Hoofdstuk 5: Interne organisatie

|pag. 36|

Hoofdstuk 5

Interne organisatie

5.1 Vader en moeder

De dagelijkse leiding binnen het gasthuis was in handen van de vader en moeder.
In de ‘Instructie voor de vader en de moeder in de gast- en proveniershuizen in Kampen van 1895’ 1 [1. Ook bij deze instructie wordt verondersteld de situatie te beschrijven, die al jaren gold.]) stond hun functie vermeld:
Zij waren belast met de dagelijkse gang van zaken binnen het tehuis, maar waren verantwoording verschuldigd aan de regenten. Daar stond tegenover dat zij konden vorderen dat alle beambten en bedienden en verpleegden hun bevelen gehoorzaamden. Zij zagen toe op de stipte naleving van de instructies, verordeningen en voorschriften. Bij geschillen dienden zij zich te wenden tot de voorzitter.
Zij waren verder belast met de huishoudelijke zaken en hadden de sleutels onder hun beheer.
De vader en moeder mochten niet tegelijk het gesticht verlaten en zonder toestemming van de regenten mochten zij de stad niet uit.

De vader in het bijzonder was belast met de keuring en de uitdeling van de levensmiddelen. Verder was hij verantwoordelijk voor de handhaving van orde, tucht en zedelijkheid in het gesticht en diende bij ziekte en overlijden van verpleegden kennisgeving hiervan te doen aan familieleden en bij overlijden aangifte te doen bij de Burgelijke Stand.

De moeder was verantwoordelijk voor de reinheid en zindelijkheid in het gesticht en hield toezicht op het schoonhouden van de kamers van de kostgevers. Eén maal per week moest men op een vastgesteld uur de bedden op de gang plaatsen en inspecteerde de moeder ze. Ook hield ze toezicht op de dagelijkse bereiding van spijzen en hield met de naaister de kledingstukken, beddegoed en stoffering op orde. De dienstboden waren aan de moeder ondergeschikt en dienden haar bevelen op te volgen.

De vader en de moeder zorgden voor een voorkomende en liefderijke behan-

|pag. 37|

deling, met inachtneming van orde en tucht. Zij mochten geen fooien of geschenken aannemen.

De vader en moeder woonden in het gesticht 2 [2. Bewonersregister H.H.1]) en mochten geen kinderen hebben of moesten hun kinderen bij het betrekken van de functie uitbesteden. 3 [3. Instructie voor de vader en de moeder 1895])

5.2 Andere personeelsleden

Naast de vader en de moeder was er nog een meid in vaste dienst. Het loon van deze drie tezamen bedroeg in 1881 f 260,- per jaar inclusief kost en inwoning. 4 [4. Kasboeken van ontvangsten en uitgaven]) Een ambtenaar in een vergelijkbare functie verdiende in die tijd f 700,- per jaar. 5 [5. Toestand van de Gemeente Kampen in het jaar 1880]) Dan waren er nog drie dienstboden, die naast kost en inwoning enkel een fooi van f 1,50 met nieuwjaar en de kermis kregen.
Toen er in 1848 een ziekenzaal ingericht werd, stelde men een ziekenoppasser aan, welke functie later overging in die van ziekenvader en ziekenmoeder.
Allen woonden in het gasthuis.
Dan waren er nog drie vrouwen die bij het slachten hielpen, een tuinman, was- en werkvrouwen. Zij werkten incidenteel en werden daar ook naar uitbetaald. 6 [6. Rekeningen en kasboeken van ontvangsten en uitgaven])
In 1891 werd er een speciale arts voor de gasthuizen benoemd tegen een jaarlijkse vergoeding van f 10,-. In 1894 schrapte de Raad deze post weer, dus de functie hield toen weer op te bestaan. 7 [7. Register van uitgaande stukken april 1891 en dec. 1894, nr.266]) De personeelsleden mochten geen giften of cadeaus aannemen van de bewoners.

5.3 Rechten en plichten bewoners

Volgens het ‘Reglement op inwendig beheer der Vereenigde Gast- en Proveniershuizen te Kampen van 1901’ 8 [8. Hierbij geldt hetzelfde als voor noot 1]) dienden de bewoners zich ordelijk en betamelijk te gedragen, zorg te dragen voor het reinigen van kleren en de woning en behoorden zij de bevelen van regenten of van de vader en de moeder stipt op te volgen.
Ook was het verboden om spijs buiten het gesticht te brengen, te schenken of te verkopen, en mocht aan niemand kost gegeven worden buiten het tehuis.
Niemand mocht aan de kachels komen, want vuur en licht waren aan strenge

|pag. 38|

voorschriften onderworpen.
De disciplinaire straffen bij overtredingen waren: uitgaansverbod, het verbod te roken of bezoek te ontvangen, voor kostgevers het nuttigen van de maaltijd aan een afzonderlijke tafel en voor kostkopers de inhouding van spijs en drank.

De kostgevers hadden alleen of als echtpaar een eigen woning (kamer) en hadden recht op de dagelijkse kost die ze gezamenlijk in de eetzaal moesten nuttigen.
Ze mochten dagelijks van 2-5 uur bezoek ontvangen, daarnaast op donderdag en zaterdag van 7-9 uur. Buiten deze uren werd niemand toegelaten. Deze bezoekregeling was trouwens van vrij recente datum. Vóór 1886 mocht alleen ’s middags bezoek ontvangen worden. Op verzoek van een aantal kostgevers zijn deze tijden uitgebreid. (zie hfdst. 9.8.)
De kostgevers moesten ’s avonds om 9 uur binnen zijn.
Zij werden verplicht gesteld om zonder tegenspraak arbeid te verrichten.
Gebruik van sterke drank was in de door de kostgevers gebruikte lokalen streng verboden.

De kostkopers hadden een comfortabeler woning (huisje of kamer) waarin bovendien gestookt kon worden. Zij kregen de maaltijd thuis bezorgd en hadden een eigen sleutel. 9 [9. Stukken betreffende opname kostkopers en kostgevers 272, artikel Kamper Courant 2-10-1898 e.a.])

De kostgevers-werkvrij hadden dezelfde rechten en plichten als de kostge-vers, maar waren vrijgesteld van arbeid. Bovendien kregen zij een kamer waarin gestookt kon worden. 10 [10. Reglement op inwendig beheer])

5.4 Behuizing

De woningen van de kostkopers waren gesitueerd aan de straatkant (Burgwal), aan een binnensteegje (Lange Kei) of aan de binnenplaats of tuin. Ook was er nog een woning boven de poort. Er waren boven- en benedenwoningen. 11 [11. Kamper Courant 2-10-1898])
De bewoners verhuisden nog wel eens binnen het tehuis. Dit gebeurde als zij bij plaatsing een mindere woning toebedeeld kregen als waar zij voor betaald hadden. Als wel een geschikte of de bedongen woning vrijkwam, dan verhuisden zij daarheen.

|pag. 39|

Ook gebeurde het wel, dat men bijbetaalde voor een betere woning.
Bij overlijden van de partner moest men soms ook naar een andere woning. Over andere redenen van verhuizing wordt geen melding gemaakt. 12 [12. Register kostkopers en reglement op inwendig beheer])

Volgens een ooggetuigeverslag in de Kamper Courant 13 [13. Kamper Courant 2-10-1898]) waren enkele woningen geriefelijk. De rest was vrij bekrompen en er hing een bedompte lucht.
In 1895 werd het nieuwe gasthuis in gebruik genomen. Over de inrichting van de nieuwe woningen is iets meer bekend. De eerste klasse woningen bestonden uit een voorkamer, slaapkamer en keukentje. De andere woningen hadden een bedstede, kast en stookplaats, alles bij elkaar een inhoud van 45 kubieke meter. Bovendien had iedere bewoner recht op een gedeelte van de zolder.

De kostgevers hadden als echtpaar of als alleenstaande een eigen kamer in het grote gebouw: de deel. In het eerder genoemde artikel 14 [14. idem]) werden de kamers omschreven als
     “cellen of woningkasten, uitkomend op een sombere gang. Men kon er
     ternauwernood staan. Er hing een vunzige lucht. In de zoldering was een
     glasraam, waar wat licht en verse lucht door naar binnen kwam, maar
     waar vandaan is de vraag. Op de bovenverdieping was de situatie hetzelfde
     of erger. De inrichting van de kamer bestond uit een ledikant met bed
     en beddegoed, een paar stoelen, een tafeltje en een kastje.”
In 1882 kregen de bewoners een gaspit voor licht. Die mochten ze branden tot 9 uur ’s avonds en vanaf 7 uur ’s morgens. 15 [15. Uittreksel besluiten door College van Regenten 1882-1891, jan. 1882]) Op de kamers kon niet gestookt worden.
De kostgevers-werkvrij hadden een iets geriefelijker kamer.

De bewoners beschikten gezamenlijk over een ruim vertrek waarin ’s winters gestookt werd voor de mannen en waar de vrouwen vuur kregen voor hun stoof. 16 [16. Onduidelijkheid in de bron: moesten de vrouwen nu op hun kamer blijven, konden ze het dagverblijf delen met de mannen of hadden ze een eigen dagverblijf? Ik heb gezocht in andere bronnen om hier meerduidelijkheid over te verkrijgen, maar zonder succes.]) Daarnaast was er nog een ruime eetzaal voor mannen en vrouwen. 17 [17. J. Don, 1946, verslag 1821]) Waar de toiletten zich bevonden, is niet bekend. In het Buitengasthuis waren ze tot 1864 buiten, want in dat jaar werden daar de ‘secreten’ naar binnen verlegd. 18 [18. Correspondentiereeks B. en W. no.7, 1865])

In het nieuwe gebouw, in 1895 in gebruik genomen, waren de kamers iets comfortabeler. Ook deze hadden nog geen buitenraam, maar door een bovenraampje naar de gang kwam wat licht en lucht naar binnen. Datzelfde raampje

|pag. 40|

zorgde dat er ook ’s winters iets warmte van de grote vulkachels, die op de gang stonden in de kamer terecht kwam.
Aan het eind van de gang waren urinoirs en privaten te vinden. 19 [19. Kamper Courant 2-10-1898])
Tot 1895 was het in Kampen zeker niet algemeen dat mannen en vrouwen gescheiden op zalen sliepen. 20 [20. Register bewoners e.a.]) Met ingebruikname van het nieuwe gasthuis kwam er een grote mannenslaapzaal, en dan nog voor een beperkt en geselecteerd aantal mannen:
     “eenloopende mannen, waarvoor de regenten het elk afzonderlijk wonen,
     met het oog op de reinheid, niet wenschelijk hebben geacht”.
Er stonden 21 bedden, met een nachtkastje, omgeven door een gordijn. 21 [21. Kamper Courant 2-10-1898])

Het gemeentebestuur streefde ernaar om zo veel mogelijk arme ouderen op te nemen in het gasthuis, om, zoals al beschreven, de eigen armenkas te ontzien.
Zij gingen daarin meerdere malen zover dat zij meenden dat alleenstaande kostgevers best konden samenwonen. Dit leidde in enkele gevallen tot onhoudbare situaties, en de regenten waren er dan ook op tegen. De regenten hadden toch meer de kwaliteit van het wonen voor ogen. 22 [22. Correspondentiereeks B. en W.])

5.5 Kostkopersproeve

Iemand die als kostkoper het gasthuis in wilde, kocht een zogenaamde kostkopersproeve. Hiervoor kreeg de persoon een woning binnen het gasthuis toebedeeld en jaarlijks 14 zak turf en een pond kaarsen.
Bovendien hadden de kostkopers recht op een wekelijkse uitdeling van 3/4 pond boter, zes pond roggebrood, twee stuks wittebrood, zes maal de gewone kost waarbij drie maal vlees of twee maal vlees en eens vis. Daarnaast kregen ze elke avond nog zoete of karnemelksebrij en dagelijks een fles bier. Het bier werd later afgeschaft. 23 [23. Stukken betreffende opname kostkopers nr. 272])

Conclusie: de vader en moeder waren verantwoordelijk voor een geordend verloop in het gasthuis. Ze waren enkel belast met uitvoerende taken en de regenten bleven uiteindelijk verantwoordelijk.
Opvallend is, dat er zo weinig personeelsleden in het tehuis werkzaam waren.
Daaruit zou men kunnen concluderen, dat de kostgevers in het gasthuis hard

|pag. 41|

mee moesten werken. Het reglement waaraan de bewoners zich moesten houden, komt zeer bevoogdend over. Maar ook hier weer zij opgemerkt dat dit zich afspeelt in een geheel andere tijd, waar dergelijke verhoudingen normaal waren.
Zo ook moet men het wooncomfort van de bewoners beoordelen. Vanuit onze ogen bezien zeer primitief en erbarmelijk, maar voor de mensen in die tijd misschien niet veel minder dan dat ze gewend waren.

|pag. 42|

Noten bij hoofdstuk 5

Deze zijn nu als zijnoten opgenomen in de tekst.

Category(s): Kampen
Tags: ,

Comments are closed.