Hoofdstuk 8: Leefomstandigheden bewoners in gasthuis

|pag. 60|

Hoofdstuk 8

Leefomstandigheden bewoners in gasthuis

8.1 Welbevinden wel te achterhalen?

Na deze gegevens over de bewoners zelf, wil ik het leven van alledag in het gasthuis beschrijven.
Mijn eerste opzet was iets over het welbevinden van de bewoners aan de weet te komen. Maar er zijn geen memoires geschreven, er werden geen interviews opgenomen en er zijn geen tekeningen gemaakt. Tenminste, ze zijn niet bewaard gebleven.
Ook is er zeer weinig correspondentie tussen de bewoners en de regenten of het gemeentebestuur in de archieven te vinden. Deze briefwisseling was er niet of werd niet van voldoende belang gevonden om te bewaren.
Alleen in de Kamper Courant noteerde een journalist de ‘persoonlijke’ reacties van de bewoners bij de opening van het nieuwe tehuis:
     ” Bij de vraag hoe het hen beviel werd met blijde gezichten van harte be
     tuigd, dat ze dubbel tevreden waren, terwijl velen tevens de gelegenheid
     te baat namen door het doen van kleine verzoeken. Wie zal hun dat
     kwalijk nemen, daarvoor zijn ze oud en dus slim genoeg”. 1 [1. Artikel Kamper Courant 2-10-1998])
In het artikel klonk één en al dankbaarheid en lof door van de bewoners.
Verzoeken of mogelijke aanmerkingen werden als onhebbelijkheden, die bejaarden eigen zouden zijn, afgedaan. Of deze reactie betrouwbaar is voor een goede beeldvorming over de mate van tevredenheid van de bewoners, valt te betwijfelen.

Uit het secundair bronnenmateriaal 2 [2. v.Loo, v.d.Kooy, Winters]) bleek dat in de vorige eeuw oudeliedentehuizen (waartoe ook het Kamper gasthuis gerekend werd), in het algemeen zeer impopulair waren. Dit is ook niet te verwonderen als men afgaat op deze literatuur, waarin een zeer negatief beeld wordt geschetst over het leven binnen de muren van het oudeliedentehuis.

Maar hoe was de situatie in het Kamper gasthuis? Was het daar ook zo slecht?
Kranteberichtjes, waarin vermeld wordt dat een bewoner zich opgehangen had of een ander die zich verdronken had in de IJssel, zijn té sporadisch om er

|pag. 61|

conclusies aan te verbinden. 3 [3. Kranteberichtjes Kamper Courant z.d.])
Daartegenover staan de wachtlijsten van mensen die het gasthuis in willen. 4 [4. Register van personen welke wensen opgenomen te worden])
Dit zou doen vermoeden dat over het gasthuis als woonoord in Kampen positief gedacht werd. Hierbij moet weer de kanttekening geplaatst worden dat ouderen weinig alternatieven hadden om te ‘overleven’.

Uit dit alles concludeer ik dat uit de mij ter beschikking staande bronnen nauwelijks iets te zeggen valt over het welbevinden van de bewoners van het gasthuis in de 19e eeuw.
Daartegenover staat, dat uit de archieven wel een goed beeld valt te distilleren over de omstandigheden waaronder de bewoners leefden in het gasthuis. Hierover zal het vervolg van dit hoofdstuk gaan.

8.2 Dagindeling

Om te achterhalen wat de bewoners in het gasthuis zoal de hele dag deden, ging ik allereerst na of er bepaalde momenten of bezigheden op de dag waren waarvan de tijd voor de bewoners vastgelegd was. Deze konden dan dienen als aanknopingspunten.
De kostgevers gebruikten de maaltijden gezamenlijk in de eetzaal. Als het sein voor de maaltijd gegeven werd, diende men aan tafel te gaan. 5 [5. Register van notulen van College van regenten e.a.]) Hoe laat dit was en of dit elke dag op dezelfde tijd was, staat niet in de bronnen vermeld.
Ook wordt er geen melding gemaakt van vaste momenten van opstaan en tijden waarop de dagelijkse werkzaamheden verricht moesten worden. Andere bezigheden, die de dagindeling bepaalden, en die op vaste tijden plaatsvonden, zijn in de bronnen niet te vinden.

Over een dagindeling of over de bezigheden van alledag valt dus weinig te zeggen.

8.3 Arbeid

De kostkopers en kostgevers-werkvrij waren vrijgesteld van arbeid. Ze waren evenals de kostgevers wel verplicht hun eigen woning schoon te houden, maar hoefden, in tegenstelling tot de kostgevers, de woning niet door de moeder op

|pag. 62|

reinheid te laten inspecteren. 6 [6. Reglement op inwendig beheer])
De kostgevers, die tot werken in staat waren, moesten allerlei werkzaamheden in het gasthuis verrichten. De enige taken echter, die in het reglement vermeld staan, waren het schoonmaken van de groenten en het schoonhouden van straat en plaats. Maar waarschijnlijk was er in het gasthuis voor hen meer te doen. Er waren bijvoorbeeld vrouwen die hielpen bij de slacht en andere vrouwen waren als werkster in het gasthuis werkzaam. 7 [7. Rekeningen van ontvangsten en uitgaven]) Het is heel goed mogelijk dat dit ook kostgeefsters waren. De overweging bij opname van kostgeefsters, dat deze als werksters ingezet konden worden, wijzen in deze richting. 8 [8. Correspondentiereeks B. en W.])
Ook verleenden kostgeefsters in de keuken assistentie toen gedurende de winters van 1854 en 1855 uitdeling van maaltijden plaatsvond aan de arbeidende klasse. 9 [9. Correspondentiereeks B. en W., extract no 12])
De vrouwen werden trouwens wel voor hun werkzaamheden beloond.

Er waren ook kostgevers die werkzaamheden buiten het gasthuis verrichtten.
Zo werden waarschijnlijk functies bij de visafslag in de 19e eeuw door bewoners van het gasthuis vervuld. Dit blijkt uit berichten dat bijvoorbeeld in 1848 de Commissaris van Politie melding maakte dat een kostgever wegens wangedrag ontslagen was bij de afslag van zeevis. In dat geval werd nu aan het gasthuis gevraagd om ter vervulling van de ontstane vacature een voordracht in dubbeltal te doen. Later werd gemeld dat een voordracht voor twee aandragers en een oplegger van vis bij de afslag gedaan was. 10 [10. Correspondentiereeks B. en W. 1848])
Ook blijkt dat in 1895 de functie van afneemster bij de vis vervuld werd door een kostgeefster van het gasthuis. Hiervoor kreeg ze f 35,- per jaar. 11 [11. Correspondentiereeks B. en W.])
Er wordt geen melding gemaakt van andere werkzaamheden buiten het tehuis.

Het geld dat de kostgevers buiten het gasthuis verdienden, moesten ze afstaan.
In de kasboeken staan namelijk de verdiensten van de kostgevers als ontvangsten vermeld. Of ze al het verdiende geld moesten afstaan, is niet bekend.

8.4 Voeding

Wat de kostkopers dagelijks aan voeding kregen staat precies omschreven in de kostkopersproeve. 12 [12. Kostkopersproeve]) Ze kregen drie maaltijden per dag. Het brood voor het ontbijt werd wekelijks uitgedeeld. ’s Middags werd warm gegeten, waarbij

|pag. 63|

drie maal vlees per week en later twee maal vlees en eenmaal vis.
’s Avonds kregen ze zoete- of karnemelksebrij.
Wat de kostgevers kregen, staat niet vermeld. Wel is bekend dat ze hetzelfde eten kregen als de kostkopers, maar in kleinere hoeveelheden. 13 [13. Correspondentiereeks B. en W. 1889 e.a.]) Een besluit van de regenten uit 1882 gaf iets meer duidelijkheid over de dagelijkse rantsoenering van de kostgevers. Hierin werd gesteld dat zij voortaan als ontbijt twee gesmeerde boterhammen met koffie zouden krijgen en ’s middags vóór de uitdeling van de brij ook nog eens twee koppen koffie. 14 [14. Uittreksel besluiten van regenten 1882])
Nieuw aan dit besluit was waarschijnlijk de koffie; de boterhammen en de brij waren de gebruikelijke kost.
Het dagelijks menu dat de bewoners voorgezet kregen, valt verder af te leiden uit de uitgaven voor voeding, die in de kasboeken van het gasthuis opgetekend staan. In 1830, toen er ongeveer 70 mensen in het gasthuis woonden, 15 [15. J. Don, 1946]) werd er wekelijks een uitgave van 1/8 ton en soms 2/8 ton boter gedaan. 1/8 ton is ongeveer acht a negen kilo.
Daarnaast stonden roggebrood, wittebrood, aardappelen, zoete- en karnemelk, wijn en bier op de rekening vermeld. Er werden echter geen hoeveelheden aangegeven.
Van de zoete- en karnemelk werd pap gemaakt, maar vanaf 1864 werd de melk ook gedronken.
De wijn was waarschijnlijk bestemd voor de regenten en het bier voor de kostkopers.

Aan grutterswaren werden in 1830 gepelde gerst, gort en meel, zout en azijn ingekocht. De groenten bestonden uit snijbonen, kool en erwten. Deze groenten waren bestemd voor de inmaak of om te drogen. Nergens wordt gesproken over een eigen moestuin. Verse groente werd er toen waarschijnlijk niet gegeten.
Na 1850 kwamen er ook wat verse groenten op het menu te staan, waaronder wortelen en bonen. Ook bruine bonen werden toen ingekocht.
Aan het eind van de eeuw werd er in het gasthuis meer groente gegeten, en daar werd ook meer variatie in gebracht. Na 1890 werd de uitgavenpost voor verse groenten aanzienlijk hoger en uitgebreider.

Het vlees bestond uit worst, spek, rund- en varkensvlees. In 1850 werden de hoeveelheden vlees in de kasboeken vermeld. Per week wordt dan ongeveer 85 pond vlees ingekocht. Dat geeft een indruk hoeveel vlees er in die tijd

|pag. 64|

gegeten werd. 16 [16. Rekeningen van ontvangsten en uitgaven]) Het aantal bewoners is dan waarschijnlijk nog niet erg opgelopen sinds 1830 en zal iets meer dan 70 personen zijn. 17 [17. Register van bewoners])
Aan het eind van de eeuw worden ook eieren en vis ingekocht.
De kruidenierswaren werden uitgebreid met rijst en vermicelli en met luxe-artikelen zoals stroop, koffie en suiker. 18 [18. Rekeningen en kasboeken])

Uit de kasboeken is dus op te maken dat het menu in de loop van de 19e eeuw steeds gevarieerder werd. Over de hoeveelheden voedsel kan echter heel weinig gezegd worden omdat de kasboeken daar nauwelijks informatie over geven.

8.5 Kleding

De bewoners van het gasthuis droegen geen uniforme kleding. Dit in tegenstelling tot andere oudeliedentehuizen, waarin volgens de literatuur de bewoners verplicht werden gestichtskleding te dragen. 19 [19. v. Loo, v.d.Kooy, Fuchs]) Er werd trouwens wel over gedacht om hiertoe over te gaan, maar het is nooit zover gekomen. 20 [20. Uittreksel besluiten van regenten 1886])
Toch was er waarschijnlijk wel een zekere reglementering wat kleding betreft. Als namelijk een vrouw weigert haar muts te dragen, wordt gedreigd met straf. 21 [21. Uittreksel besluiten van regenten 1896])

Een volgende vraag is of de kleding door het gasthuis verstrekt werd. In de kostkopersproeve staat hier niets over vermeld, dus ik neem aan dat de kostkopers zelf voor hun kleren moesten zorgen. Volgens de bepalingen voor de kostgevers kon aan hen wel schoeisel of kleding verstrekt worden. 22 [22. Reglement op het inwendig beheer]) In 1852 kwam voor het eerst een post textiel in de kasboeken voor. In dat jaar werden keper, lakens, hemden en linnen ingekocht en werd maakloon betaald.
Met name onderbroeken, lakens en borstrokken werden er van de ingekochte stof gemaakt.
Waarschijnlijk werd er ook bovenkleding gemaakt, want in de kasboeken staan rekeningen van een kleermaker.
In 1888 werden er gehaakte mutsen aangeschaft en enige jaren later pantoffels en kousen. 23 [23. Rekeningen en kasboeken])

Alhoewel men dus geen uniforme kleding in het gasthuis droeg, zal het centraal inkopen van de stof en maken van de kleding wel tot een zekere

|pag. 65|

uniformiteit in kledij geleid hebben.

8.6 Verzorging bij ziekte

Het gasthuis was in principe niet bestemd voor zieke mensen. Het nam geen zieken op en werd men in het gasthuis ziek, dan moest men zichzelf maar zien te redden. Er bestond in de eerste helft van de 19e eeuw dan ook geen enkele voorziening voor de verpleging van zieken. Daarom verlieten hulpbehoevende zieken nog wel eens het gasthuis om bij één van hun kinderen in te trekken. In 1847 veranderde er toch iets in deze situatie; de regenten richtten toen een ziekenzaaltje in.
     ” Hierin kunnen oudelieden gedurende hun overige levensjaren worden
     verzorgd indien nodig. En in die behoefte moet naar behoren worden
     voorzien.” 24 [24. Correspondentiereeks B. en W. 1847])
Voor dit doel werd zelfs tijdelijk de regentenkamer ingeruimd. Ook werd er een ziekenoppasser aangesteld welke functie later overging in die van ziekenvader en -moeder. Vanaf 1865 kwam er een post ziektekosten in de kasboeken voor.

In 1891 werd voor de gasthuizen een speciale arts benoemd. 25 [25. Register van uitgaande stukken 1891]) Deze bleef echter niet lang in functie, want deze post was in 1894 al weer door het gemeentebestuur geschrapt. 26 [26. Register van uitgaande stukken no. 266, 1894]) Vanaf die tijd kon bij ziekte de hulp ingeroepen worden van de stadsgeneesheer, die met de ‘armpraktijk’ belast was. De recepten konden afgegeven worden in de stadsapotheek. 27 [27. Register van uitgaande stukken no. 273, 1894])

Een enkele keer gebeurde het, dat zieke bewoners verpleegd werden in het stadsziekenhuis. Het probleem was echter wie deze kosten moest betalen. In eerste instantie werden de rekeningen naar de burgemeester gestuurd. Maar deze vond dat het gasthuis deze kosten moest betalen. 28 [28. Correspondentiereeks B. en W. no. 1097, 1869])
In 1889 werd bepaald dat ziekenhuiskosten van kostgevers betaald moesten worden door het gasthuis en wel f 1,- per dag en f 1,50 bij een besmettelijke ziekte. 29 [29. Correspondentiereeks B. en W. no. 249, 1889]) Ook werden extra kosten, onder anderen van een operatie, door het gasthuis betaald. Toen bijvoorbeeld een kostgever een oogoperatie moest ondergaan, betaalde het gasthuis de kosten van de operatie en de verblijfskosten van drie weken, maar wel nadat er prijsopgave gedaan was, en het laagste tarief van f 50,- plus f 5,50 verpleegkosten bedongen was. 30 [30. Register van uitgaande stukken no. 121, 1890])

|pag. 66|

Deze regelingen golden trouwens alleen voor kostgevers. Kostkopers moesten de ziektekosten zelf betalen. 31 [31. Register van uitgaande stukken no. 88, 1888])

8.7 Gezondheid bewoners

In de 19e eeuw was het gasthuis dus niet bestemd voor zieke mensen, maar hoe gezond waren nu de niet-zieke bewoners van het gasthuis? Er zijn geen doktersrapporten, waarin de lichamelijke gesteldheid van de bewoners beschreven staat, dus de gezondheidstoestand in het gasthuis is moeilijk te achterhalen.
Uit het feit dat de bewoners vrij oud werden en dat ze na opname nog heel wat jaren in het gasthuis doorbrachten, kan men opmaken dat het leven in het gasthuis niet al te ongezond moet zijn geweest. Wel vonden de meeste sterfgevallen plaats in de winter. Dit kan erop wijzen dat het gasthuis niet goed toegerust was voor de wintermaanden. Alhoewel, ook tegenwoordig overlijden de meeste ouderen in de winter. 32 [32. Rekeningen van uitgaven onder begrafeniskosten])
Ook is er niets bekend over epidemieën die het gasthuis geteisterd zouden kunnen hebben. Dit wil niet zeggen dat ze er niet geweest zijn. Er wordt alleen geen melding van gemaakt. Sterftepieken in bepaalde jaren kunnen op epidemieën wijzen. In het gasthuis hebben zich wel in bepaalde jaren meer sterfgevallen voorgedaan dan normaal. Of er toen sprake was van een epidemie, is de vraag. In die jaren was de gezondheidstoestand in de gemeente Kampen inderdaad slecht, maar kan niet epidemisch genoemd worden. 33 [33. Verslagen van de toestand van de gemeente Kampen])

8.8 Verzoeken en klachten

Evenals in de meeste oudeliedentehuizen, golden in het Kamper gasthuis strenge regels, waarnaar de bewoners zich moesten richten. In sommige gevallen waren de regenten genegen om tegemoet te komen aan de verzoeken van de bewoners en weken ze van de regels af of wijzigden ze.
Een voorbeeld is een verzoek van een aantal kostgevers in 1886 om van de bezoektijden af te mogen wijken. De bezoektijd was tot 5 uur. Vooral in de zomermaanden was dit erg vroeg omdat veel kinderen van de kostgevers dan nog werkten en zodoende hun ouders niet konden bezoeken. De bezoektijden werden aangepast. 34 [34. Correspondentiereeks B.en W. 1886])

|pag. 67|

Ook kwam er een verzoek van 20 kostkopers om het genot van doorgang langs de keuken, waarvan ze voorheen gebruik maakten, weer terug te krijgen. Hieraan gaven de regenten echter geen gehoor. 35 [35. idem])
Bovendien reageerden de regenten afwijzend op het verzoek van een vrouw om na ontslag uit het ziekenhuis dagelijks met haar familie te mogen wandelen.
Het argument van de regenten was dat bij inwilligen hiervan, het te voorzien was dat meer van dergelijke verzoeken zouden binnenkomen en dat dit tot ongeregeldheden zou kunnen leiden. Bovendien bestond de mogelijkheid om in de tuin van de buitenlucht te genieten, zo meenden zij. 36 [36. Register van notulen van het College van regenten 1896])

Naast deze verzoeken kwamen er ook wel eens klachten binnen, maar deze waren zeldzaam.
In de bronnen kom ik maar twee klachten tegen.
De eerste is in 1846 van een kostkopersechtpaar, dat meende geen woning gekregen te hebben, terwijl zij wel aan de beurt waren. Deze klacht wordt ongegrond verklaard. 37 [37. Correspondentiereeks B. en W. 1846])
In 1882 doet een kostkoper bij de regenten zijn beklag over de bouwmeester.
Deze zou hem te weinig en te laat eten geven. Hij wijt deze houding van de bouwmeester aan het feit dat hij hem geen fooi en geen jenever geeft. Hij verwacht dat de regenten onpartijdig zijn, vandaar dat hij de klacht durft te spuien.
De regenten namen deze klacht serieus op en vroegen B. en W. een onderzoek in te stellen naar de gegrondheid van de klacht. Deze wezen het verzoek af, omdat zij meenden niet bevoegd te zijn om tussenbeide te komen. Uiteindelijk werd de klacht afgewezen als ongegrond en niet volgens de waarheid. Bovendien zou kostkoper bekend staan als een ontevreden man die veel onaangenaamheden veroorzaakte. 38 [38. Correspondentiereeks B. en W. no. 11 en 14])

8.9 Extra verstrekkingen, vertier en ontspanning

Naast de meest elementaire zorg van kost en onderdak had het gasthuis zijn bewoners in de loop van de 19e eeuw toch nog meer te bieden. Het was niet veel, als we het vergelijken met het voorzieningenpakket van een hedendaags verzorgingstehuis. Maar vooral vanaf de jaren 60 van de vorige eeuw werd er een start gemaakt met deze extra zorg. Tekenend is de reactie op een verzoek

|pag. 68|

tot het verstrekken van een geldelijke toelage aan de kostgevers die bij de regenten binnenkwam. Deze was gericht aan B. en W. en luidde als volgt:
     ” Zijn gaarne bereid om aan de kostgevers vanwege de gestichten datgene
     te verstrekken wat naar billijkheid kan gerekend worden tot hun levensgemak
     nog te moeten worden toegevoegd en waarin tot dusverre niet werd
     voorzien, terwijl zij zich bovendien voorstellen om aan de kostgevers, die
     door hunne hoge jaren of gebreken des ouderdoms niet in staat zijn iets te
     verdienen en welke zich zulks door hun gedrag niet onwaardig betoonen,
     ook boven kleederen en schoeisel te verschaffen.”
B.en W. reageerde als volgt:
     ” Het onderwerpelijk schrijven door deze vergadering met de grootste
     belangstelling is ontvangen, dat zij zich en geheel verenigt met de
     zienswijze ten deze van Heeren Regenten en de alzoo genomene maat-
     regelen geheel strooken met hare bedoeling en zij alzoo daarin volkomen
     berust, terwijl deze maatregelen dan ook wederom het volledig bewijs
     opleveren van de overeenstemming en gewenschte zamenwerking die er bestaat
     tusschen het gemeentebestuur en Regenten, om de gestichten meer
     en meer aan het doel te doen beantwoorden, dat is aan de daaraan
     opgenomene oudelieden een rustig onbezorgd leven te verschaffen en hun
     laatste levensdagen door kleine geriefelijkheden en gemakken, die zij
     anders zouden moeten ontbeeren, te veraangenamen.” 39 [39. Correspondentiereeks B. en W., extract no.7, 1863])
Vanaf die tijd kom ik in de kasboeken posten tegen als tabak, koffie, sigaren, stroop en betaling aan de barbier. Deze worden gerekend als buitengewone verpleegkosten. Ook zaken zoals bedden, dekens, stro, franjes, gordijnen, zeep en kammen, die vanaf toen ingekocht werden zullen het leven in het gasthuis veraangenaamd hebben. Vraag blijft wel waar de bewoners vóór die tijd op geslapen hebben als beddegoed niet eerder ingekocht werd.

Ook vonden er vanaf toen festiviteiten plaats in het gasthuis.
Bij de verjaardag van de koning of een kroningsfeest werden de bewoners getrakteerd op koekjes, suikergoed, chocolade of een extra maaltijd. En toen een regent zijn betrekking neerlegde, gaf hij een feestje voor de kostgevers. 40 [40. Uittreksel besluiten van de regenten])
Feesten zoals sinterklaas, Kerst, Pasen en Pinksteren werden ook gevierd in het gasthuis. Dat blijkt uit het feit dat er een strafbepaling in het tehuis bestond die mensen uitsloot van deze festiviteiten. 41 [41. Register van notulen van College van regenten]) Waaruit de viering precies bestond, is niet bekend. Meer is bekend over de traktatie. Met sinterklaas

|pag. 69|

kregen de kostgevers chocolade, sigaren en 1/8 kilo suikergoed. Met Kerst kregen alle bewoners bier, krentenbrood en rollade, met Pasen krentenbrood, bier en eieren en met Pinksteren krentenbrood voor de kostkopers en koek voor de kostgevers.
Er werd dus wel verschil gemaakt tussen kostkopers en kostgevers. Over het algemeen kreeg de laatste groep iets minder, alhoewel met sinterklaas volgens de bronnen 42 [42. Register van notulen van College van regenten]) alleen de kostgevers getrakteerd werden. Kerst 1895 kwam het bier voor kostgevers echter te vervallen. Volgens de vader stelden zij daar geen prijs meer op.

Ook de huwelijksjubilea van de bewoners werden herdacht. Bij een gouden huwelijksjubileum werd een samenkomst georganiseerd waarin het bruidspaar de gelukwensen van de regenten in ontvangst kon nemen. Het bruidspaar kreeg een herinneringscadeau van f 10,- en de kostgevers werden getrakteerd op chocolade.
Een zilveren huwelijkspaar kreeg f 10,- overhandigd. 43 [43. Register van notulen van College van regenten])

Om de bewoners overdag wat bezigheid te geven’ werden in 1885 de kostgevers in de gelegenheid gesteld tot het lenen van boeken, tijdschriften en kranten. Deze werden toen aangeschaft. 44 [44. Register van notulen van College van regenten]) In dat jaar werd aan bibliotheekkosten f 131,- uitgegeven. 45 [45. Rekeningen en kasboeken])
Ook werden er enkele spelen, zoals domino- en damspelen aangeschaft.

Aan het eind van de eeuw komt uiteindelijk nog een post voor van ‘uitspanning en tot veraangenaming van het lot der verpleegden’. In 1898 was deze post f 3,75 per week, maar binnen enkele jaren was deze teruggebracht tot f 0,50 per week. 46 [46. Kasboeken van ontvangsten en uitgaven]) Ik kon er niet achterkomen wat deze uitgaven precies inhielden.

8.10 Overtredingen en straffen

Orde en tucht was in het 19e eeuwse gasthuis belangrijk. Daarom keek men er streng op toe dat de gestelde regels door de bewoners nageleefd werden. Bij overtredingen werden de bewoners bestraft.

Dronkenschap was de meest voorkomende overtreding. Alhoewel sterke

|pag. 70|

drank ten strengste verboden was in de door kostgevers gebruikte vertrekken, was er in het gasthuis toch sprake van drankmisbruik. Bovendien kwam het nog wel eens voor dat bewoners in beschonken toestand thuis gebracht werden.
Brutaliteit (waar loopt de grens tussen brutaliteit en commentaar?) tegenover vader, moeder of regenten werd in het gasthuis ook niet geduld.
Ook weigeren van werk, aanzetten tot verzet en misprijzen van het eten werden ernstig aangerekend. 47 [47. Register van notulen van College van regenten]) Vooral dit laatste namen de regenten hoog op.
Als op een gegeven moment een kostgever zich ‘onbehoorlijk uitlaat’ over het eten en het ‘varkensvoeder’ noemt, krijgt hij huisarrest totdat hij erkent dit te hebben gezegd, maar in ieder geval van acht dagen. Bij herhaling zal hij het gesticht moeten verlaten. 48 [48. idem 1897])
Scheldpartijen kwamen ook regelmatig voor. Toen iemand een kostkoper uitschold voor ‘galgenstrop’, werd hij hierover ernstig onderhouden. 49 [49. idem 1896]) Maar toen een kostkoper een medebewoonster voor dief uitschold en dreigde met slaan, werd dit aangemerkt als verzet tegen de orders en werd zwaarder gestraft. 50 [50. idem 1895])
Andere overtredingen, die genoteerd staan, zijn: plagerijen, bedreigingen, kostverkopen aan anderen en kamerpotten legen in de dakgoot.
Tweemaal is het gebeurd dat bewoners van het gasthuis in aanraking kwamen met de politie. In het ene geval had een vrouw kousen gestolen op de markt.
Het andere geval is niet nader omschreven. Welke maatregelen het gasthuis tegen hen nam, staat niet vermeld. 51 [51. Correspondentiereeks B. en W. 1887])

De opgelegde straffen liepen uiteen van bijvoorbeeld berispingen bij scheldpartijen, tot verwijdering uit het tehuis. Dit laatste ben ik slechts één maal tegengekomen. Dit was toen iemand wegens dronkenschap en brutaliteit het gesticht moest verlaten. Vaker werd gedreigd met verwijdering. Soms kreeg iemand een proeftijd van enkele weken. Gedroeg hij zich in die periode voorbeeldig, dan kon hij blijven. Anders moest hij het gasthuis verlaten. In de meeste gevallen beterde men zijn leven wel.
Ook wordt iemand, omwille van zijn zieke vrouw, niet verwijderd.
Andere straffen waren: uitgaansverbod en bezoekverbod, wat varieerde van enkele dagen tot een half jaar, plaatsing aan een afzonderlijk tafeltje bestemd voor overtreders, buitensluiting van feestelijkheden en het verrichten van strafwerkzaamheden. Deze laatste bestonden uit: schoonmaken toilet, schillen

|pag. 71|

van aardappelen en potloden van kachels.
Voor kostkopers gold ook nog als straf dat ze een bepaalde tijd geen levensmiddelen verstrekt kregen, maar bij de kostgevers moesten eten. 52 [52. Register van notulen van College van regenten])

Toch waren de regenten, naar het lijkt, redelijk tolerant. Als bijvoorbeeld een bewoner, na reeds een proefperiode van vier weken achter de rug te hebben, zich blijft bezondigen aan allerlei overtredingen, wordt hij toch niet uit gasthuis geplaatst.

Al met al concludeer ik dat de gepleegde overtredingen naar hedendaagse begrippen niet ernstig van aard waren. Of alle vergrijpen, gepleegd in het gasthuis, genoemd worden in de bronnen, blijft natuurlijk de vraag. Bovendien lagen in de vorige eeuw de maatstaven van al dan niet acceptabel gedrag anders dan tegenwoordig.
Ook valt op dat de overtredingen, die ter sprake komen, allen gepleegd zijn na 1882. Over de periode daarvóór wordt geen melding gemaakt van overtredingen.

8.11 Status bewoners

De bewoners van het gasthuis waren ‘object’ van zorg. Zij worden vrijwel overal in de bronnen ‘verpleegden’ genoemd. Nergens in de bronnen staat vermeld dat ze enige vorm van inspraak kregen. Commentaar werd ook niet geduld. Dit werd, zoals ik al eerder schreef, uitgelegd als brutaliteit en werd bestraft. De bewoners dienden ook dankbaarheid jegens hun weldoeners aan de dag te leggen. Toen bijvoorbeeld bij overplaatsing naar het nieuwe tehuis geen der bewoners dank betuigde voor de ‘schone woorden door voorzitter der regenten gesproken’, was deze daar erg ontstemd over. 53 [53. idem 1896])
Het statusverschil tussen regenten en bewoners was dus groot. De vader en moeder zaten hier wat tussenin. Zij werden ook zeker niet als de gelijken van de regenten beschouwd. Dit wordt duidelijk bij een ontslagaanvraag van een vader van het gasthuis. De vader nam ontslag omdat hij meende dat de voorzitter van de regenten niet altijd tevreden over hem was. De regenten namen de vader kwalijk dat hij zoiets over de voorzitter durfde te zeggen. Hij moest hiervoor zijn excuses aanbieden. 54 [54. idem 1895])

|pag. 72|

In 1894 kwam er een discussie op gang of de kostkopers aan te merken waren als ‘van de gestichten onderstand genietende personen’. 55 [55. Onderstand is: ‘steun, ondersteuning, hulp, bijstand, bescherming’ volgens het Middelnederlandsche Woordenboek]) De meerderheid van de regenten meende van niet. Deze discussie was naar aanleiding van het uitbreiden van het kiesrecht, waarbij het tehuis opgave moest doen van het aantal bewoners dat kiesgerechtigd was. Personen, die onderstand kregen, waren blijkbaar uitgesloten van het kiesrecht. Uiteindelijk werd beslist dat alle bewoners die in gestichten, dus ook in het gasthuis woonden, inclusief de kostkopers, beschouwd werden als personen die onderstand genoten. Overigens, bij de opgave van kiesgerechtigde personen in 1894 kregen toch zeven bewoners het kiesrecht. 56 [56. Register van uitgaande stukken 1894.]) De criteria, die men aanhield om hen wel dit kiesrecht te geven, zijn mij niet duidelijk. Het vreemde is dat er onder die zeven personen zowel kostkopers als kostgevers zijn.

Conclusie: dit hoofdstuk handelde over het leven van alledag in het gasthuis en de leefomstandigheden van zijn bewoners.
Over het welbevinden, dus over hoe de bewoners het leven in het gasthuis zelf ervaarden, ben ik vrijwel niets aan de weet gekomen. Over gedachten of gevoelens van deze mensen zwijgen de bronnen, of ze werden door de bewoners niet geuit.

Anders ligt dat met de leefomstandigheden in het gasthuis. Hierover geven de bronnen meer duidelijkheid. Ik kwam tot de ontdekking dat de voorzieningen in het gasthuis gedurende de 19e eeuw aanzienlijk uitgebreid werden. Aanvankelijk voorzag het tehuis enkel in een minimale verzorging om te overleven.
Later in de eeuw probeerde het de bewoners een thuis te bieden waarin ze een goede oude dag konden beleven. Dit blijkt duidelijk uit de ontwikkelingen die zich voordeden op het gebied van voeding, kleding, ontspanning en vertier en verzorging bij ziekte. Hierbij moet ik wel de kanttekening maken dat het materiaal dat ik voor mijn onderzoek gebruikt heb, vooral uit de tweede helft van de 19e eeuw dateert. Uit de periode daarvoor zijn weinig gegevens over deze onderwerpen opgetekend. Ook werd veel materiaal pas vanaf het midden van de 19e eeuw bewaard.
Ook blijkt uit dit hoofdstuk dat de regenten vrij integer met de wensen en klachten van de bewoners omgingen. Heel opvallend is, dat de bewoners van het gasthuis in de vorige eeuw zo weinig van zich lieten horen. Droegen ze zo gelaten hun lot, of waren ze gewoonweg tevreden?

|pag. 73|

Noten bij hoofdstuk 8

Deze zijn nu als zijnoten opgenomen in de tekst.

Category(s): Kampen
Tags: ,

Comments are closed.