Conclusies

|pag. 81|

Conclusies

Bij het onderzoek naar de leefomstandigheden in het St. Geertruidengasthuis kwam ik er al snel achter dat het welbevinden van de bewoners moeilijk te achterhalen is.
Gedachten of gevoelens van de bewoners zijn namelijk in de archieven niet bewaard gebleven of werden nauwelijks geuit. Men beschouwde zijn lot toen als een natuurlijk gegeven waar niet aan te ontkomen viel. Als men dan al niet gelukkig was met zijn leefsituatie, dan stelde men deze kennelijk niet ter discussie.

Over de omstandigheden, waaronder de bewoners in het tehuis leefden, valt meer te vertellen. Opvallend is dat het voorzieningenpakket zich gedurende de vorige eeuw aanzienlijk uitgebreid heeft. De oorzaak hiervan ligt mijns inziens niet in een verbeterde financiële situatie van het gasthuis. Deze wijzigde zich namelijk niet echt gedurende de vorige eeuw. Wellicht moet men deze omslag zoeken in een veranderde visie ten opzichte van ouderen en de ouderdom. De intentie van de zorg wijzigde zich van ‘overleven op de oude dag’ naar ‘veraangenamen van de oude dag’.
De kanttekening moet hierbij wel geplaatst worden, dat er meer archiefmateriaal over de tweede helft van de 19e eeuw voorhanden is dan over de eerste helft. Dat kan een vertekening van het beeld veroorzaken.

De regenten namen vrijwel alle beslissingen in het gasthuis, dit in overleg met het gemeentebestuur. Zij werden door het gemeentebestuur aangesteld en waren zelfs in sommige gevallen tevens gemeente-ambtenaar. Dit wil echter niet zeggen dat de regenten beschouwd konden worden als marionetten van de gemeentelijke overheid. Ik krijg de indruk dat zij altijd in de eerste plaats de belangen van de bewoners voor ogen hadden en daar zo veel mogelijk naar handelden. Ook al strookte dit niet met de belangen van het gemeentebestuur.

Om de vraag te beantwoorden of het Kamper gasthuis exemplarisch gebruikt kan worden voor de rest van Nederland, maakte ik een vergelijking met oudeliedentehuizen, beschreven in secundaire bronnenmateriaal. Hierbij concludeerde ik dat de huisregels in het St. Geertruidengasthuis wat minder streng waren, met name de uitgaans- en bezoekregelingen. Bovendien waren de gehanteerde straffen iets minder streng. Uithuisplaatsing bij een overtre-

|pag. 82|

ding bijvoorbeeld kwam in het Kamper gasthuis vrijwel niet voor. Ook was uniforme kleding in Kampen niet verplicht en het eten was naar mijn idee iets beter. Dit concludeer ik uit het feit dat men in het gasthuis drie maal per week vlees kreeg tegen één maal per week in het Amsterdams Luthers Diaconiehuis.
In de literatuur wordt steeds gesproken over slaapzalen. In het Kamper gasthuis had men een eigen vertrek, alleen of als echtpaar. De privacy was hierdoor groter. Alhoewel, als ik de beschrijving van deze bedompte kleine ruimten lees, verstoken van daglicht en frisse lucht, en mij voorstel hoe daarin jaren geleefd moest worden, vraag ik mij af of deze vertrekken wel zo te prefereren waren boven een ruime slaapzaal met ramen.
Uit deze feiten trek ik de voorzichtige conclusie dat de leefomstandigheden in het Kamper gasthuis in vergelijking met de in de literatuur beschreven tehuizen mogelijk iets beter waren. Maar voor een gedegen vergelijk is meer en gedetailleerder onderzoek nodig.
De waarde van mijn onderzoek is, dat het een beeld schetst van een 19e eeuwse situatie in een oudeliedentehuis. Voordat er iets zinnigs gezegd kan worden over oudeliedentehuizen in het algemeen, zal er eerst een vergelijking gemaakt moeten worden met andere tehuizen. Op basis van die gegevens kan men een algemeen beeld schetsen.

Over de ontwikkeling van het Middeleeuws gasthuis tot modern hedendaags verzorgingstehuis kan het volgende worden opgemerkt.
Het St. Geertruidengasthuis bleek in eerste instantie redelijk met het plaatje van een natuurlijke ontwikkelingsgang te kloppen. Het Middeleeuwse gasthuis met zijn oorspronkelijke functies ontwikkelde zich in de 19e eeuw tot een tehuis voor huisvesting van hoofdzakelijk ouderen.
De oorspronkelijk eis van hulpbehoevendheid vervaagde echter in de loop der tijd. Er kwam een groep bewoners, die zichzelf niet vanwege hun hulpbehoevendheid op lieten nemen, maar die zich inkochten met het doel zich te verzekeren van een verzorgde oude dag. Tot ver in de 20e eeuw zal de situatie blijven bestaan dat nog zeer krasse bejaarden in dit tehuis wonen.
Tegenwoordig liggen de toelatingseisen anders en is het bejaardentehuis enkel bestemd voor zeer hulpbehoevende bejaarden. Dit lijkt weer op de situatie in de Middeleeuwen.
Ik neem aan dat oudeliedentehuizen elders in Nederland een soortgelijke ontwikkelingsgang doorgemaakt hebben, alhoewel ze niet allemaal afstammen

|pag. 83|

van het Middeleeuwse gasthuis.
Het St. Geertruidengasthuis sloeg bovendien in de 20e eeuw nog een andere richting in. Zoals beschreven, ontwikkelde het 19e eeuwse ziekenzaaltje, oorspronkelijk alleen bestemd voor zieke bewoners, zich door een keuze van de toenmalige regenten, tot een verpleegtehuis voor chronisch zieke mensen.
Door de tijd heen waren er dus accentverschillen in de functie van ouderenhuisvesting.

Huisvesting van hulpbehoevende ouderen in tehuizen is een mogelijkheid, maar zeker niet de enige. Bij mijn literatuuronderzoek kwam ik ook nog andere vormen van ouderenopvang tegen. Waarom werden juist bejaardentehuizen erg populair en verdwenen de andere vormen van ouderenopvang bijna geheel? Mogelijk waren de tehuizen toch de meest praktische en goedkope manier van ouderenopvang.
Maar het kan ook een keuze zijn, die goed aansloot bij het 19e eeuwse behoeftenpatroon.

Ook de intentie van de ‘weldoener’ veranderde. Gaf men in de Middeleeuwen uit eigenbelang, in de periode daarna deed men het om armoede als een maatschappelijk kwaad uit te bannen.
In de 19e eeuw zal zeker bewogenheid met het lot van de ‘arme oude’ meegespeeld hebben. Maar het besef zelf ooit oud en mogelijk hulpbehoevend te worden en de ook toen nog geldende plichten tot naastenliefde zullen geteld hebben.
Ook tegenwoordig zal dit nog gelden, alhoewel in onze geseculariseerde samenleving zullen de christelijke plichten vertaald worden in ‘verantwoordelijkheid ten opzichte van de zwakke’.

Al met al kan ik concluderen dat het gasthuis niet een consistente ontwikkeling doorgemaakt heeft naar het hedendaagse verzorgingstehuis. Accentverschillen zijn in de verschillende tijden en op verschillende plaatsen zichtbaar. Bovendien zij opgemerkt, dat de belangrijke plaats die bejaardentehuizen kregen in de ouderenopvang, niet vanzelfsprekend is, maar dat de groei mede afhankelijk is van de cultuur van de tijd en de plaats waarin ze ontstonden.

Het blijkt dat tegenwoordig de populariteit van het bejaardentehuis op z’n retour is. Steeds meer behoefte komt er aan bejaardenwoningen of apparte-

|pag. 84|

menten, waar de ouderen de rest van hun leven zelfstandig kunnen blijven wonen. Ook wordt er steeds meer aandacht besteed aan de zorg voor ouderen in de eigen omgeving. Misschien zal in de toekomst het bejaardentehuis wel helemaal verdwijnen en blijft er enkel een tehuis bestaan, waar zeer behoeftige ouderen, tezamen met hulpbehoeftigen uit andere leeftijdsklassen verpleegd worden. Zoals vijf eeuwen geleden ook het gasthuis ooit begon.

Category(s): Kampen
Tags: ,

Comments are closed.