Voorberigt

Voorberigt

______

 

Het tweede deel van het Register op het archief van Kampen bevat den tijd van het bestuur der drie laatste bisschoppen, Frederik van Baden, Philips van Bourgondië en Hendrik van Beijeren, en kan gevoegelijk besloten worden met de overdragt van Overijssel aan keizer Karel V. in het jaar 1528. Het is slechts een tijdperk van tweeëndertig jaren, maar niet het minst belangrijke in de geschiedenis van Kampen en van het geheele gewest. In de eerste jaren zien wij die stad nog eenen aanzienlijken rang onder de Hanse-steden innemen en tot welvaart en bloei gekomen, terwijl hare wit-blaauwe vlag zich tot in verre landen vertoonde, zoo in den Finnischen zeeboezem en in de Oostzee, als aan de kusten en in de havens van Noorwegen, Denemarken, Schotland, Engeland, Vlaanderen en Frankrijk. Aan het einde van het tijdvak zien wij haar van neting, handel en krediet beroofd, met onbetaalbare schulden bezwaard, door binnen- en buitenlandsche schuldeischers bedreigd en vervolgd, verarmd en uitgeput. Tusschen beide toestanden ligt de strijd van hertog Karel van Gelre tegen het Huis van Bourgondië-Oostenrijk.
Wel trachtte Kampen steeds de onzijdigheid te bewaren, die haar belang als handelstad haar voorschreef, gelijk zij dat belang, in de jaren 1513 en 1514 ten tijde der Groningsche verwarringen, tegen den aandrang van den bisschop en de overige staatsleden met kracht en nadruk deed gelden. Doch, nu door de ééne dan door de andere oorlogvoerende partij (somtijds wel met reden) beschuldigd, dat zij den vijanden begunstigde, ondervond zij èn van de Bourgondischen èn van de Gelderschen beurteling lastige kwellingen, schadelijke belemmeringen, gevoelige verliezen in den handel. De openbare oorlog met den hertog, niet te ontwijken, eischte kostbare maatregelen van tegenstand en verdediging, die het finantiewezen te

[VI.]

gronde rigtten, zoodat de handeldrijvende burgers zich naauwelijks naar vreemde plaatsen durfden begeven, uit vrees van hunne goederen te verliezen of in de gevangenis gezet te worden om de schulden der stad, waarvan de onbetaalde renten van jaar tot jaar klommen. Er was bovendien aanleiding tot hevige geschillen met de overige staatsleden over de betaling en invordering der schattingen. Het geschil met Hasselt te dier zake sloeg in het jaar 1518 zelfs tot wederkeerige vijandelijkheden over. Maar ook in de stad was tweedragt. Burgers en gilden beklaagden zich over de familieregering van raad en gezworen gemeente, over de willekeurige maatregelen en grove misbruiken, die het verval van welvaart veroorzaakten. Eerst drongen zij de verwijdering van alle leden der gezworen gemeente door, die den raad in den bloede bestonden, en de aanstelling van een grooter getal; daarna de zuivering van den raad zelf en de aanstelling van personen, die meer hun vertrouwen bezaten, met invoering tevens van eene andere wijze van verkiezing en eene betere verantwoording van ontvangsten en uitgaven. Daarmede werd evenwel de vijand, aan wiens gebied Kampen grensde, niet afgeweerd. De ongelukkige twist tusschen Kampen en Zwolle over den tol, in het jaar 1520 tot de dadelijkheden van eenen burgeroorlog gekomen, gaf den rusteloozen hertog vasten voet in Overijssel, toen Zwolle hem als beschermheer had ingeroepen. Een groot gedeelte van het gewest was aan zijn geweld overgeleverd, totdat de nood het tot het aannemen van een nadeelig traktaat drong, hetgeen wel eenige rust scheen te beloven, maar deze niet verleende. De hertog, het traktaat telkens schendende, liet het platte land, dat door den inval en doortogt van vreemde benden, door brandschatting en verwoesting reeds zoo veel geleden had, verder uitputten. De steden hield hij in zijne magt door het sluiten van stroomen en straten, een geduchte maatregel, die allen toevoer, zelfs van levensmiddelen, afsneed en de inwoners tot het uiterste van radeloosheid en benaauwdheid bragt. De vrede van Dec. 1524, voor groote opoffering verkregen, was slechts een wapenstilstand en de voorbode van eenen nieuwen verwoestenden oorlog, die in het jaar 1527 de rampen van het Oversticht vermeerderde en ook tot het Nedersticht oversloeg, waar Karel van Gelre evenzeer van de heerschende

[VII.]

tweedragt gebruik maakte om zijn gezag uit te breiden, als hij in het Oversticht gedaan had, doch met geen ander gevolg, dan dat het geheele Sticht weldra voor hem verloren ging en in het bezit van Karel van Oostenrijk geraakte. De flaauwe hulp, door bisschop Philips aan Overijssel verleend, was onder zijnen opvolger Hendrik van Beijeren geheel opgehouden, zoodat het aan zich zelf overgelaten bleef en de aanbiedingen van de zijde van Karel van Oostenrijk in deze benaauwende omstandigheden de éénige uitkomst deden zien. Bisschop Hendrik gaf, toen hij ridderschap en steden van hun eed ontsloeg, onbewimpeld te kennen, dat hij, om den opstand te Utrecht en de vijandelijkheden van hertog Karel aldaar, buiten magte was, iets voor hen te doen. Ridderschap en steden daarentegen verklaarden, dat hun niets anders overbleef, dan zich voor altijd in handen hunner vijanden, de Gelderschen, over te leveren, òf Karel van Oostenrijk, als hertog van Brabant en graaf van Holland, tot erfheer aan te nemen; hetgeen waarschijnlijk niet gebeurd zoude zijn, indien Karel van Gelre zich in zijnen overmoed met meer beleid en minder geweld had weten te gedragen. Hij zelf gaf dien uitslag, door de harde eischen tot bevrediging of onderwerping bij elke onderhandeling tusschen de Overijsselschen en zijne raden te verzwaren. Op eene conferentie te Apeldoorn zeide zijn landdrost Berend van Hackfort met ruw onbescheid: ,,Gij, Overijsselschen, moet weten, dat wij uwe duimen in onzen mond ,,hebben, daar wij, als ’t ons lust, op bijten kunnen.’’ Waarop Geert Swaefken, burgermeester van Deventer, antwoordde: ,,dan is het tijd, dat ,,wij onze duimen terugtrekken, eer wij gebeten worden.’’ En zij deden het. Dit is het hoofdbeloop van den inhoud dezer afdeeling, welke bovendien menige bijzonderheid bevat omtrent de betrekkingen van Kampen buitenslands, omtrent handelzaken, regtswezen van dien tijd, stedelijke inrigtingen en verordeningen van bestuur, enz. Men mag evenwel geene volledige geschiedenis van stad of landschap verwachten. De hier opgeteekende stukken zijn slechts brokstukken voor de geschiedenis, te vergelijken met hetgeen andere berigten mededeelen, waardoor deze nu eens bevestigd, dàn aangevuld en uitgebreid, dikwijls ook gewijzigd en verbeterd kunnen worden. Veel is reeds voorgekomen, wat

[VIII.]

elders òf niet òf niet naauwkeurig geboekt is. Een belangrijk hulpmiddel tot nadere bekendheid met dit tijdvak hoopt de Overijsselsche Vereeniging voor Geschiedenis en Regt weldra uit te geven: de kronijk van den wakkeren secretaris van Kampen, Johan van Breda , die meer dan slechts tijdgenoot van deze gebeurtenissen geweest is, die ook tot de moeijelijkste onderhandelingen zoo binnen- als buitenslands gebruikt werd, en daardoor aan stad en landschap groote diensten bewees, gelijk èn uit hier opgeteekende bescheiden èn uit de stedelijke rekeningen van die jaren blijkt.
De rekeningen van inkomsten en uitgaven der stad beginnen eerst met het jaar 1514 en loopen dan vrij geregeld voort, ofschoon die van sommige jaren uit den tijd van Karel V. ontbreken. Zij kunnen omtrent veel, wat in het Register vermeld is, met vrucht te rade genomen worden en zijn vooral van belang voor het innerlijk beheer der stad en het maatschappelijk leven van vroeger tijd. Behalve de Minuten der afgezondene brieven moeten van nu af ook eenige duizenden ingekomene losse brieven gebruikt worden, wier getal van jaar tot jaar toeneemt. De belangrijksten van inhoud dienen geregistreerd te worden; zij zijn in het archief bij de andere stukken van hetzelfde jaar gerangschikt en te vinden. De overigen, die meestal over erfscheidingen, bezettingen, tolzaken, procedures, oproeping tot dagvaarden, toezending van kleine geschenken, enz. handelen, zullen in zekere orde, naar de titels der afzenders, in portefeuilles bewaard worden met korte opgave daarvan aan het einde van elk tijdvak, gelijk hier reeds geschied is. Het volgende tijdvak zal de regering van Karel V. als landsheer bevatten, waarin het land nog wel de naweeën van de doorgestane nooden gevoelde, maar toch tot verademing en herstel van welvaart kwam.
Ten slotte zij nog gemeld, dat in No. 454 en 461 hertog Jan van Bourgondië in plaats van hertog Jan van Beijeren bij vergissing ingeslopen is; — dat Philips, bijgenaamd de Schoone, aartshertog van Oostenrijk, in sommige stukken als Philips van Bourgondië wordt aangeduid, (in 1505 en 1506 als koning van Kastilië), terwijl de Oostenrijksche partij ook den naam van Bourgondische bleef behouden; — dat de dag van S. Margaretha hier op den 13den Julij gevierd werd.

Category(s): Niet gecategoriseerd

Comments are closed.