heerscht hier een groote drukte, want de boeren van het Eiland en uit den omtrek brengen hier dan hun boter ter markt, die naar wijd en zijd verzonden wordt, want de Kamper boter is beroemd. Op andere dagen worden op deze zelfde plaats groenten en fruit ten verkoop aangeboden.

|pag. 30|

     Vóór deze overdekte markt gebouwd werd – niet vele jaren geleden – was deze plaats met boomen beplant; vandaar de naam Plantage, dien men er nog steeds aan geeft. Doch oorspronkelijk was ze bebouwd met huizen, die in 1708 zijn afgebroken. De oorzaak hiervan was, dat de ingezetenen door de bezetting van de stad door de Franschen in 1672 en ’73 zoodanig uitgezogen en verarmd waren, dat velen hun woonplaats verlieten en hun huizen maar aan hun lot overlieten, onbewoond en onverzorgd. Dit was ook het geval met de huizen, die op deze plaats stonden; het gevolg was, dat ze bouwvallig werden, en toen de eigenaars, ook op het bevel van de overheid om ze te herstellen, niet terugkwamen, wist men niets beters te doen dan ze af te breken.
     Van meer belang is het gebouw, dat we nu aan onze rechterhand opmerken, n.l.

het Raadhuis.

     Ik zeg niet te veel wanneer ik beweer, dat het een der merkwaardigste gebouwen van ons land is. Niet om zijn grootte of de grootschheid en de pracht van het uitwendige, want ’t is een gebouw van zeer bescheiden afmetingen, maar omdat het inwendige kunstschatten bevat, zooals er weinig gevonden worden. Wij zullen er dan ook met eenige uitvoerigheid bij dienen stil te staan.
     Men ziet al dadelijk, dat het gebouw uit een ouder en een nieuwer gedeelte bestaat; het laatste is het tegenwoordige Stadhuis, het eerste is het z.g. Oude Raadhuis.
     Het eigenlijke Stadhuis had in vroegere eeuwen een geheel andere bestemming; het werd toen gebruikt als Stads-wijnkelder of wijnhuis. Daar kwamen de burgers gezellig samen, terwijl er tevens gelegenheid was om wijn te drinken; daar kwamen ook de leden der stads-regeering bijeen op een glas wijn; gewichtige vergaderingen werden er gehouden; men ontving er vorsten en vreemde gezanten; de landerijen werden er verpacht, enz. Wie in den wijnkelder of in de nabijheid er van vocht moest een dubbele boete betalen. De tapper van den wijn, die den kelder

|pag. 31|

Afbeelding: Voormalige Hagenpoort met den toren van de R.K. kerk.


|pag. 32|

Afbeelding: Vloeddijk en Burgwal


|pag. 33|

en de buffetten van de stad pachtte, werd de ,,kistenzitter’’ genoemd, naar de hokken of kisten, waarin de wijn geborgen was.
     In ’t laatst der XVIe eeuw veranderde het gebouw van bestemming; het werd toen geheel verbouwd om met het daarnaast gelegen oudere gedeelte het Stadhuis van Kampen uit te maken. In 1607 en 1628 werden er weder groote veranderingen in aangebracht. In 1740 werd het opnieuw geheel verbouwd en werden de gevels aan de Oude Straat afgebroken en door een nieuwen voorgevel vervangen. In het gewaad, waarin het zich thans vertoont, werd het gestoken in de jaren 1830-’35, waardoor het gebouw zijn oorspronkelijke karakter geheel verloor.
     Het Oude Raadhuis ziet er uitwendig nog nagenoeg uit, zooals het omstreeks 1850 uit de handen der bouwers is voortgekomen. Evenwel niet inwendig, want op Vastenavond van het jaar 1543 gebeurde het, dat eenige stadsdienaars, daartoe van de Raad vergunning gekregen hebbende, gezellig bijeen waren onder het genot van een kanne biers in het zg. waeckhuys of wachthuis, gelegen op de onderste verdieping van het Oude Raadhuis, en dat gebruikt werd tot wachthuis van de burgerwacht, commissariaat van de politie, zouden we thans zeggen. Terwijl deze mannen daar zaten bier te drinken en misschien wel – wie zal het zeggen! – onder den invloed daarvan waren geraakt, stookten zij het vuur onder den schoorsteen te sterk aan; er ontstond brand, en weldra stond het schoone raadhuis in lichter laaie. Van binnen brandde het geheel uit en ook het dak werd vernield, maar de buitenmuren bleven voor het grootste gedeelte staan; alleen de kruiskozijnen van de eerste verdieping en de balustrade boven de kroonlijst moesten worden vernieuwd. De gevels, zooals wij die nu nog zien, dagteekenen dus grootendeels van voor den brand.
     Het dak van den schepentoren achter het Raadhuis werd ook door het vuur aangetast, zoodat de klok naar beneden viel en terecht kwam op een gewelf, dat daardoor scheurde, welke scheur nu nog te zien is. Men behoefde echter alleen de spits en de bovenste balustrade van den

|pag. 34|

toren te vernieuwen, zoodat ook het muurwerk van den toren nog uit de XIVe eeuw dagteekent.
     Vroeger bezat het Oude Raadhuis van buiten een ingang, waartoe een trap met bordes, die er met haar pilasters, wapenschilden en leeuwen bijzonder sierlijk moet hebben uitgezien, toegang verleende. Deze mooie trap moest in 1791, bij ’t verbreeden van de straat, plaats maken voor een andere van nuchtere opvatting, die, evenals het ingangspoortje zelf, bij de restauratie van 1899, geheel verdwenen is.
     Opmerking verdient het rijk gesmeedijzeren hek- of traliewerk, dat voor een van de kruisvensters uitspringt en dat vroeger als pui dienen moest om van daar af den volke de gewone afkondigingen te doen; voorts de zes beelden aan den gevel, zich bevindende in even zoovele nissen, en rustende op rijk gebeeldhouwde Gothische kraagsteenen, overhuifd door even mooie zandsteenen baldakijnen.
Deze beelden stellen voor: Keizer Karel den Grooten, Alexander den Grooten, de Matigheid, de Trouw, de Gerechtigheid en de Liefdadigheid. Op de hoeken heeft men uitgebouwde zandsteenen hoektorentjes, onderling verbonden door een zandsteenen balustrade.
     Gaan we nu den hoek om, dan worden we getroffen door den fraaien topgevel met zijn sierlijken uitgebouwden schroefvormigen schoorsteen. Deze gevel is, met de overhuivingen boven de beelden aan den voorgevel en andere bouwdeelen, mede in 1899 gerestaureerd en tot den oorspronkelijken toestand teruggebracht. Tegen dezen gevel stond sedert 1548 de kaak, waarop misdadigers werden te pronk gesteld, maar die in ’t laatst der XVIIIe eeuw werd weggenomen; oorspronkelijk stond deze kaak op de Koornmarkt.
     Aan den achtergevel merken we vóór een der vensters een pui op van ijzerwerk, gelijk er een aan den voorgevel zit, schoon minder rijk bewerkt, terwijl de sierlijke Schepentoren de schoonheid van het uitwendige verhoogt. In dezen toren bevindt zich het hoogst belangrijke oude archief, bevattende een rijkdom van documenten, van gewicht niet alleen voor de geschiedenis van stad en land, maar zelfs

|pag. 35|

Afbeelding: Vloeddijk


|pag. 36|

Afbeelding: Broederweg.


|pag. 37|

voor die van Noord-Westelijk Europa. Tallooze bijzonderheden zijn uit dit archief opgediept en in ’t licht gegeven door onzen zeer verdienstelijken archivaris MR. J. NANNINGA UITTERDIJK, die met het ordenen der oude stukken nog steeds onvermoeid voortgaat. Bij den brand van 1543 werd dit archief gelukkig gespaard.
     In het inwendige van het Nieuwe Stadhuis, dat in 1888 en ’89 aanmerkelijk is verbouwd, merken we bij het opgaan van de trap al dadelijk op een fraai wapenbord van Reiner Lodewijck Gansneb genaamt Tengnegel. Op de eerste verdieping is bezienswaardig de raadzaal, met haar fraai stuc-plafond in Rococostijl, en die versierd is met de portretten ten voeten uit van de prinsen en de koningen uit het huis van Oranje-Nassau. In de beide kamers naast de raadzaal hangen nog de portretten van ERNST CASIMIR en van WILLEM LODEWIJK VAN NASSAU benevens eenige stadsgezichten. Al deze portretten en schilderijen zijn door verschillende schilders en op onderscheidene tijden vervaardigd.
     Verder bevindt zich op deze verdieping de in bovengenoemde jaren nieuw-gebouwde trouwzaal, die met haar krachtigen schoorsteen, haar geschilderd plafond, haar imitatie-goudleeren behangsel, haar fraaie betimmering en haar kranig eikenhouten ameublement een flinken en degelijken indruk maakt. Boven een der deuren leest men de uit ,,Vondels Lucifer’’ genomen, voor deze plaats zoo karakteristieke woorden:

HOE ARM IS EENIGHEIT!

     Bovenal echter strekt aan deze zaal tot sieraad een gobelijn, een prachtig en kostbaar stuk uit de XVIe eeuw, dat bij den bouw een plaats aan den wand gevonden heeft en daar nu in al zijn luister prijkt!
     Op deze zelfde verdieping voert een gang naar het Oude Raadhuis, waartoe de toegang verleend wordt door een zware eikenhouten deur met een kunstig gesmeed-ijzeren beslag. Deze deur openende komen we in de Schepenzaal, die de geheele eerste verdieping in beslag neemt. Welk een rijkdom ontplooit zich hier! Hoe spreekt ons hier toe

|pag. 37|

In bewerking

Category(s): Kampen
Tags: ,

Comments are closed.