Interne schoolstrijd in Kampen

INTERNE SCHOOLSTRIJD IN KAMPEN

     De laatste drie jaren zijn ongetwijfeld in de geschiedenis van de Vereniging tot Stichting en Instandhouding van Christelijke Scholen te Kampen een zeer bewogen tijdperk, waarschijnlijk meer bewogen dan ooit te voren, geweest. Er heeft een intense strijd gewoed . . .
     Strijd op zichzelf is niet te veroordelen. Strijd kan slecht zijn, maar kan ook goed zijn. Ieder Christen weet van strijd. In de eerste plaats tegen het kwade in zichzelf, en daarna tegen het boze rondom.
     Ook iedere vereniging, al heeft zij een goede grondslag, heeft tweeërlei strijd. In de eerste plaats moet zij haar goede uitgangspunt en haar goede doelstelling bewaren; daarna heeft zij zich te verweren tegen aanvallen van buiten.
     Het komt ons nuttig voor vanuit dit gezichtspunt in het kort na te gaan wat zich in de laatste 3 jaren heeft afgespeeld in de schoolvereniging. Wanneer men midden in de strijd staat, en het strijdgewoel nog hevig is, valt het moeilijk zich precies rekenschap te geven van de stand van zaken. Pas later, wanneer de strijd wat geluwd is, heeft men daarvoor gelegenheid.
     De bedoeling van dit schrijven is, een kort overzicht te geven van hetgeen er in onze schoolvereniging heeft plaats gevonden. Dit komt ons te meer nodig voor, omdat ons uit verschillende gesprekken van de laatste tijd gebleken is dat velen, die direct belanghebbenden zijn, ja zelfs meegestreden hebben, toch slecht op de hoogte bleken te zijn van wat er gaande was. Het is zelfs te betreuren dat de strijd in zo betrekkelijk kleine kring gevoerd is, en grotendeels over de hoofden heengegaan is van zovelen die, indien zij beter voorgelicht waren, tot een juistere positie-bepaling hadden kunnen komen.
     Ieder weet dat ,,de schoolstrijd’’ van de laatste jaren iets te maken heeft met de kerkstrijd die er enkele jaren aan voorafging.
     De kerkstrijd van 1942/’44 heeft grote gevolgen gehad voor de schoolvereniging. Eerst moet dus de vraag besproken worden: welk verband bestond er hier in Kampen tussen onze schoolvereniging en de Gereformeerde Kerken. Het antwoord op deze vraag kan niet anders luiden dan: generlei verband; ze waren geheel los van elkaar. Dit heeft menigeen zich misschien nooit ten volle gerealiseerd. Men kan althans mensen ontmoeten die verklaren dat ze steeds gemeend hebben dat het Gereformeerde scholen waren; en dan wel in die zin dat ze van de Gereformeerde Kerk uitgingen. Dit nu is geheel onjuist. Dit bleek reeds terstond bij de stichting van de school in 1853. Het zijn toen leden van de Afgescheiden Kerk en van de Hervormde Kerk geweest die samen de school hebben opgericht. Dus het was geen

|pag. 5|

kerkelijke school, maar een school van belijdende ouders van meer dan één kerk. Het waren ouders, tot verschillende kerken behorende, die zich aaneensloten om te komen tot een school waar hun kinderen, op hun eigen kosten, een christelijke opvoeding konden ontvangen, overeenkomstig hun eigen belijdenis.
     In deze organisatie-vorm nu is nadien nooit enige principiële verandering gekomen. En toch is er, in de 100 jaren van het bestaan van de vereniging, in Kampen heel wat geschied op het gebied van het kerkelijk leven, zeer belangrijke gebeurtenissen zelfs, diep ingrijpend in de Kerkgeschiedenis, en in het persoonlijk leven van vele leden van de schoolvereniging. We denken hierbij o.a. aan de doleantie; en aan 1892, toen de Christelijk Gereformeerde Kerk ontstond. Dat waren zonder twijfel ook jaren waarin de kerkelijke sentimenten in hevige beroering waren. Maar zij die daarbij betrokken waren, en die ook toen waarschijnlijk grotendeels de leiding hadden in de zaken van de schoolvereniging, waren zo wijs te begrijpen, dat zij de Christelijke school met haar eigen grondslag, ongemoeid moesten laten.
     Het scheen alsof ook het jaar 1944, waarin de scheur in de Gereformeerde Kerken kwam, geen ernstige gevolgen voor de schoolvereniging zou hebben. Het werk in het schoolbestuur werd rustig voortgezet. Wel keek men elkaar met ietwat andere ogen aan dan vóór de verschrikkelijke gebeurtenissen in de kerk. Maar men bleef samenwerken in het belang van de school, gevoelende dat de arbeid die daar gedaan werd, door kon gaan en door moest gaan. Want welke plaats nam en neemt de christelijke school in de opvoeding der kinderen in? Wat verwachten de ouders van de christelijke school? Niet alleen willen ze de overtuiging hebben dat hun kinderen er in een christelijk milieu zullen verkeren, maar ze verwachten bovenal dat ze daar met Gods Woord bekend gemaakt worden, en met psalmen en christelijke en andere verantwoorde liederen. Ze zien daarin een deel van de christelijke opvoeding die zij zelf beloofd hebben aan de kinderen te zullen geven. Zij hebben uit hun midden een bestuur gekozen, waarvan zij verwachten dat het zorg draagt, dat de school aan haar doel zal beantwoorden.
     Dat niet alle scholen aan dit doel hebben beantwoord; en dat vele leerkrachten met vele tekortkomingen hun zeer verantwoordelijk werk hebben verricht, wie zal het ontkennen? Dat er ook, helaas, van verslapping en verwatering moet worden gesproken, moet toegegeven worden. Maar is ook de zegen die de Chr. scholen aan ons volk gebracht hebben niet zeer groot geweest? En hebben de Christelijke scholen niet gewerkt tot bewaring en vermeerdering van de orthodox-protestantse richting in ons vaderland? En wanneer er sprake is van verval, is dan niet meer ijver en bezieling nodig om het pand zuiver te bewaren?
     In de samenstelling van het schoolbestuur werd, na de scheuring der kerk, in zoverre een wijziging aangebracht, dat besloten werd dat het aantal bestuursleden van de 3 voornaamste medewerkende kerken, in evenredigheid met de sterkte van deze groepen zou worden gebracht. Ten opzichte van de leerkrachten werd een soortgelijke afspraak gemaakt. En hiermede scheen de toestand in de vereniging geconsolideerd. Dit kon inderdaad en was in overeenstemming met de geschiedenis en de aard van de school.
     Maar, helaas, het is anders gegaan. In Sept. ’49 komt een brief binnen

|pag. 6|

van zeven ouders, waarin zij, kort samengevat, niet anders doen dan de eis stellen dat de schoolvereniging de grondslag zal handhaven.
     Zij komen, volgens hun eigen zeggen, met dit verzoek omdat het hun bekend is dat er in de schoolvereniging leden zijn die behoren tot ,,de Burgwalkerk’’, waar een leer is ingevoerd die in strijd is met art. 2 van de statuten. Hun verzoek betekent practisch dat de schoolvereniging zich solidair zal verklaren met de vrijgemaakte kerk, waartoe zij behoren, en het standpunt van de ,,Burgwalkerk’’ zal veroordelen.
     De enig mogelijke wijze waarop de schoolvereniging dit zou kunnen doen, bestaat hierin, dat ze alle niet-vrijgemaakte leden uit de schoolvereniging zou moeten uitbannen, hetgeen dan ook kennelijk de bedoeling van de stellers van de brief is geweest, al staat dit er niet letterlijk in.
     Zij schrijven, alsof zij blind zijn voor de geschiedenis van de schoolvereniging, alsof zij totaal onkundig zijn van haar structuur, alsof zij niet weten dat alle leden van de vereniging die statuten en reglementen ondertekenen gelijke rechten hebben.
     Met dit schrijven was de strijd, die in de kerken zo hevig had gewoed, overgebracht in het bestuur van de schoolvereniging. Terwijl nimmer tevoren de kerkelijke controversen de vereniging in ernstige mate hadden verontrust, maar men steeds, het gemeenschappelijk doel voor ogen, als gelovigen had samengewerkt, werd van nu af aan het conflict in de Geref. Kerk het thema van de besprekingen in de bestuursvergaderingen.
     Van stonde af aan zijn er bestuursleden geweest die van oordeel waren dat het onjuist was deze zaak in bespreking te nemen. Het was immers te voorzien dat er generlei kans was op overeenstemming. Zou een geschil, dat in de kerken gerezen was, en dat daar nog niét tot oplossing gebracht had kunnen worden, in een vereniging, waar enige leden van beide kerken waren, wél tot oplossing kunnen komen? Het was immers te voorzien dat dit een hopeloze zaak was.
     Nu we staan aan het eind van een strijd, die in drie jaren enorm veel moeite en zorg heeft gebaard, kan men niet anders concluderen dan dat het van grote wijsheid en diep inzicht getuigd zou hebben, indien men destijds, onmiddellijk na het ontvangen van de brief in Sept. 1949, deze vraag aan de bestuursleden en aan alle leden van de schoolvereniging had voorgelegd: is u bereid, ook na hetgeen zich in de kerken heeft afgespeeld, nog samen te werken in de schoolvereniging? Want dat was van stonde aan de grote, allesbeheersende vraag waar het om ging.
     Welnu, indien men deze vraag onomwonden aan de schrijvers van bovengenoemde brief had gesteld, en zij hadden hierop een rechtstreeks antwoord willen geven, dan zou dit geluid hebben: neen, want in hun hart hadden zij gebroken met de bestaande vereniging.
     Om op de beweegredenen voor deze verandering van houding breed in te gaan, is het hier niet de plaats. In het kort het volgende. Er wordt beweerd dat, ten gevolge van de strijd in de kerk, de inhoud van het onderwijs op de scholen veranderd zou zijn. Deze bewering heeft geen enkele grond, want het onderwijs is na de vrijmaking gebleven zoals het daarvóór was; daarin is geen enkele wijziging gebracht; zowel nu als toen, is het doel de kinderen onder Gods zegen op te voeden in de leer der Heilige Schrift.

|pag. 7|

     De eigenlijke drijfveer is een andere, en wel deze dat men de school in het allernauwste verband met de eigen kerk wil brengen; hetgeen inderdaad een ander ideaal is dan in de schoolvereniging vooropstond, want haar doel vinden we in art. 4 van de statuten aldus omschreven: Het onderwijs zal gericht zijn op een Christelijke opvoeding, uitgaande van de in art. 2 omschreven grondslag.
     Het is dus duidelijk dat er zich binnen het verband van de vereniging enige ouders bevonden die niet meer de instandhouding van de vereniging beoogden, maar een eigen doel nastreefden, en de vereniging onwelwillend gezind waren. Ze zouden, indien hiervoor geen enkele belemmering had bestaan, onmiddellijk met de vereniging hebben willen breken, en eigen gang gaan. Daar ze evenwel de grote moeilijkheden, die op de weg naar zelfstandigheid lagen, wel zagen, waren ze bereid eventueel in de vereniging te blijven, maar dan op voorwaarde dat daar voor de volle honderd procent aan hun wens werd voldaan, d. w. z. dat ze binnen de vereniging een school zouden krijgen waar ze ten volle zelf de zeggenschap hadden. De band tussen hun school en de vereniging zou niet anders meer zijn dan van financiële aard, en enkele andere zuiver formele zaken. Dat het omstreden art. 2, dat overigens voor hen het grote struikelblok was, daarbij ongewijzigd zou blijven, namen zij op de koop toe!
     Het kleine groepje ouders, dat door deze gedachten bezield was, en daarover aan het bestuur een schrijven zond, heeft vanaf Sept. 1949 met rusteloze ijver onder de vrijgemaakte ouders, leden van onze vereniging, haar eigen doel nagestreefd.
     Intussen, de brief was bij het bestuur binnengekomen en werd, zoals gezegd, onderwerp van bespreking. Het is ondoenlijk hier een enigszins volledige schets te geven van de moeite die het bestuur zich heeft gegeven uit deze quaestie, die rechtstreeks in de kerkstrijd binnenleidde, uit te komen. Alleen moge worden geconstateerd, dat, althans aanvankelijk, steeds de bedoeling vooropstond de vereniging intact te houden. Er was in het begin niemand van de bestuursleden die rechtstreeks wilde gaan in de richting van de bedoeling van de stellers van de brief. Een commissie die benoemd was om een antwoord op te stellen, kwam één en andermaal met een voorstel, geen besluit te nemen dat zou leiden tot liquidatie van de vereniging. Bij de uitvoerige discussies kwam echter telkens de kerkelijke strijd, die nog zo kort achter ons ligt, aan de orde. De kerkgeschiedenis vanaf 1905, de verschillende synodevergaderingen, alle besluiten en formules, de vooraanstaande personen in de kerkstrijd, alle zijn de revue gepasseerd, waarbij meermalen de authentieke stukken uit de acta werden voorgelezen.
     Maar wat baatte het? Ieder nam het, zoals vanzelf spreekt, voor zijn eigen kerk op, en we kwamen niet verder. Hoe zou het ook kunnen dat wij, in een vergadering van het schoolbestuur, de kerkelijke verdeeldheid zouden kunnen te boven komen, waar de kerken zelf daartoe niet bij machte bleken te zijn ? Niet altijd echter stonden de langdurige vergaderingen in het teken van redetwisten. Er waren ook betere momenten, en soms was het een verkwikking te merken dat er, ondanks de verschillen, ook geloofsband was.
     Terwijl het bestuur zich dan onledig hield met bespiegelingen over kerkelijke zaken, ontplooide de zo pas genoemde groep een grote activiteit. En niet

|pag. 8|

zonder succes. Een aanzienlijke versterking van hun smaldeel wisten ze te verkrijgen door de heren predikanten voor hun inzichten te winnen. Het is beter hierover niet uit te weiden. Het is zo begrijpelijk dat de idee der 7 broederen bij de dominees goede ingang vond. En toen dezen dan ook begonnen in woord en geschrift het als een kerkelijke plicht voor te schrijven, dat men voor de vrijgemaakte school moest zijn, was hun spel meer dan half gewonnen. Het was toen een snelle afloop, als der wateren. Hier moge herhaald worden, wat ook onlangs is geschreven: men is niet kieskeurig geweest in de aan te wenden middelen in de strijd voor de vrijgemaakte school. Zij is dan ook in haar oorsprong bezoedeld.
     Maar het aantal ,,voorstanders’’ van de vrijgemaakte school groeide!
     Om dit goed te begrijpen moet nog iets dieper op de zaken worden ingegaan. Het is het begrip van de z.g. doorgaande reformatie dat hier gehanteerd werd, en dat met niets ontziende felheid ook op de school moest worden toegepast. Dit, op zichzelf juist begrip, kan veel zegen afwerpen, indien het met wijsheid wordt in practijk gebracht. Maar het effect kan ook omgekeerd zijn, en wel dan wanneer het allereerst moet dienen om alles te vernietigen wat op het eerste gezicht niet met dit principe schijnt te stroken. En dit gebruik zien we helaas al te vaak. Het toont zich dan buitensporig critisch, tot in het onredelijke toe. Het vraagt b.v., t. a. v. de scholen, niet naar de reële toestand aldaar; houdt geen rekening met het feit dat er nooit enige gegronde aanmerking is gemaakt op het onderwijs aan deze scholen. Het construeert alleen de mogelijkheid van bezwaren tegen het onderwijs, en heeft daaraan genoeg. Heeft men hiermede zichzelf tevreden gesteld, dan is dit voldoende om de bijl te leggen aan de wortel. Daarbij kent het verder maar één ideaal: alles onder de kerk. Weliswaar niet de kerkeraad als de stichter van de school, maar overigens de band zo innig mogelijk. En dit niet alleen met betrekking tot de school, maar op alle terrein. Elke actie op grond van het ambt der gelovigen, buiten de kerk ontplooid, wordt met de grootste argwaan beschouwd. Vooral wanneer die activiteit zich openbaart in een vereniging of organisatie die zich christelijk noemt, wordt met verdubbelde nauwkeurigheid opgelet.
     Die werkt maakt fouten, en welke christelijke vereniging zou er zich op durven beroemen dat zij het ideaal heeft bereikt? Dus: doorgaande reformatie, dat wil zeggen: steeds hoger; blijven streven naar beter, in Gods kracht, dat zij het doel. — Maar wanneer het begrip doorgaande reformatie omslaat, en uitloopt op het jagen naar een gewild isolement, een zich moedwillig losmaken van alles en ieder die zich ook naar Christus noemt, dan gaat er geen zegen, maar vloek van uit. Men heeft er dan een afscheidingsprincipe van gemaakt, waardoor men komt te staan met de rug gekeerd naar ieder die niet tot de eigen kerk behoort.
     Het is begrijpelijk dat iemand die zich aan deze gedachtenwereld heeft overgegeven, ontoegankelijk is geworden voor elk overleg dat tot doel heeft te blijven samenwerken op christelijke grondslag. Men kan aan zo iemand het schoonste doel voorhouden, zijn enige wedervraag zal zijn: behoort ge tot mijn kerk? Luidt het antwoord ontkennend, dan is het vonnis geveld.
     Deze geest nu maakte zich langzamerhand meester van een groot deel van de vrijgemaakte ouders. Het werd er ingepompt en ingehamerd. De gewone

|pag. 9|

christelijke school, vanouds een bolwerk van samenwerking, werd een doorn in het oog. En zo kon het gebeuren dat er in het voorjaar van 1951 een lijst binnenkwam bij het bestuur waarop een groot aantal ouders vroeg om een vrijgemaakte school, waarbij het principe van samenwerking, één der meest wezenlijke bestanddelen der vereniging, eenvoudig werd genegeerd.
     Het binnenkomen van dit stuk was voor het bestuur niet aangenaam, althans niet voor het deel van het bestuur dat prijs stelde op werkelijke samenwerking op schoolgebied, en daarom gekant was tegen het afscheidingsprincipe dat in het verzoekschrift tot uiting kwam.
     Het was wel duidelijk dat er aan de ouders tegemoetgekomen zou moeten worden, indien men de éénheid der school wenste te behouden. Met de opdracht, een antwoord in die zin op te stellen, werd opnieuw een commissie benoemd die na enige maanden (de zomervacantie lag er namelijk tussen) met de bekende uitspraak naar voren kwam die behandeld is in de Gehoorzaal op 31 October 1951, en die aldus luidde: het bestuur deelt u mede dat er geen principieel bezwaar bestaat om aan uw verzoek te voldoen en dat onderzocht zal worden of het binnen het kader van de vereniging mogelijk is.
     Reeds op deze vergadering ontspon zich over deze uitspraak een vrij felle discussie, die hiermee eindigde dat een oordeel van de vergadering niet gevraagd werd, maar dat besloten werd dat het bestuur er zich opnieuw op zou beraden, en met nieuwe voorstellen komen.
     In de bestuursvergadering ontstond er over de uitspraak, die in eerste instantie met algemene stemmen zonder enige bespreking was aangenomen, een groot meningsverschil. Een deel van de leden was van mening dat in de uitspraak de belofte van een vrijgemaakte school lag opgesloten. Immers, zei men, er staat, er is geen principieel bezwaar tegen het voldoen aan het verzoek. Anderen brachten hiertegen in dat daarop volgt dat onderzocht zal worden of het mogelijk is aan het verzoek te voldoen, en dat zij dus nimmer aan de belofte, zo die er in lag, zouden voldoen, alvorens ze de concrete uitwerking van het plan voor zich zagen, en dat daarvan hun beslissing zou afhangen.
     Naar aanleiding van dit verschil van inzicht inzake de strekking van de uitspraak maakten enkele bestuursleden zich er van los, en namen deze niet meer voor hun rekening. Men heeft, naar aanleiding hiervan, deze leden herhaaldelijk beschuldigd van woordbreuk. Deze aantijging is niet te handhaven, in het licht van deze toelichting.
     Toch is het bestuur in ettelijke vergaderingen voortgegaan met zijn pogingen om een oplossing te vinden waarbij aan het verzoek der ouders werd voldaan. Ds Visee beweert geheel ten onrechte in de Kerkbode dat het beloofde onderzoek niet heeft plaatsgevonden. Hoewel er een zekere matheid en moedeloosheid begon op te treden tenvolge van de schier eindeloze besprekingen die hadden plaats gehad, konden toch de meesten de hoop niet opgeven dat het gelukken zou een éénheid te blijven vormen, hoe dan ook. Daaraan is het dan ook te danken dat er tenslotte in het bestuur een meerderheid was te vinden voor een oplossing die wel heel ver, ja bijna volkomen, tegemoet kwam aan het verlangen der vrijgemaakte ouders. Hierbij zouden zij alles ontvangen wat binnen de mogelijkheden van statuten en reglement hun gegeven kon worden: zij zouden de beschikking krijgen over een school die

|pag. 10|

in haar gehele samenstelling in hun eigen handen was. Niet alleen zouden er alleen vrijgemaakte kinderen en vrijgemaakte leerkrachten aan die school zijn, maar ook het onderbestuur, waaraan de dagelijkse leiding van de school is toevertrouwd, zou uit vrijgemaakte bestuursleden bestaan.
     Men had mogen verwachten dat deze mogelijkheid van oplossing, die geheel lag binnen het raam van statuten en reglement, aanvaard werd. Immers de gewetensbezwaren van de ouders, die de grond waren voor het verlangen naar de vrijgemaakte school, werden hierbij volledig geëerbiedigd. Onderwijzers en onderwijzeressen van de eigen kerk zouden van de laagste tot de hoogste klasse de lessen geven. Kerkgeschiedenis zou naar eigen inzicht kunnen worden behandeld. Het gehele school-milieu zou vrijgemaakt zijn. Een onderbestuur, bestaande uit mannen van de eigen kerk, zou toezicht houden op personeel en leermiddelen. Wat kan men meer wensen? Ieder ouder, die met waarachtige gewetensbezwaren worstelde inzake het onderwijs aan zijn kinderen, kon volledig gerust zijn, wanneer deze interne verschuiving in de vereniging zou zijn aangebracht.
     En toch, het lijkt raadselachtig, toch werd deze oplossing niet aanvaard. Men nam er geen genoegen mee; maar stelde als eis: het volledige benoemingsrecht.
     De weigering om deze oplossing te aanvaarden moet wel een heel vreemde indruk maken op ieder die niet volledig met de interne situatie op de hoogte is, en niet weet van het onderlinge wantrouwen dat er heerst onder vrijgemaakten.
     Wat konden de vrijgemaakte ouders nog meer begeren dan een volledig ontzien van hun gemoedsbezwaren? Hoe is het mogelijk dat de oplossing uitbleef, terwijl men er zo vlak bij was? Het is weer het boven besproken principe van de doorgaande reformatie dat hier de doorslag heeft gegeven.
     Om dit te verstaan moet men weten hoe de personeelsbenoeming aan de scholen tot stand komt. Een leerkracht wordt volgens de statuten benoemd door het volledige bestuur op voordracht van het onderbestuur. Zou er dus aan de vrijgemaakte school een nieuwe onderwijzer of onderwijzeres nodig zijn, dan zou het onderbestuur met zijn voordracht voor de te benoemen persoon bij het grote bestuur moeten komen en goedkeuring vragen. Dat dit een vrijgemaakte zou moeten zijn, spreekt van zelf; want een andere zou het niet mogen zijn, volgens afspraak. Maar — wat voor iemand?
     En hier nu wringt de schoen. Ds Visee schijnt niet het vertrouwen te kunnen opbrengen dat nodig is voor de veronderstelling dat de z.g. synodalen niet elke gelegenheid gretig zouden aangrijpen om aan onze kerk schade te berokkenen. Maar zij zouden daartoe immers de kans niet krijgen, want Ds Visee moet niet vergeten dat het grote bestuur niet mag benoemen buiten de voordracht van het onderbestuur om; dus iemand anders benoemen dan een dáár getoetste vrijgemaakte zou nooit kunnen. Ds Visee veronderstelt nu dat zich het feit zou voordoen dat hij een ,,verrader’’ of ,,overloper’’ zou worden. Dan zouden we, zoals Ds Visee het uitdrukt, zitten met een ,,herenigd’’ onderwijzer.
     Het is te verschrikkelijk om zich in te denken! Maar in elk geval zou zo iemand dan zijn plaats verbeurd hebben, en ontslag of overplaatsing zou spoedig volgen.

|pag. 11|

     Ik geloof dat deze hele gekunstelde redenering, waar Ds Visee waarschijnlijk zelf niet veel van gelooft, op touw gezet is om iets anders te bemantelen. Want Ds Visee komt er niet graag voor uit dat het de ,,doorgaande reformatie’’ is die hier de doorslag geeft. De ganse redenering die Ds Visee opzet, waarbij Thijs Booy, Ds Schelhaas en Ds B. A. Bos als voorbeelden moeten dienen, houdt geen steek. Want in het enige geval dat wij ter toetsing hebben van de eigenlijke drijfveren, die de doorslag zouden geven bij benoemingen aan de vrijgemaakte school, waren het niet de kerkelijke papieren (deze waren in orde!), maar alleen het standpunt t.a.v. de doorgaande reformatie, zowel op schoolgebied als op ander terrein dat veler keuze bepaalde. Vóór of tegen de z.g. doorgaande reformatie is het criterium. Op deze punten bestaat geen vrijheid van denken en handelen in de vrijgemaakte kerk, en dat is de oorzaak geworden van het kapot-gaan van de schoolvereniging. Of eigenlijk: zij is gelukkig niet kapot. De schoolvereniging bestaat door in haar oude vorm, is alleen wat kleiner geworden.
     De betreurenswaardige gebrokenheid, die hiermee is toegevoegd aan de levensverhoudingen van de orthodox-belijdende christenen in onze plaats, had naar de overtuiging van een vrij groot aantal vrijgemaakten, voorkomen kunnen worden. Er was een vereniging die naar beste vermogen onderwijs gaf in bovengenoemde zin. Dat men op grond van theoretische bezwaren daarnaast een andere vereniging heeft gesticht, met de pretentie beter christelijk onderwijs te kunnen geven, had veler instemming niet, en heeft tegenstellingen opgeroepen in de kring der vrijgemaakte kerk. Deze zijn verscherpt door de wijze waarop de kerkelijke leiders zich hierin gedroegen. Officiële bindende uitspraken door de kerk werden niet gedaan; angstvallig wachtte men zich daarvoor. Maar officieus ontzag men zich niet de actie voor de vrijgemaakte school zo sterk mogelijk te stimuleren. Zonder ophouden werden de kansel en de kerkbode hierin betrokken en daaraan dienstbaar gemaakt. Op felle wijze werd tekeer gegaan tegen hen die meenden het voor de oude schoolvereniging te moeten opnemen.
     Toen er een zeer bezadigd appèl op de ouders der vrijgemaakte kinderen werd gedaan zich ernstig te bezinnen vóór zij hun kinderen van onze scholen afnamen, volgde prompt een uitvoerig lasterlijk artikel in het Gezinsblad van 11 October tegen hem die zo vermetel was geweest dit beroep op de ouders te doen uitgaan.
     Het Gezinsblad heeft niet het fatsoen op kunnen brengen dit artikel naderhand te herroepen of althans te melden dat het buiten haar verantwoordelijkheid was geplaatst, nadat zij hiertoe het verzoek had ontvangen.
     Na een tweede rondschrijven aan alle vrijgemaakte ouders van schoolkinderen, waarin een 40-tal broeders en zusters hun standpunt vóór samenwerking op schoolgebied uiteenzetten, en waarin geprotesteerd werd tegen bovengenoemd artikel in het Gezinsblad, volgde een reactie van een kampioen voor de vrijgemaakte school, die nog heftiger en minder toelaatbaar was. Al de 40 broeders en zusters ontvingen een brief waarin o.a. letterlijk het volgende staat: Hier neemt een zienswijze het woord, die bewust het zuivere Woord der prediking ondermijnt en het als een grote genade voorstelt wanneer men zich tegen dit Woord verzet. Het ernstig karakter van deze beschuldiging is duidelijk. Hoewel dit niet in het publiek in de courant is geschreven,

|pag. 12|

maar in particuliere brieven, is mededeling van dit schrijven gedaan aan de kerkeraad, met het verzoek hier een uitspraak te doen. Maar de kerkeraad doet alsof hij van niets weet.
     Een gevoel van onbehagelijkheid heeft door dit alles zich meester gemaakt van vele leden der vrijgemaakte kerk. Is hun houding onverenigbaar met hun lid-zijn van de kerk, laat dit dan duidelijk gezegd worden. Is hun houding wèl in overeenstemming met hun lidmaatschap van de kerk, dat de kerk in haar kerkdiensten en in haar kerkblad hen dan niet steeds bestrijde. Want in de diensten is natuurlijk elk verweer ontoelaatbaar; en in de kerkbode is een uiteenzetting van gevoelens gedurende de afgelopen jaren ook steeds niet toegestaan. Werd er plaats gevraagd voor een artikel in de kerkbode, het werd geweigerd. Wordt door deze wijze van handelen geen misbruik gemaakt van de middelen die de kerk heeft aan te wenden in het weiden van en toezicht houden op de kudde van Christus ?
     Eindelijk, ja eindelijk, kort geleden, hebben twee vrijgemaakte broeders, bestuursleden, ook nu nog, van de oude schoolvereniging, verlof gekregen een stukje in de kerkbode te plaatsen. Het was naar aanleiding van een artikel van Ds Visee onder het opschrift: begraven strijd. Hierin constateerde deze pastor loci dat de vrijgemaakte school dan nu een feit was; dat het wel jammer was dat er enkele waren die er nog niet achter stonden; maar dat de strijd dan nu toch begraven was. Een begrijpelijk artikel van een dominee die natuurlijk niets liever wil dan volmaakte éénheid onder de broeders. Maar een artikel dat niet onweersproken mocht blijven, daar er inderdaad zeer gegronde bezwaren tegen in te brengen waren. Hiertoe werd dan ook gelegenheid gegeven en opname volgde. In twee artikelen heeft Ds Visee hierop geantwoord. Daarin kwamen echter zulke aperte onjuistheden voor, dat genoemde broeders zich genoodzaakt voelden hiertegenover van de waarheid getuigenis te geven. Helaas is geweigerd dit antwoord op te nemen. Of een verzoek onzerzijds om het alsnog op te nemen, resultaat zal opleveren, moet afgewacht worden. We hopen er nog op, want wij beogen niets anders dan de volle waarheid aan het licht te brengen.
     Uit de wijze, waarop Ds Visee argumenteert in zijn artikelen, blijkt duidelijk 1e dat hij de feiten niet kent en 2e dat zijn standpunt ten opzichte van onze schoolvereniging wordt beheerst door wantrouwen en vijandschap die uit de kerkelijke sfeer afkomstig zijn. En het zijn, naar onze overtuiging, ten diepste die gevoelens die een overheersende rol hebben gespeeld in de actie die heeft geleid tot oprichting van de vrijgemaakte school. De zakelijke bezwaren tegen onze schoolvereniging waren onvoldoende om te komen tot oprichting van een afzonderlijke vereniging daarnaast. Men heeft daarom tot andere middelen zijn toevlucht moeten nemen om zijn wil ten uitvoer te brengen. Een overspannen kerkbegrip diende toen als springplank.
     Een deel van de vrijgemaakte bestuursleden en een deel van de vrijgemaakte ouders konden hierin niet meegaan. Voor hen is de grondslag der vereniging, Gods Woord en de drie formulieren van enigheid, verstaan in de zin waarin dit steeds gebruikelijk was, voldoende grond en motief om in de vereniging te blijven; ja, zij menen niet anders te mogen handelen. Zodat er twee groepen vrijgemaakten zijn, die daarin elk hun eigen weg gaan.

|pag. 13|

     Of de strijd nu begraven is, zal de toekomst leren.
     Alvorens dit overzicht te beëindigen vermelden we met blijdschap dat de Christelijk Gereformeerden, die ook hun kinderen naar onze scholen zenden, en ook in het bestuur vertegenwoordigd zijn, getoond hebben in geen enkel opzicht te willen meewerken aan de verbreking van de banden in de schoolvereniging. Integendeel, zodra zij bemerkten dat het streven van een deel der vrijgemaakten er op gericht was de aloude samenwerking te verbreken, hebben zij zeer beslist daartegen positie gekozen. En het is dan ook één van de lichtpunten in deze lange, droeve geschiedenis, dat we mogen vaststellen dat daar gevoeld is dat het roeping is geen scheiding aan te brengen dan waar dit beslist noodzakelijk is.

                                                                                                                                                 P. PEL

*

|pag. 14|

Category(s): Kampen
Tags: ,

Comments are closed.