Democratisering

Democratisering

Thorbecke

In 1848 waren ondertussen de groudwetsplannen van Thorbecke werkelijkheid geworden. Onder invloed van revolutionaire bewegingen in Frankrijk en Duitsland was in 1848 mogelijk, wat koning Willem I in 1844 nog kon tegenhouden. Voortaan zou de macht niet langer bij de koning liggen, maar bij het parlement. Toen Thorbecke in 1849 minister president werd, waren binnen korte tijd een aantal wetten klaar, die in de grondwet van 1848 in het vooruitzicht waren gesteld.
Behalve de Wet op het Nederlanderschap, de Enquêtewet, de Kieswet, de Gemeentewet, de Postwet, de Telegraafwet en de Onteigeningswet, was dat – voor ons verhaal het belangrijkst – de Provinciale wet. Voortaan zouden in de elf provincies de provinciale staten gekozen worden door alle kiesgerechtigde ingezetenen van de provincie, ongeacht hun stand. Wilde een edelman dus lid van de staten worden, dan moest hij zich voortaan laten verkiezen door boeren, burgers en buitenlui. Maar die moesten in 1850, toen voor het eerst verkiezingen van provinciale staten op grond van de nieuwe wetgeving gehouden werden, wel rijk en mannelijk zijn. Want het kiesrecht was gebonden aan een zekere welstand. In 1896 werd ook goed-opgeleide arme mannen het kiesrecht verleend, maar pas in 1917 kregen alle mannen het recht om te stemmen. Op grond van de Grondwet, die dat jaar was aangenomen zouden ook vrouwen het kiesrecht verkrijgen, maar dat werd pas in 1919 gerealiseerd. In 1917 konden vrouwen al wel in de gemeenteraden en provinciale staten verkozen worden. Maar daar kom ik later nog op terug. Het aantal Overijsselse kiezers liep tussen 1850 en 1916 op van ruim 5.500 tot bijna 75.000.
De als politiek lichaam uitgespeelde ridderschap van Overijssel hield in 1850 niet op te bestaan. De ridderschap bestaat nog steeds, zij het nu als vereniging van adellijke nakomelingen van leden van de Overijsselse ridderschap van vóór de datum, dat Thorbecke de ridderschap op een zijspoor manoeuvreerde. Het betekende echter geenszins, dat er voortaan geen edelen meer in de staten of in gedeputeerde staten zitting zouden krijgen. Integendeel. Van de eerste 47 statenleden in 1850 waren er nog acht van adel en twee van hen maakten deel uit van gedeputeerde staten. De zittingsduur van de staten was evenals vóór 1850 zes jaar, maar nu zou om de drie jaar de helft aftreden, dat wil zeggen in 1853 moesten 24 zetels opnieuw gevuld worden en in 1856 23 zetels, etc.
De statenleden werden in 1850 gekozen vanuit een vijftal districten: elk negen leden uit de districten Zwolle, Kampen en Deventer en elk tien leden uit de districten Almelo en Enschede. De nieuwe districtenindeling, waarover de staten gehoord moesten worden, kwam in 1852 tot stand. Overijssel werd nu verdeeld in 12 districten, van waaruit een variërend aantal statenleden gekozen werd, van 2 statenleden uit het district Zwartsluis, tot 6 uit het district Enschede.
Het aantal gedeputeerden werd met één teruggebracht en vervolgens met één uitgebreid: voortaan zouden er zes gedeputeerden zijn en één gedeputeerde op grond van artikel 89 van de Provinciale wet.
Diens taak was oproepbaar te zijn voor het geval de stemmen in het college zouden

|pag. 75|

Jhr. J.A. Sandberg was maar liefst vijftig jaar gedeputeerde

staken en dan de beslissende stem uit te brengen.
Gedeputeerde staten hadden ook het toezicht op de gemeentebesturen en op de besturen van waterschappen en dijksbesturen. Vóór 1850 was dit toezicht beperkt tot het opzenden van de plaatselijke verordeningen en het laten goedkeuren van de plaatselijke begrotingen, rekeningen en de invoering van nieuwe belastingen. In 1850 kwam daar het laten goedkeuren van beschikkingen over gemeentelijke eigendommen bij. Maar het provinciaal toezicht op de lagere publiekrechtelijke organen was in het bouwwerk van Thorbecke een veel wezenlijker element dan voorheen. Toegestaan kon nog worden dat lokale bestuurders ook deel uitmaakten van het provinciale bestuur. Dat was zelfs zeer gebruikelijk en is eigenlijk pas in onze dagen door interne partijbepalingen minder goed mogelijk. Maar het lidmaatschap van gedeputeerde staten moest vrij zijn van vermenging met belangen van gemeenten en waterschappen. Daarom moest elk nieuw gekozen lid van gedeputeerde staten eventuele gemeentelijke functies neerleggen.

Hoe democratisch zijn gedeputeerden in 1850?

De zes gedeputeerden van 1850 waren jonkheer Johannes Albertus Sandberg, Jan Adriaan baron van Fridagh, Johannes Theunis Roessingh Udink, Johannes Bernardus Helmich, Pieter Herman Johan IJssel de Schepper en Jacob Cornelissen. Sandberg was in 1850 bezig de halve eeuw als gedeputeerde vol te maken, waaraan hij in 1829 was begonnen. Maar dat wist hij toen nog niet. In de vorige periode waren nog vijf leden van zijn geslacht lid van provinciale staten geweest, nu was hij de enige.
Ook Van Fridagh continueerde zijn lidmaatschap van gedeputeerde staten uit de vorige periode.
Tot 1850 was hij dus gedeputeerde namens de ridderschap, sindsdien was hij statenlid als alle 46 andere statenleden.
Dat moest hem eigelijk ook wel beter uitkomen, want hij was de zoon van het dorpsmeisje Dirkje Bartelink, waarmee zijn vader ten tijde van de Bataafse revolutie was getrouwd.
Ook Roessingh Udink continueerde zijn lidmaatschap uit de pre-Thorbeckiaanse periode, maar ook hij had adellijke aspiraties, want hij noemde zich heer van Singraven.
Helmich was ook al gedeputeerde vóór 1850. Hij was koopman te Zwolle en stamde uit een vermogend katholiek geslacht.
Zijn vader Michael Helmich was in 1796 representant van het district Raalte en omgeving in de Overijsselse landdag geworden.
Ook IJssel de Schepper was al in 1845 gedeputeerde. Zijn vader was gedeputeerde geweest van 1816 tot 1825 en zijn beide grootvaders waren al in 1780 en 1788 statenlid als burgemeester van Deventer.
Cornelissen was de enige nieuwe gedeputeerde in 1850. Wel was hij al sinds 1839 statenlid en van 1840 tot 1844 burgemeester en van 1840 tot 1850 raadslid van Steenwijk. Zijn raadslidmaatschap legde hij vanzelfsprekend neer, maar hij bleef wel in Steenwijk wonen.
Na afloop van de collegevergadering op 14 januari 1875 overleed hij in zijn koets op weg naar huis.
Veel veranderde er dus nog niet in 1850. De democratisering van Thorbecke had enige tijd nodig om in Overijssel zichtbaar te worden in de samenstelling van het college van gedeputeerde staten.

Partijvorming

Eén van de gevolgen van het toegenomen aantal kiezers, was de vorming van kiesverenigingen. Protestants-christelijke, roomskatholieke en liberale kiesverenigingen ontstonden na 1860, het laatst de socialistische beweging, die in Zwolle opgericht werd.
Voorlopig werden de statenleden nog steeds gekozen voor districten. Men vertegenwoordigde in de staten al de kiezers uit het eigen kiesdistrict, beslist niet alleen de kiezers van de eigen kiesvereniging in het district. Dat maakt het moeilijk uit te maken, welke politieke richting de verschillende gedeputeerden aanhingen. Vanaf ongeveer 1900 is dat meestal wel duidelijk.
In 1900 bestond het college uit de volgende zeven gedputeerden: jonkheer Gerrit Johan Constantijn Schimmelpenninck, Jan Rudolf Meesters, Carel Piek, Willem Jan baron van Dedem tot de Rollecate, Carel baron de Vos van Steenwijk, Gerrit Jannink en Willem Joan Blijdenstein. Schimmelpenninck, kleinzoon van de raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck, was 50 jaar toen hij gedeputeerde werd. Hij was heer van Diepenheim, lid van de Nederlandse adel en van Overijsselse afkomst en toch geen lid van de Overijsselse ridderschap. Vóór 1850 was zijn familie immers niet opgenomen geweest in de ridderschap als bestuursorgaan van Overijssel.
Meesters bedankte – net als Cornelissen eerder – als burgemeester van Steenwijk, toen hij in 1887 tot gedeputeerde gekozen werd. Hij was toen bijna 65 jaar. Ook hij trad in een bestuurlijke traditie van zijn geslacht van Steenwijker kooplieden. Zijn

|pag. 77|

vader was raadslid van Steenwijk geweest, zijn grootvader gemeensman en zijn overgrootvader was in 1749 slachtoffer geworden van een politieke moord. Zelf was hij in 1873 burgemeester van zijn geboortestad geworden, in 1875 statenlid en later ook lid van de tweede kamer. Hij was schoonzoon van de griffier Van Rhijn en overleed eind 1900.
Piek was bijna 55 jaar oud toen hij in 1889 gedeputeerde werd. Hij was een uit Holland afkomstige vervener, die in Ambt Hardenberg gemeenteraadslid was geworden. Ook hij trad dus af als raadslid om zijn verkiezing als gedeputeerde te kunnen aanvaarden.
Zijn voorvaderen waren plaatselijke bestuurders in Beesd en later in Oudshoorn geweest.
Van Dedem en De Vos van Steenwijk behoorden tot de bestuurlijke elite van Overijssel. Van Dedems gelijknamige grootvader was de stichter van de Dedemsvaart geweest. Zijn vader was ook statenlid en zijn schoonvader was de commissaris des Konings Johan Herman Geertsema. Behalve statenlid sinds 1892, was Van Dedem ook lid van de gemeenteraad van Nieuwleusen. Ook hij legde die functie neer, toe hij in 1895 gedeputeerde werd. Hij was toen bijna 42 jaar. Noch Van Dedem, noch De Vos van Steenwijk waren merkwaardigerwijs lid van de Overijsselse ridderschap.
De Vos van Steenwijk was, voordat hij gedeputeerde werd, dijkgraaf van het waterschap Zwartewaters- en Vechtdijken. Omdat ook de waterschappen aan het toezicht van gedeputeerde staten onderworpen waren, moest hij dus als dijkgraaf aftreden. Hij was de gelijknamige kleinzoon van moederskant van de gedeputeerde De Vos van Steenwijk in 1814. In 1897, toen hij als gedeputeerde aantrad, was hij 45 jaar.
Zijn oudste zoon zou later commissaris der Koningin in Drenthe worden en zijn tweede zoon burgemeester van Zwolle en later commissaris der Koningin in Noord-Holland.
Jannink was advocaat te Almelo en zoon van een Twentse fabrikeur; hij was 31 jaar toen hij in 1896 gedeputeerde werd en daarmee veruit de jongste gedeputeerde rond 1900. Zijn oom Abraham was in 1851 de eerste provinciale bestuurder uit zijn geslacht.
Blijdenstein was niet alleen zoon van een Twentse fabrikeur, hij was het zelf ook.
Hij was in 1898, toen hij gedeputeerde naar artikel 89 van de Provinciale wet werd, al bijna 59 jaar oud en zou gedeputeerde blijven tot zijn 68e levensjaar. Zijn grootvader was ook al statenlid en zijn broer werd later wethouder van Enschede. Zelf was hij in Enschede curator van de Twentsche Industrie en Handelsschool.
Zo zien we dat zelfs in 1900, een halve eeuw na Thorbecke, drie van de zeven gedeputeerden nog tot de adel behoorden en dat de niet-edellieden allen stamden uit geslachten, die korter of langer, plaatselijk of provinciaal, al bestuurders hadden opgeleverd.
Wel is opvallend dat de dominerende rol van de drie IJsselsteden voorgoed voorbij is.
Alleen van Van Dedem en Jannink heb ik de politieke richting kunnen vinden: beiden waren liberaal.
Later waren ook leden van de familie Blijdenstein liberaal, terwijl leden van de familie De Vos van Steenwijk later christelijk-historisch waren.

De commissarissen des Konings

Jhr. Cornelis Backer, commissaris van 1850-1864

Jonkheer Cornelis Backer, telg uit een Amsterdams patriciërsgeslacht, werd in 1850 tot commissaris des Konings benoemd. Hij overleed in 1864 op ruim 65-jarige leeftijd. Zijn volle neef Mello Sichterman, was gedeputeerde van Overijssel van 1875 tot 1889.
De opvolger van Backer was Eugène Jean Alexandre graaf van Bylandt, lid van een trouw aan Oranje verbonden Hollands-Gelders geslacht. Zijn ambtsperiode liep van 1864 tot 1868, toen hij zich in Den Haag vestigde en nog president van de eerste kamer werd.
In 1869 werd Petrus Cornelis baron Nahuys commissaris in Overijssel. Hij had een rechterlijke carrière achter de rug en was ook lid van de Gelderse staten geweest. Hij was de 65 al gepasseerd toen hij aan zijn nieuwe baan begon. Toen hij aftrad was hij bijna 75 jaar. Hij was telg uit een Hollandse regentenfamilie; zijn vader had een Oost-Indische loopbaan achter de rug. Zijn oom was Rutger Jan Schimmelpenninck, de meer genoemde raadpensionaris. Zijn verre achterneef Willem Christiaan Theodorus van Nahuys was achtereenvolgens burgemeester van Diepenheim, Ambt Almelo, Ommen, Wijhe en Zwolle en was ook van 1854 tot 1862 statenlid. Naar hem, de burgemeester, werd het Van Nahuysplein in Zwolle genoemd.
Nahuys werd in 1878 opgevolgd door Johan Herman Geertsema, die voordien minister van binnenlandse zaken was geweest. Toen hij in 1893 als commissaris der Koningin aftrad was hij 76 jaar oud.
Hij stamde uit een Groningse familie, zijn zoon was daar later commissaris. Zijn ach-

|pag. 79|

Johan Herman Geertsema, commissaris van 1878 tot 1893

cerkleinzoon Willem Jacob Geertsema was evenals hij eerst minister van binnenlandse zaken, voordat hij commissaris der Koningin, in dit geval in Gelderland, werd. De schoonzoon Willem Jan baron van Dedem is hierboven al bij de gedeputeerden rond 1900 genoemd.
Heel kort commissaris in Overijssel, van 1 februari tot 1 augustus 1893, was jonkheer Johan Æmilius Abraham van Panhuys, heer van Nienoord. Hij was commissaris des Konings in Groningen, voordat hij aan Overijssel rook. En er was maar één functie, die het rechtvaardigde, dat hij Overijssel zo snel voor gezien hield. Dat was de functie van vice-president van de raad van state, feitelijk onderkoning van Nederland.
Hij was 56 toen hij door Overijssel kwam. Zijn voorgeslacht stamde uit Maastricht en later uit Groningen.
Nog dat zelfde jaar trad de Rotterdamse burgemeester Petrus Lycklama à Nyeholt aan als de nieuwe Overijsselse commissaris. Hij was net 51 jaar oud en stamde uit een Fries regentengeslacht, dat oorspronkelijk uit Steenwijk afkomstig was.
Alle commissarissen sinds 1850 waren eigenlijk, de één meer, de ander minder, buitenstaanders toen ze in Overijssel aantraden.
Met Adolph Frederik Lodewijk graaf van Rechteren Limpurg, heer van Almelo en Vriezenveen, was in 1909 de oude Overijsselse bestuursclan echter weer volledig terug. Via zijn moeder was hij kleinzoon van Jacob Hendrik graaf van Rechteren tot Appeltern, de krachtige gouverneur, die in 1830 Overijssel opstuwde in de vaart der volkeren. Zijn vader was statenlid geweest en natuurlijk ook heer van Almelo en Vriezenveen.

|pag. 80|

Griffiers van gedeputeerde staten

De oude Statenzaal in de Diezerstraat te Zwolle

Nadat Van Rhijn in 1860 overleden was, moesten gedeputeerde staten een voordracht aan provinciale staten doen voor de benoeming van een nieuwe griffier. Op die voordracht stonden drie namen: Joan Christiaan Bijsterbos, statenlid sinds 1850 en gedeputeerde sinds 1852, J. van Deventer HAzn., commies ter provinciale griffie en A. van Delden, advocaat te Deventer. Bijsterbos werd benoemd. Bijsterbos stamde uit een Kamper regeringsfamilie. Zijn grootvader was in 1788 lid van de magistraat daar geworden. In 1795 was hij één van de eerste provisionele representanten in zijn stad geworden. Zijn vader was wethouder van Kampen en lid van de staten, zijn oom gedeputeerde van Overijssel tot 1850, toen hij de oom opvolgde. Zelf was hij zijn carrière begonnen als advocaat te Kampen. In 1846 werd hij raadslid daar en in 1849 archivaris van Kampen, kennelijk onbezoldigd, want hij bleef gewoon raadslid totdat hij in 1852 wel af moest treden, omdat hij toen gedeputeerde werd. Als gedeputeerde was hij in 1857 mede-oprichter en eerste voorzitter van de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis. Een opmerkelijke carrière, van archivaris via gedeputeerde tot griffier. Op kleine schaal was zijn oudere broer hem al voorgegaan, door in 1845 het raadslidmaatschap van Kampen te verruilen voor het secretariaat van Kampen. Bijsterbos bleef griffier tot 1875, toen hij 61 jaar was.
Hij overleed in 1898.
Zijn opvolgers Gerard Dirk Swanenburg de Veije, Oswald François Greven, Henri A.G. van Groenendael en jonkheer Johan

|pag. 81|

Willem Quarles van Ufford waren ten tijde van hun benoeming tot griffier commiezen of referendaris (Quarles) ter griffie in Overijssel, behalve Van Groenendael, die uit Limburg gehaald werd. Greven was de
enige, die uit het Overijssels patriciaat stamde: zijn voorouders waren generaties lang burgemeesters van Zwolle en enkelen waren zelfs gedeputeerde van Overijssel geweest.

Samenstelling van gedeputeerde staten
27 september 1850 commissarissen des Konings, na 1890 der Koningin
tot 1 juli 1919 mr. George Isaac Bruce 27 sep 1850-24 okt 1850
jhr. mr. Cornelis Backer 24 okt 1850-30 jun 1864
mr. Eugène Jean Alexandre graaf van Bylandt 1 aug 1864-25 jul 1868
mr. Petrus Cornelis baron Nahuys 1 feb 1869-1 mei 1878
mr. Johan Herman Geertsema Cz. 1 mei 1878-1 jan 1893
jhr. mr. Johan Æmilius Abraham van Panhuys 1 feb 1893-1 aug 1893
Petrus Lycklama à Nyeholt 1 dec 1893-1 aug 1909
mr. Adolf Frederik Lodewijk graaf van Rechteren
Limpurg Almelo 16 okt 1909-1 jul 1919
gedeputeerden
Joannes Bernardus Helmich 27 sep 1850-26 sep 1862
Johan Adriaan baron van Fridagh 27 sep 1850-6 okt 1857
jhr. mr. Johannes Albertus Sandberg 27 sep 1850-1879
mr. Pieter Herman Johan IJssel de Schepper 27 sep 1850-1879
mr. Johannes Teunis Roessingh Udink 27 sep 1850-9 jul 1852
mr. Jacob Cornelissen 27 sep 1850-14 jan 1875
mr. Johannes Nicolaas Josephus Heerkens (ex art. 89) 27 sep 1850-1865
mr. Johan Christian Bijsterbos 14 jul 1852-12 dec 1860
jhr. mr. Gijsbert Christiaan Junius van Hemert 21 nov 1857-22 sep 1887
Johan Derk van Hasselt 27 feb 1861-7 apr 1885
mr. Albertus van Delden 27 feb 1862-2 okt 1864
mr. Bernardus Josephus Balthazar van Sonsbeeck 7 nov 1862-24 sep 1875
mr. Hendrik Willem Jacob van Marie 3 nov 1864-2 jul 1889
mr. Jacobus van Riemsdijk (ex art. 89) nov 1865-1877
jhr. mr. Gerrit Johan Constantijn Schimmelpenninck 11 mrt 1875-2 jul 1901
mr. Mello Sichterman 4 nov 1875-2 jul 1889
mr. Hendrik ter Kuile Ezn. (ex art. 89) zomer 1877-25 jan 1893
mr. Albert van Naamen van Eemnes 6 nov 3 879-13 mei 1880
mr. Samuel Johannes baron van Pallandt tot Eerde 8 jul 1880-19 aug 1890
mr. Stephen Hendrik de la Sablonière 3 jun 1885-31 aug 1888
Jan Rudolph Meesters 3 nov 1887-27 nov 1900



|pag. 82|

mr. Johannes Thiebout 17 okt 1888-2 jul 1895
Carel Piek 3 jul 1889-2 jul 1901
Christiaan Hendrik Adaolf Arend Engelenberg 3 jul 1889-1 nov 1894
Jan de Goeyen 16 okt 1890-24 sep 1896
Gerrit Jan van Heek (ex art. 89) 1893-7 nov 1895
mr. Stephanus Jacobus van Roijen 8 nov 1894-nov 1897
mr. Willem Jan baron van Dedem 3 jul 1895-2 jul 1907
Gerard Jordens (ex art. 89) 8 nov 1895-1898
mr. Gerrit Jannink 5 nov 1896-2 jul 1907
mr. Carel baron de Vos van Steenwijk nov 1897-13 aug 1903
Willem Joan Blijdenstein (ex art. 89) zomer 1898-1907
mr. Gerrit Wicherlink 3 jul 1901-26 mei 1907
Joan Marie baron van Voorst tot Voorst 3 jul 1901-1 jul 1919
mr. Carel Ernest van Marie 3 jul 1901-5 jul 1904
mr. Daniël van Laer 8 okt 1903-1 jul 1919
mr. Johannes Hendrikus Antonius Maria Essink 6 jul 1904-mei 1915
Bonne Berends Azn. 3 jul 1907-1 jul 1913
Herman Joan Iordens 3 jul 1907-1 jul 1919
mr. Hendrik van der Vegte 3 jul 1907-1 jul 1919
Jan van Alphen (ex art. 89) 3 jul 1907-15 jul 1911
prof. ds. Maarten Noordtzij (ex art. 89) zomer 1911-9 feb 1915
Alexander baron van Dedem 2 jul 1913-1 jul 1919
mr. Arnoldus Johannes Maria Vos de Wael 15 jul 1915-4 jul 1916
Johannes Antonius van der Sanden 5 jul 1916-1 jul 1919
Ary Hendrik Jan van Wijngaarden (ex art. 89) zomer 1915-1 jul 1919
griffiers
mr. Johan Christian Bijsterbos 19 dec 1860-1 jan 1876
Gerard Dirk Swanenburg de Veije 20 jan 1876-3 jun 1885
mr. Oswald François Greven 23 jul 1885-1 jan 1908
mr. dr. Evert van Ketwich Verschuur (waarnemend) 1 jan 1908-30 jun 1908
mr. dr. Henri A.G. van Groenendael 1 jul 1908-1 sep 1917
jhr. mr. Johan Willem Quarles van Ufford 22 nov 1917-1 jul 1919



|pag. 83|

Category(s): Overijssel
Tags: , ,

Comments are closed.