Doopvont te Almelo

Doopvont te Almelo.

     De in den tuin der roomsche pastorie opgegraven doopvont is van Bentheimer steen, vrij gaaf, een achtkantig bovenstuk met ronden rand, staande op een slanker achtkantig benedenstuk.
     De 8 bovenvakken zijn beurtelings ingenomen door twee Gothische raambogen; de andere vier vakken bevatten ook een Gothische figuur.
     In een der vakken met raambogen staat als steenhouwersmerk eene L.
     De raambogen gelijken iets op die der doopvont te Kampen, afgebeeld en beschreven in: »Overijsselsche Almanak voor oudheid en letteren 1842, blz. 93,” maar zijn dichter aan elkaar.
     Toen de tegenwoordige Deken en Pastoor voor ruim 25 jaar hier kwam, vond hij in den pastorietuin aanwezig een bloembed, omgeven van een steenen rand, den bovenkant der doopvont, die mer zand gevuld was. Wat voor steenen rand dit was, is nooit onderzocht.
     Bij de ontgraving van het terrein ter zake van den nieuwen bouw eener roomsche kerk, werd ook deze bloembak losgegraven, die toen bleek op een voetstuk te rusten, dat rechtstandig in den grond stond. Hoe en wanneer het in dezen stand daar gekomen is, kan niemand zich herinneren.

|pag. 106|

     In 1236 kreeg de Heer van Almelo verlof een kapel te bouwen: uit een charter van 1299 blijkt, dat ze toen ecclesia curata was met een plebaan en kerkmeesters en dat ze deel uitmaakte van het kasteel Almelo; in dit charter is van een ecclesia inferior sprake, zoodat er grond bestaat voor de meening, dat de kerk als eene »dubbel-kerk” ingericht was.
     In 1390 gaf bisschop Hubertus van Yppuse een aflaatbrief aan de parochiekerk der martelaren St. Mauricius en Georgius te Almelo.

Doopvont te Almelo

Hij, die »ad fabricam luminaria, ornamenta aut quaevis alia necessaria” schonk, verdiende aflaat.
     Nu vermoed ik, dat tot de geschenken, omstreeks 1390 gegeven, de doopvont behoord heeft en dat deze, toen bij de reformatie pastoor Holtman zelf overging, met de kerk aan de gereformeerden kwam, die ze vermoedelijk als ,,oud vuil” opgeruimd hebben, toen in 1733 de kerk bijna geheel werd afgebroken, cf. Versl. & Meded. der Vereeniging tot beoef. van Overijss. regt en geschiedenis XI. 45. XXI 3, 21, 26.
     Deze doopvont, niet vernield, schijnt of door den Heer van Almelo of door het Kerkbestuur bewaard te zijn en zal vermoedelijk aan de roomschen teruggegeven zijn, toen zij in 1784 krachtens verlof van de Vrouwe van Almelo, een kerk gingen bouwen; voor welk verlof ƒ 6000 betaald moest worden. Bevorens behoorde Almelo onder de statie Tubbergen.
     De doopvont, opnieuw in gebruik genomen, is vermoedelijk uit de kerk verwijderd, toen men een voor het oog mooiere vont kon aanschaffen en in den pastorietuin als vaste bloembak ingegraven.

Mr. R. E. Hattink.

________________________
Hattink, Mr. R.E. (1901, December). Doopvont te Almelo. In: Bulletin uitgegeven door den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond, 3e Jgn. No. 3., p. 105-106.

Category(s): Almelo
Tags: ,

Comments are closed.