6. Een kerkelijke zaak kerkelijk behandeld. II. De Synode van Overijssel.


6. Een kerkelijke zaak

kerkelijk behandeld

II. DE SYNODE VAN OVERIJSSEL

1. De synode van Kampen 1754: uitstel

juni 1754

     Gelet op de gebruikelijke procedure voor besluitvorming op een provinciale synode kon niemand verwachten dat de Zwolse kwestie nu spoedig beëindigd zou zijn. Slechts indien de vier voltallige classes van Overijssel de formulering van een bepaald voorstel goedkeurden of in ieder geval overwogen hadden ging de synode tot stemming over. In de praktijk hield dat in dat vanaf het moment dat een zaak ter tafel van de synode kwam minstens één jaar verstreek voordat de volgende synode een besluit nam. Had het niet al vijf jaren geduurd sinds de classes Kampen en Deventer hadden aangedrongen op waakzaamheid ten opzichte van een boek dat door Van der Os aan gemeenteleden was aanbevolen, zonder dat iets ondernomen was? Maar nu leidden sterke aandrang van buiten en tevens de wens van vele leden van classes ertoe dat pogingen in het werk werden gesteld om de afzetting van Van der Os binnen een paar maanden te doen plaatsvinden. De spanning tussen de traditie en de haast zou voeren tot vele kerkrechtelijke kronkelwegen en daarmee tot een discutabele gang van zaken. De discussie hierover leidde opnieuw af van inhoudelijke theologische bezinning.
     Voor een goed begrip van de gang van zaken op de synode dienen we eerst de lijst van aanwezigen in ogenschouw te nemen. Allereerst telde de synode zestien afgevaardigden, uit iedere classis drie predikanten en een ouderling. Tevens waren vier deputaten aanwezig, de leden van het moderamen van de voorgaande synode, die lopende zaken hadden behartigd en uitvoering van besluiten hadden verzorgd. In deze functie was ook Van der Os aanwezig. De zes corresponderende provinciale synoden hadden elk een correspondent afgevaardigd. Ook dienen we de twee commissarissen-politiek te vermelden: een burgemeester van de ontvangende stad, nu Kampen, en een lid van de Ridderschap. Hun taak was niet schriftelijk vastgelegd. In de praktijk grepen ze in wanneer een besluit genomen dreigde te worden dat naar hun mening

|pag. 111|

nadelig zou zijn voor de politieke rust binnen de provincie of de verstandhouding met andere provincies zou verstoren.
Ook konden ze na de vergadering rapporteren aan Ridderschap en Steden. Tenslotte waren vaak ook toehoorders aanwezig, predikanten of andere ambtsdragers die niet officieel afgevaardigd waren.

     De procedure
     Eén van de eerste agendapunten op de synode die 18 juni 1754 begon was het vaststellen van de procedure. Ter tafel lagen stukken van de classis Zwolle, zes petities met verzoeken om Van der Os te handhaven, kopieën van publikaties in de Nederlandsche Jaarboeken; daarnaast een aantal boekjes van Lijphart met diens verzoek om de op hem toegepaste censuur ongedaan te maken.
     Twee commissies werden samengesteld. De grootste zou zich in de zaak-Van der Os verdiepen. Deze bestond uit de correspondenten van Gelderland en Zuid-Holland, L. van den Berg uit Nijmegen en W. Muilman van Den Briel en Arnoldus Wilhelmus Teessink, predikant te Oldemarkt en Paaslo. De laatste was aanwezig in de functie van deputaat. Stemrecht hadden deze drie predikanten niet. Als overige commissieleden benoemde de synode afgevaardigden van drie classes, de classis Zwolle uitgezonderd, Dionysius van der Keessel, Angelus Jacobus Cuperus, Jacobus Moyen, de ouderlingen Van Duren en Van der Meulen. De commissie kreeg de opdracht de besluitvorming zo voor te bereiden dat de synode tot een definitieve uitspraak kon komen. Een kleinere commissie samengesteld uit vier Overijsselse predikanten bezon zich op de zaak-Lijphart.1 [1. Notulen synode art. 2, 3.]
     Bij verschillende punten van de gewone agenda liepen de besprekingen al vooruit op de zaak-Van der Os. Vanuit Zuid-Holland werd de afschuw over zijn woorden over de Dordtse vaderen gerapporteerd. Tevens bleek dat Jakob Groenewegen die zich als onverwacht tegenstander van Comrie en Holtius ontpopt had onder censuur was gesteld.2 [2. Voor zijn aandeel in de zaak Van der Os, zie p. 123 v..] De correspondent van Groningen deelde mee dat de verkoop van de geschriften van Lijphart aldaar verboden was.3 [3. Een lichte toespeling op het boek van Schortinghuis, in Groningen uitgegeven, in Overijssel verboden? Uitgerekend het laatste werkje van Lijphart, bibl. nr 74, zou enkele maanden later in Groningen gedrukt worden.] Indirekt refereerde Stad en Lande aan de zaak door te rapporteren dat aldaar voortaan voorafgaand aan elk kerkelijk examen de Dordtse leerregels in het geheel gelezen werden, en dat de classisvoorzitter de tot de dienst toe te laten predikanten ernstig zou onderhouden over de verkondiging conform de belijdenis. De classis Deventer betreurde dat in deze zaak de laatste tijd teveel

|pag. 112|

was toegegeven. Men wenste daar de binding aan de belijdenisgeschriften als volgt te verwoorden: wij, onder geschrevenen, etc. etc., zijn het eens met de leer ‘‘soals deselve in de formulieren van eenigheit woordelijk is uitgedrukt en volgens de letter moet verstaan worden.’’4 [4. Citaten uit art. 6 ad 4, socinianen en arminianen, 11 ad 9, licentieus boekdrukken, 41 ad 39, eenparigheid in de leer.]
     Na deze strenge uitspraak van Deventer is het des te opvallender dat deze classis in de zaak-Van der Os uitstel
wilde. Hadden Kampen en Vollenhove-Steenwijk expliciet aan de afgevaardigden ter synode alle vrijheid gegeven om naar bevind van zaken (‘‘pro re nata’’) te handelen, als waren ze de hele classis5 [5. Art. 6 ad 4.], Van der Keessel, de voorzitter van de Deventer delegatie wenste over de zaak een mededeling te doen die niet door de Zwolse afgevaardigden, Van der Os en de toehoorders gehoord mocht worden. Van der Os vertrok, de Zwolse delegatie weigerde aan het verzoek gehoor te geven waarop de voorzitter Van der Os weer binnen moest nodigen. Als
deputaat had hij immers evenveel rechten als de delegatieleden. Nu las Van der Keessel voor wat hij ‘‘in actis’’ had: de classis heeft zich door de korte voorbereidingstijd geen rijp oordeel kunnen vormen, kan er in geen geval mee instemmen dat de synode reeds nu besluit, stelt voor om over een paar maanden een extra vergadering te beleggen.6 [6. Art. 13. In juni pas belegde Deventer een extra classis-vergadering waar de gedrukte handelingen van de classis Zwolle ter sprake kwamen. GAD Classis Deventer nr 6.]
     De classis Kampen ageerde heftig tegen dit ‘‘dilay’’ (vertraging), grote onenigheid ontstond. Bruinier, gecommitteerde van Zwolle,7 [7. Giliam Bruinier, IJhorst (1747) 1750-1774, naar Zutphen.] kwam lijnrecht tegenover de Deventer leden en Cuperus te staan. De laatsten meenden dat de op de eerste dag ingestelde commissie alleen stukken diende te registreren. De classis Kampen bracht in dat zijn leden gebonden waren aan de eis dat de zaak staande deze vergadering beslist diende te worden. Tijdens de pauzes van de synode vergaderde de classis Kampen, teneinde ervoor te zorgen dat alle vertegenwoordigers van deze classis eenstemmig bleven. Van dominee Conradus Wolfsen8 [8. Wolfsen te Zalk 1729 tot emeritaat 1766, † 1768.] is bekend dat hij graag anders wilde maar niet durfde. De ouderling van Kampen, Hermen van Eckeleboom, tevens Kamper gemeensman, sloot zich echter aan bij de Deventer mening. Hierop dreigde de classis Kampen hem van zijn stemrecht te beroven.
Commissarissen-politiek, onder wie één van de Kamper burgemeesters, voorkwamen dit. Toen het op stemming aankwam wist iedereen dat de stemmen zouden staken: vier van Deventer met één van Kampen en één van Vollenhove tegen zes uit Kampen en Vollenhove-Steenwijk samen. De voorzitter, David Lotzen9 [9. Lotzen te Kampen 1732 tot † 1755.] eiste daarom voor zichzelf een dubbele stem op maar voerde hiervoor in de heftige discussie geen

|pag. 113|

kerkrechtelijk argument aan. Zo kon de synode niet tot een besluit komen.10 [10. Deze ‘‘inside-information’’ uit een verslag dat Van Riemsdijk aan de Staten stuurde in een dubbelrol van deputaat en bekende van enkele
statenleden, RAO Statenarchief 4883, 23 juni 1754, Philippus Theodorus van Riemsdijk, proponent Wijhe 1739, naar Deventer 1747, emeritus 1779, † 1788.]

     Het voorstel van de commissie kon zich nu beperken tot enkele simpele procedurele uitspraken. Aan Van der Os gunde men vier weken voor een nieuw antwoord op de bezwaren en het vonnis van de classis Zwolle. Gedeputeerden vormden dan in de tijd van zes weken hierover een oordeel. Aan de Staten van Overijssel zou toestemming verzocht worden tot het bijeenroepen van een extra vergadering in november of december. Alleen Cuperus en Van der Keessel ondertekenden dit advies. De correspondenten hadden het recht niet, Moyen conformeerde zich aan het protest van zijn classis, van Teessink vernemen we niets meer. Conform dit advies besloot de synode.11 [11. Art. 46.]

     De rol van Dionysius van der Keessel
     Van der Keessel kan de persoon zijn geweest aan wie dit uitstel toe te schrijven viel. Binnen Overijssel was hij een invloedrijk persoon. Vanaf 1741 fungeerde hij ieder vierde jaar als voorzitter van de synode, in tussenliggende jaren bemoeide hij zich als deputaat of moderamenlid met de gang van zaken. Op zijn initiatief had de synode van Overijssel de traditie gewijzigd die uitging van twee gebeden voor de aanvang der vergadering (één door de oudste deputaat en één na de verkiezing van het moderamen door de voorzitter). Alles met mate, was zijn argument, en daarom werd het eerste gebed geschrapt.12 [12. Notulen synode 1740 preliminaria, 1741 preliminaria.] Zonder dat de synode hem dat gevraagd had klaarde hij als deputaat het grote werk van de ordening van het archief. Alle classicale hoofdsteden moet hij hebben bezocht om de kisten na te zien en indices te maken.13 [13. Notulen synode 1742, art. 17 en 23.]
     In de zaak van ‘‘Het innige christendom’’14 [14. Zie boven, p. 23.] was Van der Keessel één van de felste tegenstanders van Schortinghuis en de zijnen. Op deze zaak kunnen we hier niet gedetailleerd ingaan, maar waar het het raakvlak tussen kerk en politiek betrof dienen we toch op de houding van Van der Keessel toen te wijzen. Het besluit van de synode van Overijssel om ‘‘Het innige christendom’’ te verbieden kon in 1749 niet worden overgenomen door de andere provinciale synodes omdat de commissaris-politiek in Zuid-Holland, de Heer van Hees, bespreking verbood. Hierover werd hij scherp aangevallen in een door Van der Keessel opgesteld geschrift, ‘‘Opening van het voorgevallene’’, officieel op naam gesteld van deputaten van de Overijsselse synode.15 [15. [Deventer] 17 maart 1750.] De inhoud was zodanig dat de Staten van Overijssel het boekje onmiddellijk verboden. Een

|pag. 114|

exemplaar dat desondanks bij Van Hees terechtkwam gaf hem aanleiding tot het schrijven van zijn ‘‘Requeste’’16 [16. 27 juni 1750; voorzover bekend niet uitgegeven.]
     In de ‘‘Opening’’ was de synode van Zuid-Holland afgeschilderd als een vergadering waar de commissaris-politiek de dienst uitmaakte en de leden slechts aanwezig waren als nederige toeschouwers en toehoorders, ‘‘dienend ter opluistering, niet ter besluitvorming.’’17 [17. Opening, p. 6.] Van Hees baseerde zich in zijn optreden echter op zijn instructie: op een particuliere (provinciale) synode zijn zaken ‘‘die den staat der kerken in het gemeen raaken’’ uitgesloten van behandeling, het kan slechts gaan over ‘‘particularia in de respective kerken voorvallende.’’18 [18. Request p. 17.] Van der Keessel kon het hier onmogelijk mee eens zijn. Hij stelde nadrukkelijk dat de kerk het soms tegen de overheid moet opnemen indien de leer bedreigd wordt. ‘‘Waakt en gehoorzaamt Gode meer dan de menschen!’’19 [19. Opening p. 22-24.]
     In deze zelfde affaire had ook een vriend van Van der Keessel, professor J. van den Honert,20 [20. Vriendschap blijkt bijvoorbeeld uit Van den Honert De mensch in Christus, 1744, voorrede p. 22v., ‘‘mijn dierbare vriend’’] zich gemengd door zich te keren tegen het verbod tot spreken over ‘‘Het innige christendom’’. Tijdens een dienst in de Utrechtse Domkerk, met de Heer van Hees onder zijn gehoor, preekte hij over de tekst Openbaring 22: 17, ‘‘‘Komt en neemt van het water des levens om niet’, maar nu roept men, Komt tot de vijf nieten!’’ Dit optreden werd opgevat als het luiden van de brandklok tegen de overheid.21 [21. Examen van het ontwerp van tolerantie tiende samenspraak, voorrede p. 32. De vijf nieten: Schortinghuis werd fel aangevallen op de uitspraak van ‘‘Begenadigde’’: ‘‘ik wil niet, ik kan niet, ik weet niet, ik heb niet en ik deug niet,’’ Het innige christendom3 1742, p. 349.] Al werd tegen Van den Honert niet direkt opgetreden, de Staten van Holland lieten weten dat de deputaten van de synode van Overijssel als opstellers van de ‘‘Opening’’ niet meer toegelaten zouden worden op één van de Zuid- of Noord-Hollandse synoden, terwijl ze van de Staten van Overijssel verwachtten dat deze de predikanten zouden houden ‘‘binnen de paalen van hunne pligt en het verschuldigd respect.’’22 [22. RAO Statenarchief]
     Van samenwerking tussen Van der Keessel en Van den Honert kan in de zaak-Van der Os zeker sprake zijn geweest. Daarnaast zal enige competitie-zucht tussen predikanten een rol gespeeld hebben. Een andere Deventer predikant, P.H. Wolterbeek, had zijn Zwolse collega’s Doitsma, Van Zutphen en De Gimmer gesteund in hun verzet tegen het zwijgverbod van de magistraat. Maar tussen deze Wolterbeek en Van der Keessel was de verhouding gespannen, zelfs zodanig dat het tussen de beiden op een classis-vergadering eens tot een handgemeen kwam.23 [23. Kromsigt p. 231vv., notulen classis 27 april 1745, 9 november 1745.] Daarnaast was het een schoonzoon van Van der Keessel, Jan Gijsbert Moll, die in 1742 door toedoen van de magistraat van Zwolle aldaar was beroepen, eerste in de

|pag. 115|

rij van politieke predikants-benoemingen. Met dominee Cuperus van Vollenhove, op de synode van Kampen tweede lid van de commissie-Van der Os, zal Van der Keessel eveneens nauwe contacten hebben onderhouden, als we zien dat een zoon van de eerste in 1757 trouwde met een dochter van de tweede.24 [24. Schotel, p. 593-599 over de familie Van der Keessel. Een zoon van Dionysius was de beroemde Leidse jurist Dionysius Godefridus.]

     De tuchtmaatregelen tegen Lijphart goedgekeurd
     Van der Os had enige tijd respijt gekregen. Over de affaire Lijphart hoefde de synode echter niet lang te dubben. Zelf had hij protest aangetekend bij de synode omdat de kerkeraad hem de toegang tot het avondmaal ontzegd had. Maar de synode oordeelde dat aan het besluit van de Zwolse kerkeraad geen woord verkeerd was. Zonneklaar bleek uit zijn publikaties dat hij niet alleen de kerkeraad geschaad had maar zelfs zijn eigen vrouw ten overstaan van het Nederlandse publiek belachelijk had gemaakt, of zoals de synode vaststelde, ‘‘publiek geprostitueert’’ had. De synode eiste naast de schorsing nog een boete daar hij ten onrechte in appèl was gegaan.25 [25. Notulen synode art. 28.]
     Nu viel over Lijphart het doek dan toch echt. De synode sprak dit oordeel op 20 juni uit. Een week later verzocht de kerkeraad van Zwolle aan de magistraat, bij de volgende bediening van het avondmaal de roedendrager van de stad Zwolle naast de avondmaalstafel te posteren. Deze zou dan eventueel Lijphart het aangaan kunnen beletten. Déze politieke machtsuitoefening in de kerk ging de magistaat echter te ver.
In plaats daarvan verbood de magistraat Lijphart de toegang tot het avondmaal op straffe van 50 gulden.26 [26. Notulen kerkeraad 27 juni 1754.] In december 1754 vertrok hij als onderkoopman van de Verenigde Oostindische Compagnie met de ‘‘Akerendam’’ naar Batavia, volgens de Nederlandsche Jaarboeken ‘‘tot smerte en droefheid van het grootste gedeelte der burgertje’’.27 [27. N.J. 1754 p. 1351-1360.] Hij lijkt hiermee het eerste slachtoffer van de strijd rond Van der Os, en enkele schrijvers verlenen hem die rol dan ook met graagte.28 [28. Ypey-Dermout aant. 661, p. 218 aant., Knappert p. 89v..]
In werkelijkheid probeerde hij al vanaf augustus 1753 in een goede betrekking naar Indië te gaan om zich bij zijn neef, gouverneur van Ternate, te kunnen voegen. Charles Bentinck deed een goed woordje voor hem, ‘‘c’est un joli garçon de fort bonne conduite et renommée’’. Uiteindelijk duurde het nog anderhalf jaar voordat hij werkelijk kon vertrekken.29 [29. Brief Charles aan Willem Bentinek, 11 augustus 1753, BL Egerton 1729, f. 242 v..] Als afscheid aan Nederland publiceerde hij zijn vijfde geschrift, ‘‘Afgeperste ontdekking ter verdediging van des schrijvers eer en leven.’’30 [30. Bibl. Nr 74.] Juist in Groningen, het ressort van de provinciale synode die zich zo principieel tegen Lijphart had

|pag. 116|

uitgesproken zocht en vond Lijphart de drukker die zijn gedachten wilde uitgeven. Zo trok een kleurrijk figuur zich uit onze geschiedenis terug.
     Het liep overigens slecht met hem af. Enkele dagen voordat de overvolle Akerendam Batavia bereikte, 19 juni 1755, stierf hij, ‘‘sonder testament gemaakt dog nalaten een vrouw met kind’’.31 [31. ARA VOC 1.04.13 6323, bemanningslijst, folio 2 en 5130, journaal, 19 juni; uitgezeild 31 december 1754 van Texel met 350 koppen, aankomst Batavia 24 juni 1755, onderweg stierven 42 opvarenden.]

     Andere geschriften van Zwollenaren
     Niet alleen de boekjes van Lijphart kwamen ter tafel. Ook enkele petities ondertekend door inwoners van Zwolle waren namelijk ter behandeling ingediend. De commissie-Van der Os had ze bestudeerd en gaf een zeer beknopte samenvatting. Het eerste noemde ze een getuigenis voor dominee Van der Os in algemene bewoordingen, ondertekend door een menigte beginnende met Eva Ens, weduwe Van Thielen. Ook een volgende petitie kende als ‘‘lijsttrekker’’ een vrouw, Anna Machtelt Marcus, gehuwd met de stadsorganist Stegwegh. Zo volgden nog twee petities. Alleen de namen van de eerste ondertekenaars zijn overgeleverd. Een vijfde petitie bevatte de namen van tien personen. Tenslotte diende een zekere J. Winoldi nog een eigen geschrift in.32 [32. Notulen synode 1754 art. 46, vgl register inwoners van Zwolle, onder, hoofdstuk 11: 5.]
     Iets uitgebreider informeren ons de Nederlandsche Jaarboeken. Volgens deze bron zijn in zes dagen tijd meer dan vijfhonderd handtekeningen verzameld ten bewijze van de rechtzinnigheid van Van der Os. Het getuigschrift van de tien personen was afkomstig van doctoren en andere wel ervarenen in de gereformeerde godsdienst: Van der Os preekte zo net en helder dat hij veel toehoorders lokte, dit moest wel tot jaloezie leiden bij zijn collega’s, stelden zij.33 [33. N.J. juni 1754, p. 515-520.]
     De synode besloot om de petities niet te behandelen tot de volgende zitting.

     Geen extra vergadering
     De synode had aan de deputaten opgedragen om bij de Staten aan te dringen op toestemming voor een extra vergadering. Tot deputaten behoorde ook Van Riemsdijk. Deze had bij de aanvang van de vergadering echter in een geheim en persoonlijk schrijven aan de commissarissen-politiek al aanbevolen om de zaak pas over een vol jaar te bespreken.34 [34. RAO Statenarchief 4883, 19 juni 1754. Idem 213, 28 juni, over verslag financiële commmissie, voorgezeten door de opvolger van Charles Bentinck, de Drost van Twenthe de Heer van Heyden.]
Of het het advies van Van Riemsdijk was of de weigering om de hoge kosten voor een extra vergadering te dragen is niet bekend, in ieder geval wezen de Staten het verzoek van de synode terzijde. In de Nederlandsche Jaarboeken trok de

|pag. 117|

redacteur de conclusie: ‘‘Van der Os zal dus tenminste nog dit jaar blijven prediken.’’35 [35. N.J. juni 1754, p. 524.]


|pag. 118|

2. Nog meer geschriften

juni 1754 – juni 1755

     De tijd tussen de synodes van 1754 en 1755 gaf een koortsachtige drukte in veel drukkerijen te zien. Enkele anonieme geschriften verschenen, nog schreven Holtius, Comrie en Van den Honert het een en ander, maar vooral J.J. Schultens deed van zich horen.

     Schultens’ waarschuwing
     Onder de boeken die Schultens schreef behoort tot de meest omvangrijke zijn 974 bladzijden omvattende ‘‘Uitvoerige waarschuwing op verscheide stukken der kategismus-verklaaringe van Alexander Comrie tot onderrichting van Comrie, tot vernedering van Holtius, tot vernietiging der scheurgierige aanslagen eener ongenoemde sociëteit die den twist over de leere van dominee Van der Os betrekkelijk heeft gemaakt op eenige stellingen en op den leertrant der heeren Vitringa en Lampe, tot verdeediging van het Leids advies in het Zwols geschil, en tot bevordering van vrede en rust in land en kerk’’.36 [36. Bibl. nr 59. De voorrede alleen al telt 128 p.. Zie over dit en andere geschriften van J.J. Schultens tevens Van den Berg Pleidooi, m.n. p. 14-16.] Zoals de titel is, zo ook de inhoud: breedsprakig, fel, veelomvattend. Natuurlijk bedoelde het boek niet alleen de uitgave van Comries commentaar uit 1753 te treffen. Schultens vreesde dat een doorbraak van de werkwijze van Comrie en Holtius zou leiden tot een nieuwe serie van ketterprocessen in de hervormde kerk. Vitringa, in de eerste plaats bijbels exegeet, stond al enigszins onder verdenking. Lampe al evenzeer was bij enkelen verdacht.37 [37. F.A. Lampe, 1683-1729, was de vader van de gemoedelijke (meer bevindelijke) coccejanen, naar hem lampianen genoemd. Zie Knappert, II, p. 22-27.] In deze twee voorgangers vond een hele groep theologen inspiratie. Schultens senior had daarvan in de lijkrede na de dood van Campegius Vitringa duidelijk blijk gegeven. En nu waren het de heren van de oude calviniaanse sociëteit die zich de hele uitleg van de schrift en belijdenis toeëigenden, die het vrije onderzoek van de bijbel in de weg stonden.
     De inhoud van de ‘‘Waarschuwing’’ verschaft ons enig inzicht in de onderlinge verstandhouding tussen verschillende hoofdpersonen in de kwestie. Zo loofde Schultens de Deventer predikanten Van der Keessel en Van Riemsdijk, niet omdat hij het in alle opzichten met hen eens was, maar omdat ze ‘‘palen paalvast’’ stonden voor de vrijheid van geweten voor alle ledematen van de kerk in de Republiek. Met Van der Keessel verschilde hij dan wel van mening over de kwestie

|pag. 119|

Schortinghuis, waarin Van der Keessel in zijn stellingen ‘‘de snaaren tot springen spant’’38 [38. Naam Schortinghuis niet expliciet genoemd, wel titel van een van de boeken van Van der Keessel dienaangaand, Vastgestelde leere en praktijk, vier delen 1749, 1750. Waarsch. p. 813.] maar toch voelt hij zich meer één met hem dan met al degenen die Van der Os voor remonstrants, sociniaan en paaps tegelijk hielden.39 [39. Bibl. nr 59, p. 819.] Slechts weinigen in Overijssel beseffen dat het in de strijd om Van der Os nog slechts gaat om de eer; en had Schultens ooit gemeend dat het Leids advies de drie oudste Zwolse predikanten te weinig eer gaf, tegenwoordig kon hij alleen nog maar vrezen dat ze de woorden van Paulus vergeten waren: ‘‘Van zommige menschen zijn de zonden te vooren openbaar en gaan voor tot hunne veroordeling; en in sommigen ook volgen zij naa.’’[I Tim. 5: 24]40 [40. Aldaar, p. 812, 822.]
     Een nieuw element waarop Schultens wees is het persoonlijk geloof van Van der Os. Een ongevaarlijk onderwerp was dit niet. Toen Schortinghuis het geloof van predikanten ter sprake bracht en stelde dat velen een dood geloof hadden, slechts letterkennis maar geen geestelijke kennis bezaten, ontstak juist in Overijssel de storm van kritiek, met name van de zijde van Van der Keessel en Van der Os’ voorganger, Hartman.41 [41. Zie Van den Berg Letterkennis p. 247-254.] Desniettegenstaande voerde Schultens aan dat Van der Os een begenadigd leraar is, die erom bekend stond dat hij waarlijk tot stichting preekte, tot bekering van zondaars. Hoe kon hij zo begenadigd preken als hij niet in ‘‘zijn stil en eenzaam werk- en bidkamerken, ver boven alle gerucht en geraas van kerk- of schoolravot, met een onbezweeken geloofsooge opvliegt naar de zonne der gerechtigheid’’? Hoe kunnen preken waar zo’n zegen op rust gesmaad worden als predikaties waarin Christus niet gepredikt wordt? Laten de gecommitteerden toch gauw een wijs oordeel vellen, Van der Os als broeder erkennen en daarna op die kleine punten waarin hij wellicht niet geheel helder is tot een vruchtbare samenspreking komen.42 [42. Bibl. nr 59, p. 818vv..]
     De Uitvoerige waarschuwing verscheen in druk, maar het is de vraag hoe groot de omzet van de drukker was. De prijs, drie gulden twaalf stuiver, was hoog. Maar daarnaast stuurde J.J. Schultens talloze exemplaren aan mensen die hij enigszins kende. De berichten van ontvangst, in de Leidse universiteit bewaard gebleven, verschaffen ons een schat aan informatie over de receptie in den lande.

     Schultens’ Omstandige brief
     Veel korter maar dan toch nog zeer aanzienlijk in omvang was de ‘‘Omstandige brief aan de heer H. Holtius’’43 [43. Bibl. nr 75.] die kort na de Waarschuwing het licht zag als inleiding op een

|pag. 120|

verhandeling over het conflict rond J. Piscator. Tamelijk onsystematisch passeerden in 178 bladzijden de verhouding Holland – Overijssel, het verband tussen Van der Os en andere theologen, binnen- en buitenlands, de revue, werd aandacht geschonken aan de politiek, aan meningsverschillen tussen Holtius en Comrie, voerde Schultens zijn overleden vader als getuige op.
     Met name richtte hij zich op de predikanten in Holland en Utrecht. Dezen zijn nog de enigen die kunnen voorkomen, aldus Schultens, dat de Overijsselse geestelijkheid zich opwerpt tot voogd over de leer. De Staten van Overijssel voeren toch ook geen bewind over de wetten van de Republiek?44 [44. Aldaar, p. XXXV v..] Gunnen de Overijsselaars anderen hun geleerden niet? Zoals Hartman het Zwols orakel heette, zo mag Friesland zijn orakel, Vitringa, toch wel houden?45 [45. Aldaar, p. XXI v..]
     Vervolgens ging Schultens uitvoerig in op zijn theorie over het verband tussen de zaak Van der Os en de toonaangevende Nederlandse theologen. Met als enige bewijs een gesprek dat hij in het voorjaar van 1752 met Comrie voerde stelde hij: ‘‘Van der Os is het speelpopken, Alberti de man daar het Zwolsche werk op aangeleid was.’’46 [46. Aldaar, p. LXIX.] Naast Alberti stonden nog anderen onder kritiek: H. Venema, P. Conradi, T.Scheltinga, E. Hollebeek, P. Chevallier, J.J. Schultens met al hun leerlingen, door Comrie de sociëteit van Koornhertianen genoemd47 [47. Aldaar, p. CXXV, verwijzing naar Baniere, bibl. nr 29 p. 9. D.V. Coornhert, 1522-1590, erasmiaans humanist, verzette zich tegen gereformeerde predikanten, steunde magistraten in hun streven naar zeggenschap over de kerk.]
     Opnieuw refereerde Schultens aan buitenlandse theologen. Schande sprak hij ervan dat Comrie Doddridge verketterde als ‘‘hypothetisch universalist’’, de piëtist P.J. Spener als ‘‘absoluut universalist.’’48 [48. Bibl. nr 75, p. CV. Over Doddridge zie boven, p. 108. P.J. Spener, 1635-1705, Frankfurt, Dresden, Berlijn, bekend om zijn Pia desideria, met nadruk op de vroomheid. Minder bekend zijn vier geschriften tegen de socinianen. Hierin concentreerde hij zich zo volledig op de persoon van Christus dat anderen hem verweten het universalisme van de socinianen te verschonen. Zie Wallmann, (Universalisten stellen dat het heil door God aan alle mensen wordt aangeboden, en dat ieder de vrijheid heeft om het aan te nemen.)] En wat moet dat stoken tegen Franse broeders, Engelse en andere gereformeerden, wat voor nut heeft het om steeds op remonstranten af te geven die God toch ook maar ‘‘naar het licht van hun gemoed’’ mogen dienen?49 [49. Bibl. nr 75, p. XLII.] Hij, J.J. Schultens, had ontdekt dat het zogenaamd remonstrants klaverblad, S. Werenfels, J.F. Ostervald en J.A. Turretin goede en gezonde gedachten geuit had.50 [50. Aldaar, p. CXXII.]
     Vervolgens betrok J.J. Schultens ook de regeerders van het land in de polemiek. Twee Zwolse gecommitteerden, Dekker en Warmelo, hadden tijdens hun studie in Leiden onderdak genoten in het College van de Staten van Holland. ‘‘Weet ge wel dat ge [daar] niet zijt opgevoed om de Staaten van Overijssel te onderwerpen aan den dwanglust van uwen buitenspoorigen ijver!’’51 [51. Aldaar, p. CXLVI v.. J.J. Schultens was in deze periode zelf opperregent van het Statencollege.] Hij verweet met name Comrie dat hij het zover bracht dat de Staten sidderden, dat mevrouw de gouvernante haar taak al zuchtende waarnam. Zou het ervan komen dat

|pag. 121|

‘‘kerkelijken het land in verwarring zetten door bittere oneenigheid en religiekrijg’’?52 [52. Aldaar, p. XCIII.] Maar nee, de overheid zal zeker tussenbeide komen om de ellendige voortgang van dit oproer te stuiten.53 [53. Aldaar, p. XLVIII.]
     Aan Comries gezag trachtte Schultens afbreuk te doen door hem af te schilderen als één die alles mat naar het paslood van zijn eigen bevindingen.54 [54. Aldaar, p. CLXIX, aldus een verwijt dat A. Schultens, sr., ooit aan Comrie had gemaakt.] Dit woord bevinding had in deze contekst twee betekenissen: mening, en geloofservaring.
Pijnlijk herinnerde hij de twee oude calvinianen aan vroeger tijden: toen waren ze ‘‘zulke groote maats niet…wijl Holtius Comrie verachtte als eenen fijmelaar, en Comrie Holtius wederom gering schattede als een’ onbegenaadigden leeraar’’.55 [55. Aldaar, p. CLVII.]
     Tenslotte wijzen we ook hier op een verband tussen ‘‘Het innige christendom’’ en Van der Os. Toen de oude A. Schultens de zaak Schortinghuis onderzocht merkte hij op dat men in Overijssel het goede en het kwade niet van elkaar onderscheiden had. Kort voor zijn dood, horend over de Zwolse kwestie, meende hij: ‘‘Van der Os mag misschien wat jeugdig en dartel zig hebben toegegeeven in het voorstellen van Albertis of Vitringaas sentimenten. Men zal met hem zoo driftig leeven als met Schortinghuis.’’56 [56. Aldaar, p. CLXVII v..] Als om aan te geven dat het ware innerlijke christendom Comrie vreemd was wreef Schultens jr. hem aan dat hij velen beschadigd had, zelfs mensen ‘‘van den waaren piëtismus’’, de Arabist G.J. Lette bijvoorbeeld.57 [57. G.J. Lette, te Zierikzee in 1754, vriend van J.J. Schultens. Brief van hem in BPL 127 AD 1, waarin veel lof voor Doddridge.]
     Zo trachtte Schultens Holtius, Comrie en Doitsma af te schilderen als een vreemd en gevaarlijk verschijnsel in het lichaam van de vaderlandse kerk, als ongodsdienstige mensen, overijverig in hun ketterjacht. In deze poging gebruikte hij grove taal, misbruikte hij gebeden voor of liever tegen de hoofdverdachten als stijlvorm58 [58. Bibl. nr 75, p. CXLVI.], speelde hij in op mogelijke vreemdelingenhaat door Comrie als ‘‘heethoofdige Schotsman’’ te betitelen.59 [59. Aldaar, p. CXXII.] Hij achtte Van der Os deze inzet blijkbaar waard.

     Persoonlijke brieven
     ‘‘Met uwen voet staat ge op de dorpeltreede van het graf, zoudt ge ‘er in willen storten met een zwaare bloedschuld op uwen konsiensien? Ei neen!’’ Aldus richtte Schultens zich tot de oudste Zwolse predikant, De Gimmer.60 [60. Zie bijv. boven p. 28; † 1763.] Dit was slechts éen van de tientallen geadresseerden die J.J. Schultens in een laatste poging zover probeerde te krijgen dat ze op de synode van Zwolle, waar over het lot van Van der Os beslist zou worden, de geschorste predikant in zijn positie zouden herstellen. Naar de inhoud voerde Schultens geen nieuwe

|pag. 122|

argumenten aan naast de in zijn publikaties gemelde. Slechts verdeelde hij de gegevens evenredig over de brieven en ging zijn overdrijving nu nog wat verder. Daarom komen de meeste persoonlijke notities zonder meer pathetisch en koddig over.
Zo aan Van Rossum, ter bemoediging, nadat hij een toon gebruikt heeft waaruit blijken kan dat hij en Van Rossum elkaar reeds lang kennen: ‘‘God zij met uw vrouw en kinderen, zo gij ze hebt’’, heel anders aan Doitsma, gij zijt ‘‘een medemenschje, nietig aardwormpje’’.61 [61. 46 brieven schreef J.J. Schultens in de periode van 5 tot 13 mei 1755, UBL BPL 127 AD 3. Analyse van vele brieven in Van den Berg Pleidooi.] Soortgelijke uitspraken richtte hij aan de vijf gecommitteerden van de classis en synode: ‘‘Gijlieden hebt met genen Don Quischot te doen die ulieden twistmolentjes voor reusen aanziet. Gij zijt vijf aardwormen die bef en ronde hoeden draagt…’’62 [62. Idem, tevens bibl. nr 91.] Het feit dat hij ervoor zorgdroeg dat vele brieven met de antwoorden gedrukt en gepubliceerd werden deed zijn naam geen goed.63 [63. Zie in de bibliografie de nummers 78, 88, 91, 92, 93, 94, 95..]
     Extra aandacht richtte Schultens in zijn schrijfactie op het stadhouderlijk hof. Hij adresseerde zijn brieven niet rechtstreeks aan Anna, maar aan de kerkeraad in Den Haag en aan de hofprediker Beukelmans. Aan de laatste vroeg hij om de gouvernante er op te wijzen dat de predikanten in Nederland niet competent zijn om deze zeer complexe zaak te beoordelen. Anna zou moeten inzien dat ingrijpen van hogerhand om die reden gerechtvaardigd was. De kerkeraad vroeg hij om eraan mee te werken ‘‘dat wereld en kerke de Overijsselse predikanten wijzen op de Geest’’. Ook hier legde hij weer de band tussen Schortinghuis en Van der Os: de leer der vrije genade, het innig en gemoedelijk christendom, het dreigt nu verpelagiaand te worden zoals het toen verdweept is.64 [64. UBL BPL 127 AD 3, ook in brief aan Arndzen predikant te Delft.]

     Jacobus Groenewegen
     Eén van de markante en zelfstandige mensen die in de achttiende eeuwse kerkgeschiedenis een interessante rol speelden was Jacobus Groenewegen, molenmaker, in deze periode te Werkendam, waar zijn broer Johannes predikant was. Hij hoorde bij ‘‘het beste volk’’, uitdrukking voor hen die door bevinding zijn ingeleid in de genade Gods, niet op de leer maar op de beleving van het geloof gericht.65 [65. Uitdrukking in brief van Groenewegen aan Schultens, 24 februari 1755, UBL BPL 127 AD 1. Zijn broer Johannes was predikant te Werkendam. Voor de complete opgave van het werk van hen beiden, zie Van der Haar, s.v., p. 164-168, (Hier onder nr 310 lees 1755 i.p.v. 1735.)] Daarom voelde hij geen enkele schroom tegenover geleerde dominees en professoren; daar hij goed kon schrijven nam hij het als hem dat goed dacht op tegen professor J. van den Honert. Om zijn vrije stijl (in 1753 publiceerde hij ‘‘Samenspraaken der hemelingen’’), het feit dat hij nooit op approbatie wachtte en om zijn ‘‘onrechtzinnigheid’’ veroordeelde de classis Gorinchem

|pag. 123|

zijn geschriften en stelde hem onder censuur, een vonnis dat de synode van Zuid-Holland bevestigde.66 [66. Zie Van den Berg Letterkennis p. 255. Vgl voor Groenewegen ook Biographisch woordenboek III p. 356-359.]
     Groenewegen had zich enkele jaren eerder uitgebreid geuit over de Nijkerkse beroerten; nu de Zwolse kwestie zoveel stof opwierp kon hij zich niet langer afzijdig houden. Het zou zijn positie in de kerk geen goed doen – een gecensureerde die toch nog publiceert snijdt de terugweg af – maar aangezien zijn geweten hem verbood toe te geven aan de eisen van zijn classis en synode zette hij door. Zo publiceerde hij ‘‘Eenige brieven over de rangschikking en betrekking die ’t geloof in Christus en de regtveerdigmaking tot malkanderen hebben tot weerlegging van het systema van Comrie en andere’’, drie brieven met voor- en narede. Kritiek op Comrie en Van der Os beiden leverde hij. Comrie beklemtoonde zijns inziens zozeer dat God begin, midden en eind van het geloof en de rechtvaardiging van de mens is, dat hij allen terzijde schuift die zich de tekst voor ogen stellen: ‘‘Werkt uwes zelfs zaligheid’’.67 [67. Bibl. nr 101, p. IV.] En weliswaar is het Groenewegen uit de geschriften gebleken dat in Van der Os en Van Rossum geen druppel gereformeerd bloed vloeit, de tegenstanders slaan naar het andere uiterste over: zo stelde Comrie ‘‘een gansch nieuw systema op’’.68 [68. Aldaar, p. VII, 125 vv..] Deze Groenewegen nu onderhield kontakt met Schultens, bedankte hem voor zijn ‘‘Uitvoerige waarschuwing’’ en leverde de meest alledaagse kritiek: het werk is te dik en te duur, zodat het als wapen tegen Comrie onder het volk door gebrek aan geld, leeftijd of verstand niet voldoet.69 [69. Brief aan Schultens, 24 februari 1755. UBL BPL 127 AD 1. Van den Berg Pleidooi p. 15.]

     De systemata
     Als kern van veel verzet tegen de tegenstanders van Van der Os dienen we op die term te wijzen die in bijna alle brieven van Schultens, maar ook bij Groenewegen voorkomt: het woord ‘‘systema’’. Hiermee bedoelde men een onderling samenhangend stelsel van dogma’s, vanaf de basis tot in verre consequenties na te rekenen. De Nederlandse kerk kende predikanten en professoren die zich elk tot een ander systema aangetrokken voelden. In zekere zin golden de leringen van Voetius en Coccejus als systemata, maar er waren nog veel meer onderverdelingen. Hartman en Van der Keessel bijvoorbeeld behoorden volgens J.J. Schultens tot het Leidse systema, rationeel, zakelijk, cartesiaans zijn bijvoegelijke naamwoorden die er aan gekoppeld werden. Ongetwijfeld was de persoon van J. van den Honert de voortrekker van dit systeem in deze tijd. Andere systemata

|pag. 124|

schenen die van Vitringa en Venema te zijn, meer uitgaand van de exegese dan van het dogma maar juist hierin evenals het Leidse systeem mensen om zich heen verzamelend. De suggestie van Groenewegen dat Comrie aan een eigen systeem bouwde zagen we al eerder, een systeem van ijzeren consequentie tot in de eeuwigheid van de verwerping, zodanig dat voor enige persoonlijke verantwoordelijkheid amper meer ruimte bestond.
     Corresponderend met deze systemata bestonden in de kerk de fakties zoals die ook in de staat bestonden, groepen van theologen die elkaar kenden en beschermden, die bij beroepingen en huwelijken elkaar niet vergaten. Hier kunnen we als voorbeeld wijzen op de relaties van de familie Van der Keessel.70 [70. Zie boven, p. 114 v.. Vgl over partij en factie Roorda.]
     De geschriften van J.J. Schultens worden gekenmerkt door talloze overdrijvingen en vergelijkingen die menigeen pijnlijk raakten. Zo sloot hij blijkbaar goed aan bij de voorkeur van velen. Bij talloze mensen van diverse theologische signatuur vond hij namelijk een klankbodem. Het bleek wel dat ook anderen bevreesd waren voor de grote stelligheid van systemata. Van deze anderen, Groenewegen en H. Kennedy, Putman en J.J. Serrurier bijvoorbeeld, mensen die er niet voor terugdeinsden om boeken van buiten het eigen kamp te lezen, had Schultens zeer hooggestemde verwachtingen. Zo zij erin slagen de fakties uit de kerk te verwijderen, dan zal God de fakties uit de staat oplossen, aldus Schultens’ stellige overtuiging.71 [71. Schultens aan Beukelmans, UBL BPL 127 AD 3.]

     De ontvangst van Schultens boeken
     Het moet Schultens veel geld hebben gekost om tientallen exemplaren van zijn ‘‘Waarschuwing’’, maar ook van ‘‘Nieuwjaarsgift’’ en de nog volgende ‘‘Omstandige brief’’ cadeau te doen aan vrienden en bekenden. Een aantal begiftigden zond als reactie alleen een kort bericht van ontvangst. Enkelen bekritiseerden daarin Schultens. Met name de stijl van zijn boeken moest het ontgelden. Voeg bij de zonde in de leer niet ook nog de zonde in schrijfstijl, aldus dominee H. Everaars van Aarlanderveen.72 [72. Citaten uit brieven in BPL 127 AD 1, tenzij anders vermeld.] C. Cleyn te Lekkerkerk reageerde op toezending van Schultens’ boek met het verzoek een eigen boek terug te krijgen dat hij ooit aan Schultens had uitgeleend.
Als simpel dorpsprediker (herinnering aan de felle woorden uit ‘‘Nieuwjaarsgift’’), geen lid van een calviniaanse sociëteit, zoals hij verzekerde, meende hij toch Schultens’ woorden te moeten betreuren.

|pag. 125|

     Een enkele dominee stuurde aanvankelijk hartelijke woorden maar schreef later koeltjes dat kennisneming van de inhoud hem teleur had gesteld. Zo was Mobachius te Den Bosch dankbaar voor de ‘‘Waarschuwing’’, na de synode van Zwolle in 1755 meldde hij in Schultens en diens taal teleurgesteld te zijn.73 [73. Mobachius zie bibl. nr 22.] Wanneer we nu pogen om te peilen hoeveel aanhang Schultens had moeten we daarom voorzichtig zijn en niet elke dankbrief in zijn archief als een adhesie-betuiging beschouwen. Ook kunnen we zeker niet stellen dat onmiskenbare lof aan het adres van Schultens’ boeken tevens instemming met Van der Os inhield. Zo stelde Serrurier te Barneveld duidelijk dat hij de kerkelijke gang van zaken in Overijssel veroordeelde, dat hij de ‘‘Waarschuwing’’ met zoveel plezier las dat zijn vrouw opmerkte: ‘‘Ik wou dat ik ’t boek van Schultens was’’, maar dat hij Van der Os toch niet voor geheel rechtzinnig kon houden.74 [74. In BPL 127 AD 2 de opmerking over de gang van zaken in Overijssel en de rechtzinnigheid van Van der Os.]
     Op grond van de ontvangstberichten gaan we nu na wie met instemming gadesloegen hoe Schultens poogde Comrie en de zijnen belachelijk te maken – zo sterk moeten we het gezien zijn stijl inderdaad stellen -, hoe hij poogde ruimte te scheppen voor een predikant die zich niet bekommerde om strikte prediking volgens een goedgekeurd systema. Verreweg de meesten die hun instemming betuigden blijken predikant te zijn, sommigen goed bekend met Schultens, anderen volstrekt onbekend. De meesten staan in Noord-Brabant, Zeeland, Holland of Utrecht. Hun leeftijd loopt sterk uiteen. De al oudere J. Moyen sr in Mastenbroek, ‘‘vader’’ A. Geukema in Zaltbommel, ze zijn zeer in hun schik met de ‘‘Waarschuwing’’. Geukema honoreerde met name het pleidooi voor Vitringa. Zelf had hij én in Friesland én in Zaltbommel een halve eeuw volgens diens methode gepreekt zonder enige kritiek. Een andere emeritus predikant, W. van Eenhoorn te Maarssen, beveelt zich zelfs aan Schultens aan: een boek dat hij schrijft zou hij liever niet door de classis of de hoogleraren van het nabij gelegen Utrecht geapprobeerd zien; wil de Leidse faculteit zich erover uitspreken?75 [75. W. van Eenhoorn werd vooral bekend door zijn uitgave van Joh. Hoornbeek, Euthanasia ofte welsterven, 1742, zie Van der Haar p. 119 v.]
     Ook uit een veel jongere groep dienen zich enkelen aan. H. Kumsius in Meeuwen, bevestigd in 1752, zou tot 1802 predikant zijn. J.F. Martinet wachtte te Den Bosch nog op een beroep.76 [76. Later beroemd als schrijver van de Katechismus der natuur, 1777, een werk dat in korte tijd in een enorme oplage verkocht werd. Bots Descartes p. 67-81; A.N. Paasman, De Haas.] Een geval apart is J.M. Hoffman te Maassluis. Deze hoopte op een gunstige uitwerking van Schultens’ geschriften, maar koesterde geen grote verwachtingen. Speelde deze visie een rol in zijn vroege uit-diensttreding, 1758?77 [77. Eerdere standplaats Geertruidenberg, † 1775.] De middengeneratie van predikanten was vertegenwoordigd door

|pag. 126|

enkelen uit de grotere steden. Th. van Schelluynen, Amsterdam, bedankte Schultens voor zijn exposé over Saumur, voegde er aan toe dat Van der Os zeker onder kritiek mocht staan. Zijn plaatsgenoot en collega Peiffers, bekend als uitgever van vele preken van Doddridge,78 [78. Zie boven, p. 20.] liet zich iets minder duidelijk uit.
     Niet alleen naar leeftijd kunnen we de briefschrijvers verdelen. Ook hun geografische achtergrond is interessant. De opvolger van Van Rossum in Ameide, H. de Wilhem, dankte voor de ‘‘Waarschuwing’’. Diens vorige standplaats was Cloetinge geweest – en uit deze Zeeuwse contreien kwamen meer brieven.
Vanuit Middelburg schreven P. Boddaert en J. Willemsen, dezelfde die ooit Willem IV zo stichtte.79 [79. Over Willemsen en Willem III, zie boven, p. 45. Mr Petrus Boddaert gaf in 1758 uit ‘‘Wolke van getuigen voor de leere der rechtvaardiginge door en uit het geloove’’, als kritiek op de leer van Comrie en diens Zeeuwse aanhanger J.J. Brahé, neef van N. Holtius. Zie Van der Haar, voor Boddaert p. 35v. nr 241-249, voor Brahé p. 49vv. nr 451-467. Over de kwestie een uitvoerig verslag in familie-archief Holtius, CBG.] Maar met name twee predikanten uit Zierikzee lieten zich duidelijk uit. G. van der Camp schreef, overigens nadat Van der Os was af gezet, dat hij Schultens zeer dankbaar was voor al diens moeite. Moest Holtius nu niet constateren dat hij gefaald had in zijn poging om vele ‘‘braave, geleerden en godzalige leeraars de kerk uyt te jaagen… die de leere van het verbond der werken, de onmiddelijke toerekening van Adams schuit en Christus’ gehoorsaamheid etc. voor weesentlijke geloofstukken’’ niet aanzien? En Lette, vriend van Schultens, zeer goed thuis in het Arabisch, liet zich in gelijke zin uit. Ook twee niet-predikanten uit Zierikzee, J. Cau en R. Heemskerk, dankten Schultens hartelijk. De eerste meldde dat het er even naar uit had gezien dat in deze provincie Zeeland al haast ‘‘tentamens’’ verplicht waren, (vermoedelijk bedoelde hij onderzoek naar mening van kandidaten met betrekking tot de leer) maar dat enkele waardige liefhebbers van waarheid en vrede dit hadden kunnen beletten.
     Een aparte noot voegen de brieven van B. van Koeverden te Haarlem aan onze kennis toe. Deze meldde hoe één van zijn collega’s vanaf de preekstoel waarschuwde voor Leidse professoren. Vooral de vroegere Haarlemse predikant Alberti, nu hoogleraar te Leiden, moest het ontgelden.80 [80. Van den Berg Pleidooi p. 5, Van de Sandt p. 104.]

     Piscatar en Aayraldus
     Nauw verbonden met de Zwolse kwestie maar veel minder als strijdschrift geschreven waren twee publikaties van J.J. Schultens over theologen die bepaalde meningen gemeen hadden met Van der Os. Aan Piscatar met name besteedde hij veel aandacht. De ‘‘Omstandige brief’’ vormde de inleiding op een uiteenzetting over de meningsverschillen rond de leer van deze Duitse theoloog, geïnspireerd door Calvijn en P. Ramus,

|pag. 127|

verketterd en geëerd om zijn mening over de gehoorzaamheid van Christus: dat deze de wet vervulde was geen verdienste, daartoe is ieder mens in geweten verplicht, het bijzondere school in zijn passieve gehoorzaamheid, het willen ondergaan van de kruisdood. In Dordrecht 1618-1619 werd dit uitgangspunt veroordeeld, ondanks pogingen van Duitse afgevaardigden ruimte te laten bestaan. De invloed van Piscator deed later zich vooral in Saumur gelden. Uit de opvatting van Piscator vloeit de gedachte voort dat ieder mens de goede werken dient te verrichten, zodat geloof en werken samen als grond voor de rechtvaardigmaking gelden.81 [81. Zie Bos, p. 69-149, Heuser p. 330-333, Bavinck, p. 529-532, trekt de lijnen door van Piscator naar Van der Os. Hij gaat in zijn visie op Van der Os
alleen af op Ypey, p. 376v.]

     In een apart geschrift, ‘‘Versameling van bijlagen’’,82 [82. Bibl. nr 96.] trachtte Schultens nogmaals om de lezers te tonen dat Van der Os niet een ketter was die met een simpel etiket als remonstrants of sociniaans kon worden afgedaan, maar dat
veel van zijn ideeën zoals verwoord in zijn verweer tegen kerkeraad en classis pendanten hebben bij anderen. In de oorspronkelijke talen liet hij daartoe een keur van theologen aan het woord die ongetwijfeld niet de goedkeuring van Comrie zullen hebben weggedragen: Amyraldus, Piscator,
Bellarminus83 [83. Robert Bellarminus, 1542-1621, katholiek polemist van de contrareformatie, hoogleraar te Leuven en Rome. Bellarminus is vooral van belang in verband met zijn opvattingen over de verhouding tussen zonde, begeerte en de menselijke wil. Vgl. zijn discussie met J.A. Polanus, zie ook Heppe-Bizer p. 274.], Drelincourt, Davenant84 [84. John Davenant, geb. 1576, hoogleraar te Cambridge, gematigd calvinist, afgevaardigd naar synode van Dordrecht.], Alstedius.85 [85. Johann Heinrich Alsted, 1588-1638. Wet en evangelie bij hem naast elkaar, in beide gaat het om de verheerlijking van God en onze zaligheid, beide vragen om gehoorzaamheid. De wet leert de gerechtigheid, het evangelie toont waar ze te vinden is, is in feite een door de zonde noodzakelijk geworden andere verschijningsvorm van de wet. Heppe-Bizer p. LII v..] Enkelen van hen citeerde hij om aan te tonen hoezeer hun meningen van die Van der Os verschilden, anderen echter dienden ter staving van diens mening.

     Wilhelmus Sluiter en diens Inleiding
     Onder de vijf gecommitteerden van de Zwolse classis was de dominee van Rouveen, Sluiter, de enige die enkele publicaties op eigen naam verzorgde.86 [86. Naast de Inleidinge, bibl. nr 106, een co-produktie met Comrie, Missive van A. Comrie wegens de regtvaardigmakinge des zondaars met stukken van Owen en Bunyan, mitsgaders de consideratien van ds W. Sluiter, in het licht gegeven door M.P., Amsterdam Bijl 1757.] Kort voor of na de synode van Zwolle 1755 verscheen van zijn hand de ‘‘Inleidinge tot de verborgentheden der heilige schrifture des nieuwen testaments’’. Vooral de ‘‘opdragt’’ van dit werk haakte in op de actualiteit. Woorden als tolerantie, vrijheid van profeteren riepen voor de auteur schrikbeelden op. Van der Os en al de zijnen wilden niets anders dan onder dit mom ‘‘het nieuwe en betere licht daer de remonstranten, socinianen en pelagianen bij zien op den kandelaer’’ zetten, duidelijke zinspeling op de gewraakte uitspraak van Van der Os over de Dordtse vaderen. Hoezeer doet men z’n best om de Staten en het Huis van Oranje af te leiden van de handhaving van de leer. Hoeveel smaad ondervinden zij die het huis van God willen bouwen. Maar er is hoop! De gouvernante heeft al laten weten dat ze de leer wil handhaven. ‘‘Dus zingen wij nog in ’t midden van de hevigste aenvallen: ‘Wij hebben eene sterke

|pag. 128|

stad: (Godt) stelt heil tot muren en voorschanssen’!’’[Jes. 26:1, parentheses aldaar St. Vert.], duidelijke zinspeling op het begin van het ‘‘Examen van het ontwerp van tolerantie.’’
Laten ze ons maar twistgierig, onvriendelijk, driftig, bitter vijandig noemen, als Elia voor beroerders Israels uitmaken, dat is beter dan geprezen te worden omdat men zo moderaat, gematigd is. Religie en de waarheid zijn immers meer waard dan vriendschap?87 [87. Inleidinge Opdragt, p. **2-***.] Het leek alsof Sluiter met deze uitgave als pastor voor zijn medestrijders wilde optreden.

     Uitgaven van gecommitteerden
     De predikanten die namens de classis Zwolle de zaak-Van der Os behartigden stonden inderdaad bloot aan veel kritiek. Dat Schultens hen kritiseerde deerde hen niet zo, al was het maar omdat hij zich kwetsbaar opstelde in zijn verwijzingen naar buitenlandse niet geapprobeerde schrijvers. Maar van zijn collega Van den Honert hadden ze het heel anders verwacht. Met name kwetste hen zijn kritiek op de gevolgde procedure. Daarom hielden ze niet op met het publiceren van verweerschriften. Met name de tolerantie die hij nu opeens voorstond, daar waar hij eerder zich zo fel tegen Stinstra had verzet, prikkelde hen. Gij wilt de uitverkorenen Gods bedroeven en ergeren door ‘‘de formulieren van eenigheid uit onze kerke weg te boenen en de tolerantie in de plaats te zetten!’’88 [88. Doleantie, bibl. nr 84, p. 30.] En wat de verdachtmaking betreft met betrekking tot Vitringa en Lampe: niet de commissie van de classis, maar Van den Honert is het ‘‘die met alle macht gearbeid heeft om ’t onheil over de academie [Leiden] te brengen dat hij van onze kant gevreesd hadde, willende volstrekt ’t geen wij niet willen dat Vitringa, Lampe en Van der Os eenerley mannen zijn.’’89 [89. Wederlegging bibl. nr 72.]
     In ongepubliceerde brieven weken individuele gecommitteerden niet van deze opstelling af. Zo schreef Van Warmelo te Wijhe, die Schultens nog uit Leiden kende, het jammer te vinden dat Van den Honert nu de taal van de vijanden van de kerk was gaan spreken. Vitringa en Lampe staan ook in Overijssel als ‘‘roemsvaardige mannen en ligten’’ bekend.90 [90. Brief 10 mei 1755 aan Schultens, UBL BPL 127 AD 2.]
     Een zekere Petrus van Zwol sprong de gecommitteerden van de classis bij. Achter de naam moet zich een predikant verscholen hebben die goed op de hoogte was van de stand van zaken. In ‘‘Korte aanmerkingen’’ viel hij fel uit naar de manier waarop Van den Honert aan zijn informatie kwam. Over bepaalde besluiten van classes, zoals het besluit van Kampen

|pag. 129|

dat op de synode in het vervolg per classis gestemd zal moeten worden, kan hij alleen zijn ingelicht door leden van vergaderingen die uit de school klapten. Daar behoorde een hoogleraar zich niet mee op te houden.91 [91. Bibl. nr 87, p. 4v..]

     Petitie aan de gouvernante
     Voortdurend bevinden we ons op het raakvlak tussen brieven die wel en niet gepubliceerd zijn. Krijgen we van Schultens en Van den Honert soms de indruk dat de drukker de brieven eerder ontving dan de geadresseerde, anders lag het met de petitie die vele inwoners van Zwolle richtten aan de gouvernante, prinses Anna. In 1754, kort voor de vergadering van de synode, drongen zij er bij Anna op aan dat ze zou ingrijpen. Ze beriepen zich erop dat de classis in het geheel niet eenstemmig was in het oordeel, dat Van den Honert het opnam voor Van der Os. Op het verval in het kerkbezoek in Zwolle wezen ze, doordat bepaalde predikanten nu gemeden werden daalden de collecte-opbrengsten duidelijk. Sommigen zochten zelfs al hun stichting bij kerken van andere gezindheden of in bijeenkomsten thuis.
     Anna liet echter aan de requestranten geen antwoord toekomen. Een jaar later gingen ze er daarom toe over de brief aan de openbaarheid prijs te geven. In de Nederlandsche Jaarboeken verscheen de tekst.92 [92. N.J. september 1755, p. 844-850.] Met name de verwijzing naar het bezoek van kerkdiensten van andere gezindten dienen we als bijzonderheid niet uit het oog te verliezen. De ooit waterdichte schotten tussen de verschillende kerken in de Republiek bleken lek.


|pag. 130|

3. De synode van Zwolle 1755: Van der Os afgezet
juni 1755

     Samenstelling en werkwijze van de synode
     In de Grote Kerk in Zwolle kwamen de leden van de synode van 1755 op 3 juni bijeen. Nu gold het ook als vanzelfsprekend dat een Zwols predikant de vergadering zou voorzitten. Dominee Doitsma werd als praeses benoemd. Assessor was in Zwolle altijd één van de Deventer afgevaardigden, meestal Van der Keessel. Deze was echter in februari overleden, zodat nu Wolterbeek voor de functie
aangewezen werd. W.J. Roldanus, zwager van Doitsma, predikant te Steenwijk, fungeerde als scriba.93 [93. Wilhelmus Jacobus Roldanus, studie in Harderwijk 1738, Beulake proponent 1745, Steenwijk 1749, Wolvega 1755. Een broer van hem in classis Nederveluwe later niet akkoord met werkwijze synode, zie onder, bij hoofdstuk 7 noot 20.] Vermelding verdient nog dat de classis Zwolle C. Fabius had afgevaardigd en dat voor Ridderschap en Steden als commissaris-politiek aanwezig waren de Heer Christoffel D. van Coeverden tot Rande en burgemeester Mariënburg uit Zwolle. Van die zijde hoefde Van der Os in geen geval steun te verwachten.
     De synode volgde meer dan vorig jaar de gewone werkwijze.
Zo was er gelegenheid voor de vermelding van vele details uit het kerkelijk leven. Verontwaardiging over ‘‘paapsche stoutigheden’’ op Emmeloord (Schokland) bijvoorbeeld, waar de mensen een kruisje slaan als de dominee passeert.94 [94. Art, 27 ad 24.] Vreugde greep de broeders aan toen ze vernamen dat voor het eerst in vijf jaar de Staten weer toestemming gaven om te spreken over het gevaar van Het innige christendom, maar – en dit temperde de vreugde enigszins – dan wel zodanig dat naar andere synoden niets gecommuniceerd werd.95 [95. Art. 4 ad 5. Notulen deputaten 1754 art. 1. GAK NHK 25.] Sinds de vorige synode hadden alle classes zich beraden over de (door Groningen voorgestane) noodzaak van voorlezen van en navragen uit de Dordtse leerregels bij examens. Unaniem meende de vergadering dat in het vervolg deze praktijk zou worden gevolgd.96 [96. Art. 5 ad 6.]

     Schultens en Van den Honert
     De meeste leden van de vergadering, tevens correspondenten uit andere provincies en commissarissen-politiek, hadden brieven van Schultens gekregen. Ook de classis Kampen in zijn geheel meldde de ontvangst van een brief met zeer dreigende taal. Daarnaast passeerden vele gedrukte geschriften van zowel Schultens als Van den Honert de synode niet ongemerkt. Men beschouwde ze als ‘‘hatelijke en

|pag. 131|

schandeleuze boeken ten nadele van de geestelijkheid van Overijssel’’, waarin men de kerkelijke vergaderingen ‘‘op de allerboosaardigste wijze ten spot’’ stelde. De classis Zwolle rapporteerde dat de kerken vreesden dat door deze handelwijze goede kerkelijke rechtspleging belemmerd zo niet gestremd werd. De synode besloot, voorzover we kunnen achterhalen unaniem, om deputaten op te dragen de zaak zo spoedig mogelijk aan Ridderschap en Steden voor te leggen.
De correspondent naar Zuid-Holland, de synode die het meest nauw bij de Leidse universiteit betrokken was, beloofde zich daar te zullen beklagen over de schandelijke geschriften.97 [97. Art. 10 ad 11. Notulen deputaten GAK NHK 25, 1756 art. 2.]

Afbeelding: J.J. Schultens,(1716-1778)
Foto Universiteit Leiden.

     Terzake Van der Os
     Bijna onmiddelijk na de opening van de synode kwam de zaak van Van der Os al aan de orde. Aanleiding vormden rapportages uit twee synoden. Utrecht hield zich ietwat op de vlakte met de uitdrukking: hoop ‘‘op een voor Gods kerk voordeligen uitslag’’.98 [98. Conform bewoording in de classis Utrecht, 13, 14 augustus 1754, art. 17, ‘‘heeft met blijdschap vernomen dat die zaak thans kerkelijk werd behandelt en hoopt op een goede uijtslag ten goede van Gods kerk.’’ RAU Classis Utrecht.] Een zeer uitgebreid rapport leverde de kerk van Zuid-Holland. Hier had de synode zich inhoudelijk op de stof voorbereid en met name over de kerkordelijke aspecten een mening gevormd. Elementair in het rapport was de interpretatie van art. 31 K.O., het artikel waarop Van der Os zich beriep als het ging om een mogelijke revisie van de belijdenis: de besluiten van de synode gelden totdat een volgende ze verbetert. De synode van Zuid-Holland was van mening dat de ontstaansgeschiedenis van de Dordtse kerkorde de sleutel bood tot de interpretatie hiervan. De Dordtse synode had het artikel namelijk ongewijzigd overgenomen uit

|pag. 132|

de kerkorde van Den Haag anno 1586, art. 28. En inderdaad konden de besluiten van Den Haag en enkele latere synoden met reden herzien worden. Maar na Dordt 1618 viel geen verbetering meer aan te brengen en kon de laatste zin van art. 31 als antiquiteit gelden. De buitenstaander merkt op dat men zo één uitspraak van de Dordtse synode discutabel verklaarde om de andere te onttrekken aan discussie. De synode van Overijssel omhelsde deze uitleg echter graag.99 [99. Art. 2 ad 2, 13, 46. Dezelfde uitleg van art. 31 ook nog bij A. Kuyper, p. 136: ‘‘Overmits nu in de Synode van 1586 wel artikelen van kerkorde zijn vastgesteld, maar geen artikel van dogmatischen inhoud is aangenomen … zoo volgt dus reeds hieruit, dat de uitdrukking ‘‘tegen de artikelen in dezen Seneralen Synode besloten’’ in 1586 niet op de leer slaan kon. Terwijl bovendien een uitdrukking, die in 1619 woordelijk wordt overgeschreven uit een kerkorde van 1586, uiteraard niet doelen kon op de Canones van 1619, als die in 1586 nog niet bestonden’’.]
     Daarnaast lagen ter tafel van de synode twee ingekomen stukken: één van een groot aantal oud-ambtsdragers van de kerk van Zwolle, een ander ondertekend door de vier docenten aan de Latijnse school van Zwolle. Evenals de zes petities van vorig jaar behelsden de brieven een getuigenis van de rechtzinnigheid van Van der Os: ‘‘wij ondergeschrevenen, professor en rector, conrector en preceptoren van het gymnasium der stad Zwolle …betuigen…dat schoon wij gewoon zijn ons meest onder zijn eerwaardes gehoor te bevinden…nooit iets heterodox gehoord hebben.’’ De ex-kerkeraadsleden snierden dat ze niet gewend waren om zo naar een preek te luisteren dat ze na afloop bewijzen van rechtzinnigheid konden noemen, maar dat de preken van Van der Os aan alle eisen voldoen van ‘‘klaerheid, bondigheid, deftigheid, gemoedelijkheid en andere goede qualiteiten.’’ De enige conclusie die de synode uit de petities trok luidde echter dat geheimhouding in ieder geval tijdens de duur van de vergadering noodzakelijk was. Alle aanwezigen verplichtten zich hier plechtig toe.100 [100. Art. 2 ad 2, 13, 46; hier alleen de naam van W. Tobias genoemd, omschrijving van de stukken uiterst vaag. N.J. citeert deels de brieven, juni 1755 p. 531, maar noemt evenmin de Latijnse school, waarschijnlijk om de docenten te sparen. Noortberg noteerde de tekst en de namen wél, UBA Mennonitica 0-65-167.] Een paar dagen later bleek de plechtige belofte waardeloos geweest: een brief van J.J. Schultens kwam in die als volgt begon: ‘‘Met leetwezen hoor ik dat u op ’t punt staat…’’ de onschuldige van der Os te veroordelen.101 [101. Brief van J.J. Schultens aan synode van Zwolle, UBL BPL 127 AD 3.]
     Tot dusver waren de leden van de classis Zwolle aanwezig; maar toen het op de behandeling van het rapport van gecommitteerden aankwam trokken de afgevaardigden van de Zwolse classis zich vrijwillig terug. Doitsma, als voorzitter van de synode, bleef echter. Nu bleek ook dat de gecommitteerden van de classis Zwolle aanwezig waren. Het betrof hetzelfde vijftal dat ruim een jaar eerder namens de classis Zwolle de besluitvorming over de kwestie-Van der Os had voorbereid, en waarop door Van den Honert en Van der Os veel kritiek gegeven was. De synode had aan deze commissie de taak gegeven die op de synode van Kampen aan de ad-hoc-commissie toebedeeld was geweest. De gecommitteerden stelden voor om van Van der Os te vergen dat hij de artikelen van

|pag. 133|

de classis Zwolle, 26 april 1754, zou onderschrijven.102 [102. Zie boven, p. 94 v..]
Daarenboven moest hij nu beloven alle publiciteit over de zaak in handen van gecommitteerden te laten. Ging Van der Os op de eis in, dan zou hij weer lid van de classis kunnen zijn, zo nee, dan had hij nog vier weken om zich te bedenken en middels een boetpredikatie schuld te belijden, indien hij ook daar niet in wilde treden, dan gold hij als ‘‘gedeporteerd’’, uit de dienst ontzet, conform art. 80 van de kerkorde. Alle aanwezigen stemden in met het praeadvies. Slechts de commissarissen-politiek zwegen, de zaak heeft betrekking op de leer en is daarom enkel kerkelijk, stelden zij. Het wachten was nu op Van der Os.103 [103. Art. 16.]

     Een intermezzo: het appèl van Van Rossum
     Aangaande de verkiezing van kerkeraadsleden in Zwolle hadden dominee Van Rossum en ouderling Boots een bezwaarschrift bij de classis ingediend. Deze wilde niet in de ingewikkelde materie treden en had de kwestie terzijde gelegd, waarop de klagers zich reeds vorig jaar tot de synode hadden gewend. De synode van Kampen hield de zaak echter aan. Nu ontbood dan de synode van Zwolle Van Rossum om meer inlichtingen te krijgen. Maar deze hield het wel voor gezien.
Hij schreef een brief waarin hij de vorige synode kritiseerde – die had de zaak moeten behandelen – en stelde dat hij verdere behandeling van de zaak niet meer zinvol achtte. Over deze brief verbaasden de broeders zich zeer. Van Rossum durfde de kerkelijke vergadering te minachten, gedraagt zich dus strafbaar. Men zond de koster uit om hem onmiddelijk te ontbieden.
     Volgzaam gaf Van Rossum gehoor aan het verzoek. Nu gaf Doitsma toch de voorzittershamer over aan de assessor. Deze, Wolterbeek, vermaande de gedaagde liefdevol en broederlijk, zoals het in de notulen heette, Van Rossum verklaarde dat hij de uitdrukking ‘‘moeten behandelen’’ (de zwaarste die in zijn brief voorkwam) niet kwetsend had bedoeld, men mocht ook lezen: ‘‘behoren te behandelen’’. Hiermee achtte de vergadering de zaak afgedaan. Over de wettigheid van de kerkeraadsverkiezingen in Zwolle gaf de synode geen oordeel.104 [104. Art. 17, 18.]

     Het antwoord van Van der Os
     De synode had, conform het classis-besluit van het vorig jaar, aan Van der Os gevraagd om een aantal artikelen te ondertekenen, zijn uitspraak over de Dordtse synode en zijn

|pag. 134|

gezag te herroepen, een afkondiging hierover te doen vanaf de kansel en niets te publiceren. Nu hij werd binnengeroepen verwachtte de synode dat Van der Os op deze vragen zou ingaan. De gedaagde was echter kort van stof. Hij wilde liever blijven staan, op verzoek ging hij toch zitten om dan echter geen antwoord te geven maar een brief te overhandigen. Bij het voorlezen daarvan wilde hij niet aanwezig blijven, in de aangrenzende kerkruimte zou hij blijven wachten. Het schriftelijke antwoord gaf geen blijk van onderwerping aan het oordeel van de kerkelijke vergaderingen. In tien punten zette Van der Os zijn mening uiteen.
     Ten eerste: de classis Zwolle had zijn zaak nog steeds niet behandeld, op alle inhoudelijke theologische argumenten
in zijn brief van september 1753 had hij geen reactie ontvangen. Daarom, zijn tweede punt, erkende hij niet het recht van de voortgaande behandeling door classis en synode.
En zou het, in de derde plaats, vandaag toch tot stemming komen per classis en niet per hoofd (‘‘per capita’’), zoals de classis Kampen uitdrukkelijk had vastgelegd, dan zou hij het besluit niet beschouwen als een synodale resolutie maar als ‘‘een onbetamelijke conclusie van eenige geconspireerde [=samenzwerende] menschen’’.
     De punten vier, vijf en zeven betroffen de Nationale Synode, volgens de kerkorde als beroepsinstantie elk derde jaar te beleggen. Gezien het feit dat hij, Van der Os, uitdrukkingen gebruikt die hij voor rechtzinnig maar de classis voor onrechtzinnig houdt ‘‘zoodat het voornaemste verschil is wat men voor de gereformeerde leere of liever voor de tale die in de gereformeerde kerk moet gesproken worden, hebbe te houde; waervan het peremptoire oordeel niet staet aen het synode van Overijssel maer aen de synode nationael, vergadert uit afgezondenen van alle de kerken dezer landen, zoo in de Nederduitsche als Walsche tale’’, is zo’n synode nu nodig. En zou men tegenwerpen dat Van der Os zich heel wat verbeeldde, sinds 1619 als eerste een beroep te doen op zo’n hoge kerkvergadering – wel, nog nooit sedert Dordt is het voorgekomen ‘‘dat een vroom leraar dat hij God lof bij al de wereld bekend voor staat om het verkondigen van de waare gereformeerde leere van sijnen dienst is af geset.’’ Het is onbegrijpelijk dat een kerkelijke vergadering een trouw predikant belemmert in zijn streven om zo te werken in de heilige dienst dat hij aan het einde van zijn aardse loopbaan al zijn gemeenteleden in Gods heerlijkheid

|pag. 135|

weer zal ontmoeten. Deze uitdrukking moet voor leden van de calviniaanse sociëteit een gruwel zijn geweest. Heeft God niet van eeuwigheid mensen verkozen tot eeuwig heil en andere tot onheil? Wat matigt deze dominee zich dan aan!
     Olie op het vuur wierp Van der Os zeker in zijn zesde en achtste punt. Hierin wees hij op de steun die hij ontving van hoogleraren te Leiden, maar ook van Nederduitse en Waalse predikanten, deels openlijk maar ‘‘sonder twijffel nog wel veele andere professoren en predikanten daar dat vooralsnog niet bekend van is’’. Tegenover hen voelt hij zich verplicht stand te houden, opdat dezen niet vervolgens verdrukt zullen worden. Daarnaast schreef hij de synode dat hij velen in Overijssel onbekwaam achtte tot het vellen van een juist
oordeel. Toonde het verbod op ‘‘Het innige christendom’’ niet aan dat de ijver in deze provincie veel te ver gaat? Terecht hadden alle andere provinciale synodes deze zaak terzijde gelegd.
     Een aanbod deed Van der Os in zijn negende punt: op de synode van Steenwijk, 1756, zou hij graag uiteenzetten waarom deze synode onwettig vergadert en besluiten neemt, met name waar het aankomt op stemmen per classis en niet per capita.
Gaat de synode niet akkoord met zijn appèl, dan tekent Van der Os bij dezen, in punt tien, beroep aan bij de nationale synode.
     Over dit antwoord van de gedaagde hoefde de synode niet per classis of capita te stemmen: unaniem waren aanwezigen geschokt door zijn ‘‘kleinachting’’ van de vergadering. Nog eenmaal mocht Van der Os binnenkomen om met ja of nee te antwoorden op de vragen. In de kerk kon de koster hem inmiddels niet meer vinden. Een poging hem van huis op te halen mislukte. Van der Os gaf de koster deze boodschap mee: ‘‘Dat hij niet van voornemens was hier te komen, en dat hij met de synodus niet te doen hadde.’’ Hevig ontroerd en diep bedroefd, aldus de scriba, vernamen de broeders van deze breuk. De vergadering zette hem af, verklaarde hem gerechtigd tot het pogen een nationale synode bijeen te roepen, maar verbood hem tot het moment dat deze uitspraak zou hebben gedaan het verrichten van enig ambtelijk werk. De uitspraak van Van der Os over zijn arbeid onder de gemeente tot het moment dat hij het einde van zijn aardse loopbaan had bereikt boezemde de synode de angst in dat hij ondanks alles toch gewoon door zou gaan. Daarom moest een zware delegatie, onder wie twee correspondenten, onmiddelijk aan de magistraat van Zwolle verzoeken erop toe te zien dat Van der

|pag. 136|

Os zijn werk neerlegde.105 [105. Art. 19, zie ook N.J. juni 1755, p. 531-555. Antwoord van Van der Os aldaar volledig opgenomen.]

     Verder verloop van de synode
     In het voorstel van gecommitteerden zoals de synode dat had aangenomen kwam ook de bepaling voor dat gecommitteerden voor hun moeite in deze zaak zouden worden bedankt. Eerder wezen we er al op dat ze meer dan tien publikaties verzorgden, aan de spot en kritiek van velen bloot hadden gestaan. Dat zal wel de reden zijn geweest dat het moderamen van de synode het goed achtte hen zodanig te bedanken dat meer dan een vol vel folio met loftuitingen bedekt werd voor deze wachters Sion die ‘‘het waggelend gebouw van Gods kerk op hare grondvesten onwrikbaar’’ hersteld hadden. Na dit onderdeel van het agendum nam Doitsma de voorzittershamer weer over.106 [106. Art. 20.]

Afbeelding: Gezicht op de Rodetoren (links) en de Kamperpoort (rechts) te Zwolle 1783. Schilderij Dirk Jan van Elten. Collectie en foto Provinciaal Overijssels Museum, Zwolle.


|pag. 137|

     Spanning leefde er ter synode nog over de houding van de Zwolse magistraat. Pas vlak voor het scheiden der vergadering, velen waren al op weg naar hun standplaatsen omdat ze anders de dienst van zondag niet konden waarnemen, kwam bericht binnen. Van der Os diende zich voorlopig en tot nader order te onthouden van alle delen van zijn dienst. De classis Zwolle werd gevraagd een regeling te treffen voor het verrichten van de preekbeurten.107 [107. Art. 51; resolutie van 6 juni, definitief gemaakt op 12 juni, de woensdag in de week na de synode.]
     Geruchten deden in den lande de ronde dat in Zwolle tumult losbrak na het besluit van de synode. De Nederlandsche Jaarboeken, nooit wars van enige sensatie, berichtten echter dat deze verhalen ongegrond waren. Het synodaal besluit werd na de lange voorbereidingstijd als onontkoombaar geaccepteerd. Of iemand het appèl van Antonius van der Os bij de nationale synode serieus nam mag betwijfeld worden. In het vervolg zullen we zien hoe het daarmee afliep.

|pag. 138|

4. Reacties op de afzetting

     Beroep op de magistraat
     Toen in het verleden dominee Van Leenhof onder druk van classis en synode zelf zijn ontslag bij de Zwolse magistraat had ingediend gunde deze hem het behoud van tractement. Van der Os trachtte nu eveneens de magistraat ertoe te bewegen hem zijn tractement uit te keren totdat de nationale synode zijn beroep had behandeld. Eén van de argumenten die hij in zijn Request daartoe aanvoerde was: de magistraat van Zwolle heeft hem toch ‘‘aen den kerkeraed van Zwolle met zooveel ernst niet gerecommandeert noch uit den dienst der kerke van ’s Gravelant daer hij het wel had en in ruste en vrede leefde getogen …om hem hier te laten quellen en verdrukken?’’108 [108. Request, bibl. nr 107, p. 4. Volgens N.J. oktober 1755 p. 937-940, deed Van der Os dit verzoek op aandrang van vrienden.]
Kort en zakelijk antwoordden de burgemeesters met een verwijzing naar de Dordtse synode: bij herstel door een nationale synode zal het tractement over de tussenliggende tijd alsnog worden uitgekeerd, nu hoeft niets te worden betaald.109 [109. Request p. 10, verwijzing naar Post-acta Dordrecht art. 164 tweede deel, in Request volledig opgenomen.]

     Een nationale synode?
     Op een nationale synode had Van der Os zich beroepen, maar van de zijde van de Overijsselse kerkelijke vergaderingen hoefde hij geen initiatief tot het bijeenroepen daarvan te verwachten. Van der Os voelde hierin een grote onrechtvaardigheid: in het formulier dat hij had ondertekend bij de aanvaarding van het ambt had hij zich erop vastgelegd besluiten van meerdere vergaderingen te gehoorzamen onder behoud van het recht om in beroep te gaan bij de nationale synode. Concrete pogingen van derden om nu wel tot een nationale synode te komen zijn niet te achterhalen. Wel indirect verkrijgen we enige informatie.
     De in de hervormde kerk gebruikte psalmberijming stond op kerkelijke vergaderingen regelmatig onder kritiek. In 1757 kwamen verschillende provinciale synoden zover dat ze spraken over een nationale ‘‘synodus contractus’’: synode met beperkte opdracht. In Overijssel hadden de classes zich er toen echter nog niet over gebogen; de aandrang van de commissarissen-politiek was nodig om hen ertoe te bewegen de zaak op de classes te bespreken.110 [110. Notulen synode 1757 art. 22 ad 28.] Maar het volgende jaar hadden de reacties van de classes een duidelijke ondertoon. Zwolle achtte een nieuwe psalmberijming wenselijk, Zuid-

|pag. 139|

Holland moest maar een keus maken uit bestaande berijmingen en die dan voorleggen aan de andere synode, een nationale synode is ‘‘inpracticabel’’: onuitvoerbaar. Ook Kampen en Vollenhove-Steenwijk achtten een nieuwe berijming wenselijk maar onuitvoerbaar. Deventer vond het voorstel ‘‘ontijdig’’. Vrees voor nieuwe escalatie in Overijssel bewoog Zwolle tot de aanvullende bepaling dat de overheid alle publikaties over de psalmberijming en andere vormen van publieke discussie gedurende de besluitvorming diende te verbieden.111 [111. Notulen synode 1758 art. 21 ad 22.]
     In Duitsland gaf Strodtmann de reden van deze terughoudendheid van de synode aan: ‘‘weil man namlich besorgte der Herr von der Os und seine Freunde deren einigen sich wirklich zu einem beträchtlichen Beytrage zu den Unkosten anerbothen haben, möchten sich mit einem Apell dabey einfinden.’’112 [112. N.G.E. XIV 554.] Een vergadering over de psalmen die ontaardt in een discussie over de leer die in de Nederlandse kerk geleerd dient te worden: schrikbeeld van Overijsselse kerkelijken, maar al evenzeer van politici in den lande, mogen we aannemen. Ypey, die deze periode als jong hoogleraar in Franeker heeft meegemaakt, schreef later dat velen opgelucht waren dat het niet tot een synode gekomen was. Hoe groot was niet de kans geweest dat juist het leerstellig systema van Comrie en Holtius tot het enig juiste was verklaard? ‘‘Onze verlichte godgeleerden beefden voor zulk eene kerklijke zamenkomst! Zij maanden Van der Os aan, nu in zijn ongelukkig lot te berusten om der kerke wil.’’113 [113. Ypey p. 393 noot, met verwijzing naar Schultens’ brief aan Holtius, bibl. nr 75, p. 93.]

     Van den Honert en de gecommitteerden
     Schultens had in een enorme inspanning kort voor en tijdens de synode van Zwolle veel gepubliceerd, maar nadat de nederlaag geleden was trok hij zich terug. Van den Honert gedroeg zich anders. Ten gunste van Van der Os, ‘‘appellerend predikant te Zwolle’’, publiceerde hij de derde druk van Van der Os’ preek over I Corinthen 1: 30, voorzien van aantekeningen, alsmede diens verweerschrift tegen gecommitteerden van de Zwolse classis. Daarnaast zagen dan ook nog eigen geschriften het licht tot in het jaar 1756. Zo stelde hij zich wel zeer kwetsbaar op: een Leids hoogleraar die het bleef opnemen voor een reeds meer dan een jaar afgezet predikant.114 [114. Voor de titels van de publikaties zie bibl. nr 110, 119, 122, 123, 124.]
     Inhoudelijk boden de geschriften niets nieuws, of het moest zijn dat Van den Honert de gecommitteerden betitelde als voorstanders van een ‘‘antinomiaansch en machinaal systema’’. Daarmee bedoelde hij dat ze met Comrie en Holtius

|pag. 140|

elke zedelijke vermaning en verwijzing naar een leven volgens de wet (nomos) verwierpen daar immers de verkiezing of verwerping ons al van eeuwigheid had voorbeschikt tot een al dan niet gerechtvaardigd leven. Zo was de mens tot een machine geworden, mechanische uitvoerder van Gods besluiten.
‘‘De leer van het heilig leven des geloovs moet onder de naam van de regtvaerdigmaking uijt de werken verstoten worden, opdat het dood en werkloos geloov, onder de naam van het regtsinnig geloov ten throne verheven worde.’’115 [115. In Antwoord, bibl. nr 90, p. 8v..]
     Al even fel beschuldigde Van den Honert de Zwolse classis van een neiging naar onrechtzinnigheid, door een pijnlijk voorval uit het begin van de eeuw ter sprake te brengen: de classis ‘‘nadert seer aan haar gedrag in den beginne deser eeuwe, toen sij de kettersche schrivten van Leenhof approbeerde en verdroeg.’’116 [116. Aldaar, p. 27.]
     Daarnaast bleek uit de uitgave van de aanmerkingen van Van der Os op het praeadvies van gecommitteerden opnieuw hoezeer het taalgebruik alle discussie belemmerde. Wanneer het praeadvies stelt dat Van der Os het bloed van Christus als stoffelijke oorzaak van onze rechtvaardiging niet voldoende erkent stellen de aanmerkingen: ‘‘Deze benaming kent de schrift niet. Zij komt ook nergens voor in onze formulieren; gelijk ook onze kerke het woord ‘‘onmiddellijk’’ bij de toerekeninge [te weten van het verzoenende offer van Christus] nergens gebruikt. ’t Gehele betoog van dit praeadvys komt daar op uit dat wij noch met de woorden van de bijbel noch met die van onze formulieren volstaan kunnen….Dit is de weg der scheuringen.’’117 [117. Bibl. nr 119, p. 102.]
     Gecommitteerden van de classis voelden zich door deze geschriften voortdurend bedreigd. In de oude constellatie ging het vijftal door met het schrijven van verweerschriften, maar tevens herinnerden ze de Staten van Overijssel met kracht aan het verzoek van de synode om alle publikaties waarin de geestelijkheid van Overijssel belasterd werd te verbieden. Op 7 april 1756 publiceerde de griffier het
besluit van Ridderschap en Steden: alle geschriften die kerkelijke vergaderingen en personen kwetsen gelden als verboden. Alle vormen van verspreiding van gedrukte en geschreven exemplaren worden met 100 gulden beboet. De aanbrenger zal hiervan een derde deel als beloning ontvangen. Een aantal leden van de Ridderschap en gecommitteerden van Kampen hadden graag geschriften van hoogleraren en predikanten vrij gelaten. Ze merkten op dat de rechtzinnigheid van professor Van den Honert in geschriften

|pag. 141|

van gecommitteerden in twijfel werd getrokken. Indien de Staten van Overijssel aan hem de middelen tot verweer zouden ontnemen zou dit zelfs ‘‘een totale ruïne van een academie na sig kunnen slepen’’. Hun argument werd niet gehoord.118 [118. RAO Resoluties Ridderschap en Steden 215, bij 15 maart en 26 maart. Op 26 maart in stemming afwijkend: Heren Raesfelt tot Elsen, Tengnagel tot Bonkenhave (zoon van de overleden Drost van Vollenhove die steeds op één lijn zat met Huffel en Bentinck), Bentinck tot Langeveltslo. Huffel was al tijden ziek, Charles Bentinck afwezig. Publikatie genotuleerd op 7 april.]
     Het publikatieverbod leek een doeltreffende maatregel. De boekhouding van uitgeverij Luchtmans in Leiden vermeldde geen enkele verzending naar Zwolle meer, integendeel, Royaards zond een groot aantal boeken terug.119 [119. Archief Vereeniging Luchtmans nr 9f, 30, 195, Retour gingen 47x Holtius aan Schultens (verkocht totaal 53 ex.), 24 x Schultens aan Holtius (verkocht totaal 26 ex.), 19 x briefwisseling Doitsma – Schultens (totaal verkocht 39 ex.) Datum in 1756 onzeker. Op 30 september 1755 zond Royaards al 78 werkjes van Van den Honert onder 7 titels terug. Terugzending van onverkochte boeken kwam regelmatig voor, vaak al na een half jaar. Meestal belandden ze dan bij winkeliers die ze een goede voorraad van ‘‘peperhuiskens’’ voor koffie, thee en andere waren verschaften, of ze dienden ‘‘tot eenig ander geringer gerief’’, bibl. nr 136 ongepagineerd, t.w. ‘‘scheurpapier op de hymelijke gemakken’’, Ernstig antwoord aan den ernstigen schrijver bekent onder de naam ‘‘de Rotterdamsche boekjesman’’ van den Amsterdamschen boekjesman, Amsterdam z.j. [ ± 1752]]

     Toeschouwers
     Boeiend commentaar kunnen we verwachten van de spectatoriale geschriften. En inderdaad wijdde de Nederlandsche Spectator de nodige aandacht aan de Zwolse kwestie. Evenals Van der Os zelf achtte de schrijver vooral de taal van de theologen oorzaak van het geschil. De dominees spreken net als gauwdieven een taaltje dat alleen voor bendeleden begrijpelijk is; zonder vrees en ontzag voor het Opperwezen jagen ze elkaar met ruzies over het verband tussen geopenbaarde waarheden de kerk, voorbeeld van de hemel, uit. Het is een ‘‘misdaad ten opzigte van de heilige schrift …dat trotze, partijzuchtige en oproerige geestelijken onverstaanbare woorden als het weezen derzelve [van de bijbel] opgeeven.’’ Alleen het gezag van de souverein [gouvernante Anna] kan de zaak nog herstellen.120 [120. N.S. 162, p. 49-56.]
     In een volgend nummer was de kritiek op de belagers van Van der Os nog duidelijker. In een parodie op het ‘‘Examen’’ van Holtius en Comrie draafden Orthodoxus, Philalethes en diens zoon Adiaphorus op. De laatste kwam juist terug uit de opera en werd door Abram Orthodoxus hierom berispt. Maar, vraagt de commentator aan het Nederlandse volk, wie zou in het oordeel dragelijker vonnis te wachten hebben? Adiaphorus, ‘‘die deeze laage schandelijke … geboorte [t.w., ieder mens is in zonde ontvangen en geboren, R.A.B.] … heeft verbeeterd en verheeven door eene beredeneerde godsdienstige deugdsoeffening? die alle menschen bemindt en goed doet omdat hij God kent en dient? Of Orthodoxus die zijnen staat, hoe rampzalig in zijn begin, nog dagelijks verergerd heeft door een liefdeloos gedrag en verfoeyelijke kwaadsprekenheid omtrent zijne broederen?’’121 [121. N.S. 166, p. 87 v..]
     Minstens even fel haalde de schrijver van ‘‘Vastenavondsgift’’ op 26 februari 1756 uit naar degenen die verantwoordelijk waren voor de afzetting van Van der Os.
Insinuaties op jaloezie onder Zwolse predikanten namen harde vormen aan: onder Van der Os en Van Rossum werd zesmaal

|pag. 142|

meer gecollecteerd dan bij de andere helden Davids bij wie stoelen en banken als toehoorders dienden.122 [122. Bibl. nr 125 p. 10.] Maar hoe kan het ook anders. Is er niet ‘‘eene geheele bende van armzalige halzen …als in één sprong uit de modderschuit op den kansel’’ gesprongen? Men vindt nauwelijks nog gegoede mensen die hun kinderen aan de goddelijke wetenschap wijden.123 [123. Aldaar, p. 15.]
Wellicht is het maar beter om de Leidse hoogleraren te ontslaan en in hun plaats Doitsma, De Gimmer en Van Zutphen te benoemen. Dan zal de kerk eerst recht groeien en bloeien als doornen en distels!124 [124. Aldaar, p. 25.]
     Weinig gereformeerd was een geschrift dat over de ‘‘Eenige waare religie’’ verscheen. De schrijver trachtte de partijen in de Zwolse kwestie met elkaar te verzoenen door hun duidelijk te maken dat de grondwaarheden van de religie overal en altijd dezelfde zijn geweest. Verschillende kerkelijke en theologische stromingen vullen elkaar aan. Aan de ene zijde van het kerkelijke spectrum bevinden zich de vrijgeesten, aan de andere de fanatieke dromers, dit moet ons niet verwarren: getuigen van de goddelijke genade vinden we her en der. De mystieke theologie krijgt een buitengewoon waarderende beoordeling.125 [125. Bibl. 112, p. 96, 74.] Zonder dat de schrijver het met zoveel woorden zegt werden de Nijkerkse beweging, Van der Os, allen die enigszins afweken van de hoofdstromingen in de hervormde kerk geëerd.
     Meer pamfletten links en rechts verschenen nog. ‘‘De reyzende patriot’’ al even fel als ‘‘Vastenavondsgift’’. Voor ons onvindbaar en onbekend naar tekst en inhoud publiceerde iemand een gedicht met de titel: ‘‘Zeeus wolf in ’t schaepsvel’’.126 [126. Beide vermeld in Vastenavondsgift, resp. p. 9 en 13. Patriot deels geciteerd aldaar.] Over Schultens en diens inmenging verschenen twee gedichten, één vol lof, de ander vol kritiek.127 [127. Bibl. nr 113, 114.]
     Een verhaal apart was het anoniem verschenen ‘‘Vrijmoedig onpartijdig oordeel …’’. De titel deed het ergste vermoeden: jansenisme, de Duitse koning Frederik en koning-stadhouder Willem de Derde, van alles werd betrokken op de Zwolse kwestie. Maar de schrijver was in staat om uit de geschiedenis lessen te trekken voor het heden zonder er een verward geschrift van te maken.128 [128. Bibl. nr 118. Datering volgens Strodtmann N.G.E. 1752, maar geschrift verwijst o.a. naar Uitvoerige waarschuwing bibl. nr 59 van november 1754.] Hij pleitte er in de eerste plaats voor dat ieder zou inzien dat beschuldigingen uiten op zich geen enkele waarde heeft. Als het voldoende is om te beschuldigen, wie blijft dan nog onschuldig?, vroeg hij aan de leden van de calviniaanse sociëteit.129 [129. ‘‘Si accusasse sufficiat, quis innocens erit?’’ Dit thema p. 92-113.] Daarnaast dienden theologen geen onbereikbare doelen na te streven. Wie Dordrecht en het remonstrantisme met elkaar wil verzoenen grijpt te hoog. Natuurlijk mogen op hogescholen allerlei

|pag. 143|

stellingen geventileerd en bestreden worden, maar zulke discussies kunnen niet zomaar op de preekstoel herhaald.130 [130. Aldaar, p. 147-157.]
Over de formulieren van enigheid moeten dominees niet moeilijk doen: ’t zijn ‘‘banden voor dartele verstanden’’, ondertekening geschiedt vrijwillig, van gewetensdwang is dus geen sprake.131 [131. Aldaar, p. 161.] Strodtmann gaf de naam van de schrijver aan de openbaarheid bloot: Antonie van Hardeveldt, predikant te Wijk. Als ieder in Nederland zo’n gezindheid had werden er geen predikanten meer afgezet, aldus de commentator.132 [132. N.G.E. X p. 512 v.. Van Hardeveldt ontving van J.J. Schultens een exemplaar van diens Uitvoerige waarschuwing en bedankte hem daar hartelijk voor, verstrekte aan Schultens tevens informatie over een op handen zijnde actie van Holtius, 27 november 1754. UBL BPL 127 AD 1.]

     Ultimum vale of laatste afscheid
     De bibliografie van geschriften voor, tegen en over Van der Os naderde de 135 nummers, tientallen publikaties in kranten en periodieken niet meegeteld.133 [133. In de N.J. van 1751-1755 besloeg de kwestie Van der Os 754 van de 6572 bladzijden, in de drukke jaren 1751 en 1753 zelfs 412 van de 2598. In de Boekzaal over deze jaren 22 bekendmakingen en advertenties.] Wie alle geschriften had gekocht was er meer dan zeventig gulden bij ingeschoten, zo rekende de Zwolse uitgever Royaards de gecommitteerden voor.134 [134. In handschrift UBA 0-65-167, 94 in quarto, 38 in octavo. Jaartractement van een predikant tussen 500 en 800 gulden.] De markt was nu wel verzadigd. Een handige uitgever, sloeg er nog één keer een slag uit door een anoniem geschrift met de titel ‘‘Ultimum vale of laatste afscheid van alle de twistschriften die er reeds zijn of nog zullen komen rakende de zaak van dominee A. van der Os.’’ ’t Wordt tijd dat er een landelijk kerkrecht komt, concludeerde de anonieme schrijver.135 [135. Bibl. nr 134, p. 26.] Voorlopig veranderde er echter niets meer aan de zaak. De hoofdpersonen gingen ieder hun eigen weg. Een enkele keer weerklonk nog een echo van de Zwolse zaak.

|pag. 144|

Category(s): Niet gecategoriseerd

Comments are closed.