Soevereiniteit

Soevereiniteit

Philips II, koning van Spanje en onder andere heer van Overijssel, 1555-1581

Philips II, koning van Spanje en onder andere heer van Overijssel, 1555-1581


Oorlog

Het was oorlog. Plunderende troepen stroopten het platteland af. De steden sloten ’s avonds angstvallig hun poorten. De handel lag plat. De mensen leefden van rantsoenen. De tactiek van de verschroeide aarde werd alom toegepast.
Kampen en Zwolle sloten zich al in 1572 aan bij de opstand van de gewesten Holland en Zeeland tegen de koning van Spanje, Philips II. Maar nog hetzelfde jaar werd Zutphen door de Spanjaarden ingenomen en uitgemoord. Toen de Staatse troepen de aftocht bliezen zat er voor Zwolle en Kampen niets anders op, dan zich te onderwerpen aan de Spaanse bevelhebber Don Frederik, de zoon van de hertog van Alva. Pas in 1576 kwam het verzet tegen de Spaanse furie in Overijssel weer aarzelend op gang. Onder voorbehoud sloten de Overijsselse staten zich bij de Pacificatie van Gent aan, met uitzondering van de steden Deventer en Kampen, waar een Spaans garnizoen lag. De graaf van Rennenberg, stadhouder van Overijssel, veroverde echter in 1578 beide steden. Daarmee was de eenheid ten noorden van de IJssel hersteld. In 1580 koos Rennenberg er echter voor trouw te blijven aan Philips II. Oldenzaal viel in handen van Rennenberg en werd tot 1614 het bestuurlijk centrum van het Spaanse deel van Overijssel. In 1581 werd de Spaanse koning afgezworen als landsheer van de Nederlanden. De soevereiniteit was vrij. Toen in 1587 Deventer weer in Spaanse handen viel, lag het front tot de bevrijding van de stad in 1591 over Overijssel. Ook na 1591 bleef de toekomst van Overijssel onzeker, maar toch begon men aarzelend met de wederopbouw van het gewest.
De hegemonie van de IJsselsteden was door het oorlogsgeweld voorgoed gebroken. Voortaan moesten de steden de macht in Overijssel delen met de ridderschap. Niet, dat de ridderschap voor het begin van de opstand geen rol speelde, maar de werkelijke macht lag in de middeleeuwen bij de drie hanzesteden Deventer, Kampen en Zwolle. Een situatie waarmee de bisschoppen van Utrecht en later de Habsburgse landsheren van Overijssel terdege rekening moesten houden.
Als gevolg van de oorlog waren de rijke

|pag. 9|

kooplieden – vaak protestanten – gevlucht naar Emden, Amsterdam of elders. Wie een vlucht niet betalen kon, bleef achter. De bewoners van het platteland, de leden van de ridderschap voorop, zochten daarentegen juist veiligheid binnen de IJsselsteden. Het bezit van onroerend goed bindt nu eenmaal aan de grond. Een al te verre verwijdering zou verlies van de havesathe tot gevolg kunnen hebben. En het bezit van een havesathe was voorwaarde voor de participatie in het landsbestuur.
De opstandige staten generaal, waarin ridderschap en steden sinds 1580 participeerden, claimden na 1581 de soevereiniteit over de Nederlanden, maar ook elk van de gewesten claimde zijn eigen soevereiniteit. De aanbieding van de graafschapsrechtcn over Holland aan prins Willem van Oranje werd door de moord op de prins verijdeld. Onderhandelingen met koningin Elisabeth I van Engeland brachten geen uitkomst. Uiteindelijk waren de zeven verenigde Nederlanden een statenbond van zeven soevereine provincies.

Hoe om te gaan met soevereiniteit

Maar hoe moesten ridderschap en steden de soevereiniteit over Overijssel in handen nemen? Na 1581 was er geen landsheer meer die de landdag bijeen kon roepen. Trouwens al in 1578 waren de staten op eigen initiatief bijeengekomen, dat was niet zozeer het probleem. De voorbereiding van de jaarlijkse statenvergaderingen vergden echter meer zorg. Evenals de uitvoering van de besluiten van de staten.

De graaf van Nieuwenaar was stadhouder van Overijssel van 1584 tot 1589

De graaf van Nieuwenaar was stadhouder van Overijssel van 1584 tot 1589

En er waren zoveel zaken, die een soort dagelijks bestuur van Overijssel noodzakelijk maakten. In de landsheerlijke periode werd dit overgelaten aan de kwartierdrosten en rentmeesters en onder Karel V en Philips II was er een stadhouder, die bijgestaan werd door een griffier. Na 1553 was er ook een hof van kanselier en raden. Dit hof was echter voornamelijk samengesteld uit niet-Overijsselse bestuursjuristen en werd met succes door ridderschap en steden op een zijspoor gemanoeuvreerd.
Maar nu de staten sinds de afzwering soeverein waren, konden ze dus zelf een stadhouder aanstellen. Althans als ze daaraan behoefte hadden. In Overijssel duurde het tot 1584 voordat Adolf van Meurs, graaf van Nieuwenaar, tot stadhouder werd aangesteld door de staten generaal. Maar op verzoek van ridderschap en steden en

|pag. 10|

onder voorwaarden, die door de staten waren vastgesteld. Ook in 1577 bij de benoeming van Rennenberg tot stadhouder hadden ridderschap en steden al hun voorwaarden gesteld. Tot die voorwaarden hoorde dat de stadhouder geen benoemingen mocht doen zonder instemming van de staten, noch troepen werven zonder hun toestemming, laat staan troepen binnen de steden brengen zonder goedkeuring van de stadsbesturen. Ook het aanleggen van nieuwe versterkingen kwam hem niet toe. Bij alles wat hij deed diende hij het advies in te winnen van de drosten en gedeputeerden uit de ridderschap en de steden. Kortom, de graaf van Nieuwenaar was stadhouder bij de gratie van ridderschap en steden.

Tegenstand van Zwolle

In 1582 werd besloten, dat de brieven gericht aan het landsbestuur afgedaan moesten worden door het bestuur van de stad waar de brief ontvangen werd, aangevuld met de daar wonende edelen. Maar dit beviel niet. Het overzicht over de besluitvorming en de rechtszekerheid van de Overijsselaars waren in het geding. In 1583 besloot men om een college van gedeputeerden uit de drie landschappen en de drie steden in te stellen, om over de voorvallende zaken te beslissen. Zwolle was echter van mening dat het bestuur over de provincie aan prins Willem van Oranje moest worden aangeboden, die dan voor het dagelijks bestuur een goede luitenant moest aanstellen. Ondanks het Zwolse verzet werd het college van gedeputeerde staten in 1583 ingesteld, dat elke maand in een andere stad zou vergaderen.

Het college zou worden samengesteld uit drie leden van de ridderschap en uit drie burgemeesters van de steden. Verder horen we weinig van dit college. Slechts de namen van de zes benoemde gedeputeerden zijn overgeleverd. Toen de graaf van Nieuwenaar in 1584 stadhouder geworden was, liet men de zaak van gedeputeerde staten liggen. Na diens dood in 1589 was Deventer in Spaanse handen en was er dus weinig aanleiding om het dagelijks provinciaal bestuur nader te regelen. Pas na 1591 was daartoe weer gelegenheid. Maar opnieuw verzette Zwolle zich tegen het in eigen hand nemen van de soevereiniteit over Overijssel. Reden van het verzet was dit keer een geschil met de andere steden en de ridderschap over de belastingheffing. Zwolle weigerde elke medewerking totdat deze belastingperikelen eerst geregeld waren. Ten einde raad dreigde Kampen samen met de ridderschap van Vollenhove orde op zaken te stellen in het eigen rechtsgebied. Ten slotte werd men het toch eens en benoemde men op 12 juni 1593 zes gedeputeerden, die samen met de griffier het provinciaal bestuur voor drie maanden moesten voeren. Op 9 juli 1593 legden Ernst van Ittersum [tot Nijenhuis] namens Salland, Herman van Voorst [tot Beerze] namens Twenthe, Johan van Echten [tot Oldruitenborg] namens Vollenhove, Otto Roeck namens Deventer, Reinier Gansneb genaamd Tengnagel namens Kampen en Herman van Haersolte namens Zwolle de eed af en hielden ze op 20 juli van dat zelfde jaar hun eerste vergadering in Zwolle. De eerste week zou de gedeputeerde voor Salland de vergaderingen voorzitten, de tweede week die van Deventer, daarna die van Twenthe, vervolgens die van Kampen,

|pag. 11|

voorts die van Vollenhove en ten slotte die van Zwolle. De president van het college aan het begin van een landdag zou echter zitting houden tot het eind van de statenvergadering.
De termijn van het eerste college liep tot l6 oktober 1591.

Ernst van Ittersum tot Nijenhuis, de eerste gedeputeerde namens Salland, 1593 tot na 1596

Ernst van Ittersum tot Nijenhuis, de eerste gedeputeerde namens Salland,
1593 tot na 1596

Alle leden van de staten waren van mening, dat een verlenging opnieuw voor drie maanden wenselijk was, maar weer was het Zwolle, dat dwars lag en dit keer dwars bleef liggen, weer omdat de stad in belastingaangelegenheden een geschil met de andere steden en de ridderschap had. Met name ging het geschil nu over de bieraccijns. De zaak liep zo hoog op, dat Zwolle de Zwolse ontvangers van de bieraccijns verbood de pachtpenningen aan anderen dan het eigen stadsbestuur af te dragen, dat ze weigerden in de gemene lasten bij te dragen, dat ze zelfs de griffier – die in Zwolle woonde – verboden gedeputeerde staten als secretaris te dienen. Uiteindelijk besloten Deventer en Kampen en de ridderschap dan maar een college van vier gedeputeerden in te stellen: twee uit de beide steden en twee edelen. De strijd met Zwolle ging echter gewoon door. Zwolle weigerde de besluiten van gedeputeerde staten te erkennen. Toen de veerman van het Katerveer (in het Zwollerkerspel) weigerde de bieraccijns te betalen, dreigden gedeputeerde staten hem uit zijn veerrecht te zetten. Zwolle schreef daarop in felle bewoordingen, dat niemand binnen het schoutambt enige jurisdictie toekwam dan de schout en de magistraat van Zwolle. En dat zij inbreuken daarop door een college, waaraan zij geen medewerking hadden verleend, niet zouden tolereren. Gedeputeerde staten verzochten daarop de stadhouder te bemiddelen en inderdaad schreef prins Maurits in juni 1594 een brief aan Zwolle, die tot gevolg had, dat de stad de besluiten van

|pag. 12|

gedeputeerde staten in elk geval erkende, zonder echter zelf deel uit te maken van het college. Pas in mei 1596 benoemde Zwolle opnieuw een burgemeester tot gedeputeerde, waardoor ook de ridderschap een derde lid tan het college kon benoemen. Niet dat de geschillen voorgoed voorbij waren: nog in de zomer van 1598 wordt Zwolle uitgenodigd een gedeputeerde te benoemen en zo niet, dan zou de stad waar het college zou vergaderen twee burgemeesters benoemen. Vanaf december 1598 echter zijn de problemen met Zwolle definitief voorbij en is deze stad volwaardig deelgenoot in de soevereiniteit over Overijssel.

Werkwijze van gedeputeerde staten

Vanaf 1603 zou de zittingsduur van de gedeputeerden één jaar zijn en vanaf 1605 zouden ze bovendien gedurende één jaar vergaderen in de stad waar ook de landdag bijeen zou komen.
Zwolle had nu ook de smaak te pakken: als in 1607 de drost van Salland het voorstel in de staten doet om de soevereiniteit op te dragen aan prins Maurits, zijn de leden van de ridderschap onmiddellijk enthousiast, maar de drie steden stelden hun beslissing daarover uit, totdat ze in 1609 akkoord gingen met de opdracht van de soevereiniteit over het platteland van Overijssel aan de prins.
Het gouvernement generaal over de steden, moest gehouden worden bij uitsluiting op de stadsbesturen te zijn overgegaan. Dit zinde de ridderschap echter geenszins. Zo brachten de beide leden van de staten al kibbelend de tijd van het twaalfjarig bestand door. En ook daarna. Eigenlijk ging het geschil over de geestelijke goederen, de bezittingen van de opgeheven kloosters en kapittels. Pas in 1663 werd dit geschil definitief beslecht door te bepalen dat de goederen, die gelegen waren in de jurisdicties van de steden aan die steden kwamen. Daardoor werd voorkomen dat de ridderschap binnen de steden enige competentie zou krijgen.
In 1610 stelde Zwolle zelfs voor de vergaderingen van gedeputeerde staten voortaan in haar stad te laten houden, want het gezeul met het archief van stad naar stad gaf hoe langer hoe meer problemen. Maar de andere leden van staat voelden niet voor veranderingen in deze materie. Zo is het archief dus elk jaar versleept tussen de drie IJsselsteden. Een wonder, dat er dan toch nog 226 strekkende meter archief is overgebleven.
Als gedeputeerde staten in Zwolle vergaderden, dan gebeurde dat in het oude begijnhof aan de Praubstraat, in Deventer in het Landshuis, naast het Stadshuis aan het Grote Kerkhof en in Kampen in een gebouw aan de Nieuwe Markt, dat door het gebruik de naam Het Kollegie kreeg.
In 1700 gaven ridderschap en steden de drost van Salland Robert van Ittersum tot Nijenhuis en de afgevaardigde van Zwolle opdracht om plannen te maken voor de verbouwing van het begijnhof in Zwolle. Van Ittersum liet door de bouwmeester Lubbert Hagen een ontwerp maken, dat op de omslag van dit boekwerkje prijkt.
Helaas is dit fraaie ontwerp nooit gerealiseerd. De bronnen zwijgen over de reden van deze omissie, maar waarschijnlijk is, dat Deventer en Kampen zich er tegen verzet hebben, omdat ze in de plannen een poging van Zwolle zagen om het provin-

|pag. 13|

Gedeputeerden vergaderen beurtelings in Deventer, Kampen en Zwolle. In Deventer in het Landhuis

Gedeputeerden vergaderen beurtelings in Deventer, Kampen en Zwolle. In Deventer in het Landhuis

Als provinciale staten in Kampen vergaderen, gebeurde dat in het Stadhuis

Als provinciale staten in Kampen vergaderen, gebeurde dat in het Stadhuis


|pag. 14|

 Het niet gerealiseerde gebouw voor gedeputeerde staten in Zwolle

Het niet gerealiseerde gebouw voor gedeputeerde staten in Zwolle

|pag. 15|

ciaal bestuur definitief binnen haar muren te krijgen.
De taken en de werkwijze van gedeputeerden werd in 1593, in 1657 en in 1708 door ridderschap en steden vastgesteld.
De leden van gedeputeerde staten mochten onderling niet te nauw aan elkaar verwant zijn: vader en zoon, broers of zwagers mochten niet tegelijk lid van het college zijn. Als tijdens een zittingsperiode een huwelijk gesloten werd, waardoor zwagerschap tussen twee leden ontstond, dan mochten beide leden tot het einde van hun termijn blijven zitten. Aan deze verwantschapsregels is goed de hand gehouden. Toch waren gedeputeerden door allerlei familiebanden aan elkaar verbonden. Voor zover ik kon nagaan is slechts één keer een vader onmiddellijk door een zoon opgevolgd, nl. in 1761, toen Reinhard Borghard Rutger van Rechteren tot Gramsbergen, gedeputeerde voor Salland, opgevolgd werd door zijn zoon Jacob Godefroi. Ook een enkele keer volgde een broer zijn broer op: zo werd Arend Sloet tot Tweenijenhuizen, als gedeputeerde voor Vollenhove, na diens dood in 1706 onmiddellijk opgevolgd door diens broer Arend Herman Sloet tot Hagensdorp. Onderling waren de gedeputeerden nog al aan elkaar verwant, zoals uit onderstaande geneagrammen te zien is. Maar tegelijk zaten inderdaad nooit vaders en zoons, broers of zwagers in het college.

|pag. 16|

Geneagram A

Hendrik de Vos van Steenwijk tot Ansen, tr. Mechteld Mulert tot de Ordel

|pag. 17|

Geneagram B

Borchard van Coeverden tot Stoevelaar, tr. Anna Catharina Ripperda

|pag. 18|

Geneagram C

Hidde van Voorst tot Hagenvoorde

|pag. 19|

Geneagram D

Johan van Rechteren, heer van Almelo, tr. Joachima van Wijhe tot Hernen

|pag. 20|

Geneagram E

Otto Tengnagel, tr. Alijtken Stegeman

|pag. 21|

Geneagram F

Antonij Beeldsnijder Steenbergen, tr. 1. Margaretha Maria van Breda

|pag. 22|

Geneagram G

Abraham van Suchtelen, tr. 2. Hermanna van der Cruijse.

|pag. 23|

Geneagram H

Willem Roijer.

|pag. 24|

Geneagram I

Teunis Roelofs Steenbergen.

|pag. 25|

Geneagram J

Hendrik Bentinck tot Werkeren.

|pag. 26|

Geneagram K

Gijsbert van Dedem tot de Gelder.

|pag. 27|

Taken van gedeputeerde staten

De gedeputeerden moesten de gereformeerde religie voorstaan en ten plattelande geen andere godsdienstoefening toestaan. Binnen de steden werden de magistraten geacht zelf orde op zaken te kunnen stellen. Toch bleven met name op het platteland van Twenthe en Salland grote delen van de bevolking rooms-katholiek en naarmate de tijd verstreek nam de geloofsvrijheid in omvang toe. In de Tegenwoordige Staat van Overijssel, verschenen in 1781, wordt als commentaar op deze bepaling gegeven: “De verandering in de algemeene denkwyze, waar tegen nooit eenige wet bestand was, heeft dezelven langzamerhand geheel buiten kragt gesteld.”.
Voorts moeten gedeputeerden uit naam van ridderschap en steden alle drosten, rentmeesters, hoge ambtenaren, schouten en richters de eed afnemen. Zij moesten aanvankelijk ook de leenbrieven uitvaardigen, maar omdat bij de beleningen van de provinciale domeinen zoveel onregelmatigheden optraden besloten ridderschap en steden in 1660 tot de instelling van het stadhouderschap van de lenen en benoemden zij tot stadhouder van de lenen Lambert Bernhard van Oer tot Buckhorst, heer van Zalk, die op dat moment ook gedeputeerde voor Salland (1659-1666) was, maar in 1672, een maand voor zijn dood, benoemd werd tot drost van Vollenhove.
Geschillen betreffende ´s lands inkomsten, middelen en lasten behoorden sinds 1640 tot de competentie van gedeputeerde staten, maar de steden, en met name Zwolle, erkenden dit recht niet ten aanzien van hun eigen burgers. Het afhoren van de rekeningen van de ontvangers en van de
rentmeesters was een taak van de heren gedeputeerden, evenals het opmaken van wat wij tegenwoordig de balans, de rekening en de begroting zouden noemen, maar wat toen aangeduid werd als “de staat van der landschap schulden en wederschulden”.
Het toezicht op de militie kwam hen toe voor zover het de troepen betrof die ter repartitie van de provincie stonden, dat wij zeggen de troepen, die door de provincie werden aangesteld en betaald. Ook het toezicht op de fortificaties hoorde tot hun takenpakket.
Van groot belang was de opdracht tot inventarisering van de goederen van de opgeheven kloosters, die met name in de instructie genoemd worden: Sibculo, Albergen, St. Janskamp, Windesheim, Klaarwater, commanderij Ootmarsum, Ter Hunnepe, Weerselo en Clarenberg en voorts alle geestelijke goederen gelegen buiten de drie steden en hun kerspelen. Hierboven zagen we reeds dat het beheer van de geestelijke goederen generaties lang de verdeeldheid in ridderschap en steden op peil hield en dat deze materie in wezen te maken had met de soevereiniteit over Overijssel, waarin alle leden van de staten deelden.
Zaken, die van belang waren voor de hele provincie, moesten zij via de landdrosten convoceren aan de leden van ridderschap en steden. Ook de uitschrijving van de landdag, waarin de verpachting van de landsmiddelen plaatsvond, moesten gedeputeerden doen en wel ten overstaan van de drost van Salland.
Het grootzegel van Overijssel, dat in 1594 gesneden was, werd in een kist bewaard, waarop twee sleutels pasten. Die twee sleutels moesten bewaard worden door

|pag. 28|

twee gedeputeerden, één uit de ridderschap en een uit de steden. Deze bewaarplicht moest maandelijks rouleren over de zes gedeputeerden. Deze gedetailleerde maatregelen waren getroffen, wegens het gevaar van misbruik dat van het grootzegel gemaakt kon worden. Maar al spoedig waren voor de geldigheid van een oorkonde naast het grootzegel ook één of meer handtekeningen noodzakelijk, zodat deze bepaling in de instructie van 1657 al niet

Het zegel van Overijssel is even oud als het college van gedeputeerde staten

Het zegel van Overijssel is even oud als het college van gedeputeerde staten

meer voorkomt. Naderhand ontstond de gewoonte het grootzegel ter griffie te bewaren. Dat was ook voor het kleine zegel in de instructie bepaald. Het grootzegel diende om overeenkomsten, aanstellingsbrieven, leenbrieven en dergelijke te bezegelen, terwijl het kleine zegel een sluitzegel was, dat diende om brieven te sluiten, maar ook gebruikt kon worden voor het bezegelen van akten van gering belang.

Samenstelling van gedeputeerde staten

De heren gedeputeerden waren dus drie leden van de ridderschap en drie burgemeesters van de steden. Als we nu willen weten, wie gedeputeerde kon worden, moeten we dus eerst nagaan wie gecommitteerd kon worden ten landdag.
De steden vaardigden over het algemeen vier burgemeesters af, meestal de afgevaardigden naar de generaliteit, staten generaal en raad van state en vanzelfsprekend de ordinaris gedeputeerden.
Maar het aantal edelen was veel groter.
Alle edelen, die toegelaten waren tot de ridderschap, hadden daarmee ook toegang tot de landdag. De gewone landdag kwam aanvankelijk één, na 1769 altijd tweemaal per jaar bijeen in één van de drie steden. Als een nieuw lid voor het eerst een vergadering van de landdag bijwoonde, legde hij in handen van de voorzitter de eed van

|pag. 29|

trouw af aan de bepalingen van de Unie van Utrecht, die dus als een soort grondwet van de Republiek gezien werden.
Het aantal statenleden uit de ridderschap kon in principe even groot zijn als het aantal havesathen. In de praktijk was dat nooit het geval. In de eerste plaats waren sommige havesathen in handen van niet-edelen. Bovendien was na verloop van tijd het bezit van een havesathe niet het enige criterium om toegelaten te worden tot de ridderschap.

Alleen gereformeerde statenleden

In 1621 werd als indirect gevolg van de synode van Dordrecht (1618-1619) door de staten generaal aan alle provinciale staten verzocht de rooms-katholieke statenleden uit de landdag te verwijderen.
Dit had slechts voor enkele edelen gevolgen.

Havesathe De Berg, waarvoor gedeputeerde Seyno Rengers in 1624 in de staten zat

Havesathe De Berg, waarvoor gedeputeerde Seyno Rengers in 1624 in de staten zat

De steden stuurden slechts gereformeerde burgemeesters naar de staten. Omdat echter de staten in hun ijver besloten niet alleen de roomse leden te verwijderen, maar zelfs van de overigen de verklaring te verlangen, dat zij voorstanders waren van de ware christelijke hervormde godsdienst, verdween toen ook een enkele lutheraan uit de staten, met name Sweder Schele tot Weleveld, kastelein van Venebrugge. Zijn nageslacht omhelsde het calvinisme en zat sinds 1644 dus weer op het statenkussen.
Voor het college van gedeputeerde staten had deze geloofsijver geen directe gevolgen.
Al sinds 1610 waren uitsluitend gereformeerde edelen naar dit college afgevaardigd. De oud-gedeputeerde Hendrik Hagen [tot Hagensdorp] bleef katholiek en verliet in 1621 dus de staten. De havesathe Hagensdorp bleef in handen van de familie Hagen, totdat in 1667 een lid van de familie Sloet het recht van havesathe kocht en met toestemming van de staten dit recht op de havesathe Tweenijenhuizen overbracht.
In 1685 werd voor Hagensdorp Arend Herman Sloet in de ridderschap verschreven. Ook hij zou in 1706 gedeputeerde voor Vollenhove worden. Maar tussen 1621 en 1685 bestond de havesathe Hagensdorp dus zonder dat van het havesatherecht gebruik gemaakt werd. Voor de havesathe Hengforden van de katholiek gebleven familie Van Oldeneel is na 1621 zelfs nooit meer iemand lid van de ridderschap geweest. Dat geldt ook voor de havesathen Blanckenae, Eschede, de Ordel en de Voerst.

|pag. 30|

Niemand mag twee heren dienen

Bovendien vereiste het reglement van 1657, dat niemand tegelijk in de staten van meerdere provincies of van een buitenlandse mogendheid zitting mocht hebben. Deze bepaling was bijvoorbeeld voor sommige leden van de geslachten Bentinck en Van Wassenaer van belang, die op grond daarvan moesten kiezen tussen hun Hollandse en hun Overijsselse bezittingen. Meestal was de keuze niet zo moeilijk, Willem Bentinck bijvoorbeeld, heer van Rhoon en Pendrecht, koos voor zijn Hollandse heerlijkheden en liet deelname aan het Overijsselse landsbestuur over aan zijn jongere broer Charles, die in 1735 voor de havesathe Nijenhuis (onder Wijhe) lid van de ridderschap werd en van 1748 tot 1753 drost van Twenthe was. Een ander voorbeeld is Jacob van Wassenaer, heer van Obdam, etc., die in 1676 trouwde met Adriana Sophia van Raesfelt, erfdochter van Twickel. Hun zoon Unico Wilhelm van Wassenaer werd in 1717 lid van de Overijsselse ridderschap, maar na de dood van zijn broer Johan Hendrik in 1745 koos hij voor zijn Hollandse heerlijkheden. In 1724 was hem al toegestaan hoogheemraad van Rijnland te zijn, zonder zijn recht van verschrijving te verliezen. Zijn jongere zoon Carel George koos aanvankelijk voor een diplomatieke carrière, totdat hij zich in 1794 voor Twickel in de ridderschap liet admitteren. Willem van Wassenaer trouwde in 1699 met de erfdochter van de havesathe De Dam en werd daarom in 1701 toegelaten tot de Overijsselse ridderschap. Omdat zijn tak later de heerlijkheid Katwijk verwierf waren zijn nakomelingen in het Overijsselse bestuur niet langer geïnteresseerd en werd De Dam verkocht aan een jongere broer van de heer Van der Heijden tot Ootmarsum.
De heren Bentinck en Van Wassenaer Obdam waren “des Heiligen Roomschen Rijksgraven”. Geen van deze machtigen verwaardigde zich het simpele ambt van ordinaris gedeputeerde te aanvaarden.

Handel in havesathen

De handel in havesathen bloeide levendig. Soms was dat gezien de gezinssamenstelling ook wel noodzakelijk. Joachim Adolf van Rechteren tot Rechteren (gedeputeerde voor Salland 1666-1670), trouwde in 1647 met Margaretha van Haersolte, dochter van Rutger van Haersolte tot Westerveld en Wolfshagen. Ze kregen 17 kinderen, waaronder 12 zonen. De oudste zoon Johan Zeger erfde Rechteren van zijn vader. De tweede zoon Rutger stierf op 20-jarige leeftijd, te jong om tot de ridderschap toegelaten te kunnen worden. De derde zoon Adolf Hendrik erfde de heerlijkheid Almelo van zijn oom Zeger van Rechteren. Ook de vierde zoon Volkier stierf te jong. Voor de vijfde zoon Johan Willem kocht pa de havesathe Verborg, waarvoor sinds de dood van Lambert van Laer in 1664 niemand in de ridderschap zat. De zesde zoon Reinier erfde Westerveld van zijn moeder. De zoon Gerrit Borchard kocht de havesathe Noord-deurningen uit de boedel van Robert van Ittersum, Frederik Rudolf kocht Mennigeshave van de erven van Herman Johan Grubbe en Lambert Bernard kocht De Velner van Aleida Margaretha de Baecke, weduwe van Joachim Mulert tot de Leemcule. Daarmee maakten zeven broers

|pag. 31|

deel uit van de staten van Overijssel, bovendien was de zwager Robert van Ittersum tot Nijenhuis lid van de ridderschap.
Eén generatie later herhaalde zich een vergelijkbare situatie: Adolf Hendrik van Rechteren, heer van Almelo trouwde in 1695 met Sophia Juliana gravin van Castell-Rüdenhausen en kreeg 12 kinderen, waarvan negen zonen. Gelukkig was het nu iets gemakkelijker, want Almelo zelf, maar ook Westerveld, Noorddeurningen en De Velner kwamen vroeger of later vrij door het overlijden van de vorige generatie. Reinhard Borchard Rutger kocht Gramsbergen van de erfgenamen van Statius Reinier van Haeften. Christiaan Albrecht kocht Collendoorn uit de boedel van Joan Melchior Blanckvoort en later Borgbeuningen; korte tijd later deed hij Collendoorn over aan zijn broer Leopold Casimir en zelf had hij Borgbeuningen als havesathe verworven van de weduwe van Timon Sloet. Johan Lodewijk ten slotte trouwde in 1742 met Johanna van Haersolte, erfdochter van Oldenhave, waarvoor hij onmiddellijk in de ridderschap geadmitteerd werd. In de tweede generatie waren zo alle negen broers lid van de Overijsselse staten geworden, daarnaast was ook de zwager Gosen Hendrik van Coeverden tot Rhaen lid van de ridderschap.
Toen Reinhard Borchard Rutger graaf van Rechteren tot Gramsbergen en Maria Louisa van den Boetselaar tot Nieuweveen in de derde generatie tien kinderen kregen, waarvan zes zonen, waren er inmiddels zoveel havesathen in de familie, dat alleen Frederik Rudolph Carel zich de havesathe De Hofstede moest verwerven, die sinds de dood van Johan van Heerdt in 1703 al vrij was. Doordat de oudste zoon Jacob Godefroi graaf van Rechteren tot Gramsbergen aan een diplomatieke carrière de voorkeur gaf, kon zijn jongere broer Christiaan Lodewijk hem voor die havesathe opvolgen. Toen deze een militaire carrière volgde, was er ruimte voor hun jongste broer Leopold Casimir.

Vereiste van welstand

Met al deze transacties, nota bene in één familie, moet een enorm vermogen gemoeid zijn geweest, te meer daar een havesathe toch een gebouw van enig aanzien moest zijn. De waarde van een havesathe moest minstens 25.000 gulden bedragen, wat in die tijd een groot vermogen was. Niet iedereen van adellijke afkomst kon aan deze eis voldoen. We zien dan ook dat in sommige families uitgekiende huwelijken werden gesloten om aan deze welstandseis te kunnen voldoen. De meest opvallende reeks huwelijken werd gesloten in de familie Sloet. Willem Bertold Berend Sloet, die sinds 1680 voor de havesathe De Rutenberg zitting in de ridderschap had, had drie zoons, die hem en elkaar voor dezelfde havesathe opvolgden, maar telkens ongehuwd stierven.
Hun zuster Judith Mechteld Sloet (1686-1759) had ook gedeeld in de erfenissen van haar ouders en van haar eerder overleden broers en zusters, die allen ongetrouwd gebleven waren. Zelf trouwde ze de eerste keer met haar “neef” Lodewijk Arend Sloet (1688-1720), jongere broer van Coenraad Willem Sloet tot Lindenhorst (1687-1724). Dank zij dit huwelijk kon hij zich de havesathe De Haere veroorloven, waarvoor voordien

|pag. 32|

geen edele in de ridderschap was verschreven. Na zijn dood hertrouwde de weduwe met diens zwager Jan Adriaan Sloet (ca. 1675-ca. 1750), die dankzij zijn eerdere huwelijk met Margaretha Adriana Sybilla Sloet (1696-1714) voor de havesathe Westerholt, die zijn vader in 1715 gekocht had, in de staten kon zitten. De vader was zelf minder geïnteresseerd in een statenkussen, omdat hij al carrière in Lochem gemaakt had, waar hij burgemeester was. Toen ook haar tweede echtgenoot overleden was, trouwde Judith Mechteld voor de derde maal met Edzard Rudolf Sloet (1716-1774), die zijn vader opgevolgd was voor de havesathe Canneveld en uiteindelijk zijn 30 jaar oudere vrouw overleefde. Al deze Sloeten stierven kinderloos, waardoor de havesathen De Haere, Westerholt en Canneveld aan een jongere generatie Sloet kwamen.
Bekend is ook dat sommige edelen het niet zo nauw namen als het ging om de verwerving van een havesathe. De bekende patriot Joan Derk van der Capellen “verwierf” in 1769 de havesathe Bredenhorst onder Heino, echter door schijnkoop. Desondanks werd hij in 1772 voor de Bredenhorst toegelaten tot de ridderschap. Dit gebeurde na veel moeite en zelfs pas na voorspraak van de stadhouder. Als bekend was geweest, dat de verwerving van de Bredenhorst slechts op een schijnkoop berustte, dan was alle moeite en voorspraak ongetwijfeld voor niets geweest. In 1774 kocht hij de havesathe De Pol, zodat bij zijn readmissie in 1782, toen hij inmiddels ook van zijn vader geërfd had, de eisen van havesathe en 25.000 gulden vermogen geen problemen meer konden opwerpen. Zijn streven om commissies te verwerven leden voortdurend schipbreuk. Aan een functie als gedeputeerde hoefde deze controversiële patriot al helemaal niet te denken. Wie over het roerige leven van Joan Derk van der Capellen tot de Pol zou willen lezen, wordt verwezen naar de boeiende roman van Hella Haasse over dit beroemdste Overijsselse statenlid.

Minimum leeftijd

Het was voor toelating tot de ridderschap vereist minstens 25 jaar oud te zijn. Had een edele die leeftijd bereikt, dan hoefde de havesathe van de vader nog niet vrij te zijn. Zo zou het kunnen gebeuren dat een jongere broer eerder in de staten zat dan de oudste, die de voorvaderlijke havesathe zou erven. Daarom was door de ridderschap besloten dat naast de vader één zoon voor dezelfde havesathe in de ridderschap verschreven mocht worden. Bijvoorbeeld Otto Adolf van Bellinckhave, die in 1685 naast zijn vader Goert geadmitteerd werd voor de Bellinkhof, terwijl zijn vader pas in 1695 overleed. Inmiddels had zijn jongere broer Herman Adam de havesathe Beerse uit de boedel van Herman Schaep verworven, waarvoor hij sinds 1691 in de staten zat. Zelf was Herman Schaep een jongere zoon van Hendrik Schaep ten Dam. Zijn oudere broer, ook Hendrik Schaep geheten, werd pas na de dood van zijn vader voor de havesathe De Dam beschreven, maar dat kwam omdat hij tijdens het overlijden van zijn vader nog maar 23 jaar oud was. Van het overgrote deel van de gedeputeerden bleek het mogelijk de leeftijd te bepalen en anders te schatten op het moment, dat men voor de eerste keer gedeputeerde werd.

|pag. 33|

Grafiek 1-k

Grafiek 2-k

|pag. 34|

Grafiek 3-k

Uit deze grafiekjes blijkt, dat gedeputeerden voor de steden gemiddeld iets ouder waren dan de gedeputeerden uit de ridderschap en dat de gemiddelde leeftijd met de tijd de lichte neiging had tot daling. De gemiddelde leeftijd van alle 270 (van de 283) gedeputeerden tussen 1593 en 1795 waarvan ik de leeftijd kon bepalen of schatten was 44 jaar en 9 maanden op het moment, dat ze voor het eerst gedeputeerde werden.
De leeftijdseis van 25 jaar verhinderde dus, dat er gedeputeerden uit de ridderschap voorkwamen die jonger waren. De jongste edelman, die gedeputeerde werd was volgens mijn berekeningen echter nog geen 25 jaar: Jacob Godefroi van Rechteren tot Gramsbergen, geboren in december 1736, werd op 20 maart 1761 beëdigd als statenlid, om zijn vader op 1 mei daaraanvolgend als gedeputeerde op te volgen. Het volgend jaar al werd hij tot benoemd tot gezant aan het Spaanse hof.
Voor de steden was Caspar Hendrik Lemker, statenlid namens Kampen, de jongste gedeputeerde. Hij was wellicht toch net 25 jaar oud, toen hij in 1681 gedeputeerde werd. In 1693 werd hij griffier der staten als opvolger van zijn grootvader Rutger van Breda.

Carrièremogelijkheden

Als iemand jong gedeputeerde werd, dan was het mogelijk, dat dit het begin was van een boeiende politieke carrière. Daarbij waren voor de adel andere carrièremogelijkheden weggelegd, dan voor de gedeputeerden uit de steden. Functies als gecommitteerde naar de staten generaal, de raad van state, de admiraliteiten of één van de Indische compagnieën waren zowel voor de burgemeesters als voor de riddermatigen bereikbaar, maar functies als drost van Salland of zelfs maar hoogschout van

|pag. 35|

Hasselt waren voorbehouden aan de leden van de Overijsselse ridderschap.

Adolf Hendrik van Raesfelt tot Twickelo was gedeputeerde voor Twenthe van 1658 tot 1662

Adolf Hendrik van Raesfelt tot Twickelo was gedeputeerde voor Twenthe van 1658 tot 1662


Uit de edelen werd de eerste Sallandse gedeputeerde Ernst van Ittersum tot Nijenhuis (1593-1596) in 1598 tot zijn dood in 1611 drost van Twenthe. Zijn zoon Robert van Ittersum echter was net als zijn vader gedeputeerde voor Salland (1619-1624), maar was tegelijk drost van Haaksbergen (1619-1623) en daarna van Twenthe tot zijn dood in 1636. Dit was in strijd met de bepaling uit de instructie voor de gedeputeerden, dat niemand tegelijk gedeputeerde en drost kon zijn. Zijn zwager Hidde van Voerst trad in 1644 af als gedeputeerde voor Vollenhove, toen hij dat jaar drost van Salland werd, maar sinds 1638 was hij al drost geweest, eerst van Haaksbergen, sinds 1639 van Vollenhove. Zijn aftreden was in overeenstemming met het statenbesluit uit 1644, dat drosten niet gecommitteerd worden in de binnen- en buitenlandse deputaties. De belangrijkste binnenlandse deputatie was het lidmaatschap van gedeputeerde staten. Buitenlandse deputaties waren bijvoorbeeld de afvaardiging naar de raad van state of de Verenigde Oost-Indische Compagnie.
Toch werd nog vaak de hand gelicht met deze incompatibiliteitsbepalingen. Joan Ripperda tot Weldam, van 1646 tot 1650 gedeputeerde voor Twenthe, werd in 1648 tot zijn dood in 1653 drost van Twenthe.
Zijn zoon Unico was in 1692 al geruime tijd geen gedeputeerde meer voor Twenthe (1675-1682), toen hij drost van Twenthe werd. Maar ook zijn oom Adolf Hendrik van Raesfelt tot Twickelo was van 1658 tot 1662 gedeputeerde voor Twenthe en al in 1660 tot zijn dood in 1682 was hij drost van Twenthe. Borchard Amelis van Coeverden tot Hengelo hield echter in 1710 op gedeputeerde voor Twenthe te zijn, omdat hij toen tot drost van Twenthe benoemd werd. Lang heeft hij dit ambt niet vervuld, want nog hetzelfde jaar overleed hij. Zijn oom Joost Christoffel van Bevervoorde tot Oldemeule moest in 1672 als gedeputeerde voor Twenthe terugtreden, omdat Overijssel dat rampjaar onder de voet werd gelopen door de bisschop van Munster, die in die oorlog bekend

|pag. 36|

geworden is als Bommen Berend (van Galen). Pas nadat Overijssel in 1674 bevrijd was door stadhouder Willem III kon hij in 1675 benoemd worden tot drost van Haaksbergen, als opvolger van zijn dat jaar overleden vader Nicolaas Christoffer. Zelf bleef ook hij drost van Haaksbergen tot zijn dood in 1700.
Ook Rutger van Haersolte tot Haerst, drost van Salland van 1660 tot zijn dood in 1674 en bekend als vurig orangist, was zijn carrière in 1639 begonnen als gedeputeerde voor Salland. Zijn benoeming tot drost van Twenthe in 1654 leidde tot het uiteenvallen van de staten van Overijssel. Na 1700 komt de gelijktijdige vervulling van de functies van gedeputeerde en drost niet meer voor.
In tegenstelling tot de verschillende drostambten werden functies als afgevaardigde ter staten generaal vaak eerder vervuld dan die van gedeputeerde. Zo waren Augustus Leopoldus van Pallandt tot Eerde en Gerrit Helmich van Voerst tot Bergentheim al eerder vanuit Salland naar Den Haag vertrokken, dan naar één van de Overijsselse hoofdsteden. Van Voerst was trouwens bijna 73 jaar oud, toen hij in 1767 voor het eerst gedeputeerde werd. In 1770 werd hij voor de tweede maal tot gedeputeerde benoemd en bij zijn aftreden in 1772 was hij bijna 78 jaar oud. Geen wonder dat hij als gedeputeerde stevast als sr. wordt aangeduid. Reinier van Marle was overigens de oudste, toen hij voor het eerst (en voor het laatst) in 1708 gedeputeerde (voor Kampen) werd: ruim 75 jaar. Andere “krasse knarren” waren Dirk Hendriksz. Vrese, in 1663 voor het eerst gedeputeerde voor Kampen, ruim 68 jaar oud; Abraham Vestrinck, ook voor Kampen in 1786, ook 68 jaar oud; Willem Marienburg in 1703 voor Deventer, bijna 69 jaar oud; Claas Croff in 1745 voor Kampen, ruim 69 jaar oud; Herman Ewouts, in 1646 voor Zwolle, 72 jaar oud en Rhijnvis Feith, die in 1770 voor Zwolle gedeputeerde werd op ruim 71-jarige leeftijd. Niet te verwarren met zijn gelijknamige kleinzoon, de beroemde dichter, die overigens ook burgemeester van Zwolle was en in 1814 tot lid van provinciale staten benoemd werd.
Vrese had eerder slechts deel uitgemaakt van de admiraliteit van Friesland. Claas Croff was al 66 jaar oud toen hij in 1743 burgemeester van Kampen werd, dan maak je niet zo gemakkelijk verder carrière. Vestrinck daarentegen had al sinds 1758 – hij was toen net 40 jaar oud -furore gemaakt door regelmatig ter staten generaal te compareren en zelfs twee keer naar de raad van state afgevaardigd te worden. Ook van de admiraliteit op de Maas maakte hij één keer deel uit. Hij stierf in 1793 als lid van de staten generaal, waarheen hij in 1789 voor de tiende maal werd gecommitteerd. Dat hij op 68-jarige leeftijd nog gedeputeerde werd, lijkt enigszins op het afbouwen van een grootse politieke carrière.
Jonge leden van gedeputeerde staten hadden uiteraard daartoe meer mogelijkheden dan de genoemde krasse knarren. Elf gedeputeerden waren volgens mijn berekeningen ouder dan 65 jaar en 27 jonger dan 30 jaar, toen ze voor het eerst gedeputeerde werden. De jongste heren, Jacob Godefroi van Rechteren tot Gramsbergen en Caspar Hendrik Lemker zijn hierboven al genoemd. De stiefzoon van Lemker, Johan Beeldsnijder Steenbergen werd burgemeester van Kampen op 22-jarige leeftijd en drie jaar later in 1700 gedeputeer-

|pag. 37|

{Dit Statenkussen behoorde aan Pieter Everhard Sabé, vier keer gedeputeerde namens Kampen tussen 1750 en 1771}

de. Na zijn lidmaatschap van gedeputeerde staten in 1704 werd hij onmiddellijk naar Den Haag gestuurd als lid van de staten generaal, waarvan hij met onderbrekingen deel bleef uitmaken tot 1743. Ook was hij bewindhebber van de West-Indische Compagnie van 1720 tot 1741. Een andere jongeman was Zeger van Rechteren, heer van Almelo, welke heerlijkheid hij op 17-jarige leeftijd van zijn vader erfde. Hij werd nog vóór zijn 21e verjaardag in de ridderschap van Overijssel toegelaten. Gedeputeerde werd hij in 1650 toen hij 26 jaar oud was. Ook 26 jaar oud en in 1780 gedeputeerde, was Wolf Floris van Hemert, sinds enige maanden burgemeester van Kampen. Ook hij was daarna een aantal keren afgevaardigde ter staten generaal. Nog jonger maakte Johan Anto van Knuth carrière, die al op zijn 21e in 1780 burgemeester van Kampen werd en hetzelfde jaar werd afgevaardigd naar de staten generaal. Toen hij in 1785 gedeputeerde voor Kampen werd, was hij net 26 jaar oud. Als patriot moest hij in 1787 het veld ruimen. Joost Jan op ten Noort was in 1790 ook 26 jaar oud toen hij gedeputeerde werd. Tot de Bataafse revolutie was er voor hem te weinig tijd om nog echt carrière te maken. Op 5 februari 1795 kwam een einde aan zijn tweede termijn als gedeputeerde, toen Assuerus Strockel zijn zetel opeiste als provisioneel representant van het volk van Kampen. Opvallend is het grote aantal jongelieden uit Kampen. Maar ook uit Zwolle en uit Deventer komen enkele jonge gedeputeerden, zoals Johan Golts en Herman Jan Greven, die beiden op 25-jarige leeftijd gedeputeerde werden, Golts in 1741 en Greven in 1744 Golts stierf echter in januari 1742 en was zelfs niet in de gelegenheid geweest beëdigd te worden als lid van de Overijsselse landdag. Greven was later lid van de generaliteitsrekenkamer en contrarolleur van de convooien en licenten te Zwolle. De jongste Deventer gedeputeerde was Coenraad Willem Sloet, die in 1770, bijna 27 jaar oud, gedeputeerde werd. Hij werd later postmeester van zijn stad. Zijn vader maakte deel uit van de Vollenhoofse ridderschap en zijn broer was voor Vollenhove gedeputeerde.
Hoe eng de familiebanden van met name de riddermatigen onderling waren, mag

|pag. 38|

ook blijken uit het feit dat de 46 leden van de ridderschap, die in 1610 de eed als statenlid aflegden tot 30 verschillende families behoorden. De onderlinge verwantschap nam met de tijd alleen maar toe. Hoewel het aantal riddermatigen aan de vooravond van de Bataafse revolutie toegenomen was tot 63, was het aantal families, waartoe deze edelen behoorden, teruggelopen tot 22. De 512 riddermatigen tussen 1610 en 1795 behoorden tot 69 verschillende families. Een elftal families heeft vrijwel zonder onderbreking de gehele periode van de republiek der zeven verenigde Nederlanden op het Overijsselse statenkussen gezeten. Voorop de familie Sloet met 53 vertegenwoordigers, op enige afstand gevolgd door de families Van Rechteren (Limpurg) met 37 statenleden, Van Haersolte met 32 en Van Coeverden en Bentinck met elk 29 statenleden. Wat betreft de belangrijkste Overijsselse commissies spant de familie Bentinck de kroon met 18 drost- of hoogschoutambten, gevolgd door de Van Haersoltes met 10. De familie Sloet bezette slechts 7 drosten-stoelen, waarvan 4 in het land van Vollenhove. Bedacht moet worden, dat een aantal edelen na elkaar verschillende drostenfuncties vervulden. Aan deze toenemende oligarchie moest wel een eind komen.

Grote aantallen

In totaal waren in de periode tot 1795 283 verschillende personen lid van het college van gedeputeerde staten. 66 van hen waren dat geworden via het burgemeesterschap van Kampen, 65 als burgemeester van Zwolle en slechts 43 als burgemeester van Deventer. Uit de ridderschap kwamen 108 gedeputeerden, daarvan 39 uit Vollenhove, 37 uit Salland en 32 uit Twenthe. Het grote aantal Kamper gedeputeerden zou een verklaring kunnen zijn voor de jeugdigheid van een aantal van hen.
Een aantal gedeputeerden uit de steden komt niet voor in Van Doorninck’s Geslachtkundige aanteekeningen. Dat hoeft niet te betekenen, dat ze inderdaad niet beëdigd zijn, toen ze voor het eerst ten landdage verschenen. Van Doorninck kan iets over het hoofd gezien hebben. Maar het is ook niet uit te sluiten, dat deze gedeputeerden nooit in de provinciale staten verschenen zijn, om wat voor reden dan ook. De landdag werd aanvankelijk slechts ééns per jaar gehouden, maar in het werk van gedeputeerde staten moesten de steden wel continu participeren. Het gaat om Peter ter Smitten (1645-1646), Gerhard Dapper (1737-1738 en 1742-1743) en Hendrik Gerhard Jordens (1764-1765) uit Deventer, Reinier Gansneb genaamd Tengnagel (1648-1651), Arend Witten (1651-1654), Hendrik Voorne (1654-1657) en Gerhard Meijer (1738-1739) uit Kampen en Jan Sellis (1611-1618) en Pieter Sourij (1693-1695) uit Zwolle.
Ook van een aantal burgemeesters is bekend, dat ze al benoemd waren tot gedeputeerde, maar nog voor hun ambtstermijn een aanvang kon nemen reeds overleden waren. Hugo ter Borgh en Johannes Coops uit Kampen en Willem Berg uit Zwolle stierven alle drie te vroeg. Ter Borgh was in 1701 beëdigd als statenlid en had op 1 november 1709 moeten aantreden als gedeputeerde. Toen hij daartoe niet meer in staat bleek, werd Aper Herweijer in zijn plaats benoemd. Volgens Schilder zou hij al op 20 oktober

|pag. 39|

1708 begraven zijn, wat betekent dat de benoemingen van gedeputeerden soms meer dan een jaar voor het begin van de ambtstermijn plaatsvonden. Johannes Coops had op 1 november 1724 gedeputeerde voor Kampen moeten worden, maar hij werd al op 23 juni 1723 begraven. Weer was het Aper Herweijer, die in moest vallen. Herweijer was burgemeester te Kampen, maar heeft van zijn invalbeurten als gedeputeerde van Overijssel geen gebruik gemaakt om hogerop te komen. Waarschijnlijk was hij als arts te Kampen best tevreden. Willem Berg uit Zwolle was in 1729 beëdigd als statenlid. Zijn ambtsperiode had op 1 mei 1764 moeten beginnen, maar de dood trof hem eind 1763. Zijn zetel werd ingenomen door Lambertus Nilant, die pas op 16 oktober 1764 beëdigd werd als statenlid.

Griffiers van ridderschap en steden

Vanouds namen de steden één van hun stadssecretarissen mee ter vergadering van ridderschap en steden. Nadat echter de Habsburgse landsheren na 1528 pogingen in het werk stelden om een bestuurlijk apparaat voor Overijssel van de grond te tillen, was de aanstelling van een provinciale griffier noodzakelijk. De eerste griffier, die met name bekend is, was Bartholomeus van Coelen (spreek uit: van Keulen). Hij wordt genoemd tussen 1532 en 1541. Tussen 1561 en 1577 wordt Gijsbert Roelinck genoemd als griffier. In 1555 was hij burger van Zwolle geworden. De familie Roelinck ging in Zwolle met de reformatie mee en kon mede daardoor vier generaties lang een griffier van ridderschap en steden leveren. De eerste, die griffier van gedeputeerde staten was, Derk Roelinck, de zoon van Gijsbert, vervulde de functie van griffier van de landschap al vóór het ontstaan van het college. Hij was in functie van 1589 tot 1608. Zijn zoon Herman Roelinck was griffier van 1613 tot 1652 en de kleinzoon Diderik Roelinck van 1652 tot 1672. De vijfde generatie leverde een burgemeester van Zwolle op: Herman Jan Roelinck, die in 1694 beëdigd werd als afgevaardigde naar de landdag. Ook diens gelijknamige kleinzoon was burgemeester van Zwolle en in 1758 lid van provinciale staten.
Na de periode Roelinck werd de Kamper stadssecretaris Rutger van Breda aangesteld als griffier van de landschap. De vader van Rutger was ook al secretaris van Kampen geweest en zijn gelijknamige grootvader was als burgemeester van Kampen verschillende keren naar de vergadering van ridderschap en steden afgevaardigd geweest. Van Breda was griffier van Overijssel van 1675 tot zijn dood in 1693. Hij werd in dat ambt opgevolgd door zijn schoonzoon Caspar Hendrik Lemker, die al eerder genoemd is als de jongste gedeputeerde in de Overijsselse geschiedenis. Met het overlijden van Lemkers schoonzuster in 1727 stierf de familie Van Breda uit. In de naam van Lemkers oudste zoon Rutger Lemker van Breda leefde de familienaam echter voort. Ook Hendrik Roijer, die in 1707 griffier werd, was voordien gedeputeerde voor zijn stad, in dit geval Zwolle. Ook zijn vader Willem Roijer was burgemeester van Zwolle en gedeputeerde geweest.
Roijer vervulde het ambt van griffier tot zijn dood in 1731 en werd het volgend jaar opgevolgd door Joan Rouse, die eerder als secretaris van Zwolle de landdag had bij-

|pag. 40|

{Een provinciale bode was goed herkenbaar aan deze bodebus}

gewoond. Zijn vader had een militaire carrière gevolgd, maar zijn grootvader Hendrik Rouse was burgemeester van Zwolle en in 1649 gedeputeerde geweest. Ook zijn oomzegger Lucas Gijsbert Rouse was als burgemeester van Zwolle in 1753 afgevaardigd ten landdag. Oom Joan Rouse was toen nog griffier en bleef dat tot 1762. In 1762 werd Derk Dumbar griffier der staten. Hij was zoon van de Deventer stadssecretaris en historieschrijver Gerhard Dumbar. Zelfwas hij in 1757 zijn loopbaan begonnen als griffier van de Overijsselse ridderschap en in die functie woonde hij de vergaderingen van ridderschap en steden regelmatig bij. Zijn jongere broer Hendrik Willem was burgemeester van Deventer en als zodanig sinds 1768 regelmatig ten landdag verschenen. In 1789 overleed de griffier Dumbar en werd hij opgevolgd door Meinardus Tydeman uit Zwolle.
Tydeman was niet zozeer afkomstig uit het stedelijke bestuursmilieu. Zijn vader was beroepsmilitair, die het eind van zijn leven in Zwolle doorbracht, omdat zijn voorouders daar boekdrukkers waren geweest. Zelf had Meinard Tydeman, studiegenoot van Joan Derk van der Capellen tot de Poll, een wetenschappelijke carrière gevolgd. Toen hij in 1790 tot griffier van Overijssel werd benoemd, was hij hoogleraar te Utrecht. Na de Bataafse revolutie werd Tydeman, goed oranjegezind, ambteloos burger, maar in 1814 werd hij opnieuw tot hoogleraar benoemd, nu in Leiden. Hij bleef dat tot zijn dood in 1825.

Griffiers van gedeputeerde staten 1593-1798
Derk Roelinck 1593-1608
Derk Doornebos/Theodorus Huberti 1608-1612
Berend Voet 1612-1613
Herman Roelinck 1613-1652
Diderik Roelinck 1652-1672
Joannes Holt 1668
Rutger van Breda 1674-1693
Hendrik Jordens 1693
Gaspar Hendrik Lemker 1693-1707
Hendrik Roijer 1707-1731
Joan Rouse 1732-1762
Derk Dumbar 1762-1789
mr. Meinardus Tydeman 1790-1795
mr. Gerhard Dumbar 1795-1798



|pag. 41|

Gedeputeerden namens Salland
Zeger van Rechteren tot Rechteren 4 mrt 1583
Ernst van Ittersum tot Nijenhuis 17 jul 1593-16 okt 1593
Ernst van Ittersum tot Nijenhuis 15 mrt 1594-na 1596
Antoni van Doornik tot Egede 1602
Jan Witten [tot Wittenstein] 1603
Derck van Voorst tot Hagenvoorde 1611
Robert van Ittersum tot Nijenhuis 1619
Seijno Rengers ten Berge 1624
Wolf Bentinck tot Werkeren 1631-2 dec 1638
Rutger van Haersolte tot Haerst 1639
Rutger van Haersolte tot Westerveld 1645
Willem van Broeckhuijsen tot de Doorn 1653
Lambert Bernhard van Oer tot Buckhorst 1659
Joachim Adolph van Rechteren tot Rechteren 1666
Peter van Uterwijck tot Heemse 1670
[Munsterse bezetting 1672-1674]
Hendrik Bentinck tot Werkeren 1674
Borchard Joost van Welvelde tot Buckhorst 1675
Eusebius Borchard Bentinck tot Schoonheten 1684
Jan Willem van Rechteren tot Verbürg 1705
Gijsbert van Dedem tot de Gelder 1 mei 1719-30 okt 1723
Gosen Hendrik van Coeverden tot Rhaan 1 nov 1723-30 apr 1725
Gijsbert van Dedem tot de Gelder 1 mei 1725-30 okt 1726
Gosen Hendrik van Coeverden tot Rhaan 1 nov 1726-30 apr 1728
Carl Philip Crafft van Huffel van Neÿwindeck 1 mei 1728-30 apr 1731
Christoffer van Voerst tot Hagenvoorde 1 mei 1731-30 apr 1734
Berend Hendrik Bentinck tot Schoonheten 1 mei 1734-30 apr 1737
Willem Hendrik Bentinck tot Wittenstein 1 mei 1737-30 okt 1738
Berend Hendrik Bentinck tot Schoonheten 1 nov 1738-30 apr 1740
Willem Hendrik Bentinck tot Wittenstein 1 mei 1740-30 okt 1741
Berend Hendrik Bentinck tot Schoonheten 1 nov 1741-30 apr 1743
Willem Hendrik Bentinck tot Wittenstein 1 mei 1743-30 apr 1744
Berend Hendrik Bentinck tot Schoonheten 1 mei 1744-30 okt 1745
Antoni van Dedem tot de Gelder 1 nov 1745-30 apr 1746
Berend Hendrik Bentinck tot Schoonheten 1 mei 1746-30 apr 1749
Christoffer Daniel van Coeverden tot Rande 1 mei 1749
Adolf Warner van Pallandt tot Zuthem jr. 1 mei 1755
Reinhard Borchard Rutger graaf van Rechteren 1 mei 1760-30 apr 1761
Jacob Godefroij graaf van Rechteren jr. 1 mei 1761-30 okt 1762



|pag. 42|

Christoffer Daniel van Coeverden tot Rande sr. 1 nov 1762-30 apr 1764
Augustus Leopoldus van Pallandt tot Eerde 1 mei 1764-30 okt 1765
Antoni van Dedcm tot de Gelder sr. 1 nov 1765-30 apr 1767
Gerrit Helmich van Voerst tot Bergentheim sr. 1 mei 1767-30 okt 1768
Antoni van Dedem tot de Gelder sr. 1 nov 1768-30 apr 1770
Gerrit Helmich van Voerst tot Bergentheim sr. 21 mei 1770-30 apr 1772
Coenraad Willem Bentinck tot Werkeren 1 mei 1772-30 apr 1774
Johan Wolter van Coeverden tot Rande 1 mei 1774-30 apr 1775
Coenraad Willem Bentinck tot Werkeren 1 mei 1775-30 apr 1776
Adolf Warner van Pallandt tot Beerse 1 mei 1776-30 apr 1777
Johan Wolter van Coeverden tot Rande 1 mei 1777-30 apr 1778
Coenraad Willem Bentinck tot Werkeren 1 mei 1778-30 apr 1779
Marius Antoni Carel van Voorst tot de Borgel 1 mei 1779-30 apr 1780
Coenraad Willem Bentinck tot Werkeren 1 mei 1780-30 apr 1781
Marius Antoni Carel van Voorst tot de Borgel 1 mei 1781-30 apr 1783
Derk Frederik van Voerst tot de Alerdink 1 mei 1783-30 apr 1784
Marius Antoni Carel van Voorst tot de Borgel 1 mei 1784-30 apr 1785
Coenraad Willem Bentinck tot Werkeren 1 mei 1785-30 apr 1789
Derk Frederik van Voerst tot de Alerdink 1 mei 1789-30 apr 1790
Coenraad Willem Bentinck tot Werkeren 1 mei 1790-30 apr 1792
Adolf Carel Bentinck tot Nijenhuis 1 mei 1792-31 okt 1793
Coenraad Willem Bentinck tot Werkeren 1 nov 1793-6 feb 1795



|pag. 43|

Gedeputeerden namens Twenthe
Roelof van Hoevell tot Nijenhuis 4 mrt 1583
Herman van Voorst tot Beerze 17 jul 1593-16 okt 1593
Herman van Voorst tot Beerze mei 1595-na 1596
Unico Ripperda tot Weldam 1611
Adam van Heerdt tot Eversberg 1619
Nicolaas Christoffer van Bevervoorde 1638
Jan van Raesfelt tot Twickelo 1641
Jan Ripperda tot Weldam 1646
Zeger van Rechteren, heer van Almelo 1650
Adolph Hendrik van Raesfelt tot Twickelo 1658
Wolter van Coeverden tot Wegdam 1662
Ernst van Ittersum tot de Oosterhof 1666
Joost Christoffer van Bevervoorde tot Oldemeule 1670
[Munsterse bezetting 1672-1674]
Jacob van Coeverden tot Stoevelaar 1674
Unico Ripperda tot Weldam 1675
Joost Christoffer van Bevervoorde tot Oldemeule 1682
Borchard Amelis van Coeverden tot Hengelo 1692
Georg Otto van Munchhausen tot de Oldemeule apr 1710
Otto Adolph van Bellinckhave tot Beilinkhof 1 mei 1713-30 okt 1714
Georg Otto van Munchhausen tot de Oldemeule 1 nov 1714-30 apr 1716
Otto Adolph van Bellinckhave tot Beilinkhof 1 mei 1716-30 okt 1717
Georg Otto van Munchhausen tot de Oldemeule 1 nov 1717-30 apr 1719
Wolter Johan van Haersolte tot Oldenhof 1 mei 1719-30 okt 1720
Georg Otto van Munchhausen tot de Oldemeule 1 nov 1720-30 okt 1723
Wolter Johan van Haersolte tot Oldenhof 1 nov 1723-30 okt 1724
Johan Philip Christoffer van Keppel 1 nov 1724-30 apr 1726
Georg Otto van Munchhausen tot de Oldemeule 1 mei 1726-30 okt 1727
Johan Philip Christoffer van Keppel 1 nov 1727-30 apr 1729
Joan Christoffer van Munchhausen 1 mei 1729-30 okt 1730
Johan Philip Christoffer van Keppel 1 nov 1730-30 apr 1732
Roelof van Hoevell tot Nijenhuis 1 mei 1732-30 okt 1733
Johan Philip Christoffer van Keppel 1 nov 1733-30 apr 1735
Roelof van Hoevell tot Nijenhuis 1 mei 1735-30 okt 1736
Johan Philip Christoffer van Keppel 1 nov 1736-30 apr 1738
Roelof van Hoevell tot Nijenhuis 1 mei 1738-30 okt 1739
Johan Philip Christoffer van Keppel 1 nov 1739-30 mrt 1741
Roelof van Hoevell tot Nijenhuis 1 mei 1741
Robert Frederik van Heerdt tot Eversberg 18 apr 1744
Roelof van Hoevell tot Nijenhuis 11 feb 1745



|pag. 44|

Robert Frederik van Heerdt van Eversberg 1 nov 1745-30 apr 1747
Roelof van Hoevell tot Nijenhuis 1 mei 1747-30 okt 1748
Robert Frederik van Heerdt van Eversberg 1 nov 1748-30 apr 1750
Arend Sloet tot Warmelo 1 mei 1750-30 okt 1751
Robert Frederik van Heerdt van Eversberg 1 nov 1751-30 apr 1753
Arend Sloet tot Warmelo 1 mei 1753-30 okt 1754
Robert Frederik van Heerdt van Eversberg 1 nov 1754- † jan 1755
Willem van Ittersum tot de Oosterhof 2 feb 1755-30 apr 1756
Arend Sloet tot Warmelo 1 mei 1756-30 okt 1757
Willem van Ittersum tot de Oosterhof 1 nov 1757-30 apr 1759
Arend Sloet tot Warmclo 1 mei 1759-30 okt 1760
Willem van Ittersum tot de Oosterhof 1 nov 1760-30 apr 1762
Arend Sloet tot Warmelo 1 mei 1762-30 apr 1763
Willem van Ittersum tot de Oosterhof 1 mei 1763-30 apr 1765
Arend Sloet tot Warmelo 1 mei 1765-30 apr 1766
Willem van Ittersum tot de Oosterhof 1 mei 1766-30 apr 1767
Arend Sloet tot Warmclo 1 mei 1767-30 apr 1768
Willem van Ittersum tot de Oosterhof 1 mei 1768-30 apr 1769
Arend Sloet tot Warmelo 1 mei 1769-30 apr 1770
Dirk Bentinck tot Diepenheim 1 mei 1770-30 apr 1771
Willem van Ittersum tot de Oosterhof 1 mei 1771-30 apr 1773
Didcrik van Hoevell tot Nijenhuis 1 mei 1773-30 apr 1774
Willem van Ittersum tot de Oosterhof 1 mei 1774-30 apr 1775
Reinhard Jan Sloet tot Everlo 1 mei 1775-30 apr 1776
Diderik van Hoevell tot Nijenhuis 1 mei 1776-30 apr 1777
Dirk Bentinck tot Diepenheim 1 mei 1777-30 okt 1778
Reinhard Jan Sloet tot Everlo 1 nov 1778-30 apr 1780
Christiaan Albrecht graaf van Rechteren 1 mei 1780-30 apr 1781
Reinhard Jan Sloet tot Everlo 1 mei 1781-30 apr 1782
Diderik van Hoevell tot Nijenhuis 1 mei 1782-30 apr 1783
Floris Willem Sloet tot Warmelo 1 mei 1783-30 apr 1784
Reinhard Jan Sloet tot Everlo 1 mei 1784-30 apr 1785
Diderik van Hoevell tot Nijenhuis 1 mei 1785-30 apr 1786
Reinhard Jan Sloet tot Everlo 1 mei 1786-30 apr 1788
Jan Zeger Sloet tot de Grimberg 1 mei 1788-30 apr 1790
Reinhard Jan Sloet tot Everlo 1 mei 1790-30 apr 1791
Adolf Carel Bentinck tot Beverveurde 1 mei 1791-30 apr 1792
Reinhard Jan Sloet tot Everlo 1 mei 1792-30 okt 1793
Jan Zeger Sloet tot de Grimberg 1 nov 1793-6 feb 1795



|pag. 45|

Gedeputeerden namens Vollenhove
Hidde van Voorst tot Hagenvoorde 4 mrt 1583
Johan van Echten tot Oldruitenborg 17 jul 1593-16 okt 1593
Coenraad Sloet tot Sloetenhagen 15 mrt 1594-na 1596
Hendrik Hagen [tot Hagensdorp] 1602
Volkier Sloet tot Oldhuis 1610-
Roelof van Isselmuden de jonge 1611
Roelof Sloet tot Nijerwal 1621
Boldewijn Sloet tot Lindenhorst 1625
Bartold Sloet tot Oldhuis 1638
Gerrit Sloet tot Oldenhof 1639
Hidde van Voorst, drost 1643
Arend Sloet tot Nijerwal 1644
Hendrik Sloet tot Cannevelt 1652
Jan Sloet tot Tweenijenhuizen 1660
Gerrit Sloet tot Oldenhof 1670
[Munsterse bezetting 1672-1674]
Hendrik van Raesfelt tot de Eze 1674
Steven Gerhard van Rhemen tot Rhemenshuizen 1675- t sep 1676
Rutger van Haersolte tot Paaslo 1677
Hendrik van Isselmuden tot de Rollecate 1678-21 nov 1691
Reint de Vos van Steenwijk tot Nijerwal 1692-24 nov 1705
Arend Sloet tot Tweenijenhuizen 6 mrt 1706-16 apr 1706
Arend Herman Sloet tot Hagensdorp 13 jul 1706-
Boldewijn Sloet tot Lindenhorst 1712
Hermen Otto Gansneb genaamd Tengnagel 28 mei 1721-30 okt 1722
Johan van Isselmuden tot de Rollecate 1 nov 1722-30 apr 1724
Hermen Otto Gansneb genaamd Tengnagel 1 mei 1724-30 okt 1725
Johan van Isselmuden tot de Rollecate 1 nov 1725-30 apr 1727
Hermen Otto Gansneb genaamd Tengnagel 1 mei 1727-30 okt 1728
Johan van Isselmuden tot de Rollecate 1 nov 1728-30 apr 1730
Hermen Otto Gansneb genaamd Tengnagel 1 mei 1730-30 okt 1731
Gijsbert Frederik Sloet tot Marxveld feb 1733-30 apr 1733
Hermen Otto Gansneb genaamd Tengnagel 1 mei 1733-25 nov 1733
Johan van Isselmuden tot de Rollecate 1 nov 1731-25 dec 1732
Hendrik van Isselmuden tot de Rollecate 30 nov 1733-30 apr 1734
Gijsbert Frederik Sloet tot Marxveld 1 mei 1734-30 apr 1735
Hendrik van Isselmuden tot de Rollecate 1 mei 1735
Philip Gerrit van Echten tot Oldruitenborg 1 mei 1741-30 okt 1742
Allard Joan Gansneb genaamd Tengnagel 1 nov 1742-30 apr 1744
Philip Gerrit van Echten tot Oldruitenborg 1 mei 1744-30 apr 1746



|pag. 46|

Allard Joan Gansneb genaamd Tengnagel 1 mei 1746-30 apr 1747
Rutger van Haersolte tot Toutenburg 1 mei 1747-30 okt 1748
Allard Joan Gansneb genaamd Tengnagel 1 nov 1748-30 apr 1750
Rutger van Haersolte tot Toutenburg 1 mei 1750-30 okt 1751
Allard Joan Gansneb genaamd Tengnagel 1 nov 1751-30 apr 1753
Rutger van Haersolte tot Toutenburg 1 mei 1753-30 okt 1754
Allard Joan Gansneb genaamd Tengnagel 1 nov 1754-30 okt 1757
Arend Sloet tot Tweenijenhuizen 1 nov 1757-30 apr 1759
Allard Joan Gansneb genaamd Tengnagel 1 mei 1759-30 okt 1760
Arend Sloet tot Tweenijenhuizen 1 nov 1760-30 apr 1762
Allard Joan Gansneb genaamd Tengnagel 1 mei 1762-30 apr 1764
Gerrit Jan van Rhemen tot Rhemenshuizen 1 mei 1764-30 apr 1766
Arend Sloet tot Tweenijenhuizen werd drost vóór periode
Allard Joan Gansneb genaamd Tengnagel sr. 1 mei 1766-30 apr 1767
Gerrit Jan van Rhemen tot Rhemenshuizen 1 mei 1767-30 apr 1768
Allard Joan Gansneb genaamd Tengnagel sr. 1 mei 1768-30 okt 1769
Gerrit Jan van Rhemen tot Rhemenshuizen 1 nov 1769-30 apr 1771
Rutger van Haersolte tot Toutenburg 1 mei 1771-30 apr 1772
Gerrit Jan van Rhemen tot Rhemenshuizen 1 mei 1771-30 apr 1772
Allard Joan Gansneb genaamd Tengnagel sr. 1 mei 1772-30 apr 1773
Gerrit Jan van Rhemen tot Rhemenshuizen 1 mei 1773-30 apr 1774
Rutger van Haersolte tot Toutenburg 1 mei 1774-30 okt 1775
Gerrit Jan van Rhemen tot Rhemenshuizen 1 nov 1775-30 apr 1777
Rutger van Haersolte tot Toutenburg 1 mei 1777-30 okt 1778
Gerrit Jan van Rhemen tot Rhemenshuizen 1 nov 1778-30 apr 1780
Coenraad Willem van Dedem tot de Rollecate 1 mei 1780-30 apr 1781
Gerrit Jan van Rhemen tot Rhemenshuizen 1 mei 1781-30 apr 1782
Rutger van Haersolte tot Toutenburg 1 mei 1782-30 apr 1784
Lodewijk Arend Sloet tot Plattenburg 1 mei 1784-6 jul 1784
Jan Arend de Vos van Steenwijk tot Nijerwal 6 jul 1784-30 apr 1785
Coenraad Willem van Dedem tot Rollecate 1 mei 1785-30 apr 1787
mr. Reint Wolter Sloet tot Marxveld 1 mei 1787-30 okt 1787
Coenraad Willem van Dedem tot Rollecate 1 nov 1787-17 okt 1788
mr. Antonie Zwier Gansneb genaamd Tengnagel jr. 18 okt 1788-30 apr 1789
Coenraad Willem van Dedem tot Rollecate 1 mei 1789-30 apr 1790
Lambert Joost Gansneb genaamd Tengnagel sr. 1 nov 1790-30 apr 1792
Ludolf Everhardus Willem Sophonius Sloet 1 mei 1792-30 apr 1793
Lambert Joost Gansneb genaamd Tengnagel sr. 1 mei 1793-30 apr 1794
Coenraad Willem Sloet tot Tweenijenhuizen 1 mei 1794-6 feb 1795



|pag. 47|

Gedeputeerden namens Deventer
Johan ter Beeck 4 mrt 1 583
dr. Herman Scherf 4 mrt 1583
Otto Roeck 17 jul 1593-16 okt 1593
Otto Roeck 15 mrt 1594-1595
Hermen van Winshem 1595
Otto Roeck 1596
Coenraad Augustinus 1602
Marten Stegeman 1607
Evert Rouse 1611
Hendrik van Marckel 1619
Thomas Verver 1621
Willem Marienburg 1624
Herman van der Beeck 1628- † 1631
Gerhard Doncker 1631
Jellis Nilant 1634
Jan Lulofs 1636
Evert Rouse 1639
Adriaan van Boekholt 1642
Peter ter Smitten 1645
Gerhard Donckel 1646
Jan van Schrieck 1649
Lambert Quadacker 1652
Hendrik Nilant 1656
Derk Berdenis 1661
Bernhard de Lespierre 1664
Hendrik Nilant 1667
Cornelis Vos (1670) jan 1671
[Munsterse bezetting 1672-1674]
Johan Jordens 1681
Gijsbert Kuijper 5 okt 1693
Willem Marienburg 1703
Rudolf Jordens 1 mei 1706-30 apr 1707
Damiaan van Duren 1 mei 1707-30 apr 1708
Rudolf Jordens 1 mei 1708-30 apr 1709
Damiaan van Duren 1 mei 1709-30 apr 1710
Rudolf Jordens 1 mei 1710-30 apr 1711
Damiaan van Duren 1 mei 1711-30 apr 1712
Rudolf Jordens 1 mei 1712-30 apr 1713
Johan van Suchtelen 1 mei 1713-30 apr 1714
Rudolf Jordens 1 mei 1714-30 apr 1715



|pag. 48|

Johan van Suchtelen 1 mei 1713-30 apr 1716
Rudolf Jordens 1 mei 1716-30 apr 1717
Johan van Suchtelen 1 mei 1717-30 apr 1718
Georg Jordens 1 mei 1718-30 apr 1719
Hendrick Podt 1 mei 1719-30 apr 1720
Georg Jordens 1 mei 1720-30 apr 1721
Hendrick Podt 1 mei 1721-30 apr 1722
Georg Jordens 1 mei 1722-30 apr 1723
Hendrick Podt 1 mei 1723-30 apr 1724
Georg Jordens 1 mei 1724-30 apr 1725
Rudolf Jordens 1 mei 1725-30 apr 1726
Johan van Suchtelen 1 mei 1726-30 apr 1727
Hendrick Podt 1 mei 1727-30 apr 1728
Georg Jordens 1 mei 1728-30 apr 1729
Rudolf Jordens 1 mei 1729-30 apr 1730
Johan van Suchtelen 1 mei 1730-30 apr 1731
Hendrick Podt 1 mei 1731-30 apr 1732
Georg Jordens 1 mei 1732-30 apr 1733
Rudolf Jordens 1 mei 1733-30 apr 1734
Johan van Suchtelen 1 mei 1734-30 apr 1735
Hendrick Podt 1 mei 1735-30 apr 1736
Gijsbert Tijmen Jordens 1 mei 1736-30 apr 1737
Gerhard Dapper 1 mei 1737-30 apr 1738
Hendrick Podt 1 mei 1738-30 apr 1739
Antoni Joan Persoon 1 mei 1739-30 apr 1740
Rudolf Jordens 1 mei 1740-30 apr 1741
Johan van Suchtelen 1 mei 1741-30 apr 1742
Gerhard Dapper 1 mei 1742-30 apr 1743
Johan Dapper 1 mei 1743-30 apr 1745
mr. Gerhard Johan Jacobson 1 mei 1745-30 apr 1747
Johan Dapper 1 mei 1747-30 apr 1749
Hendrick Podt 1 mei 1749
Anthoni Joan Persoon 1 mei 1752
mr. Damiaan van Duren 1 mei 1760-30 apr 1761
Jacob Joan Fokkink 1 mei 1761-30 apr 1762
mr. Gerhard Johan Jacobson 1 mei 1762-30 apr 1763
dr. Johan Dapper 1 mei 1763-30 apr 1764
mr. Hendrik Gerhard Jordens 1 mei 1764-30 apr 1765
mr. Hendrik Duikink 1 mei 1765-30 apr 1766
Gerrit Gijsbert Jan van Suchtelen 1 mei 1766-30 apr 1767
mr. Damiaan van Duren 1 mei 1767-30 apr 1769
mr. Wijer Antoni Eekhout 1 mei 1769-30 apr 1770



|pag. 49|

mr. Coenraad Willem Sloet 1 mei 1770-30 apr 1771
mr. Damiaan van Duren 1 mei 1771-30 okt 1772
mr. Coenraad Willem Sloet 1 nov 1772-30 okt 1775
mr. Damiaan van Duren 1 nov 1775-30 apr 1777
mr. Coenraad Willem Sloet 1 mei 1777-30 apr 1779
mr. Wijer Antoni Eekhout 1 mei 1779-30 apr 1780
mr. Coenraad Willem Sloet 1 mei 1780-30 apr 1782
mr. Wijer Antoni Eekhout 1 mei 1782-30 apr 1783
mr. Coenraad Willem Sloet 1 mei 1783-30 okt 1784
mr. Wijer Antoni Eekhout 1 nov 1784-30 apr 1786
Johan van Suchtelen 1 mei 1786-30 apr 1787
mr. Arnold Jacob Weerts 1 mei 1787-30 okt 1787
Johan van Suchtelen 1 nov 1787-30 apr 1789
mr. Wijer Antoni Eekhout 1 mei 1789-30 okt 1790
Johan van Suchtelen 1 nov 1790-30 apr 1792
mr. Wijer Antoni Eekhout 1 mei 1792-31 okt 1793
Johan van Suchtelen 1 nov 1793-6 feb 1795



|pag. 50|

Gedeputeerden namens Kampen
dr. Otto Gansneb genaamd Tengnagel 4 mrt 1583-1584
Reinier Gansneb genaamd Tengnagel 17 jul 1593-1594
Abel Hillebrants. [Kempe] 15 mrt 1594-okt 1594
Reinier Gansneb genaamd Tengnagel 29 okt 1594-31 dec 1600
Christoffer Hendriksz. [Grauweijck] 26 apr 1602-1 apr 1603
Jacob Maler 1 apr 1603-t 1603
Jacob Vene 19 apr 1603- † 1603
Wolf Hendriks. 15 mrt 1604-1 apr 1606
Engbert Claasz. [Engberts] 1 apr 1606-31 mrt 1608
Steven van Ruitenburg 1 apr 1610-31 mrt 1612
Albert Hoff 1 apr 1612-31 mrt 1616
Peter Hendriksz. Moock 1 apr 1616-31 mrt 1617
Alart Clant 1 apr 1619-1 apr 1620
Marten Albertsz. [Martens] 1 apr 1620-31 mrt 1624
Ernst van der Kuerbeeck 1 apr 1624-31 mrt 1627
Goert Petersz. 1 apr 1629- t okt 1629
Ernst van der Kuerbeeck nov 1629-mrt 1630
Arend Sloet 1 apr 1630-31 mrt 1633
Johan Louwsen [Buijs] 1 apr 1633-31 mrt 1636
Johan Roclofsz. (Eekhout) 1 apr 1636-31 mrt 1639
Teunis Roelofsz. Steenbergen 1 apr 1639-31 mrt 1642
Arend van Ruitenburg 1 apr 1642-31 mrt 1645
Reinier Jansz. Hoolboom 1 apr 1645-31 mrt 1648
Reinier Gansneb genaamd Tengnagel 1 apr 1648-31 mrt 1651
Arend Witten 1 apr 1651-31 mrt 1654
Hendrik Voorne 1 apr 1654-31 mrt 1657
Johan Roelofsz. Eekhout 1 apr 1657-31 mrt 1660
Hendrik Crachtsz. Stuirman 1 apr 1660-31 mrt 1663
Dirk Hendriksz. Vrese 1 apr 1663-31 mrt 1666
Heyman Vriese, ontvanger van Vollenhove 1 apr 1666-31 mrt 1669
Hendrik Crachtsz. Stuirman (1669) 1671-1672 (1674)
[Munsterse bezetting 1672-1674]
Roelof Steenbergen 1674
Everhard Ram 1675-1677
Otto Gansneb genaamd Tengnagel 1677-1680
Caspar Hendrik Lemker, J.U.Dr. 1681
Gerhard Voorne 1681-1691
Gerhard Willem van Santen 1691-1700
Johan Beeldsnijder Steenbergen 1700-1704
Gerhard David Daendels 1 mei 1704-30 apr 1705



|pag. 51|

Adriaan Willem van der Merwede 1 mei 1705-jan 1707
Wolter Herman Gansneb genaamd Tengnagel 7 feb 1707-1 mei 1708
Reinier van Marle 1 mei 1708-30 okt 1709
Hugo ter Burgh overleden vóór periode
Aper Herweijer 1 nov 1709-30 apr 1711
Adriaan Willem van der Merwede 1 mei 1711-30 okt 1712
Wolter Herman Gansneb genaamd Tengnagel 1 nov 1712-30 apr 1714
Hendrik Eekhout 1 mei 1714-30 okt 1715
Johan Tollius 1 nov 1715-30 apr 1717
Aper Herweijer 1 mei 1717-30 okt 1718
Hendrik Lulofs 1 nov 1718- † mrt 1719
Petrus van der Wetering 10 apr 1719-30 apr 1720
Adriaan Willem van der Merwede 1 mei 1720-30 okt 1721
Johan Hendrik Ridder 1 nov 1721-30 apr 1723
Adriaan Willem van der Merwede 1 mei 1723-30 okt 1724
Johannes Coops overleden vóór periode
Aper Herweijer 1 nov 1724-30 apr 1726
Hendrik Eekhout 1 mei 1726-30 okt 1727
Johan Tollius 1 nov 1727-14 sep 1728
Rogier Sabé 7 nov 1728-30 apr 1729
Johan Hendrik Ridder 1 mei 1729-30 okt 1730
Quirinus Eckelboom 1 nov 1730-30 apr 1732
Rogier Sabé 1 mei 1732-30 okt 1733
Berend van Marle 1 nov 1733-30 apr 1735
Rogier Sabé 1 mei 1735-30 okt 1736
Berend van Marle 1 nov 1736-30 apr 1738
Gerhard Meijer 1 mei 1738-30 okt 1739
Rogier Sabé 1 nov 1739-30 apr 1741
Johan ter Welberg 1 mei 1741-30 okt 1742
Erasmus van Romunde 1 nov 1742-30 apr 1744
Dirk Stennekes 1 mei 1744-30 okt 1745
Claas Croff 1 nov 1745-30 apr 1747
Berend van Marle 1 mei 1747-30 okt 1748
Willem Frederik van Knuth 1 nov 1748-30 apr 1749
Berend van Marle 1 mei 1749-30 okt 1750
Pieter Everhard Sabé 1 nov 1750-30 apr 1752
Berend van Marle 1 mei 1752-30 okt 1753
Pieter Everhard Sabé 1 nov 1753-30 apr 1755
Dirk Stennekes 1 mei 1755-30 apr 1758
Herman Johan Roelinck 1 mei 1758-30 okt 1759
Dirk Stennekes 1 nov 1759-30 apr 1761
mr. Herman Johan Roelinck 1 mei 1761-30 okt 1762



|pag. 52|

Dirk Stennekes 1 nov 1762-30 apr 1764
mr. Pieter Everhard Sabé 1 mei 1764-30 apr 1765
mr. Luier Egbert Daendels 1 mei 1765-30 apr 1766
Dirk Stennekes 1 mei 1766-30 apr 1767
Reinder Willem van Hemert 1 mei 1767-30 apr 1769
Dirk Stennekes 1 mei 1769-30 apr 1770
mr. Pieter Everhard Sabé 1 mei 1770-30 apr 1771
Dirk Stennekes 1 mei 1771-30 okt 1772
Reinder Willem van Hemert 1 nov 1772-30 apr 1774
Dirk Stennekes 1 mei 1774-30 okt 1775
Reinder Willem van Hemert 1 nov 1775-30 apr 1778
Focco Willem Stennekes 1 mei 1778-30 apr 1779
mr. Pieter Everhard Sabé 1 mei 1779-30 apr 1780
mr. Wolf Floris van Hemert 1 mei 1780-30 apr 1781
Focco Willem Stennekes 1 mei 1781-30 apr 1782
mr. Pieter Everhard Sabé 1 mei 1782-30 apr 1783
Focco Willem Stennekes 1 mei 1783-30 apr 1784
mr. Wolf Floris van Hemert 1 mei 1784-30 apr 1785
Johan Anton van Knuth 1 mei 1785-30 apr 1786
mr. Abraham Vestrinck 1 mei 1786-30 apr 1789
Petrus Diederik van Heimenberg 1 mei 1789-30 apr 1790
mr. Joost Jan op ten Noort 1 mei 1790-30 apr 1791
mr. Wolf Floris van Hemert 1 mei 1791-30 apr 1793
Petrus Diederik van Heimenberg, med.dr. 1 mei 1793-30 apr 1794
mr. Joost Jan op ten Noort 1 mei 1794-4 feb 1795



|pag. 53|

Gedeputeerden namens Zwolle
dr. Lambert ter Kuile 4 mrt 1583
Dirk Basters aug 1583
Berend van Ittersum aug 1583
Herman van Haersolte 17 jul 1593-16 okt 1593
Wolf van Ittersum mei 1595-1 jan 1596
Hermen van Haersolte 1603
Anthoni van Braeckel 1606
Hermen van Haersolte 1608
Zweer van Haersolte 1609
Jan Sellis 1611
Jan van Tongeren 1618
Hermen van Haersolte 1619
Pelgrum Hardensteijn 1622- † 1624
Wolf van Ittersum 1625
Gerhard Brandenborgh 1628
Jan van Haersolte 1629
Jan van Haersolte 1631
Rutger van Haersolte 1633
Peter R. Grans 1638
Robert van der Beeck 1642
Herman Ewouts 1646-1 feb 1647
Otto Alberts [Nuis] 1647
Hendrik Rouse 1649
Peter van Putten 1651
Jan Golts 1656-1 sep 1658
Willem Roijer 1659
Lucas Vriesen 1661- † 1661
Gijsbert van Dedem 1661
Peter van Putten 1665
Jan Krull 1669
[Munsterse bezetting 1672-1674]
Hermen Meeuwsen 1675
Herman Queisen 1678
Pieter Sourij 1693- † mei 1695
Hendrik Roijer 3 jun 1695
Diderick Vriesen 1707
Albert Greven 1708
Albert Greven sr. 1711
Joan van Muijden 1 mei 1717-30 okt 1718
Bernhard van Rijssen 1 nov 1718-30 apr 1720



|pag. 54|

Herman Tobias 1 mei 1720-30 okt 1721
Jan Scriverius 1 nov 1721-30 apr 1723
Arnoldus Greven 1 mei 1723-30 apr 1724
Albert Assinck 1 met 1724-30 okt 1724
Arnold Gelderman 1 nov 1724-30 apr 1725
Gerhard Molckenboer 1 mei 1725-30 apr 1726
Albert Assinck 1 mei 1726-25 aug 1726
Christoffel Spraeckel 14 okt 1726-21 mei 1728
Egbert van Marie 1728
Willem Berg 1729
Joan Crans 1733
Jacob Vriesen 1 mei 1735-30 apr 1736
Joan Westenberg 1 mei 1736-30 apr 1737
Willem Albert Greven 1 mei 1737-30 apr 1738
Jacob Vriesen 1 mei 1738-30 okt 1739
Willem Albert Greven 1 nov 1739-30 apr 1741
Johan Golts 1 mei 1741-21 jan 1742
Egbert Scriverius 1742-30 apr 1744
Herman Jan Greven 1 mei 1744-30 okt 1745
Willem Albert Greven 1 nov 1745-9 jan 1746
Egbert Scriverius 12 jan 1746-30 apr 1747
Johan Antoni Scriverius 1 mei 1747
Egbert Scriverius 1747-30 apr 1748
Jacob Vriesen 1 mei 1748-30 apr 1750
Derk van der Wijck 1 mei 1750-30 mrt 1751
Johan Antoni Scriverius 1 mei 1751-30 apr 1753
Pieter Theodorus Golts 1 mei 1753-30 okt 1754
Engelbert Marienburg 1 nov 1754-30 apr 1756
Pieter Theodorus Golts 1 mei 1756-30 okt 1757
Jan Greven 1 nov 1757-30 apr 1759
Caspar Waterham 1 mei 1759-30 okt 1760
mr. Hendrik Crans 1 nov 1760-30 apr 1762
Engelbert Marienburg 1 mei 1762-30 apr 1763
mr. Herman Roelof Meeuwsen 1 mei 1763-30 apr 1764
Willem Berg overleden vóór periode
Lambertus Nilant 1 mei 1764-30 apr 1765
mr. Herman Jan Greven 1 mei 1768-30 apr 1769
Engelbert Marienburg 1 mei 1765-30 okt 1765
mr. Herman Roelof Meeuwsen 1 nov 1765-30 apr 1766
mr. Herman Jan Greven 1 mei 1766-30 apr 1767
mr. Herman Roelof Meeuwsen 1 mei 1767-30 apr 1768
mr. David Thomassen a Theussink 1 mei 1769-30 apr 1770



|pag. 55|

dr. Rhijnvis Feith 1 mei 1770-30 apr 1771
mr. Hendrik Crans 1 mei 1771-30 apr 1772
mr. David Thomassen a Theussink 1 mei 1772-30 apr 1773
mr. Herman Jan Greven 1 mei 1773-30 apr 1774
mr. Hendrik Crans 1 mei 1774-30 apr 1775
mr. Hendrik Willem Ravestein 1 mei 1775-30 apr 1776
mr. David Thomassen a Theussink 1 mei 1776-30 apr 1777
mr. Hendrik Crans 1 mei 1777-30 apr 1778
mr. Hendrik Willem Ravestein 1 mei 1778-30 apr 1779
mr. David Thomassen a Theussink 1 mei 1779-30 apr 1780
mr. Hendrik Crans 1 mei 1780-30 apr 1781
mr. Hendrik Willem Ravestein 1 mei 1781-30 apr 1782
mr. Jan Jacob Metelercamp 1 mei 1782-30 apr 1783
mr. Willem Hendrik Wicherlink 1 mei 1783-30 apr 1784
mr. Hendrik Crans 1 mei 1784-30 apr 1785
mr. Jan Jacob Metelercamp 1 mei 1785-30 apr 1786
mr. Willem Hendrik Wicherlink 1 mei 1786-30 apr 1787
Joan Derk van der Wijck 1 mei 1787-30 okt 1787
mr. Willem Hendrik Wicherlink 1 nov 1787-30 apr 1789
Johannes Jacobus Metelerkamp 1 mei 1789-30 apr 1790
mr. Evert Jan Eekhout 1 mei 1790-30 apr 1791
mr. Willem Hendrik Wicherlink 1 mei 1791-30 apr 1792
mr. Willem Steven van der Gronden 1 mei 1792-30 apr 1793
mr. Evert Jan Eekhout 1 mei 1793-30 apr 1794
mr. Willem Hendrik Wicherlink 1 mei 1794-3 feb 1795



|pag. 56|

Category(s): Overijssel
Tags: , ,

Comments are closed.