|pag. 47|
BEGINNEN moet ik met mijn verontschuldigingen te maken voor hetgeen ik niet zal kunnen leveren, en duidelijk te maken, wat ik mij wèl tot doel van deze studie heb gesteld.
Hij die meent in de volgende bladzijden belangrijk nieuws op archief-gebied te zullen vinden omtrent oud-Hollandsche schilders, zal zich deerlijk bedrogen zien; wat ik aan data en gegevens aan mijne studie mag toevoegen, is òf uit gedrukte stukken genomen, òf mij op hoogst welwillende wijze door Archivarissen 1 ) medegedeeld. Zelf geenszins op de hoogte van archiefstudiën – laat ik hopen, dat dit gebrek te eeniger tijd verholpen wordt – moet ik mij bepalen tot wat de studie van schilderijen zelven mij leerde. En wat dat aangaat, ben ik zeker belangrijk nieuws te kunnen brengen, waar een aantal hoogst belangwekkende schilderstukken slechts aan een zéér gering aantal personen bekend is, wier studie òf zeer onvolledig òf nog in het geheel
|pag. 48|
niet heeft plaats gehad. Dat ik, Kampenaar van geboorte, mij daarbij gelukkig reken aan oud-kamper schilders de eer te kunnen geven, die hun toekomt, is duidelijk. Waar ik mij ten taak stel hun schilderijen bekend te maken, moge het voorland van anderen zijn hun leven uit archieven weder op te diepen en aan de geschiedenis terug te geven.
Een jaar of vier geleden was de Kamper Archivaris Mr. J. NANNINGA UITTERDIJK de eerste, die in de ,,Verslagen en Mededeelingen der Vereeniging voor Overijsselsch Recht en Geschiedenis’’ (Twaalfde stuk, Zwolle, Erven J. J. Tijl, 1881) de aandacht vestigde op ERNST MAELER, ,,een Kamper schilder uit de 16e eeuw.’’ Hij besprak daar één stuk, dat authentiek van dien schilder is, en één, dat hij meende op goeden grond aan hem te mogen toeschrijven.
Eerst echter de vraag, of wij den man ERNST MAELER mogen noemen, en of het niet eerder een bedrijfsnaam is, die voor familienaam wordt aangezien. Waar men in westelijke streken van ons land ,,schilder’’ genoemd werd, in een tijd, dat de ,,van’s’’ nog geenszins algemeen waren, heette men in meer oostelijke streken, sterker onder den invloed van Duitsche tongvallen, ,,maler’’, ,,maeler’’, ,,maelder’’, ,,malre’’ enz. 2 ) Vandaar, dat men op een zoo beperkt gebied als Kamper archieven tallooze malen dat toevoegsel vermeld vindt. In Mr. J. NANNINGA UITTERDIJK’S stuk over het Kamper St. Lucasgilde in de ,,Bijdragen tot de geschiedenis van Overijssel door Mr. VAN DOORNINCK en Mr. NANNINGA UITTERDIJK’’; in de rekeningen der Kamper St. Nicolaaskerk, door dezelfden archivaris in dat tijdschrift geplaatst; in diens rekeningen der stad Kampen 3 ); vinden we dan ook een JACOB MAELDER, MAELER of MALER van 1562 tot 1 April 1603, op welken datum hij blijkt gestorven te zijn 4 ); een CORNELIS MAELDER, MAELER, DIE MAELER, DIE MALER 5 ) van 1526 tot 1547, die in 1557 ongeveer moet gestorven zijn 6 ); een ADAM MALER, die den 10en April 1620 zijn eed als gildemeester van het Kamper St. Lucasgilde doet; een HESSEL DE MAELER in 1543; een WESSEL MAELER in 1544; een CONRADUS
|pag. 49|
MAELER van 1525 tot 1530 7 ); een ARENT SCHILDER van 1565 tot 1570 8 ); een ALBERT MAELER in 1573 9 ); terwijl, volgens vriendelijke mededeeling van den heer Mr. J. I. VAN DOORNINCK in Deventer voorkomt een Mr. GAERT ALBERTSZ MALER, wellicht een zoon van den laatstgenoemden Kamper ALBERT MAELER. 10 ).
Hoe het zij, nog geen enkel bewijs, om aan te toonen, dat de bedrijfsnaam ,,Maler’’ in Kampen familienaam was voor sommige personen, dan alleen de gemelde ADAM MALER in 1620, toen de ,,van’s’’ algemeen burgerrecht begonnen te verkrijgen.
Werkelijk blijkt echter ,,MALER’’ in dezen vorm een Kamper geslachtsnaam te zijn geweest. Slaan we toch op het ,,Advies over den oorsprong van het Grootburgerweeshuis te Kampen, door Mr. J. I. VAN DOORNINCK’’, Zwolle, erven TIJL, (niet in den handel) dan vinden we daar een chartularium, in wiens akten alle personen zoo nauwkeurig mogelijk genoemd worden.
In eene akte, van den jare 1579 vinden wij ,,zal. Mr. ALBERT MAELERS erve’’ 11 ), in 1594 MARGRETA MALERS als huisvrouw van JOHAN TEN NAEPEL 12 ), waarbij dit ,,Maelers’’ natuurlijk Malersdr. beteekent; terwijl in 1599 voorkomt ,,REINIER GANSNEB gen. TENGNAGEL en JACOB MALER schepenen’’ 13 ). Me dunkt, het is ontwijfelbaar, dit MALER een Kamper familienaam is. Door de welwillendheid van Mr. J. NANNINGA UITTERDIJK kan ik hier aan toevoegen, dat het zegel van dien schepen JACOB MALER 14 ), het wapen der familie vertoonende tot omschrift draagt: SIGIL + JACOBI + MALER.
Nu is geen twijfel meer mogelijk: de naam MALER of MAELER is wellicht voor de meesten in Kampen een bedrijfsnaam geweest, voor een zeker aantal personen is hij wel degelijk familienaam. Hij heeft dus het lot gedeeld van zooveel andere beroepstitels: Timmerman, Beeldemaker, Potgieter, Smit, Slotemaker, Molenaer enz. enz., om van het algemeene tot het bizondere over te gaan.
|pag. 50|
De vraag is echter tot welke kategorie onze schilder ERNST MAELER behoort.
Het is wel niet uit te maken, doch zoolang heeft men even goed recht den man ERNST MAELER te noemen, als men hem ERNST VAN KAMPEN zou mogen betitelen. Laten we hopen, dat te eeniger tijd uit archieven zekerheid moge verkregen worden 15 ).
Het gegeven waarvan we uitgaan, om tot de kennis en waardeering van ERNST MAELER’S werken te geraken, is de vermelding in de Kamper stedelijke rekening van 1545: ,,Item betaelt ERNST MAELER voer dat ordell bouen dat gestoelte van den borgemeister staende, XXV h. P. st. br.’’ 16 ).
Deze schilderij het laatste oordeel voorstellende, bevindt zich nog onveranderd sedert 1545 op zijn oude plaats boven het schepengestoelte in het Oude Raadhuis te Kampen. Laat ik er eenige aanteekeningen over mogen geven:
Het laatste oordeel. Paneel. Br. 1,11. H. 1,47 M.
Op den voorgrond vier naakte mannen en een naakte vrouw, die verdoemd worden. Links, op het tweede vlak en op den achtergrond, de gelukzaligen, waarbij eenige engelen.
Rechts, de verdoemden aan den ingang van de hel, waar een verbazend gekrioel is van figuren. Boven, Christus met opgeheven rechter en neergehouden linkerhand; links van hem, geknield Maria met profeten en heiligen; rechts, evenzeer heiligen en kerkvaders. Dat alles is door een wolkgordijn en een regenboog van de aarde gescheiden; een weide is achtergrond.
Dadelijk merken we eenige eigenaardigheden op: het lichteffekt in de brandende hel is voortgebracht door diepe gleuven, waarin verguldsel is aangebracht; naïver kan het moeilijk, en de man, die, zooals we later uit de stukken zullen zien, ook verver en kladschilder was, verloochent zich niet. Dan vinden we een onmiskenbare voorliefde voor het naakt; een niet minder groote voorliefde voor een zeer eigenaardig en kenmerkend manstype, dadelijk te herkennen aan de lange Grieksche neuzen; en een niet te loochenen invloed der Haarlemsche school uit het begin der zestiende eeuw, in bijzonder van MAERTEN VAN HEEMSKERK.
De tweede schilderij, die we, na eenmaal kennis te hebben gemaakt met een authentieken MAELER, dadelijk als een ERNST MAELER herkennen, bevindt zich in de Regentenkamer van de Gast- en Proveniershuizen te Kampen 17 ). Ook de heer Mr.
|pag. 51|
NANNINGA UITTERDIJK herkende dit reeds als werk van dien schilder in zijn reeds gemelde studie. In verschillende opzichten was hij echter onnauwkeurig; hij gaf de maat verkeerd op, maar ergst van al ontdekte het jaartal niet, dat in groote letters links onderaan staat. Laat mij er daarom een korte beschrijving van geven;
De werken van barmhartigheid. Paneel. Br. 1,40. H. 1,32 M. 18 ).
Een tafel in ’t midden van een zaal. Daaromheen, een naakte man, die door een staande rijke gewasschen en afgedroogd wordt; een vrouw met een kind op schoot, wie een dienaar gebraden gevogelte brengt; een etende man; een wachtende hongerende met saamgevouwen handen, en een andere, wiens pul door een heer wordt gevuld. Links op den achtergrond, twee arme reizigers ontvangen door een heer en zijn jonge vrouw; en in ’t verschiet, een kloosterraam met een priester en een arme. Rechts op den achtergrond, een bedlegerige vrouw, geholpen door een heer en een rijke vrouw.
Gemerkt links onderaan op een schot, in zwart op grauw bruin: A° 1548.
Er kan geen twijfel bestaan, of we hebben hier een echten MAELER voor ons. Dezelfde manstypen met hun Grieksche neuzen; hetzelfde trachten, zooals men uit de beschrijving reeds ziet, naar het schilderen van naakte figuren, waar dat maar eenigszins pas geeft; dezelfde opvatting der verdeeling van licht en donker. Vooral ook dezelfde behandeling en dezelfde streek: gele gewaden met flink verf en flinken borstel; naakt vleesch degelijk van verf, en zóó in elkaar gewerkt met groven borstel, dat het veelal glad gelijkt; gewaden, vooral ook de witte, degelijk van verf en met groven borstel.
Dat is zeker, dat hij sedert 1545 aanmerkelijk blijkt te zijn vooruitgegaan. Wel had zijn ,,laatste oordeel’’ al wat verdienstelijks, en enkele naaktstanden waren zelfs zeer goed, maar toch eerst in de werken van barmhartigheid toont hij zich de eerste schoolschheid ontwassen en strevend naar een eigen opvatting, die, hier en daar bereikt, ons een volkomen origineel schilder in den dop doet kennen. Zoo b.v. is de zieke vrouw, die rechts op den achtergrond in bed ligt, vol van hetgeen schilders ,,sentiment’’ plegen te noemen, en dermate verdienstelijk opgevat, dat zij alleen den schilder niet weinig in onze waardeering doet stijgen.
|pag. 52|
We merken bij ,,de werken van barmhartigheid’’ tevens een liefhebberij van den schilder op, die zich bij sommige andere stukken van zijn hand duidelijker en opvallender zal kond doen: het streven om zich zelven in beeld op het schilderij terug te geven. De dienaar toch, die het gebraden gevogelte binnenbrengt, is niemand anders dan het portret van den schilder zelf — gelijk ook de heer Mr. J. NANNINGA UITTERDIJK reeds opmerkte. — Evenwel is het hier zoo weinig uitgesproken, dat we het voorloopig slechts voor mededeeling geven.
Een derde ERNST MAELER hangt in diezelfde Regentenkamer naast den laatst beschrevenen, van hetzelfde jaar volgens het inschrift. Ziehier de beschrijving:
Diptiek. Paneel. Ieder zijstuk Br. 0,54. H. 1,40 M,
Rechterzijstuk: Johannes de Dooper met het lam. Hij zit op een steenen bank, en op de richel daarvan liggende het lam. Hij is naakt met een rooden doek om de lenden. Zijn rechterarm is opgeheven met uitgestrekten wijsvinger. De linkerhand, een herderschopje in miniatuur vasthoudend, rust tegen het liggende lam. Achtergrond: een bergachtig landschap met een voorstelling van den doop Christi in den Jordaan.
Linkerzijstuk: Maria met het staande kindeke. Zij zit, en staande op een dergelijke hooge richel als in ’t rechterzijstuk, het kind geheel naakt. Zij heeft een zeer donkerbruine keurs, roode mouwen met witte kleine lubben, een witten doek over den schoot. De linkerhand met gestrekten wijsvinger rust op den schoot, met de rechter houdt zij de rechterzij van ’t kindeke omvat Merkwaardig genoeg, treedt Jezus op een geteekende, maar niet verder uitgevoerde slang, bij een uitgebeten appel, een aanduiding hoe Christus de erfzonde vernietigt; ’t is eigenaardig te zien, hoe de teekening is aangelegd.
Gemerkt rechts onderaan op het rechterzijstuk, in zwart op wit, op een kwanswijs aangehecht papier:
Dit stuk is onbetwistbaar het werk van een meester. Als geheel, even als in de onderdeelen is het in één woord uitstekend, en met moeite slechts kan men aanmerkingen maken, b.v. dat de beenen van het kindeke wat te dik zijn. In behandeling is het gelijk aan de reeds beschreven MAELER’S; in typen evenzeer, vooral de Johannes-kop. Het gelaat van de Maagd is werkelijk edel, en geeft ons de verblijdende wetenschap, hoe onze schilder het ideale van de vrouw begrijpen en weergeven kon. Ten zeerste merken we hier den invloed van MAERTEN VAN HEEMSKERK op; èn in lichtopvatting, èn in kleur komt MAELER’S stuk in vele opzichten overeen met de twee bekende triptiek-zijstukken van MAERTEN VAN HEEMSKERK in het Mauritshuis aanwezig (nos. 40 bis en ter). Vooral de handen zijn op beide schilderijen in volkomen denzelfden geest. De figuren op den achtergrond van onze Kamper diptiek zijn geheel in den geest van de figuren op ERNST MAELER’S authentiek ,,laatste Oordeel.’’
|pag. 53|
Eén verschil merken we op: de kleur van onze diptiek is zeer donker — warm-bruinrossig. En al is de kleur van ,,de werken van barmhartigheid’’ ook gedecideerd bruin-rossig, zoo’n gloeiend koloriet vinden wij er geenszins. Toch meen ik niet sterk aan dit verschil te mogen hechten; ten eerste, omdat we later kennis zullen maken met een MAELER, die dit zelfde gloeiend-bruine koloriet heeft; ten tweede, omdat de schilderijen welke nu in de regentenkamer vereenigd hangen, vroeger ten deele vóór den schoorsteen in de keuken van het gasthuis hingen, en dus de een meer de ander min van den rook zullen geleden hebben. En welken invloed rook kan hebben op schilderijen is bekend. 19 )
Eindelijk kan de aard en meer nog de kleur van de vernis, die men gebruikte zeer veel afdoen; is deze bruin dan wordt de schilderij warm, op gloeiend af. Men zie eens den warmbruinen FRANS HALS in het Haarlemmer Gemeente-museum No. 71, en de veel koelere Nos. 72 tot en met 75; toch is dit enkel een gevolg van de kleur der vernis.
Werkelijk heeft deze diptiek van MAELER al het uitzicht met een bruinige kleur, of een bruinig vernis geglaceerd te zijn.
Van hetzelfde jaar als de behandelde ,,werken van barmhartigheid’’, is de beschreven diptiek van beslist veel hooger waarde.
Een vierde ERNST MAELER volgt, nog steeds in dezelfde regentenkamer. Ziehier de beschrijving: 20 )
Het laatste avondmaal. Paneel. Br. 1,97, H. 1,23 M.
Om de tafel in een voorhuis zijn de twaalf Apostelen met Jezus geschaard. Op de tafel zelve, een tinnen bord met vleesch, messen, krakelingen, brood en een stuk roggebrood.
Links op den achtergrond, een dienaar, die spijzen opbrengt. Rechts op den penant, een blaker met brandende kaars en snuiter. De lijst draagt het rand- en randschrift: ,,Die
,,Heere Jezus in dier nacht doe hij verraden wort, nam hij dat broodt, danckte ende
,,brackt ende ghaft sijnen apostelen ende sprack neemet eetet, dat voer u gebrokê werdt;
,,mit verlangen heb ik begeerd [dit Pascha met u te eeten eer] dat ik lijde. Luce XXII.’’
Gemerkt bovenaan rechts in zwart op wit op een kwanswijs aangehecht stuk papier:
|pag. 54|
We zien, ERNST MAELER maakt het ons tot nog toe makkelijk. Op drie van de vier reeds behandelde schilderijen is hij zoo beleefd het jaar van vervaardiging aan te wijzen. In dit stuk van 1552 is hij weer teruggegaan eenigszins tot de opvatting en behandeling der ,,werken van barmhartigheid’’ van 1548. De streek is geheel als opdat stuk. De kleur in ’t algemeen ook. Alleen verraadt hij in 1552 een oneindig geoefender hand, zonder twijfel gevolg van ondervinding. Ook hier merken we weer den invloed van MAERTEN VAN HEEMSKERK, die hem steeds blijkt te zijn bijgebleven; vooral de Christus-kop is sterk in diens geest. Ook merkt men in den Apostel, geheel aan de linkerhand, volkomen dezelfde opvatting en behandeling als bij den Johannes den Dooper van de beschreven diptiek.
Maar wat zeker een van de meest belangwekkende dingen op het hier behandelde ,,laatste avondmaal’’ is: de knecht, die links op den achtergrond eten opbrengt, stelt den schilder ERNST MAELER zelven voor. Men behoeft maar eens een enkele keer op een schilderij uit de vijftiende of zestiende eeuw 21 ) het portret van den schilder zelven te hebben aangetroffen, om voortaan bij elk ander, waar het voorkomt, dat portret op het eerste gezicht met den vinger te kunnen aanwijzen. De liefde waarmee het is uitgevoerd, de indruk, die het dadelijk maakt van portret te zijn, geen type voor te stellen; de eigenaardige opvatting (waarbij sommige oude schilders nog bovendien zoo goed waren het eigen portret in een geheel andere kleur te behandelen dan het overige, tot vergemakkelijking der herkenning); dit alles zijn even zooveel onfeilbare teekenen. ’t Staat dan ook vast: we hebben hier het portret des schilders voor ons. Maar hoe ter wereld komt ERNST MAELER er toe, om zich zoo in ’t oog loopend als spijzen-opdisscher voor te stellen? Dat men zich zelven als dienaar konterfeitte, was meer dan gewoon. Doch het lijkt of hij met voorliefde niet alleen zichzelven, maar ook de schotels en spijzen wil laten zien, die hij opbrengt; evenals ook in de ,,werken van barmhartigheid’’ de man met zijn eendvogels komt aandragen. Van waar die liefhebberij?
Mr. J. NANNINGA UITTERDIJK gaf reeds, naar aanleiding van den bediende met de eendvogels in het laatstgenoemde stuk de oplossing 22 ). ERNST MAELER was behalve verwer en kunstschilder, ook nog herbergier en gaarkok. In de reeds genoemde ,,Kameraars- en rentmeestersrekeningen’’ vinden we op den jare 1537: ,,Betaelt ERNST MAELRE, tgene de Pilgrims van Jherusalem 23 ) tot sijnnen huyse verteert hadden, fac. viij h. P.’’ en op
|pag. 55|
den jare 1538: ,,Item betaelt ERNST MAELRE dat de geschickte der stadt metten Pilgrums van Jherusalem ende anders dair verteert hadden, vij h. P., vii st. br. xi pl.’’
Tot hiertoe de MALER’S van de Kamper Gast- en Proveniershuizen. Om een ander schilderstuk van hem te vinden, gaan we naar het Kamper Grootburgerweeshuis, waar in de regentenkamer een triptiek hangt, die voor de geschiedenis van dat weeshuis van overgroot 24 ), voor de kunst misschien van nog grooter belang is. Het is een ERNST MAELER van den eersten rang, zijn meesterstuk, hoogstwaarschijnlijk geschilderd in het laatst van 1554 of in 1555. JOHAN EVERTSZ toch, de Kamper schoolmeester, rector en vicaris 25 ), ter wiens nagedachtenis 26 ) de triptiek mag gezegd worden vervaardigd te zijn — hoewel zijn moeder en vader naar de zeden van dien tijd geenszins vergeten werden — stierf den 7en Aug. 1554, niet enkel volgens het nog te vermelden opschrift maar eveneens volgens No. 20 van het Chartularium. Een goede maand vóór zijn dood had hij 27 ) zelf nog meegeholpen, om van het Weeshuis voor uiterlijk twaalf kinderen tevens met kerkelijke doeieinden gesticht, een algemeen Weeshuis voor iedereen en nog iemand te maken, waarbij de opleiding tot kerkgezang zoo al niet op den achtergrond werd geschoven, dan toch meer gescheiden werd. Wat wonder dat de ,,voorstanders’’ van het dus ontstane ,,gemeen Weeshuis’’ zich verplicht voelden, in een soort herinnerings-triptiek de heugenis van den ,,fundator’’, evenals van diens vader en moeder te eeren. Vandaar ook al de toespelingen op weezen, op kinderen enz. die men opmerken zal in de beschrijving der triptiek, welke ik ga geven.
|pag. 56|
Het hoog historisch balang der schilderij, gaf ik aan, zoo onwaardeerbaar voor het huidige Grootburgerweeshuis — alleen zijn plaats werd een andere 28 ); — de hooge artistieke waarde is buiten kijf; hetgeen mij nog te doen staat is te bewijzen, dat het een ERNST MAELER is. Daarvoor eerst hier de beschrijving: 29 )
Triptiek. Paneel. Middenstuk: Br. 0,77. H. 0,79 M. Ieder der zijstukken Br. 0,31, H. 0.79 M.
Zijn de zijstukken toegeslagen, dan leest men in oud schrift, links:
Anno domini. 1548. den. 15 dach
decembris/ sterff EVERT IORIENSOEN,
Anno dñ 1534 op nije Iaers dach sterff
BARBARA die EVERTS huisfrou was/
Godt wese die siele genadich,
En rechts:
Anno dm. 1554. den 7. Augusti. op ons
lijeue Heren transfiguratien dach/ sterff
Meister IOHAN EVERTSEN. Vicarijs van
S. Sijmon ende Iuden altaer/ overste
Schoelmeister en ierste regent der weese-
kinderen/ Godt wese die ziele genadich.
Op de linkerzijdeur bovenop: Evert Jorriensz met zijn vrouw Barbara onder de bescherming van Johannes den Apostel. Zij liggen beide geknield, hij op een met roodgezoomd kussen. De h. JOHANNES staat en heeft in zijn rechterhand een staf, een bruine pij aan, een rooden doek om zijn schouders, het lam om zijn hals.
Op de linkerzijdeur van binnen: Een pelgrimsgangster naar Rome bij een persoon, die schrijft! De Pelgrimgangsters (zou weder BARBARA zijn afgebeeld, als herinnering aan een gemaakten tocht naar Rome?) is afgebeeld met staf, rood kleed zwart overkleed en zwarten pan-hoed. Voor den schrijvenden persoon een papier, waarop: Omnibus qui Romae estis dilectis dei vocatis satis. Tegen de tafel staat een tweesnijdend zwaard, waar boven op het lemmet de letters A I. Op tafel verder een mes, een stuk lak, een stempel, een boek. De klerk houdt een inktkoker met de linker-, een pen met de rechterhand. Achtergrond: een landschap met Romeinsche ruïnen.
|pag. 57|
Ik moet erkennen noch de algemeene bedoeling, noch de bizonderheden van deze voorstelling te begrijpen; die vrouw, die klerk, dat zwaard, die twee letters, dat opschrift, wat mogen ze beteekenen? En dan, wat kan men lezen van een opschrift op een stukje papier, dat in den bijbel steekt, te onduidelijk, om er uit wijs te worden.
Op de rechterzijdeur buitenop: de medestichter en eerste regent van het weeshuis, Johan Evertsz, met vier weesjongens en vier weesmeisjes, onder bescherming van Johannes den Dooper en Moses. Achter den vicaris, die in zijn ordegewaad geknield ligt, staat Johannes de Dooper met een kemelsharen kleed om de leden, en een rooden doek om schouder en lendenen; links van den vicaris staat Mozes, met twee groote vlammen op het hoofd, en voor zich een van de twee steenen tafelen. De weeskinderen, die alle geknield liggen, hebben op den linker schouder in wit opgenaaid de letters W K (Wees Kind). 30 )
Op de rechterzijdeur van binnen: de eerste regent, Johan Evertsz, met twee weesjongens en weesmeisjes onder bescherming van den heiligen Marcus. Links van den geknielden vicaris staat de h. Marcus met den leeuw, een veder in de rechterhand, de linker rustende op een opengeslagen boek, waarop: Omnipotens deus pater et filius et spiritus sanctus unus atq. trinus, unus videlicet in natura, trinus in personi (sic!).’’ De h. Marcus heeft een kardinaalshoed op. De weeskinderen zijn alle geknield, en hebben ook op hun linkerschouder W. K. Links vooraan een plak en een gard, toenmaals naar ’t schijnt noodig voor de opvoeding der weezen. ’t Geheel heeft plaats in een renaissance-voorhuis of vestibule, waarachter zich een dorp opdoet.
Op het middenstuk: Jezus zeggende: ,,Laat de kinderkens tot mij komen.’’
In een rijke renaissancevestibule zit Jezus op een soort van troon. Bij hem eenige kinderen, waaronder één geheel naakt Links vrouwen, mannen, kinderen. Rechts van hem evenzeer mannen en vrouwen, die met kinderen tot hem komen. Achter Jezus’ stoel vier mannen staande; op den voorgrond in het midden drie kinderen rondom een opengeslagen A. B. C. boek. Links ziet men door de vestibule, geschraagd door Atlanten, een landschap waarin een slot. Achteraan kijkt over den schouder van een grijsaard met grauwen doek om ’t hoofd, een kop, die van den schilder, met voorliefde behandeld, volkomen overeenstemmend met zijn eigen portret op het stuk in de Kamper Gast- en Proveniershuizen. Boven de triptiek in het hout de volgende figuur, wellicht JOHAN EVERTSZ huismerk in een wapenschild:
Dat we hier met een onbetwistbaren MAELER te doen hebben, zou, ook al had de schilder er zijn van elders bekend portret niet opgezet, aan geen twijfel onderhevig
|pag. 58|
zijn. Wanneer we de zijstukken, die van betrekkelijk geen groot gehalte zijn, minder beschouwen, maar het middenstuk, het eigenlijke meesterstuk 31 ) tevens, voornamelijk in ’t oog vatten, dan vinden we er geheel MAELER’S eigen typische opvatting in terug; het naakt is uitstekend behandeld; uitmuntend is de vrouw in grauw gewaad rechts in ’t midden, die met een kindje op den arm zich voorover buigt, uitmuntend van aktie en best van teekening; evenzoo de jongen, dien Jezus met de linkerhand omvat houdt. We vinden zijn eigenaardig bruinros-vleeschkleurige tint, terwijl enkele koppen in zijn typische volroode kleur zijn. Een enkele vrouw, met Grieksche neus, is in een bleeken toon. Jezus’ gezicht heeft het Maeler-type van elders.
Ook de behandeling is dezelfde: donkere kleeren zijn in verfrelief, met zware verf, wit goed degelijk van verf met groven borstel. Vleesch op niet verlichte deelen glad, op wèl verlichte dikker van verf, ook met groven borstel. Lichtplooien op gele gewaden heel dik. Zwarte gewaden in opgedragen verf-email, waarop dan de plooien nog eens in lijnen-relief maken.
We hebben hier ook dáárom MAELER’S meesterstuk voor ons, omdat hij hier geheel en al zijn eigen manier gevonden heeft, en er van andermans invloed niets meer te ontdekken valt. Waar men tegelijk zich zelf kan wezen en zijn hooge technische bekwaamheid doen blijken, heeft men den lauwer erlangd, die alleen voor meesters is weggelegd.
Dat dit stuk uit het laatst van 1554 of uit 1555 zal dateeren, betoogde ik reeds.
Laat ik nu overgaan tot de MAELERS, die ik als zoodanig door analogie herkende.
In het gezamenlijk bezit van de heeren WAANDERS en MEULENMEESTER te Zwolle, ten huize van den heer MEULENMEESTER, apotheker te Zwolle, vond ik den volgenden ERNST MAELER:
Christus aan het kruis tusschen de kwaaddoeners. Paneel. Br. 0,75. H. 0,99 M. Links vooraan, Maria, die in zwijm valt in de armen van Johannes. Rechts vooraan, de Romeinsche hoofdman op een witten, steigerenden schimmel. Op het tweede vlak in ’t midden Jezus aan het kruis; links en rechts de beide kwaaddoeners in verwrongen houding. Een aantal ruiters, piekeniers, voetknechten op den achtergrond. Bij den voet van ´t kruis nog twee personen met gevouwen handen, waarvan er een haast geheel is weggesleten.
We vinden hier de gewone Maeler-typen terug. Zijn gewone behandeling ook witte gewaden met flink verf en behoorlijk borsteltje; donkerbruine gewaden ook; terwijl
|pag. 59|
donkerzwarte in eenigszins email-relief zijn opgedragen. We vinden, eigenaardig genoeg, hier in zooverre een sterke afwijking van kleur als we dezelfde warmbruin-donkere tint opmerken, welke we bij de diptiek van de Kamper Gast- en Proveniershuizen moesten toeschrijven òf aan zeer donkere vernis òf aan invloed van rook als anderszins. De waarde van het stuk is ongelijk; de zich krommende kwaaddoener rechts en de achterbeenen en schoften van het steigerende paard zijn uitstekend. Helaas is het, gelijk ik reeds opmerkte hier en daar nog al versleten.
Een anderen MAELER treffen we hoogstwaarschijnlijk in fragmenten aan op de kamer van den archivaris, in het oude stadhuis te Kampen:
Een pestlijder verpleegd,. Paneel. Breedte der fragmenten samen 0,70 H. 0.93 M
Op het linkerfragment een pestlijder, met zijn beenen in een bad, wordt door een man verzorgd; staande links een man, en een ander met groene puntmuts, waarop in kwasi-Hebreeuwsche letters in zwart op wit: een paar letterteekens gevolgd door: 7. I 9
Deze man knijpt zijn neus dicht, een bewijs, dat we met een pest- en geen lazaruslijder te doen hebben. Achtergrond: een landschap met Romeinsche waterleiding.
Op het rechterfragment: een staande vrouw, die over een geknielden heilige met dubbel aangezicht (!!) heenbuigt. Achter haar een vrouw in geel gewaad, die zich kruist, en ettelijke manskoppen.
De behandeling van verf, van borstel is geheel als bij de MAELER’S elders. Zou het gewaagd zijn uit het opschrift een monogram te zien? Geel en wit is behandeld als elders. Sommige typen hebben wel iets Maeler-achtigs. Een kuriositeit is zeker het dubbele aangezicht van den heilige; met het eene ziet hij devoot voor zich, met het andere naar de over hem gebogen vrouw. Zou het een toespeling wezen op de dubbelhartigheid en de booze lusten van sommige schijn-heiligen? 32 )
Tot zoover de schilderstukken van ERNST MAELER, we vonden één van 1545, twee van 1548, één van 1552, één van ongeveer 1555 en twee zonder jaartal van vervaardiging.
We zagen hoe hij, bij allen aanleg tot oorspronkelijkheid, nog dikwijls sterken invloed verraadt van de Haarlemmer school, in ’t bizonder van MAERTEN VAN HEEMSKERK, maar hoe hij, buiten andere zeer verdienstelijke stukken — als de diptiek en het laatste avondmaal van de Kamper Gast- en Proveniershuizen — ons in het middenstuk der triptiek van het Kamper Grootburgerweeshuis een meesterstuk schonk, dat dadelijk den schilder
|pag. 60|
op één lijn stelt met meesters, die zich reeds een algemeenen roep verwierven in de kunstwereld.
Laat ik nu nog opsommen, wat ik van ERNST MAELER aan data geven kan: in 1536 en 1538 zagen we hem reeds als gaarkok vermeld; in 1538 wordt hij nog eens vermeld, in het Boek van Recognitiën 33 ). In 1543 maakte hij ,,twee taeffereelen’’ voor de stad Kampen, met het portret van den overleden stadhouder GEORGE SCHENCK VAN TAUTENBURG 34 ); wat mogen deze twee tafereelen geweest zijn, eene diptiek of twee afzonderlijke schilderijen? En waar bevinden zij zich?
In 1541 doet hij glazenmakerswerk, en in 1542 ververswerk voor de Kamper St. Nicolaaskerk; in 1543 den 13en November doet hij zijn eed als gildemeester van het Kamper St. Lukasgilde. In 1545 zagen we hem reeds in de stadsrekening vermeld als schilder van het laatste oordeel; in datzelfde jaar bekent hij ook een geldschuld; in 1546 verricht hij weder ververswerk voor de St. Nicolaaskerk. In 1549 verguldt hij aan den schoorsteen van het oude Kamper raadhuis. In 1551 en laatstelijk in 1558 doet hij (respectievelijk 23 Oct. en 27 Oct.) nogmaals den eed als gildemeester van het Kamper St. Lucasgilde.
Moge het eenmaal gelukken ’s mans geboorte- en sterfjaar vast te stellen!
________________
– Rouffaer, G.P. (1886) Vier Kamper schilders, Ernst Maeler, Mechtelt toe Boecop, Bernhard Vollenhove, Steven van Duyven. Oud Holland (4), 47-60.