Algemeen kiesrecht

Algemeen kiesrecht

Bij de statenverkiezingen in 1919 was het algemeen kiesrecht voor mannen ouder dan 25 jaar en in 1923 ook voor vrouwen na veel strijd een feit. Tegelijkertijd werd de verkiezing van statenleden vanuit districten vervangen door de verkiezing van statenleden naar evenredigheid. Dit gaf een geweldige verandering in de samenstelling van provinciale staten. Het aantal kiezers nam geweldig toe. Bij de statenverkiezingen in 1919 moesten alle 47 statenleden opnieuw gekozen worden. In 1916 was de helft van provinciale staten voor het laatst op de oude wijze via districten en door een beperkt aantal geprivilegeerde mannelijke kiezers gekozen. Bij de verkiezingen van 1919 waren de liberalen de grote verliezers: ze vielen terug van 19 naar 10 zetels. De socialisten waren de grote winnaars: van 4 naar 8 zetels. Voor het eerst kwam 1 communist in de staten. De protestants-christelijke partijen konden hun 14 zetels handhaven, maar de antirevolutionaire partij verloor 3 zetels, waaronder 1 aan de christen-socialisten. De rooms-katholieke partij won 4 zetels en kwam op 13 zetels uit. Zowel bij de protestanten dus een “ruk naar links” als bij de katholieken een toch forse toename. In die tijd was het voor katholieke kiezers nog ondenkbaar met een alternatieve partij aan de verkiezingen mee te doen. Dat gebeurde pas in 1935. Voorlopig waren de katholieken nog te veel bezig met hun eigen emancipatie.
Opnieuw kwam het fenomeen homines novi om de hoek kijken. En zelfs was er sprake van één femina nova: Gaatske Adriana Ladenius, afkomstig uit een doopsgezind milieu van rechters. Haar vader was kantonrechter te Almelo. In 1921 trouwde zij met de Almelose rechter mr. A.C. Leendertsz. Sinds 1908 was Adri Ladenius actief in de socialistische beweging. Zij werd in 1919 tegelijk gekozen in de gemeenteraad van haar woonplaats Almelo en in de staten van Overijssel. Zelf had ze aan die verkiezingen nog niet mogen meedoen, want pas bij de statenverkiezing van 1923 hadden vrouwen actief kiesrecht. Mevrouw Leendertsz-Ladenius bleef met onderbreking van de oorlogsjaren statenlid tot 1950. Zij had zeker de capaciteiten om gedeputeerde te kunnen worden, maar niemand, ook zij zelf niet, nam dat in overweging.

De leden van gedeputeerde staten

De samenstelling van het college bleef dus puur mannelijk. Drie rooms-katholieken, twee protestanten en één liberaal vormden het college van gedeputeerde staten. Bovendien was er nog een buitengewone gedeputeerde (voor het geval de stemmen zouden staken) uit protestantse kring, maar de politieke richting van het buitengewone lid van gedeputeerde staten was niet zo relevant.
Het college bestond na de verkiezingen van 1919 voor de helft uit oudgedienden: Joan Marie baron van Voorst tot Voorst, Herman Joan Iordens en Hendrik van der Vegte. Voor de andere helft dus uit nieuwkomers: Gerardus Hendrikus Plechelmus Bloemen, Jan Willem Jacobus baron de Vos van Steenwijk en Pieter Douwes Beersma.
De baronnen Van Voorst tot Voorst en De Vos van Steenwijk behoorden beiden tot de bestuursadel, De Vos van Steenwijk tot de Overijsselse, ook al was de tak, waaruit hij stamde, via de Havixhorst Drents

|pag. 85|

geworden. Hij was christelijk-historisch.
Bij zijn aftreden in 1929 was hij de laatste adellijke gedeputeerd die Overijssel gehad heeft. Voorlopig zou alleen de commissaris nog een edelman zijn.
Van Voorst tot Voorst behoorde oorspronkelijk ook tot de Overijsselse adel, maar doordat de familie ten tijde van de republiek der zeven verenigde Nederlanden rooms-katholiek was gebleven, was voor het voorgeslacht weinig anders dan een militaire carrière weggelegd.
De vader van Van Voorst tot Voorst had na zijn militaire loopbaan voor de politiek gekozen en was in Gelderland gedeputeerde geworden. Zelf moest hij in 1901 zijn functie als heemraad van Salland neerleggen en trad hij in 1925 af als gedeputeerde, omdat zijn zoon Alexander Eppo tot commissaris der Koningin in Overijssel benoemd was. Van Voorst vertegenwoordigde het rooms-katholieke volksdeel van Overijssel.
Iordens stamde uit het Deventer regentengeslacht Jordens, dat generaties lang ook provinciale bestuurders had geleverd. Zijn grootvader was statenlid geweest, evenals twee ooms, waarvan Johan Derk van Hasselt zelfs lid van het college. Iordens was een liberaal.
Van der Vegte was kleinzoon van ds. Hendrik de Cock, de leider van de Afscheidingsbeweging, die na 1834 de kerken van de gereformeerde gezindte tot gevolg had. Hoewel zijn grootvader uit het Groningse patriciaat stamde, was Van der Vegte via zijn vader typisch een representant van de gereformeerde kleine luiden. Zijn vader was kantoorbediende, later kassier, die zijn zoon kon laten studeren. Hij vestigde zich als advocaat in zijn geboortestad Zwolle, waar hij al snel in de gemeenteraad geko-zen werd en spoedig ook wethouder werd. Op 39-jarige leeftijd werd hij in 1907 gedeputeerde, waardoor hij zijn functie van wethouder moest neerleggen. In 1926 bedankte hij als gedeputeerde, omdat hij toen benoemd werd tot minister van waterstaat. Hij was een prominent antirevolutionair.
Ook Bloemen moest bedanken als wethouder, hij in Oldenzaal, om het ambt van gedeputeerde te kunnen aanvaarden. Toen hij in 1935 tot burgemeester van Oldenzaal benoemd werd, trad hij vanzelfsprekend af.
Van Beersma ten slotte is weinig bekend, hij was niet betrokken bij de gemeentelijke politiek en was in 1919 voor het eerst statenlid. In 1924 trad hij af en het volgend jaar overleed hij in zijn woonplaats Steenwijkerwold op 55-jarige leeftijd. Bloemen en Beersma waren beiden lid van de Algemene bond van rooms-katholieke kiesverenigingen.
Buitengewoon gedeputeerde werd in 1919 de anti-revolutionair Tjalling Plantenga.

De eerste socialisten

In 1907 was J.F. Tijhof uit Enschede, in 1910 waren G.J. Jeths uit Lonneker en A. Langejan uit Enschede en in 1917 was Josephus Everhardus Vogt uit Zwolle lid van provinciale staten geworden voor de Sociaal-democratische arbeiders partij. Zij behoorden daarmee tot de voorhoede van de socialisten in de provinciale politiek. Tijhof was al in 1901 lid van de gemeenteraad van Enschede geworden. Deze statenleden waren afkomstig uit de arbeidersbeweging, die vooral in de Twentse textielindustrie veel aanhang had.

|pag. 86|

Toch was het een Zwolse socialist, de al genoemde Vogt, die de eerste socialistische gedeputeerde werd.
Hij volgde in 1925 baron van Voorst tot Voorst op. Hij was op dat moment 43 jaar oud.
In 1911 was hij al raadslid in Zwolle geworden, maar toen hij gedeputeerde werd legde hij die functie neer. Vogt was nog gedeputeerde op het moment, dat ons land door de Duitsers bezet werd. Andere socialisten hebben in de vooroorlogse periode geen rol als gedeputeerde gespeeld.
Het aantal socialistische statenleden was in 1931 toegenomen tot elf. Het aantal liberale statenleden liep tot 1940 geleidelijk terug tot vijf, met een minimum tussen 1935 en 1939 van vier. In 1935 kreeg de nationaal socialistische beweging in de Overijsselse staten 3 zetels. Aan de vooravond van de wereldoorlog zat deze partij nog met 2 mensen in de staten.
De christelijke partijen behielden in de staten voortdurend de meerderheid.

De commissaris der Koningin en de griffiers der staten

In 1925 was Van Rechteren opgevolgd door Alexander Eppo baron van Voorst tot Voorst, zoon van de zittende gedeputeerde Joan Maria baron van Voorst tot Voorst. De nieuwe commissaris was nog geen 35 jaar, toen hij aantrad. Hij bleef in functie tot dat de bezetter hem in augustus 1941 ontsloeg.
Toen Van Voorst aantrad trof hij inmiddels een nieuwe griffier aan in de persoon van mr. Willem Melchior Wijt, die in 1921 Quarles van Ufford was opgevolgd, toen deze tot commissaris der Koningin in Zeeland was benoemd. Wijt was 45 jaar toen hij als griffier aantrad en was tot zijn benoeming werkzaam als referendaris ter provinciale griffie. Hij overleed in 1935 en werd opgevolgd door mr. Raango van der Veen, die ook al referendaris ter griffie en kabinetschef van Van Voorst was. Van der Veen zou de griffie door de moeilijke oorlogsjaren heen loodsen.

|pag. 87|

Samenstelling van gedeputeerde staten
2 juli 1919 commissarissen der Koningin
tot 10 mei 1940 mr. Adolf Frederik Lodewijk graaf van Rechteren
Limpurg Almelo 2 jul 1919-1 mei 1925
mr. Alexander Eppo baron van Voorst tot Voorst 1 jun 1925-10 mei 1940
gedeputeerden
Joan Marie baron van Voorst tot Voorst (alg. bond r.k.) 2 jul 1919-1 jun 1925
Herman Joan Iordens (vrijz. dem. bond, later
vrijheidsbond) 2 jul 1919-9 nov 1929
mr. Hendrik van der Vegte (a.r.p.) 2 jul 1919-8 mrt 1926
Pieter Douwes Beersma (alg. bond r.k.) 2 jul 1919-1 jul 1924
Jan Willem Jacobus baron de Vos van Steenwijk (c.h.u.) 2 jul 1919-15 mrt 1929
Gerardus Hendrikus Plechelmus Bloemen
(alg. bond r.k. » r.k.s.p.) 2 jul 1919-15 feb 1935
Tjalling Plantenga (a.r.p., buitengewoon lid) 2 jul 1919-1926
Gerrit Elhorst (a.r.p.) 16 jul 1924-11 jul 1934
Josephus Everhardus Vogt (s.d.a.p.) 22 jul 1925-10 mei 1940
mr. dr. Johannes Wilhelmus Schneider (r.k.s.p.) 29 apr 1926-10 mei 1940
ds. Gerrit Hofstede (a.r.p., buitengewoon lid) 1926-1934
mr. Dirk te Winkel (c.h.u.) 14 mrt 1929-10 mei 1940
Johannes Antonius van der Sanden (lib. unie) 29 dec 1929-7 jul 1931
ir. Stephanus Louwe Louwes (a.r.p.) 8 jul 1931-1 jul 1935
Jan Johannes Beukenkamp (a.r.p) 4 sep 1934-10 mei 1940
Jan Willem Bartels Hzn. (c.h.u., buitengewoon lid) 1934-1935
Hendrikus Johannes Schoemaker jr. (r.k.s.p.) 26 mrt 1935-26 mrt 1938
mr. Jan Carel Theodoor Resius (lib. s.p.) 3 jul 1935-10 mei 1940
Jan Weitkamp (c.h.u., buitengewoon lid) 1935-10 mei 1940
Reinoldus Jacobus Josephus Maria Tellegen (r.k.s.p.) 26 apr 1938-10 mei 1940
griffiers
jhr. mr. Johan Willem Quarles van Ufford 2 jul 1919-1 mei 1921
mr. Willem Melchior Wijt 1 mei 1921-15 jul 1935
mr. Raango van der Veen 27 aug 1935-10 mei 1940



|pag. 88|

Category(s): Overijssel
Tags: , ,

Comments are closed.