H.2.1. De politieke situatie in Overijssel in de 18e eeuw

H.2.1. De politieke situatie in Overijssel in de 18e eeuw.

Voor een beter begrip van de gebeurtenissen in Steenwijk in de jaren 1780-1787, moet men niet vergeten dat deze stad behoort bij het gewest Overijssel. Een antwoord op de gestelde vragen (H.1.3.) kan dan alleen maar zin hebben als de gebeurtenissen in Steenwijk gezien worden tegen de gewestelijke achtergrond. Vandaar dat eerst iets van de geschiedenis van Overijssel aan de orde komt.

H.2.1.1 Het “Overijsselse staatsleven”.

De Unie van Utrecht mag genoemd worden de grondwet van de Republiek, Het eerste artikel van de Unie bepaalt uitdrukkelijk “de handhaving van aangeboren rechten tegen vreemde tyrannen” maar ook en in niet mindere mate “de vastlegging van het oude particularisme”. (1 [1. M. de Jong Hzn., Joan Derk v.d. Capellen, Staatkundig levensbeeld uit de wordingstijd van de moderne democratie in Nederland. Groningen/Den Haag 1922, blz. 42-43]) Over de souvereiniteit wordt niets bepaald. Na de afzwering van Filips II in 1581, verviel het landsheerlijk gezag aan ieder gewest. Men weet in Overijssel geen redelijke functionerende organisatie tot stand te brengen. In 1593 ontstaat het college van Gedeputeerde Staten. Dit college wordt belast met het dagelijks bestuur van de provincie. Het kan Ridderschap en steden oproepen tot de landdag. Het college bestaat uit één burgemeester uit Zwolle, Kampen en Deventer. Uit de Ridderschap worden 3 edelen gekozen die zitting nemen in Gedeputeerde Staten, te weten uit Salland, Twente en Vollenhove elk één. Maar wat is nu de meerderheid? In 1597 spitst de machtstrijd zich toe. De drie steden hebben elk één stem, maar de Ridderschap hoe stemt die? Dit blijft 200 jaar lang een twistappel.
De Regeringsreglementen van 1675 en van 1748 lossen het als volgt op: “soude tot geene conclusie worden gebracht, de definitie ende decisie sullen worden verbleven aan de definitie ende decisie van den Erf-Stadthouder indertijt”. (2 [2. M. de Jong Hzn., Joan Derk….. blz. 88.]) Door deze Regeringsreglementen krijgt de stadhouder ook het recht van benoeming en bekrachtiging van keuze: 1. volstrekte benoeming, zonder enige nominatie, van de drostambten van Sallant, Twente, Vollenhove, IJsselmuiden en Haaksbergen c.a.; 2. bekrachtiging van de keuze van de jaarlijks door de Gezworen Gemeenten van de drie hoofdsteden verrichte verkiezing. Wordt de bekrachtiging niet verleend, dan vrije keuze door de Stadhouder uit “gekwalificeerde personen”, 3. benoeming uit een voordracht van vier personen, o.a. de leden van de Gedeputeerde Staten, de Griffier

|pag. 6|

van de Staten enz, (3 [3. M. de Jong Hzn., Joan Derk….. blz. 228-229.])
De drie hoofddrosten zijn vooral sedert hun benoeming aan de stadhouder is gekomen, boven alle andere overheidspersonen als de vertrouwelingen van de stadhouder in de provincie aan te merken. De schoutsbenoemingen, de jachtvergunningen, kortom alles waarin de stadhouder iets te zeggen heeft, gaan door hun handen. En het gaat ook bijna altijd volgens hun advies. Het zijn de vice-stadhouders van Overijssel. Ze staan in geregelde briefwisseling met Den Haag. De adel beschouwt hen als haar politieke leiders. (4 [4. M. de Jong Hzn., Joan Derk….. blz. 99.])
De regeringsvorm van de drie hoofdsteden is in wezen dezelfde: Schepenen en Raden regeren, maar de Gezworen Gemeente moet over belangrijke zaken geraadpleegd worden, of zelfs zijn toestemming geven en de overheidskeuze doen. Sinds de Regeringsreglementen is de stadhouderlijke macht in deze steden zeer groot. De overheidskeuze van de kleine steden moet goedgekeurd worden door de Gedeputeerden in naam van de stadhouder. De keuzen voor Raad en Meente van Hasselt en Steenwijk worden goedgekeurd door Zijne Hoogheid zelf. Deze twee steden hebben in de Regeringsreglementen een aparte regeling. Ook Publicatiën van Ridderschap en Steden ontvangen zij rechtstreeks van Gedeputeerde Staten. De andere stadjes krijgen die van de drosten. (5 [5. M. de Jong Hzn., Joan Derk….. blz. 545-546.]) De positie van die kleine stadjes is zodanig dat ze haast geen politieke invloed hebben. Sinds het verbond van 1540 hebben de kleine steden beloofd in hun adviezen niet van de grote steden af te wijken.
In 1602 besluit men dat deze steden alleen gehoord zullen worden in belangrijke zaken. Veel is hier niet van terecht gekomen.
Hasselt en Steenwijk hebben onder de kleine Steden in het vervolg nog een enigszins bevoorrechte positie. (6 [6. M. de Jong Hzn., Joan Derk….. blz. 79. Waarop het verbond, van 1540 en de bevoorrechte positie van Hasselt en Steenwijk zijn gebaseerd is mij niet bekend. Wel wordt de enigszins afwijkende positie van deze steden t.o.v de Staten van Overijssel in 1657 bevestigd en in 1748 nog eens bekrachtigd.])

H.2.1.2. De patriottenbeweging in Overijssel.

De vernieuwing van het Statenleven in Overijssel en democratisering daarvan, met de poging tot het herstel van oude rechten van bijv. de kleine stedekens, beheerst de jaren tachtig van de 18e eeuw. Met J.D. van der Capellen tot den Pol, Overijssels edelman en sinds 20 oktober 1772 lid van de Ridderschap, blijft dit alles verbonden. Is het niet dat tijdens zijn admissie tot de Ridderschap het grote politieke twistpunt in Overijssel weer om de hoek komt kijken: de Overstemming? (7 [7. M. de Jong Hzn., Joan Derk….. blz. 117.]) Daar bij hem het landsbelang boven het dynastieke belang gaat, kiest hij in de machtstrijd om de Equipage of Augmentatie, voor de uitbreiding van de vloot. Op de extra-ordinaris Landdag van 1773 geeft hij zijn

|pag. 7|

eerste schriftelijke advies: hij neemt de augmentatie op de koop toe om de equipage. (8 [8. M. de Jong Hzn., Joan Derk….. blz. 182.]) Dit was tegen de wens van de Erfstadhouder die om Engeland niet te kwetsen, geen grotere vloot wenste. De Engelse gezindheid van het hof zou het uitlenen van de “Schotse Brigade” toegestaan hebben. De beroemd geworden rede van Van der Capellen over de Drostendiensten gehouden op 13 april 1778, wordt gedrukt en overal in de provincie verspreid. Deze trekt grote aandacht en er volgen allerlei adresbewegingen tegen de drostendiensten. In die rede beroept hij zich op de Staten-resolutie van 1631 waarin ze afgeschaft werden. Ridderschap en Steden vinden het ongeoorloofd dat er uit de vergadering iets naar buiten is gekomen. Ze besluiten tot een rechtsvervolging. Zolang die loopt, wordt Van der Capellen de toegang tot de korpsvergadering van de Ridderschap ontzegd en daarmee ook de toegang tot de Statenvergaderingen. (9 [9. M. de Jong Hzn., Joan Derk….. blz. 306.])
Op 26 september 1781 verschijnt anoniem “Aan het volk van Nederland”. In dit “fameuze libel” doet Van der Capellen een poging “de natie voor hare en zijn zaak wakker te schudden”. (10 [10. M. de Jong Hzn., Joan Derk….. blz. 381.]) Het laatste deel van het pamflet bevat een oproep aan de bevolking zich te bewapenen en tevens een program van actie. Het maakt een erg grote indruk op de bevolking overal in den lande.
     De Meente van Zwolle stelt op 5 april 1782 3 eisen:
1. de afschaffing van de drostendiensten.
2. de re-admissie van Van der Capellen tot den Pol.
3. de regeling van de Overstemming naar de formule van 1597. (11 [11. M. de Jong Hzn., Joan Derk….. blz. 482. Volgens Mr. Gerhard Dumbar (1743-1802), secretaris van Deventer, moet de formule van 1597 als volgt uitgelegd worden: 1. De Ridderschap en Steden hebben elk de helft van het aantal stemmen. 2. De Steden brengen elk een stem uit, dus samen drie. 3. De Ridderschap stemt hoofdelijk. 4. Er heeft overstemming plaats, zodra zich één edelman bij de steden of een stad zich bij de Ridderschap voegt. De Steden eisen dat de Staten de kwestie van de Overstemming zo zullen gaan uitleggen.])
De Meenten van Zwolle, Deventer en Kampen dwingen de Magistraten van deze steden dit minimum-program af. Inzake de re-admissie en de drostendiensten treedt de Drost van IJsselmuiden toe tot de “party” van de “Capelliens”. Hij brengt zelf de afschaffing van de drostendiensten al in praktijk. (12 [12. M. de Jong Hzn., Joan Derk….. blz. 499.]) De re-admissie vindt plaats 1 november 1782. De afschaffing van de drostendiensten geschiedt op de voor jaarslanddag van 1783. Ridderschap en Steden maken bekend, dat de diensten inderdaad reeds in 1631 zijn afgeschaft. De Ingezetenen zullen in het vervolg zowel van afkoop, als van prestatie ontheven zijn.
De eerste burger-commissie wordt op 1 december 1782 opgericht in Deventer: een permanent comité, dat tot taak krijgt om “gepaste Remarques en Consideratiën, hetzij in vorm van Memorie, Remonstrantie, Smeek- of Dank-Adres te ontwerpen”. (13 [13. M. de Jong Hzn., Joan Derk….. blz. 530.]) De grote steden van Overijssel hebben onderling contact met elkaar, maar ook de kleine. Deze houden geregeld bijeenkomsten, bijv. op 28 november 1782 te Borne. Zij eisen herstel van het jachtrecht zoals dat tot 1748 is geweest en herstel van de ijk dat de dros-

|pag. 8|

ten van Twente zich toegeëigend hebben.
Deventer bindt begin 1783 de strijd aan tegen het recht van recommandatie van de leden van de magistraat en meente dat de stadhouder zich heeft toegeëigend d.m.v. de Regeringsreglementen. Ook bepaalde opvattingen over dat reglement betreffende het recht van de stadhouder van approbatie en improbatie, worden in die strijd betrokken. Volgens dat reglement heeft de stadhouder ingeval van improbatie, het recht zelf vrije keuze te doen De drie hoofdsteden van Overijssel zeggen in de loop van 1783 de recommandatie op. Zwolle doet dat op 12 augustus 1783. Rouse de vertrouwensman van de Prins in Zwolle – premier- ziet de toekomst somber in. Hij noemt het “rustverstorende omstandigheden en tijden, welkers gevolgen seer te duchten sijn”. Dit schrijft hij aan, Willem V op 4 oktober 1783. (14 [14. M. de Jong Hzn., Joan Derk….. blz. 650.])
     Dan volgen de najaarslanddagen. Aan de orde komt o.a. het Jachtrecht. Het voorstel van Deventer inzake de Jacht heeft de volgende inhoud: de burgers van de Grote Steden krijgen het Jachtrecht over de hele provincie en de Kleine steden alleen elk in hun kwartier. Onderscheid, zal men gedacht hebben, tussen de Grote en de Kleine Steden moet er blijven. Op de december Landdag komt het voorstel aan de orde. De drie steden verklaren zich ervoor en ook de ridders Van der Capellen en Zuithem, drost van IJsselmuiden. De rest van de Ridderschap verklaart zich er tegen. Voor de zoveelste keer laait de twist over de Overstemming weer op. In feite is het voorstel, van Deventer aangenomen, maar een commissie uit de Bondgenoten moet inzake de Overstemming beslissen. Op 3 maart 1785 besluit de commissie dat één enkele beschreven Edelman nodig zal zijn, om met de drie Hoofdsteden Deventer, Kampen en Zwolle de meerderheid te vormen. Dan zal er dxis geconcludeerd kunnen worden. De Ridderschap legt zich hierbij neer. De Steden hebben de overwinning behaald. (15 [15. M. de Jong Hzn., Joan Derk….. blz. 689.])
     Intussen neemt de spanning in Overijssel tussen de verschillende groepen toe. Burgerbewapening wordt een noodzaak: om zich te vrijwaren tegen Oranje-rellen. De Vrijcorpsen worden opgericht. Op 23 maart 1783 de eerste in Deventer. De inrichting van het corps is democratisch met uitzondering van de recrutering van de officieren. Zij moeten een som geld betalen, jaarlijks tot goedmaking van de kosten, bijv. een kolonel ƒ.30,– en een kapitein ƒ. 25,–. (16 [16. M. de Jong Hzn., Joan Derk….. blz. 670.]) Op 19 januari 1784 wordt het genootschapsreglement van het vrijcorps in Zwolle pas goedgekeurd. In de Kleine Steden zijn dan al in veel gevallen dergelijke corpsen. In oktober 1785 vergaderen deze Kleine Steden in Ommen en stellen hun eisen op: herstel van al hun rechten en vrij-

|pag. 9|

heden.
     Radicalisering van het geweld volgt nu, bijv. het leggen van garnizoenen in Hattem en Elburg. In de zomer van 1786 komen de gewapende schutterijen, vrijcorpsen en genootschappen uit het gewest samen te Kampen. (17 [17. Uit: B.H. Slicher van Bath e.a. Geschiedenis van Overijssel blz. 134. W. J. Formsma, De Nieuwe Geschiedenis Staatkundig beschouwd.]) Men schat het getal van de burgermanschappen op 3500. Onderlinge meningsverschillen leiden er toe, dat na de Pruisische inval naar aanleiding van Goejanverwellesluis, het verzet snel ineenzakt. Een afdeling Pruisische huzaren van 900 man zwaait af naar Overijssel. De genootschappen worden snel ontwapend. De Restauratie kan beginnen. Op de landdag van 17 oktober besluit men de Stadhouder in al zijn waardigheden te herstellen. (18 [18. Uit: B.H. Slicher van Bath e.a. Geschiedenis van Overijssel blz. 135])

H.2.2. Het bestuur van de Stad Steenwijk

Na het vertrek van de Gelderse legers in 1523 uit Steenwijk volgt er een bezetting door de Bourgondische soldaten. De schrijver van “Het Oud-archief der stad Steenwijk”, P. Berends noemt dit het begin van een nieuw tijdperk. De oude privilegiebrieven worden in het “Stadboek” uitgewerkt. Het komt in 1550 gereed. Dit, met het in 1609 vervaardigde “Stadsrecht” beschrijft de samenstelling en “de wijzen van de verkiezing van het bestuur der stad Steenwijk”. Latere veranderingen in dezen, worden in de memorialen der resolutiën aangetekend. Het volledige stadsbestuur bestaat uit Schepenen en Raden en uit de Meenslieden. Onder Schepenen en Raden verstaat men de Magistraat en onder Schepenen, Raden en Meenslieden, Raad en Meente. (19 [19. P. Berends, Het Oud-Archief der stad Steenwijk, blz. 3-4.])
In 1597 wordt besloten de Magistraat die voordien uit vier Schepenen en vier Raden bestond, te beperken tot zes personen. Deze zes samen vormen de Raden en Schepenen. Vanaf 1737 vindt de verkiezing van de Magistraat plaats op 25 januari: Sint Pauls bekering. Zes burgers uit de Oosterkluft en zes uit de Westerkluft van de stad worden op de avond voor Sint Pauls bekering op het raadhuis ontboden. Volgens het stadsrecht van 1609 behoren van deze burgers zowel uit Ooster- als uit Westerkluft, 3 personen tot de Meenslieden, De andere drie zijn gewone burgers. (20 [20. Omtrent deze “gewone burpers” is mij niets bekend. Zouden ze door de Magistraat uitgezocht worden? Deze conclusie lijkt enigszins gerechtvaardipd te zijn. Dan zou de Magistraat het kiescollege samenstellen en het kiescollege zou dan weer de Magistraat kiezen. Hieruit zou dan een gesloten groep te voorschijn komen. Aanwijzingen voor deze stelling worden gevonden in de jaren 1779-1788. Zie hoofdstuk 3.5.])
Van deze twaalf personen moeten er slechts zes de nieuwe Magistraat kiezen. Het lot of het zogenaamde “boontrekken” bepaalt wie dat zijn. De overgeblevenen – keurnoten genoemd – worden dezelfde avond door de aftredende Magistraat beëdigd en kiezen de volgende dag het nieuwe stadsbestuur. Eén lid van dit nieuwe bestuur wordt benoemd tot thesaurier en één tot bouwmeester of opzichter over de openbare werken aan gebouwen, stra-

|pag. 10|

ten en de aan de stad grenzende wegen. De gekozen Schepenen bekleden om beurten, iedere maand twee, het ambt van Burgemeester. De nieuwe Magistraat treedt direkt na haar verkiezing en beëdiging in functie. Ieder jaar, de dag voor St. Peter ad Cathedram (21 februari), benoemen zij de stadsdienaren, gezworenen, kerkmeesters, rentmeesters en andere beambten. Acht burgers worden tot Meenslieden genoemd, nl. vier in de Gezworen- en vier in de zgn. Minnermeente. In 1597 worden deze viertallen uitgebreid tot zestallen. (21 [21. Uit de ‘‘Inventaris’’ van P. Berends (blz. 5) blijkt dat de nieuwe Magistraat ieder jaar deze benoemingen opnieuw afkondigt, dus niet alleen de opengevallen plaatsen. Het verschil tussen Meente en Minnermeente is niet duidelijk aan te geven. Wel blijkt in de periode 1779-1788 dat nieuwe meens-lieden eerst lid zijn van de Minnermeente. Wanneer er een plaats openvalt door bijv. overlijden in de Meente, schuiven alle meenslieden een plaats op. Het pas benoemde lid van de Meente komt dan onder aan de lijst te staan van meenslieden en begint dan zijn functie als lid van de Minnermeente. Zie hoofdstuk 3.5.])
De Burgemeesters leiden de vergaderingen. Zij moeten recht verschaffen aan alle vreemdelingen en burgers over zaken die niet uitgesteld kunnen worden. Verder registreren zij overdrachten en andere vrijwillige acten tussen partijen. Ook moeten zij er voor zorgen dat alle resolutiën worden uitgevoerd. Aan de Magistraat geadresseerde brieven worden door hem geopend. De sleutels van de stad en het zegel worden door hem bewaard.
De Meente en Minnermeente worden bij zeer moeilijke zaken mede “tot de vergaderingen van Schepenen en Raden geconvoceerd”.
Over die problemen mogen zij dan ook hun stem uitbrengen. Het zijn meestal problemen betreffende de stadsdomeinen, rechten en privilegiën die de hele bevolking aangaan. Bij de aanvaarding van hun functie moeten zij zweren Schepenen en Raden te zullen steunen in het volbrengen van hun verplichtingen. Bij eventueel in gebreke blijven van de Magistraat, moeten zij die Magistraat terechtwijzen. Op vastgestelde tijden controleren Meente en Minnermeente de rekening van de thesaurier. Sinds 1749 moeten zij ook aanwezig zijn o.a. bij het “afhoren der rekeningen” van de kerkmeester en van de rentmeesters van het gasthuis en andere stichtingen.
In 1675 wordt het Regeringsreglement van Overijssel vastgesteld. Wat Steenwijk betreft, moeten de verkiezingen van Schepenen en Raden en de benoemingen van de Meenslieden voortaan door de Stadhouder worden “geapprobeerd”. Zijne Hoogheid krijgt tevens de bevoegdheid om de voorgestelde personen door anderen te vervangen. Van deze bevoegdheid maakt de Prins in 1750 gebruik. (22 [22. P. Berends, Het Oud-Archief….., blz. 6-7.])

H.2.3. Een sociaal-economisehe schets van Overijssel en Steenwijk

     De 17e eeuw is onze “gouden eeuw”. In de eeuw die daarop volgt, komt er wel een reactie, maar toch is het welvaartspeil nog hoog. Wanneer men het zo bekijkt, beziet men het niveau van de welvaart vanuit Holland. Door gunstige omstandigheden verkrijgt Holland in die eeuw zijn welvaart. Andere provin-

|pag. 11|

cies missen die gunstige omstandigheden en voorwaarden. Alleen Friesland en Zeeland steken nog enigszins gunstig af bij de andere gewesten. Wat er dan nog resteert zijn de weinig betekenende landprovincies. Overijssel behoort in die tijd zeker als het armste gewest gekenmerkt te worden. Alleen Drente en Staats-Brabant zijn nog armer, maar die worden niet tot de gewesten gerekend.

H.2.3.1. Overijssel en de economische achteruitgang van de 18e eeuw.

     Was de situatie in Overijssel toch al niet zo optimistisch in de 17e eeuw, in de 18e eeuw komen er nog meer problemen bij. De handelsbeweging via de IJssel is zeker achteruitgegaan. (23 [23. Joh. de Vries, De economische achteruitgang der Republiek in de achttiende eeuw. Leiden2 1968. Blz. 43.])
Men houdt vast aan de graanteelt, terwijl men zich elders op handelsgewassen gaat toeleggen. De onvruchtbaarheid van de bodem, het grote gebrek aan mest, de grote afstand van dicht bevolkte centra in Holland, de geringe afzetmogelijkheden in eigen gewest ten gevolge van een laag welvaartspeil zijn redenen genoeg om niet over te kunnen gaan op specialisatie.
     Voor de economische ontwikkeling van Overijssel zijn de turfgraverijen in het Land van Vollenhove en de opkomst van de textielnijverheid in Twente van het grootste belang. Zij vormen enigszins lichtpuntjes in het anders economisch zo sombere gewest. In het kwartier van Vollenhove ontwikkelt zich met de turfgraverij ook het transport. Per schip wordt de turf naar elders vervoerd, wat een uitbreiding van de scheepsbouw met zich meebrengt. In Overijssel is het neveneffect van de turfgraverijen beperkt. De bloei van de textielnijverheid is voor een deel te danken aan de Hollandse welvaart. Veel geweven stoffen worden naar Holland verkocht. De verbeterde economische mogelijkheden leiden in Twente tot een grote toename van de bevolking. Desondanks blijft de algehele economische positie van Overijssel zwakt. (24 [24. B.B.Slicher van Bath e.a., Geschiedenis van Overijssel, blz. 155. Een overzicht van de toe- en afname van de bevolking van Overijssel van 1675 tot 1795 geeft enigszins het economisch gebeuren weer;
De bevolking van Overijssel, 1675-1795.

Jaar Drie Steden Salland Twente Vollenhove Totaal
1675 19.700 23.100 18.000 9.800 70.600
1723 23.000 30.500 29.100 13.800 97.200
1748 25.119 34.706 49.105 13.504 122.434
1764 27.600 41.200 47.200 16.100 132.100
1796 26.720 40.535 53.072 13.777 134.104

])

     In de Drie Steden, Salland en Vollenhove is de bevolking in 1795 in vergelijking met 1764 in aantal achteruitgegaan, resp. 3,1%, 1,6% en 14,4%. In de tweede helft van de 18e eeuw is de ware hausse in de turfgraverijen voorbij met als gevolg dat het inwoneraantal in het kwartier van Vollenhove terugloopt. In de steden van Vollenhove woont in 1764 3,8% van de bevolking van heel Overijssel. In 1795 is dit 3,5%. Op het platteland van dit kwartier loopt dit percentage terug van 8,4% naar 6,8% van het totale inwoneraantal in het hele gewest. (25 [25. B.H. Slicher van Bath. Een samenleving onder spanning, blz. 61. Verdeling van het aantal inwoners in de verschillende gebieden van Overijssel in procenten.

1675 1723 1748 1764 1795 1849 1889
Drie Steden 27.9 24.5 20.5 20.9 19.8 20.6 23.0
Salland steden 2.6 2.7 2.4 2.7 2.7 3.8 2.9
Salland platteland 30.1 28.7 28.5 27.8 28.7 28.7 27.4
Twente steden 7.0 6.8 8.6 8.8 8.8 8.7 13.6

Vervolg verdeling van het aantal inwoners in de verschillende gebieden van Overijssel in procenten.

1675 1725 1748 1764 1795 1849 1889
Twente platteland 18.5 23.1 31.5 26.9 30.6 27.2 23.3
Vollenhove steden 5.0 5.0 3.4 3.8 3.5 3.5 3.2
Vollenhove plattel. 8.9 9.2 7.7 8.4 6.8 7.5 6.6
Totaal 100 100 100 100 100 100 100


])

Dus de meeste teruggang vindt plaats op het platteland. Dit heeft te maken met de dalende opbrengsten van het

|pag. 12|

aantal roeden turf. (26 [26. B.H. Slicher van Bath, Een samenleving…. blz. 212 e.v. Het totaal der aantallen roeden turf in de desbetreffende jaren:

1732 135.051 roeden turf
1734 127.031 ,, ,,
1739 124.413 ,, ,,
1744 147.549 ,, ,,
1749 162.176 ,, ,,
1754 159.451 ,, ,,
1759 170.968 ,, ,,
1764 165.430 ,, ,,
1769 157.041 ,, ,,
1774 173.024 ,, ,,
1779 137.128 ,, ,,
1784 131.959 ,, ,,
1789 129.255 ,, ,,
1794 124.503 ,, ,,
1799 129.038 ,, ,,

])

     De turf-productie neemt tussen 1732-1774 toe. Na 1774
treedt een dalende tendens in tot 1794. Deze daling in de aantallen roeden turf is toe te schreven aan de overstromingen van 1775-1776. Vooral Wanneperveen wordt getroffen. Veel gezinnen trekken naar Friesland. Binnen het Noord-Westen van Overijssel vindt een verschuiving plaats van de zuidelijke produktiegebieden naar de noordelijke. Hierdoor nemen plaatsen als Steenwijk, IJsselham en Paaslo in betekenis toe.
     Wanneer men een indruk wil krijgen welke bronnen van inkomsten de bevolking heeft in het Land van Vollenhove aan het eind van de 18e eeuw, dan geeft de volkstelling van 1795 enige aanknopingspunten.
     Het volgende overzicht geeft de beroepsbevolking weer, het aantal gezinnen en het totaal aantal personen.

Tabel I. (27 [27. B.H. Slicher van Bath, Een samenleving…, blz. 119.])

Vollenhove beroepsbevolking aantal gezinnen aantal personen
Steden 993 1.143 4.713
Kerkdorpen 1.378 1.443 5.714
Buurtschappen 662 746 3.350
Totaal 3.033 3.330 13.777



Tabel V. (28 [28. B.H. Slicher van Bath, Een samenleving…, blz. 126.]) geeft een verdeling van de beroepsbevolking weer naar beroepstakken in procenten.

Tabel V:

Landbouw Nijverheid Handel Maatschapdiensten Losse arbeiders
Vollenhove Steden 19,6 32,7 28,8 10,2 8,7
Vollenhove Kerkdorpen 36,8 44,2 14,8 4,2
Vollenhove Buurtschappen 46,4 33,0 4,6 1,6 14,4



Uit dit overzicht blijkt dat het Land van Vollenhove zijn agrarisch karakter voor een deel kwijt geraakt is aan het einde van de 18e eeuw. De nijverheid daarentegen geeft aan meer mensen werk. Tot die nijverheid rekent men ook de turfgraverijen. Het aantal mensen dat werkzaam is in handel en verkeer, is ook redelijk groot. Dit hangt weer samen met de turf. Direkt ervan afhankelijk is de scheepsvaart. Ook de bouw van schepen en allerlei toeleveringsbedrijven zoals touwslagerijen en zeilmakerijen

|pag. 13|

geven weer aan velen werk. (29 [29. Oud-Archief Steenwijk, Inventarisnr. 72.])

H.2.3.2. Steenwijk en het sociaal-economisch gebeuren in de 18e eeuw.

     In de actuele sociografie worden alleen als steden beschouwd, die plaatsen die meer dan 2500 inwoners tellen. In de 17e en 18e eeuw voldoen aan dit criterium in Overijssel alleen Zwolle, Kampen en Deventer, De overige, de Kleine Steden, zoals bijv. Hasselt, Steenwijk, Oldenzaal en Almelo, worden echter door de bevolking in die tijd wèl gezien als steden. In hun functie onderscheiden ze zich ook niet echt van de drie grote steden, schrijft Slicher van Bath en hij rekent dan ook deze Kleine Steden tot de Steden, dus ook ook Steenwijk.
     Gegevens over het inwoneraantal in 1748 verschaft ons een lijst van ingezetenen en huisgezinnen in Stad en Stadsjurisdictie. Deze lijst wordt door de magistraat bekrachtigd op 15 augustus 1748. Het doel van deze telling is niet bekend. (30 [30. Oud-Archief Steenwijk, Inventarisnr. 72.])

Tabel VI:
Lijst van ingezetenen en huisgenoten in de Stad en de Stads-jurisdictie.

getrouwde huisgenoten ongehuwde huisgenoten kinderen boven 10 jr. kinderen beneden 10 jr. dienstboden kostgangers of inwoners
Oosterkluft 296 41 146 137 48 34
Westerkluft 311 41 153 128 48 49
Stadsjurisdictie 40 1 27 39 5 5
Totaal 647 83 326 309 101 88



De totale bevolking bestaat volgens deze gegevens uit 1554 inwoners. In “Samenleving onder spanning” noemt Slicher van Bath geen aantallen, wel “indices bevolkingsvermeerdering”. Voor de Vollenhoofse steden zijn deze indices berekend. Voor Steenwijk is dat gegeven 1174 in 1795, waarbij het jaar 1748 op 100 wordt gesteld, hieruit valt af te leiden, dat, als het inwoneraantal in 1748 juist is, er in 1795 1825 mensen in Steenwijk wonen.
     In 1776 moeten alle mannelijke ingezetenen van 16-60 jaar geteld worden. Van deze telling, waarvan het cijfermateriaal ontbreekt in het archief, is wel het doel bekend. Het gaat om “mede-arbeiders voor de herstelwerkzaamheden aan de dijken”. Tengevolge van de grote overstromingen van 1775-1776 hebben deze dijken erg geleden, vooral in het drostambt Vollen-

|pag. 14|

hove. (31 [31. Oud-Archief Steenwijk, Inventarisnr. 105.]) Daarentegen is van een telling op 2 december 1784 wel het aantal mannen van 18 tot 60 jaar bekend, maar niet het doel waartoe deze telling gehouden is. Er zijn dan 336 mannelijke inwoners in Steenwijk. (32 [32. Oud-Archief Steenwijk, Inventarisnr. 212.]) In 1800 worden de inwoners van Steenwijk weer geteld. Er blijken dan 1925 inwoners te zijn. (33 [33. Oud-Archief Steenwijk, Inventarisnr. 431.]) Hieruit valt af te leiden dat de bevolking tussen 1748 en 1800 met 23% is toegenomen.
     De telling van 1800 geeft ook nog een opsomming van kerkgenootschappen en het aantal lidmaten:

Nederduits-Hervormden 443
Rooms-Katholieken 52
Luthersen 8
Joden 12
Doopsgezinden 13



     Een aantal plaatsen in Overijssel vormen centra van bestuur, rechtspraak en onderwijs, bijv. Zwolle, Hasselt, Vollenhove en ook Steenwijk. Ook treft men in deze laatst genoemde plaats een grote verscheidenheid van beroepen aan. Naast bezembinders, die het materiaal voor de vervaardiging van hun produkten uit de heidevelden ten noorden van de stad halen, wonen er zilversmeden. Komt dat door de relatieve welvaart in deze streken? In Blokzijl, Vollenhove en Zwartsluis treft men ook zilversmeden aan. Of is hier in deze streken de invloed van Friesland merkbaar, waar veel belangstelling aan de dag gelegd wordt voor zilveren voorwerpen? Het gespecialiseerde beroep horlogemaker vindt men ook in Steenwijk, evenals het vervoersbedrijf. Speciale kar- en voerlieden wonen in deze plaats. Dit hangt samen met de belangrijkheid van het vervoerswezen in N.W.-Overijssel. De andere min of meer “gewone” beroepen zijn ook volop aanwezig in Steenwijk. Slicher van Bath rekent tot de meest gespecialiseerde steden van Overijssel, die plaatsen, waar men de meeste verschillende beroepen kan aanwijzen. Hij gaat uit van 24 beroepen en men treft daarvan in Steenwijk 21 aan, nl,: metselaar, timmerman, schilder, apotheker, kuiper, kleermaker, barbier-chirurgijn, schoenmaker, smid, molenaar, bakker, slager, brouwer, voerman, schipper, herbergier, arts-chirurgijn, onderwijzer, predikant, pastoor en mensen die in de handel hun brood verdienen. Na Zwolle, Deventer en Vollenhove wordt Steenwijk dan ook door Slicher van Bath tot de meest gespecialiseerde steden gerekend. In Steenwijk blijkt een zeer hoog “concentratie-cijfer” te zijn van mensen die werkzaam zijn in de handel. Dit cijfer wordt alleen geëvenaard door Zwartsluis, IJsseImuiden en Deventer: Steenwijk kan dus aangeduid worden als handelscen-

|pag. 13|

trum. (34 [34. B.H. Slicher van Bath, Een samenleving…, blz. 117 e.v.])
     Wanneer men de vermogens bekijkt, is er alleen in de steden van Vollenhove een toename in de groep van f. 5.000,—/ f.24.000,— tussen 1675-1758. In 1675 geeft het percentage aangeslagenen het cijfer 2 te zien en in 1758 is dit 5,8. De lagere groepen aangeslagenen zijn afgenomen, maar ook de groepen die in iets hogere inkomens vallen. Dus de middelgrote vermogens zijn toegenomen in de steden. Het gemiddelde burgerlijk vermogen in Steenwijk is in 1675 763 guldens. Steenwijk heeft geen rijke burgers, alleen een zeer talrijke groep gegoede middenstanders. Na 1758 heeft deze stad zich op dit niveau kunnen handhaven, terwijl in het algemeen gesproken er een dalende tendens heerst.
Naast deze gegevens over de welvaart, wordt in “Samenleving onder spanning” nog het aantal ondersteunden genoemd in Steenwijk. Dit zou neerkomen op 10 tot 20%. Dus naast relatieve rijkdom heerst er ook armoede. (35 [35. B.H. Slicher van Bath, Een samenleving…, blz. 239 e.v.])

Category(s): Steenwijk
Tags: , , ,

Comments are closed.