Iets over de Hervorming te Zwolle

[pag. 164]

IETS OVER DE HERVORMING TE ZWOLLE.

______

 

Uit hetgeen van Hattum (Geschiedenissen der stad Zwolle, III. 175 e. v.) verhaalt, blijkt, dat de Gereformeerden te Zwolle in October 1578 aan den Magistraat bij request verzocht hebben, dat hun eene kerk ter uitoefening hunner godsdienst zoude worden afgestaan.
De Raad was met dit verzoek zeer verlegen; naar het schijnt had de Hervorming reeds te veel veld gewonnen, om terstond eene afwijzende beschikking te nemen, terwijl men van den anderen kant toch niet genegen was tot zulk eene concessie, als zij verlangden. De Raad bragt de zaak op den Landdag van 24 October, doch Ridderschap en Steden besloten teregt, dat deze aangelegenheid niet in die vergadering te huis behoorde, maar door de Regenten zelf behoorde beslist te worden.
Nu werd het verzoek der Gereformeerden van de hand gewezen; doch dezen namen nu geweld te baat en maakten zich meester van de Lieve-Vrouwe-kerk. Wanneer echter van Hattum, die als R. C. schrijver de zaak wel niet in een voor de Hervormden te gunstig licht zal gesteld hebben, er bijvoegt, dat geen altaren of andere kerkgoederen geplunderd en geen beelden verbroken zijn, dan kan men bijna niet denken aan een ernstig verzet van de zijde der regering.
Hetzelfde blijkt dunkt mij uit eene aanteekening van een der stadssecretarissen — denkelijk Henrik Holt — op het stedelijk Archief aangaande de gebeurtenissen, welke onmiddelijk vooraf gingen.
Op den 3en December 1578 toch begaf zich de Secretaris,

[pag. 165]

vergezeld van twee dienaars, op last der Regering naar de woning van zekeren Joachim Hagenouwe, waar een vreemd predikant gelogeerd was, die eenige dagen geleden hier ter stede gepredikt had, om hem als het ware bij exploit aan te zeggen, dat hem verboden werd dit op nieuw te doen. Deze antwoordt echter dood bedaard, dat de gemeente de vorige maal hem gevraagd had te prediken en dat hij ook dienzelfden dag op haar verlangen den kansel weder beklimmen zoude; dat hij door het niet te doen eene groote ,,confusie’’ zoude te weeg brengen en dat dit dus onmogelijk was; maar dat hij, zoo de Regering het met de gemeente eens kon worden, van de verdere prediking zoude afzien.
Er is geen sprake van eenige doortastende maatregelen, noch bij de vorige prediking genomen, noch bij deze gelegenheid te nemen. De inbezitneming der Lieve-Vrouwe-kerk had plaats in de eerste dagen van December, waarschijnlijk dus na — misschien wel ten gevolge van — de door den Secretaris vermelde gebeurtenis. Hoe het ook zij, men krijgt den indruk dat alles vrij kalm in zijn werk gegaan is. De Raad gaf — zoo vervolgt van Hattum — den Stadhouder kennis van het voorgevallene; Rennenberg wilde er zich niet mede bemoeijen, daar de zaken van den Godsdienst niet hem, maar den Landsheer aangingen. De Regering, ziende dat de Predikant hunne bevelen niet nakwam, gaven daarvan kennis aan Aartshertog Matthias ,,ten einde men hen niets te verwijten hadt.’’ Deze gelastte wel den Gereformeerden zich van nieuwigheden te onthouden, totdat hij verzekerd was, dat de rust der stad de vrije uitoefening hunner godsdienst vereischte, doch waarschijnlijk is het hierbij gebleven. In het begin van 1579 had er eene verandering in de Regering ten gunste der Gereformeerden plaats en in dit jaar werd Petrus Hardenbergius de eerste vaste predikant. Hij is volgens Moo-

[pag. 166]

nen, uit Amsterdam beroepen, waaruit men mag opmaken, dat hij een ander was, dan de ,,vreemde Predikant’’ waarvan boven gesproken is.
Wie die vreemde predikant was blijkt niet. Als bloote gissing zoude ik geneigd zijn te vragen: kan het ook Joannes Sylvius geweest zijn, dien Moonen zegt in 1580 te Zwolle als predikant te hebben aangetroffen? Tot die vraag geeft mij aanleiding hetgeen voorkomt in de Acte der eerste Synode, te Deventer op 2 Februarij gehouden. Daar leest men: ,,Belaugende Joannis Sylvij ministri Zwollani saeke is belieuet dat hie in die proue sijnes dienstes tho Zwolle continueren sal die welcke nicht thomijn gelijck sijn forgaende beropinge inordentlich geweste tho sijn bekent hefft, also sal durch enen vanden consistorio van Zwol, wesende een onpartijdige dar tho vth gesant, sufficient getuijchnissen beide in den gravesschap emden vnd Bentem halen laten vnd dat tegens den tho komenden Synodum darum dan ock die Synodus an dat Consistonum van Zwolle scrijuen sal vnd so die tuijchnissen werdig gefunden werden sal tot den examen gestel verhoert vnd also beschoten worden wat tot opbouwinge der gemeinten van Zwol vnd den person Joannis best vnde stichtlichst wesen sal. Mitlerwijle sal gemelter Joannes Sylvius in lere vnd leuen sich also dragen dat die gemente van Zwol nicht allein nicht mer geschoren dan ock die retz geschorde partijen vereinigt vnd gebawet mach worden.’’
Vergis ik mij niet, zoo gold het hier de vraag, of Sylvius bevoegd was tot de uitoefening van zijn ambt. Het zoude niet vreemd zijn, zoo aan den eersten predikant die bevoegdheid ontbroken had; dit had ook in andere steden wel plaats en de toestand waarin Overijssel verkeerde, leidde hiertoe wel eenigzins: immers eene synode bestond er in 1578 nog niet. Sylvius was in 1582 predikant te Vollenhove.

[pag. 167]

Wegens den eigenaardigen vorm van het verhaal, laat ik hier de boven vermelde aanteekening van den Secretaris ten slotte woordelijk volgen:
,,Vpten 3 Decembris 1578 Hebben Burgemeisteren Schepenen ende Raedt der Stadt Zwolle oeren Secretarium Jn bevell gedaen, om mit tween dieners als Johan Meine en Alert Buis te gaene then huize van Jochim Hagenouwe, al weer een vrrmder Predicant gelogiert mochte zijn, soemen sachte, Vnde den selven Predicant an tho seggen, Dat Schepenen ende Raedt, als representierende die wett van dusser Stadt, hem lieten anseggen, dat sie hem die predicatie soe hie vorder doen wolde lieten verbieden. Die Secretaris voerss. mit beide den voerbenoemden Dienars in Hagenouwes huijss kommende Hefft Jn presentie der voerss. tween dienars den voirss. Predicant aldaer then huise wesende angesacht Sinnet ghi die Predicant die hier Jnder kercken gepredickt hefft? Hefft geantwort Jae. Well an soe soll ij weeten dat Burgermeisteren Schepenen ende Raedt, als representierende die wett van deser Stadt, mij Jn bevell gedaen om v an tho zeggen dat oer Eerss. v laeten gebieden, dat ij mit v predicatie sullen cessieren vnde stille stant holden wes ther tijt bij die Hoege oeuericheijt daer Jnne geordiniert sall sijn. Waer op die vorss. Predicant gesacht, lck sin van die Miente deesser Stadt gefordert, om hier te kommen, ende mij is gister wedder angesacht, om huiden te predicken ende soe het niet voert en genge solde Jn deesser Stadt ene groete confusie maicken. Dan konnent v Heeren mit die Miente verspreecken Dat Jck daer mit cessieren sall, wil sulx alsdan geerne achterfolgen.’’

V. D.

Category(s): Zwolle

Comments are closed.