8. Conclusie

8. Conclusies

     Verlichting?
     Indien we met Kant de Verlichting definiëren als ‘‘der Ausgang des Menschen aus seiner selbstverschuldeten Unmündigkeit’’1 [1. Deze visie wordt door bijv. Kantzenbach en Barth aangehangen. De verlichting is een beweging, of het actieprogramma van een beweging. Kantzenbach gaat er van uit dat de verlichting geremd werd door irrationalisme, separatisme en non-conformisme, p. 84. Hiertegen is in te brengen dat de vier genoemde stromingen alle uitgaan van het individueel humane, en elkaar dus in zekere zin aanvullen.] en zoeken naar mensen die in de beschreven geschiedenis aan het kenmerk van mondigheid voldoen, dan kunnen we wel enkelen aanwijzen. Van der Os zelf in de eerste plaats beschouwen we als de vrije, onderzoekende theoloog, goed op de hoogte van de dogma’s van zijn kerk, maar daarmee op een kritische wijze omgaand. Zijn verwijzingen naar Statenvertaling en Nederlandse geloofsbelijdenis zijn origineel en onweersproken gebleven. Maakte hij zich niet los uit een kerk die de theologen onmondig verklaarde, gebonden aan oude symbolen van geloof en kennis? En evenzo is in de personen van Allamand en Charles Bentinck de kritische en onderzoekende instelling aan te wijzen, geplaagd door de geest van een kerk en een maatschappij die zich als onderhorig aan oude wetten bleef zien.
     Van een andere orde dan de definitie van Kant is de visie die Scholder ontwikkeld heeft op de Verlichting in de theologie in Duitsland tussen 1740 en 1780. Scholder ging er, zonder eerst een definitie te stellen, a priori van uit dat in die periode de Verlichting een grote rol speelde en analyseerde theologische- en geloofsuitspraken van vele tijdgenoten. Met citaten uit geschriften van F.W. Jerusalem, C.F. Gellert, J.G. Töllner, W.A. Teller, J.S. Semmler maakt hij duidelijk dat er in het tijdperk der Verlichting geen sprake was van een verdwijning van Godsbesef, maar van sterke verschuiving van theologische interesse. Van de dogmatiek verschoof alle aandacht naar de ethiek. Zo schreef Töllner in 1769: ‘‘Ich erkenne aus der Heiligen Schrift aufs deutlichste daß Gott den Glauben…aus keinem anderen Grunde will, als weil ohne denselben die vielen Bewegungsgründe zur Heiligung verloren gehen,…weil…das in Christo gestiftete Begnadigungsmittel zugleich ein Heiligungsmittel wird.’’2 [2. Scholder p. 466.]
     Zelfs de meest rationalistisch ingestelde theologen, aldus Scholder, opperden vrijwel geen direkte kritiek op het dogma van de kerk. Het was het gebruik van het dogma waar ze zich aan stoorden. Religie, aldus Teller, is een zaak van het hart en het leven, niet van verstand en gedachtenis.3 [3. P. 470] Het was deze opvatting die de theologie langzamerhand veranderde tot een

|pag. 161|

leer van het christelijk handelen, waarbij uitleg van bijbel en dogma opnieuw geijkt dienden te worden aan de maat van het menselijke leven.
     Parallel aan deze door Scholder beschreven Duitse vorm van de Verlichting zien we ook op andere plaatsen in Europa soortgelijke verschijnselen. Te denken valt aan de Engelse theologische ontwikkelingen. Hier was al lang voor 1740 een tendens naar een ethisch georiënteerde geloofsbeleving begonnen. Verschillende representanten van deze stroming, Patrick, Tillotson bijvoorbeeld, ontmoetten we in de voorgaande studie, hogelijk gewaardeerd door Van der Os, Van den Honert en anderen. De Zwitserse theologen, van wie J.A. Turretini de meest bekende was, kenmerkten zich eveneens door een nadruk op het zedelijk leven.4 [4. Vgl ook de boven, p. 51, geciteerde Bonnet, die stelde dat de mens, niet God, het object van de theologie dient te zijn.]
     Tegen deze achtergrond herkennen we in de kwestie-Van der Os meer van de Verlichting dan wanneer we ons alleen op Kant oriënteren. Zo ook kunnen we verklaren waarom het zo moeilijk bleek tot een afgerond theologisch-dogmatisch profiel van Van der Os te komen. Het feit dat hij geen systematisch werk geschreven heeft waarin zijn leer helder naar voren komt is te verklaren uit zijn voorkeur voor een praktisch- boven een leerstellig christendom. Tevens wordt duidelijk waarom de meningen in de Nederlanden over Van der Os zo sterk uiteen liepen, waarom de Zwolse kwestie zoveel publiciteit verwierf. De zaak waar Van der Os voor stond was zeer actueel, leefde bij velen.

     De afzetting van Antonius van der Os
     Volgens het besluit dat de synode van Zwolle in 1755 nam diende Antonius van der Os als predikant afgezet te worden daar hij weigerde te erkennen dat de leer van de Gereformeerde Kerk op de synode van Dordrecht in 1618 en 1619 voorgoed is vastgesteld. Niets werd gezegd over uitlatingen van Van der Os die inhoudelijk niet gereformeerd waren, bezwaren tegen zijn leer kwamen formeel niet aan de orde.
     Vanaf de synode van Dordrecht had er in de Republiek een wankel evenwicht tussen kerk en politiek bestaan. Na die tijd gaven de Staten-Generaal nooit meer toestemming tot een dergelijke vergadering, bevreesd voor nieuwe religieuze twisten met politieke repercussies. In naam bleven de besluiten van Dordrecht daarom gehandhaafd. De grond voor de afzetting van Van der Os was dan ook zowel politiek als theologisch bepaald. Herziening van Dordt zou een ingrijpende

|pag. 162|

wijziging in de verhoudingen binnen kerk en politiek tot gevolg kunnen hebben. Hoewel Van der Os zijn positie als predikant in Zwolle te danken had aan politieke begunstigers kon hij met zijn opmerkingen over het gezag van Dordrecht niet meer rekenen op een dergelijke steun.
     Voordat het zover gekomen was had menig ander argument voor afzetting geklonken. De rechtzinnigheid van Van der Os was op grond van getuigenissen in twijfel getrokken, hij was beschuldigd van remonstrantisme, van een dwaalleer aangaande de rechtvaardiging door het geloof. De discussie hierover verliep chaotisch en onevenwichtig. De eerste bezwaren tegen Van der Os, door de betrokkene gedeeltelijk voor waar erkend, maakten duidelijk dat hij een zeer grote nadruk legde op de levensheiliging van de christen. Het nauwkeurige onderscheid tussen het tijdstip van rechtvaardigmaking op grond van Gods verkiezende genade én het dagelijks leven dat gelegenheid biedt tot het doen van goede werken, zoals collega’s dat leerden, was bij hem onvindbaar. Op grond van de woorden die Van der Os in zijn preek over I Corinthe 1 over de uitverkiezing sprak dienen we echter vast te stellen dat zijn opvattingen niet uitgesproken remonstrants waren. Voor hem was de hele discussie over zijn uitspraken zinloos, daar hij het geheiligde leven, de praktijk van het geloof, veel belangrijker vond dan exakte omschrijving van de basis die Christus daarvoor gelegd heeft. We kunnen het, met Van der Os, uitdrukken in de taal van Patricks reiziger: Het gevecht om stellingen past pelgrims op weg naar de eeuwigheid niet.
Om deze reden weigerde Van der Os daarom tenslotte ook in te gaan op vragen over de ‘‘causa materialis’’, de stoffelijke oorzaak onzer rechtvaardiging. Voor hem gold uiteindelijk het vrije onderzoek van de bijbel als doorslaggevend.

     Tegenstellingen binnen de theologie
     Invloed van buitenlandse theologen en theologieën is in de achttiende eeuwse Nederlandse theologie onmiskenbaar.
Antonius van der Os liet zich, net als zijn leermeester Van den Honert, inspireren door Engelse schrijvers. Jan Jakob Schultens luisterde geboeid naar de meningen van het Helvetisch driemanschap, Turretini, Ostervald en Werenfels, citeerde met instemming theologen uit Saumur en Groot-Britannië. In alle gevallen lijkt het erop dat men elders een vorm van praktische godgeleerdheid zocht, een geloof dat vroomheid en gelovig handelen met elkaar verbindt.
     Uit de vele publikaties ten gunste van Van der Os blijkt

|pag. 163|

dat zeer velen in Nederland zich thuis voelden in de ruime, ‘‘latitudinaire’’ opvattingen van de jonge Zwolse predikant. De versimpeling die in de Nederlandsche Jaarboeken gepresenteerd werd, alsof met Van der Os nu de goede werken in christelijk Nederland veroordeeld werden, drukte uit waarnaar velen juist wilden streven: een niet leerstellig maar nuttig christendom. In dit verband viel diverse malen het begrip tolerantie te beluisteren, bleek het gedachtengoed van de remonstrantie niet uitgestorven. Het was alsof een nagalm van de woorden van Erasmus, Coornhert, Acontius weerklonk binnen de Nederlandse kerk.
     Een opvallende rol in de Zwolse kwestie speelde Joan van den Honert. Toen zijn collega Schultens zich al van het strijdtoneel had afgewend, bleef Van den Honert onvermoeibaar publiceren ten gunste van de af gezette Van der Os. Deze handelwijze is des te opmerkelijker omdat Van den Honert bekend stond als de bewaker van de Dordtse erfenis. Vrij spoedig na de kwestie overleed hij, zodat we niet in staat zijn om de ontwikkeling binnen zijn eigen denken te analyseren. Toch kunnen we wel concluderen dat hij in de laatste jaren van zijn leven een veel grotere mate van tolerantie heeft bereikt. Enerzijds moet dat te maken hebben met de vertalingen van Engelse commentaren, door hem bezorgd. Bij de uitgave hiervan merkte hij op dat een commentaar goed kan zijn, ook indien we het niet in alles met de inhoud en conclusies eens zijn. Anderzijds dienen we te letten op de aandacht die de politieke medestanders van Van der Os, de Bentincks in de eerste plaats, aan hem
besteedden, het gezag dat ze aan hem toekenden. Hierdoor zal hij zijn gestimuleerd op zijn weg naar een andere wijze van beoefening van de theologie.
     De Nederlandse theologie in het midden van de achttiende eeuw kenmerkte zich door leerstelligheid. Daarnaast zien we echter dat in een zekere subjektiviteit anderen elkaar vonden. Jacobus Groenewegen bespeurde in Van der Os geen druppel gereformeerd bloed, maar nam het wel hartstochtelijk op tegen de gezamenlijke vijand Comrie, die het menselijk genade-lot van eeuwigheid wilde definiëren en zo aan alle subjektiviteit trachtte te onttrekken. Charles en Willem Bentinck leefden politiek gezien in een kwetsbare situatie maar zij steunden Van der Os zelfs bij zijn op zeer subjektieve gronden geplaatste stap naar de doopsgezinde gemeente van Beverwijk. De stijl waarin Jan Jakob Schultens schreef, zijn waardering voor het innerlijk geloofsleven van

|pag. 164|

zijn ‘‘broeder Antony’’, de mening van Schultens senior dat men in Overijssel in de veroordeling van Schortinghuis én Van der Os het werk van de Geest wilde ontkennen, de sympathie die de Schotse predikant Kennedy voelde voor de Nijkerkse beroerten én voor Van der Os, dit alles kunnen we zien als kenmerken van een stroming in de Nederlandse kerk, doch tevens als manifestatie van de achttiende eeuwse mens: het individueel humane verzette zich tegen de dwingende heerschappij van systemata, boven elke kritiek verheven stelsels waarin het lot van de mens van eeuwigheid tot eeuwigheid bepaald is.

     Tegenstellingen in de politiek
     In de beschrijving van de gebeurtenissen konden we constateren dat kerk en politiek elkaar zeer na stonden, en grote invloed op elkaar uitoefenden. Van der Os kwam in Zwolle als symbool van de overwinning van bepaalde politici op een aantal kerkeraadsleden. Terzelfdertijd speelde zich op landelijk niveau een machtsstrijd af, waar het Huis van Oranje, gesteund door de Bentincks, sterker uit te voorschijn kwam. Van der Os kon profiteren van dit groeiende centralisme in de republiek. Maar het duurde niet lang of de zwakke constitutie van Willem IV, en, meer nog, de staatkundige zwakheid van de bovengewestelijke macht, speelde de plaatselijke machthebbers weer in de kaart. Met moeite en met veel verlies van gezag en populariteit wist gouvernante Anna nog de politieke toekomst van haar zoon veilig te stellen, maar overtuigend was de overwinning geenszins, temeer daar ze steun moest zoeken bij personen en facties die eerder door Willem IV gewantrouwd waren. Nu bleek de macht van de Bentincks onvoldoende groot om afzetting van Van der Os te voorkomen.
     Deze afzetting werd zowel plaatselijk als landelijk tot een symbool van de overmacht die kerkelijken hadden ten opzichte van een verdeelde en door nationale tegenstellingen verzwakte politieke elite. In talloze kleinere plaatsen in Nederland, met slechts één of twee predikantsplaatsen en een minder conflictueuze politieke constellatie, moeten predikanten als Van der Os en Van Rossum een vredig en gerust leven hebben geleid. Enkele getuigenissen die Jan Jakob Schultens ontving duiden daar ook inderdaad op. Ypey en anderen trokken uit de kwestie-Van der Os de conclusie dat een theologie die openlijk afweek van Dordt in Nederland nog niet getolereerd werd. Het moge nu duidelijk zijn dat het

|pag. 165|

zo simpel niet ligt.
     De eigenaardige situatie deed zich voor dat het Oranjehuis steun verwachten moest van de kant van de voetianen en andere strengere gereformeerden, tegenover meer verlicht en redelijk denkende gelovigen, terwijl anderzijds de mensen om Willem IV heen juist vrijwel allen exponenten waren van het vrije denken, sommigen vrijmetselaar, anderen doopsgezind, enkelen openlijke medestanders van Van der Os. Zo concluderen we dat in de instabiele politieke situatie in de Republiek een zekere mate van religieuze tolerantie gewaardeerd werd maar dat een discussie over het gezag van Dordt niet kon worden gevoerd. Om deze reden voerde de opstelling van Van der Os tot diens afzetting.

     Tegenstellingen binnen de kerk
     De vele Zwolse sympathisanten van Van der Os, meer dan 500, verklaarden tegenover de synode van Overijssel dat ze met veel genoegen en stichting bij hem ter kerke gingen.
Daartegenover bestond er blijkbaar een groep mensen waaruit de oudste predikanten hun getuigen konden recruteren. Deze mensen kenden de belijdenis, hadden ten aanzien van de prediking sterke verwachtingen waaraan Van der Os niet voldeed. Vooral de geringe aandacht die hij aan het thema ‘‘zonde en rechtvaardiging’’ besteedde en zijn oproep tot gehoorzaamheid, zijn geringe aandacht voor uitverkiezing en het genadekarakter van het geloof prikkelden hen zeer. Het wordt ons niet duidelijk in hoeverre hier van een bevindelijke groep te spreken is. Uit het eerdere Zwolse verzet tegen Schortinghuis zouden we kunnen afleiden dat predikanten in deze stad de bevindelijke conventikels als een bedreiging zagen. Daarom kozen zij in hun aanval tegen Van der Os voor een nieuwe tactiek: Gezamenlijk optreden van leerstellige en bevindelijke Dordtse gereformeerden tegen een al te vrij denker, met de bedoeling hun eigen gezag te versterken.
     Uit de bronnen wordt ons duidelijk dat de tegenstellingen in de Zwolse samenleving zich voornamelijk openbaarden onder de hogere lagen van de bevolking. Tot de openlijke medestanders van Van der Os behoorden in ieder geval talloze leden van de elite, zij die in Duitsland of Leiden gestudeerd hadden, diverse gildemeesters. Vrouwen evenzeer als mannen roerden zich in een petitionnement. Maar datzelfde gold ook voor de tegenstanders. Leden van de elite, een arts, een meester-zilversmid, freules, een officiers-vrouw, zij stonden

|pag. 166|

tegen dominee Van der Os op. Onder de tegenstanders namen de catechiseermeesters een grote plaats in. Sociaal gezien behoorden zij tot de groep van geschoolde handwerkslieden, terwijl ze door hun kerkelijke functie toegang hadden tot de hogere milieus.
     Van de kerk in Zwolle kunnen we vaststellen dat politieke, of zo men wil maatschappelijke, factoren een grote invloed uitoefenden op het beleid van de kerkeraad. De verkiezing van kerkeraadsleden volgens een contract van correspondentie, de wijze waarop de magistraat zich bemoeide met predikants-verkiezingen, het gemak waarmee de kerkeraad een beroep deed op de stads-roedendrager ter bewaring van de rust bij het avondmaal, alles wijst op een vanzelfsprekend geachte bemoeienis van de overheid met de kerk.
     In groter verband, gewestelijk en nationaal, blijkt hetzelfde. Het waren de respectievelijke Staten der zeven gewesten die beslisten of een kerkelijke kwestie wel of niet op de tafel van de synode thuishoorde. De stem van de stadhouder, later diens weduwe, gaf herhaalde malen de doorslag in een kerkelijke kwestie. Dit alles vertroebelt onze blik op de werkelijke tegenstellingen binnen de kerk zeer. In hoeveel gevallen was niet sprake van opportunisme, gedroegen predikanten zich als ‘‘roervinken’’, verklaarden gemeenteleden zich voor of tegen naar gelang dat voor hun politieke aspiraties te pas kwam?

     Tegenstellingen binnen de maatschappij
     Kant, die de Verlichting definiëerde en toejuichte, was ter zelfder tijd een medestander van een absolutistisch regime dat in Duitsland de macht had. Scholder toont aan dat inherent aan de hele Duitse verlichte theologie de burgerlijke visie op de verhouding tussen regering en onderdanen gebaseerd werd op een absoluut onderscheid tussen regenten en onderdanen. ‘‘Räsonniert, soviel ihr wollt, und worüber ihr wollt; nur gehorcht!’’, aldus Kant.5 [5. Slotzin uit ‘‘Beantwortung der Frage: Was ist Aufklarung?’’, Kant VI p. 53.] Inderdaad gold vrijheid van geweten in het Duitsland van de achttiende eeuw als groot goed; gewetensdwang werd als dom en onchristelijk verworpen. Veel andere vrijheden genoten de onderdanen echter niet. Terwijl de regenten als enige plicht hadden om zich aan de tien geboden te houden en vrijheid van geweten te waarborgen, kenden de onderdanen slechts plichten, waarvan gehoorzaamheid de grootste was. De deugden die in literatuur en prediking van de Duitse Verlichting hoog gewaardeerd
werden waren dan ook alle ‘‘Untertanentugenden’’: behulp-

|pag. 167|

zaamheid, arbeidzaamheid, vlijt in het volbrengen van opdrachten, gehoorzaamheid en trouw, geduld onder zware lasten.6 [6. Scholder p. 481-484, vgl. C. Tittmann, Christliche Moral, Leipzig 1783.]
     Het is onmiskenbaar dat Antonius van der Os zich thuisvoelde in de kring van regenten. Vanaf het moment waarop de Zwolse magistraat hem naar Zwolle deed beroepen voelde hij zich verheven boven collega’s en kerkeraad. Zijn tegenstanders werden door Van der Os, Schultens, Van den Honert, de Nederlandse pers als minder ontwikkelde lieden afgeschilderd, ‘‘in één sprong van de modderschuit op de kansel gesprongen’’.
     Vergelijken we deze beschouwing met die van Scholder over de maatschappelijke functie van de Duitse verlichte theologie, dan valt ons inderdaad op dat ook Van der Os, in de deugden die hij naarstig predikte, het woord gehoorzaamheid, christologisch onderbouwd, een grote plaats gaf. Hij en zijn medestanders waarschuwden enkele malen tegen de maatschappelijke onrust die het verzet tegen zijn leer vergezelde.
     Uiteindelijk botste zijn wil om de mensen, de hem toevertrouwde gemeenteleden in de eerste plaats, aan te moedigen tot het leiden van een deugdzaam, geheiligd en Christus waardig leven, met de mening van hen die de grondslagen van de kerk, vrijheid tot handhaving van de eigen kerkorde en leerregels, voelden wankelen. In deze botsing bleek uiteindelijk dat handhaving van Van der Os meer maatschappelijke onrust bracht dan afzetting. De verontwaardiging die Van der Os hierover uitte in zijn brief aan de magistraat toont hoezeer hij zich door zijn eigen mensen in de steek gelaten voelde.

     Besluit
     Kan de afzetting van Antonius van der Os als predikant van Zwolle gelden als een manifestatie van tegenstellingen in theologie, politiek en kerk in de Nederlandse samenleving anno 1755? Die vraag stelden we ons in de inleiding. Deze vraag mogen we bevestigend beantwoorden.
     De verwevenheid van kerkelijke, theologische en politieke ontwikkelingen, de buiten- en binnenlandse invloeden die de maatschappij beheersten bepaalden ook een groot deel van het verloop van de strijd rond de opvattingen en handelwijze van Antonius van der Os. Dat hiermee het gedachtengoed van Van der Os niet uit de kerk gebannen kon worden blijkt achteraf wel duidelijk.

|pag. 168|

Category(s): Niet gecategoriseerd

Comments are closed.