Historie van Overijssel, eerste deel.

Historie van Overijssel door W. Nagge. Uitgegeven door Mr. J. Nanninga Uitterdijk, eerste deel, Vereniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis. Te Zwolle, bij De Erven J.J. Tijl, 1915. 499p.

INHOUD Blz.
Inleiding. V
Het I boeck de historie van Over-IJssel van het jaar Christi 690 tot 1378. 1
Willebrordus. Ie Bisschop van Utrecht. 10
Winfridus anders genaemt Bonifacius. IIe Bisschop van Utrecht. 12
Gregorius. IIIe Bisschop van Utrecht. 13
Albricus. IVe Bisschop van Utrecht. 16
Theodardus. Ve Bisschop van Utrecht. 16
Harmakarus. VIe Bisschop van Utrecht. 17
Rixfridus. VIIe Bisschop van Utrecht. 19
Fredericus. VIIIe Bisschop van Utrecht. 19
Alfricus. IXe Bisschop van Utrecht. 20
Ludgerus. Xe Bisschop van Utrecht. 21
Hungarus. XIe Bisschop van Utrecht. 22
Odilbaldus. XIIe Bisschop van Utrecht. 24
Egilboldus. XIIIe Bisschop van Utrecht. 27
Radbodus. XIVe Bisschop van Utrecht. 27
Balderick. XVe Bisschop van Utrecht. 28
Volcmarus. XVIe Bisschop van Utrecht. 30
Balduinus. XVIIe Bisschop van Utrecht. 31
Ansfridus. XVIIIe Bisschop van Utrecht. 31
Adelboldus. XIXe Bisschop van Utrecht. 32
Bernulphus. XXe Bisschop van Utrecht. 33
Willem. XXIe Bisschop van Utrecht. 37
Conraedt. XXIIe Bisschop van Utrecht. 39
Burchardt. XXIIIe Bisschop van Utrecht. 42
Godebold. XXIVe Bisschop van Utrecht. 46
Andreas van Cuick. XXVe Bisschop van Utrecht. 50
Herbert van Bierum. XXVIe Bisschop van Utrecht. 51
Harman van Hoorn. XXVIIe Bisschop van Utrecht. 54
Godefridus van Rhenen. XXVIIIe Bisschop van Utrecht. 55
Baldewijn van Hollant. XXIXe Bisschop van Utrecht. 56
Arnold van Isenburg. XXXe Bisschop van Utrecht. 63
Diderick van der Are. XXXIIe Bisschop van Utrecht. 64
Otto van der Lippe. XXXIVe Bisschop van Utrecht. 66
Willebrand van Paterborn. XXXVe Bisschop van Utrecht. 80
Goossen van Amstel. XXXVIIe Bisschop van Utrecht. 92
Herdrick van Vijanden. XXXVIIIe Bisschop van Utrecht. 93
Johan van Nassau. XXXIXe Bisschop van Utrecht. 95
Johan van Zijerick. XLe Bisschop van Utrecht. 98
Willem van Mecchelen. XLIe Bisschop van Utrecht. 100
Guido van Hollant. 42e Bisschop van Utrecht. 103
Frederick van Sierick. 43e Bisschop van Utrecht. 109
Jacob van Ousthoorn. 44e Bisschop van Utrecht. 109
Jan van Diest. 45e Bisschop van Utrecht. 110
Nicolaus de Caputio. 46e Bisschop van Utrecht. 139
Johan van Arckel. 47e Bisschop van Utrecht. 139
Johan van Verneburg. 48e Bisschop van Utrecht. 154
Arent van Hoorn. 49e Bisschop van Utrecht. 158
Het II boeck de historie van Over-IJssel van het jaar Christi 1378 tot 1496. 173
Floris van Wevelinchoven. 50e Bisschop van Utrecht. 173
Frederick van Blanckenheim. 51e Bisschop van Utrecht. 190
Rudolph van Diepholt. 52e Bisschop van Utrecht. 228
David van Burgundien. 54e Bisschop van Utrecht. 256
Het III boeck de historie van Over-IJssel van het jaar Christi 1496 tot 1524. 325
Frederick van Baden. 56e Bisschop van Utrecht. 325
Philips van Burgudien. 57e Bisschop van Utrecht. 402

[ ]


|pag. V|

_______________|_______________

INLEIDING.

_______

     Wanneer Mr. D. Durabar in het 1e deel zijner Analecta seu vetera aliquot scripta inedita, in 1719 uitgeeft eene Historia Hollandica, loopende van 826-1197, van de hand van W. Nagge, betreurt hij het, dat diens grooter werk betreffende de geschiedenis van Overijssel, niet werd uitgegeven: ,,Utinam et Historia Transisalaniae ab ipso patrio sermone scripta, hactenus suppressa, ut ex viris fide dignis, quibus eam videre contigit, auribus percepi, in aperto poneretur; procul dubio ex ea Res Transisalaniae multum lucis foenerarentur.’’
     Die wensch is ook later bij herhaling uitgesproken en reeds bij een resolutie van Ridderschap en Steden van Overijssel van 21 October 1769 werd besloten: ,,Zijnde ter vergadering geproponeerd of Ridderschap en Steden niet zouden kunnen goedvinden de Historie van deese Provincie door Nagge beschreeven waarvan het manuscript ter Griffie berustende is te doen drukken.
     Is na deliberatie goedgevonden de Heeren gecommitteerden tot de zaaken van financie te versoeken en te committeeren om voorscreven propositie nader te examineeren en Ridderschap en Steden daaromtrent te dienen van hunne consideratien en advijs.’’
     In het register: Zaken aan de Heeren Gecommit-

|pag. VI|

_______________|_______________

teerden tot de Financien, commissoriaal gemaakt sedert 1737, 16 April 1737-31 Januari 1794, is die resolutie wel ingeschreven, doch niet doorgehaald, zooals met afgedane zaken gebruikelijk was.
     Van die uitgave is dus niets gekomen.
     Eindelijk gaf ze aanleiding aan de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, om tot de uitgave over te gaan.
     Toen tot de uitgave was besloten lag het voor de hand, dat men daarvoor tot grondslag legde de tekst van het oorspronkelijk handschrift van Nagge, dat in het Rijksarchief in Overijssel wordt bewaard.
     Dat handschrift is in folio formaat door den auteur geschreven op papier, dat op het eerste blad van het vel vertoont in watermerk het wapen van Amsterdam, gehouden door twee tenanten en gedekt door een fantasiekroon, het andere blad geeft in watermerk de letters M. P. B. in Romeinsche hoofdletters te lezen.
     Het handschrift is hoog 33 centimeter, breed 20 centimeter, en op de bladen is de beschreven spiegel omvat door een met de pen getrokken vierkant, hoog 29½ centimeter, breed 15½ centimeter, terwijl aan de rechterzijde eene kolom is getrokken, even hoog als het vierkant en 3 centimeter breed, waarin de lemmata zijn geplaatst, een korte inhoud van den tekst aangevende.
     Beide deelen zijn doorloopend gepagineerd, terwijl eerst de hoofdstukken eene afzonderlijke pagineering hadden, en beide deelen zijn gebonden in oorspronkelijke perkamenten banden en dragen op den rug de oudtijds geschreven titel: Historie// van// Overijssel// T. 1 en T. 2.

|pag. VII|

_______________|_______________

     In de Koninklijke Bibliotheek te ’s Gravenhage berust een afschrift van deze kroniek van Nagge.
     Voor het eerste deel van het origineele handschrift van Nagge is een kwitantie gebonden van den volgenden inhoud:
     ,,Bekenne ick ondergess ontfangen te hebben van Mons. Antoni Myrloo op rekeninge vant gekofte boeck door mij gemaeckt ter somma van vierhondert en vyer en twintich gulden.
     Actum Deventer den 9 April 1678.
     Wilhelm Nagge Pr. totter Twello bekenne ontfangen te hebben als bovenn.
     Het komt mij voor, dat daaruit moet worden afgeleid, dat Nagge zijn werk aan van Mierlo heeft verkocht, misschien zelfs op instigatie van dezen het heeft geschreven, al schijnt ook het naschrift van Nagge aan het slot van het laatste deel, weer meer tot de Staten van Overijssel gericht.
     Antonie van Mierlo jonge man huwde 14 Sept. 1664 te Zwolle met Lutgert Reyninck jonge dochter, wonende met den griffier der Staten van Overijssel Roelinck. Hij hertrouwde als weduwnaar 25 Juli 1665 met Engeltien Mensinck j.d.
     In 1669 werd van Mierlo klerk der Provincie, in 1675 werd hij als zoodanig gecontinueerd en hij overleed in 1679.
     Hij was de auteur van de wapenkaart van de wapens der adelijke geslachten, die op de Landdagen en Claringen der Staten van Overijssel sedert 1460 waren gecompareerd, een uitstekende en zeer betrouwbare kaart, waarvoor hem in 1660 door Gedeputeerden een geschenk van 100 Car. gl. werd vereerd.

|pag. VII|

_______________|_______________

     In 1671 en 1672 raakte van Mierlo met de Ridderschap en Steden overhoop, zóó zelfs dat hij op last der Staten werd in verzekerde bewaring gesteld, naar het schijnt tot Maart 1672, gedurende 271 dagen.
     De ware oorzaak van die detentie blijkt niet en ik ben niet zoo zeker of er niet eene persoonlijke wraakneming onder school, te meer daar van Mierlo in 1675 werd gecontinueerd en tot zijn dood in 1679 in functie bleef.
     In 1679, het jaar van zijn overlijden, droeg hij nog aan Ridderschap en Steden op, een Register van Ambtenaren en Officianten door hem samengesteld, en ’t is zeker niet onaardig hier mede te deelen wat hij in de opdracht zegt:
               ,,Edele Mogende Heeren.
     Het spreckwoort segt: ,,de man doodt sijn dienst vergeeten’’ en ,,wanneer de podt gebroocken is, mackt men geen werck van de stucken.’’ Ick ter contrarie hebbe de memorie gesocht te ververschen, een werck bij mijn niet alleen getrocken uijt U Edel Mog. Archieven, Registers etc., maer mede uijt andere Liggers, Brieven en Instructien, ter Secretarien en onder andere curieuse liefhebbers berustende; die sich met den snelpodt geneert, moet die op de regte zijde hangen. Die lesse hebbe gevolgt ende alles geannoteert dat seeckers hebben gevonden, zijnde nooijt diergelijcke annotatien ter Griffie geweest, dus hebbe mijn pligt g’oordeelt die aen U Ed. Mog. op te offeren, verhopende deesen arbeijt U Ed. Mog. aengenaem te sullen sijn, en dat die voor een gedurige memorie sal verstrecken en worden gehouden, tot welcken eijnde hierinne plaets hebbe gelaeten om sulcks successive te konnen vervolgen. Hoopende

|pag. IX|

_______________|_______________

voor sooveel mij belangt het geluk te mogen hebben van sulcks lange te continueeren en dat in dien staet van die ben en sal sterven, Edele Mogende Heeren, U Edele Mog. onderdanigste en getrouwe dienaer A. van Mierloo. 1679.’’
     Zóó schrijft geen man tot de Staten, die door hen volgens van Doorninck als een schelm in 1672 zou zijn weggejaagd. (1 [1. Bijdragen tot de Geschied. van Overijssel, dl. II, 238.])
     Dit handschrift van van Mierlo berust thans op het archief der gemeente Kampen en werd verkregen uit den boedel Lemker.
     Zeer waarschijnlijk is uit den boedel van van Mierlo het handschrift van de kroniek van Nagge op de griffie van Overijssel overgegaan.
     Nu, wat het werk zelve van Nagge betreft.
     Het eerste boek loopt van 690 tot 1378. Hij schijnt deze compilatie eerst in een zekeren vorm afgewerkt te hebben, terwijl hij later uit allerlei schrijvers stukken heeft tusschengevoegd tot aanvulling van zijn werk, b.v. uit Pontanus, Orosius, Tertullianus, Incertus auctor, Lindeborn, Forbes, Chronicon Prumense, Historia Pontificum Roman., Heda, Aventinus, Winsemius, Brumanus, Petrus de Vineis, Slichtenhorst, Miraeus, Coccius en Emmius.
     Het tweede boek, loopende van 1378-1496, is op dezelfde wijze behandeld. Hier voegde hij stukken tusschen uit Chronicon Windesheimense, Paraleip. Usperg., Rivetus, Petrus a Soto, Instruct. Sacerdot., Lindanus, Forbesius, Revius, Heimer. Canonicus Daventriensis, Aeneas Silvius.
     Het derde boek loopt van 1496—1524. En nu is

|pag. X|

_______________|_______________

het merkwaardig, dat het eerste deel van de kroniek van toe Boecop, in 1860 uitgegeven door het Historisch Genootschap te Utrecht, eindigt met 1495.
     Wanneer men nu vergelijkt wat Nagge in zijn kroniek, blz. 318, vermeldt over Volcker Goosens van Deventer en wat in het uitgegeven 1e deel van de kroniek van toe Boecop, blz. 493, voorkomt, dan ziet men dat Nagge zoodra hij kan, toe Boecop gaat afschrijven.
     Als hij op blz. 326 de ontvangst van bisschop Frederik van Blankenheim te Kampen verhaalt, zet hij tusschen twee haakjes: ,,als Boecop verhaalt’’.
     Als hij op blz. 340 verhaalt hoe op Palmdag 1503 de boeren van het Kampereiland over ’t ijs naar de stad waren gekomen om te zien: ,,die processie met den Esel, als in ’t pausdoom gewoonlick’’, dan blijkt dat hij alles woordelijk van toe Boecop heeft overgenomen, en dat alleen: ,,als int pausdoom gewoonlick’’ van Nagge is.
     Uit alles blijkt dat we niet meer het werk van Nagge hebben, door hem ontworpen en later aangevuld, de aanvullingen ontbreken zoo goed als geheel. De Prior in Albergen, W. Heda, Forbes en Winsemius leveren nog een aanvulling, maar daarmee is het ook uit.
     Het is mijne vaste overtuiging, dat Nagge voor het tweede deel van zijne kroniek eigenlijk niets anders heeft geleverd dan het tweede, verloren gegane deel van de kroniek van toe Boecop.
     En het is merkwaardig, dat voor het tweede deel van de kroniek van Nagge met de hand van van Mierlo eene Waerschouwinge is geplaatst, waarin o. a. gezegd wordt:

|pag. XI|

_______________|_______________

     ,,Wat belanckt dese drie laeste boecken wert versocht, dat sich niemant aen de outheijt van eenige woorden, die nu niet int gebruijck sijn, offte aen quade t’samenvoeginge van eenige redenen [stote], alsoo deselve volgens het verhael van die oude aentekeningen van wijlen Hr. Arent toe Boekop en niet na de hedendaechsche phraseologie, door den pastor Nagge alleenlick sijn uijtgeschreven, om soo veel de materie ende den sin belanckt tot bequemer tijt en hedendaechsche manier van spreken, gedresseert te werden.’’
     Het geheele tweede deel omvattende het vierde boek loopende van de komst van bisschop Hendrik van Beieren 1524-1528, het vijfde boek bevattende het tijdvak van het bestuur van Karel V 1528-1558, en het zesde boek dat de geschiedenis levert onder Philips II 1558-1572, is naar mijne meening het werk van toe Boecop.
     Het verdient weer opmerking, dat toe Boecop in ’t verloren gegane deel van zijn kroniek ook tot het jaar 1572 zal zijn gegaan. Immers met 1573 eindigen de uittreksels uit het dagboek van Arend toe Boecop, in 1862 door onze Vereeniging uitgegeven.
     En nu heeft Nagge wel, om een schijn van oorspronkelijkheid aan zijn werk te geven, aan het slot van het tweede deel gezegd: ,,Het vervolgh der geschiedenissen onder die regeronge van den stadtholder Hierges, Rennenberg ende die wijdtberoemden Princen van Orangien Marritio ende Frederico Henrico tot desen tegenwoordigen vredehandel, sullen wij, soo ’t Godt belieft continueren, waertoe wij dan alrede vele schriftelicke monumenten hebben te samen gebracht. Waertoe dan U WelEd.Mog. dienstlick

|pag. XII|

_______________|_______________

worden angesocht, dat dieselve sich mogen laten bewegen soo ietwes tot het voorgaende als oock het volgende kan bijgevoegt worden hiertoe te imploieren’’, maar het is mij niet gebleken, dat Nagge van dat alles iets heeft geleverd.
     Het eenige wat hierop betrekking kan hebben is een bundel met afschriften van stukken, die bij de kroniek wordt bewaard.
     De gedachte is zelfs bij mij opgekomen: kan Nagge het tweede deel van de kroniek van toe Boecop ook hebben doen verdwijnen.
     Het is waar, daartegen pleit de mededeeling van Dumbar, in 1811 gedaan in de Verhandelingen van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde te Leiden, II 2, blz. 130—141, dat eenige jaren te voren de kroniek nog in haar geheel in vier of zes deelen in folio zou zijn aanwezig geweest bij den overste van Holte te Harderwijk, maar deze mededeeling komt mij niet erg aannemelijk voor. Het is reeds a priori onaannemelijk dat dit tweede deel een omvang van vier of zes folio deelen zou hebben gehad. Ik geloof eerder dat het de vier kwartijntjes met uittreksels zijn geweest, die thans in het Kamper archief berusten, en het kwartijntje, bevattende uittreksels uit het Dagboek van toe Boecop, ook met de bibliotheek van Mr. J. C. Bijsterbos verkocht.
     Als bron ter vergelijking van het werk van Nagge met het tweede deel van de kroniek van toe Boecop hebben mij goede diensten bewezen die zooeven genoemde extracten uit de twee deelen van toe Boecop’s kroniek, loopende van 641—1522 en die zooals voor het eerste deel staat, zijn ,,gecopieert uijt de

|pag. XIII|

_______________|_______________

mit eijgen hant van Arent toe Bokop geschreven Chroniken’’.
     Deze extracten in vier kwartijntjes, met een hand uit het midden der achttiende eeuw geschreven en die vroeger aan den raadsheer Heerkens schijnen toebehoord te hebben, zijn in Maart 1890 bij den verkoop van de bibliotheek van den heer mr. J.C. Bijsterbos voor het archief der gemeente Kampen aangekocht.
     Het oordeel van den ouden van Doorninck, mr. J. van Doorninck, voor in het eerste deel geschreven, luidt: ,,Overigens kunnen deze excerpten niet uit het origineel, ’t welk hier op ’t stadhuis bewaard wordt, genomen zijn. Zij zeggen dan eens zooveel meer dan weer zooveel minder, dat men 2 originalia moet veronderstellen.’’
     De schrijver der kroniek, W. Nagge, was een zoon van W. Nagge, die in 1601 als proponent beroepen werd te Twello en aldaar overleed in 1637.
     Hij volgde in 1638 zijn vader als predikant te Twello op en huwde met Catalina, dochter van den schout van Holten en Bathmen, Willem Berdenis en Hilleken Oolbeke. Hij werd weduwnaar in 1650 en overleed in 1690.
     Den 18en April 1645 bood hij aan Ridderschap en Steden van Overijssel eenige historische aanteekeningen aan om gedrukt te worden.
     Dat is vrij zeker de Korte beschrijvinge van Overijssel, welke op folio bladen aan een kant bedrukt is en die gevoegd is bij de kaart van Overijssel door ten Have.
     Door de uitgave van deze kroniek en voornamelijk van het tweede deel, in 1908 bezorgd door den

|pag. XIV|

_______________|_______________

heer F.A. Hoefer, is een belangrijke bron voor de geschiedenis van Overijssel meer toegankelijk gemaakt.
     Ten slotte een woord van dank aan den Heer Rijks-Achivaris in Overijssel Dr. M. Schoengen voor de welwillende wijze, waarop hij de beschikbaarstelling van het handschrift voor deze uitgave bevorderde, en voor enkele inlichtingen, die hij mij uit zijn archief deed toekomen.

     KAMPEN, 9 December 1915.

Mr. J. NANNINGA UITTERDIJK.          

_______________↓_______________


|pag. 1|

HET I BOECK

der Historie van

OVER-IJSSEL

van het jaar Christi 690 tot 1378.

______

      Die eerste bewoonders der Lantschap van Overijssel, worden van die oude schrijvers Busactori, Tubantes, Salij, ende Sassen genoemt: want Claudius Ptolomaeus verhaelt in de beschrijvinge van Duitslant, dat beneden langs ende an den Rhijn de Sicambri, ende Kleine Busactori, ende boven de Busactoren de Vriesen gewoont hebben; Het selve schijnt Corn. Tacitus te bevestigen in sijn boeck van de zeden der Duitsche volckeren, als hij segt, dat de Bructeri van voren mit de Vriesen paelden. ende van achter met de Dulgibiner ende Chasvaren besloten waren. Doch de namen van dese, gelijck van andere natien, sijn mit verloop des tijdts, ofte verplaetsinge van de ingesetenen, ofte onderdruckinge haerer vijanden meestendeel verdonckert: waerdoor een gehele vernietonge van veler volckeren kennisse ende geheugenisse geschiet is.
      Oock waren verscheiden kleine natiën soo gehecht ende verbonden met andere die machtiger waren, dat hoewel ter eniger tijdt van haer gewach wort gemaeckt, de selve nochtans op andere plaetsen vergeten worden. Alsoo verhaelt Tacitus in sijn historische geschiedenissen van de Tubanten, welcker

_______________↓_______________


|pag. 2|

hij evenwel niet en gedenckt in sijn boeck van de zeden der Duitschen. Daer hij nochtans de Tenchteros, Usipios, Batavos, Bructeros ende veel andere beschrijft, waerom wij meinen dat de voorseide Tubanten onder den naem van een ander natie sijn begrepen geweest, en vermoedelick van de Bructeren: want de selve Tubanten woonden tusschen Rhijn ende Emse, en overmits de Usipetes, Sicambri, en die kleine Bructeri de benedenste landen naest den Rhijnstroom ende de Vriesen de zeekant tusschen de monden van den Rhijn ende Emse bewoonden, soo moeten dese Tubanten lantwaert in gelegen sijn geweest, alwaer men oock noch vint gelijckheit tusschen den oude ende tegenwoordigen name van Tuente, ende Bentheim, als of men seide Tubante, ende Tubantenheim: welcke lantschap van Twente is het tweede deel van Over-ijssel; doch Bentheim is een naburige Graefschap, sijnde de ingesetene der selver landen in haer spraecke ende manieren seer gelijckformig.
      Die Roomsche Historien vermelden in hare geschiedenissen enige daden van dese Bructeren, ende Tubanten: maer alsoo die oude ingesetenen van Duitslant voor een gewoonte hadden sich altemet van plaetse te veranderen, ofte om datse van andere worden verdreven ofte om betere ende vettere landouwe soeckende, haer vorige woonsteden verlieten: daeromme kunnen wij niet voor seecker seggen dat de tegenwoordige inwoonders van Over-ijssel de voorseide tot voorvaders gehad hebben, soo sullen wij oock hare daden overslaen ende niet beschrijven; dit nochtans seggen, dat dese, gelijck andere volcken van Duitslant, grote oorlogen mit de Romeinen

_______________↓_______________


|pag. 3|

hebben gevoert, doch entlick sijn sij van haer vijanden verwonnen, en wanneer sij dat uitheemsche juck sochten af te werpen, sijn sij tot verscheiden malen wederom bedwongen, ende den Romeinen onderdanig gemaeckt, mit grote bloedtstortingen van wedersijden.
      Maer ten lesten wanneer die ontsichtelicke macht des Roomschen rijcks seer was geswackt, door die lichtveerdigheit, en wreetheidt der Keiseren, ende onderlinge oneenigheiden der Romeinen, hebben vele overwonnen landen het hooft wederom beginnen op te heffen, ende haer heerschappije te versmaden. Onder andere de ingesetenen van Duitsland beneden Colen gelegenheit siende om hare vorige vrijheit wederomme te verkrijgen, hebben onder malckanderen verbintenissen gemaeckt, ende een ieder haer beste gedaen om de Romeinen te verdrijven: Ende is ditselve soo geluckelick uitgevallen, dat se oock de vruchten van haren arbeit hebben gesien. Gelijck Marcèllinus, ende andere hebben angeteickent van de Sicambren, Chamaven, Bructeren, Attuarier, ende andere, waeronder oock Salij, ende Tubanten genoemt worden omtrent het jaer 300 na Chr. geboorte. Die naem van Salij was enen nieuwen naem, ende in dese landen Tacito, Dioni, ende Ptolomaeo onbekent: sijnde het selve volck geseten beneden ande hoornen des Rhijns, als Claudianus vermeit, welckers noordelickste stroom is die IJssale, die van een klein rievierken tot een schiprijck water is angewassen, nadien Drusus de Roomsche veltheer een gracht hadde gegraeven uit den Rhijn, van een plaetse die nu IJssel-Oort wort genoemt, tot Duisburg in de Oud IJssale, waer door den Rhijn die te voren tweehoornig van

_______________↓_______________


|pag. 4|

de poëten genoemt wort, oock sijn derde bekomen heeft, namelick den IJsselstroom. Van welcke riviere de Salij als daer langs wonende haren naem hebben bekomen, sijnde oock noch in Overijssel overig, ende voor vele hondert jaren bekent, de namen van Sallant, Sallick ende Olden-sael, als overblijfselen van dit volck, twelcke de Latinen Salios noemden.
      Ao276. Circa id fere tempus.
      Probus anno imperii primo ingenti cum exercitu Rhenum petiit, quem hinc Allemanni inde Franci occuparant ducibus Proculo et Bonoso. Quorum Proculum fugatum usque ad ultimas terras, et cupientem in Francorum venire auxilium utpote a quibus ut refert Vopiscus, originem se trahere dicebat ipsis indicantibus Francis Coloniae Agrippinae vicit atque interemit. Circa id ipsum fere tempus paucorum ex iisdem Francis captivorum memoranda eluxit audacia. Nam post acceptas a Probo circa Propontidem sedes defectione facta, magnam navium praedatoriarum copiam usque a ponti faucibus corripuerunt quibus Graeciae Asiaeque oras depopulati, Syracusas navalibus victoriis inclitas, magna clade edita ceperunt atque inde plerisque Libiae littoribus ac portibus non impune appulsi, tandemque rejecti a copiis quae Carthagine veniebant, Gaditani freti angustias perruperunt, ac sine ullo suorum detrimento in Franciam navibus reversi fuere.

Pontanus p. 24.          

      Alsoo nu de voorschr. volcken sich vrij gemaeckt hadden van de slavernije der Romeinen, ende wederom adem schepten in haerder voorvaderen vrijdoom, hebben sij haer selven Vrancken genoemt ende sijn dagelicks in mennigte ende sterckte seer ange-

_______________↓_______________


|pag. 5|

groeijt, soo dat se sich niet tevreden hielden, die Romeinen uit haer eigen lant verdreven te hebben, maer vervolgden haer vijanden oock over den Rhijn, overvallende de Betuwe, ende andere landen die noch onder de Roomsche heerschappije waren, doende aldaer grote schade: maer sijn verscheiden reijsen mit groot verlies terugge geslagen, die vele van haer gedoot hebben, ende oock enige van haer Coningen van de wilde beesten deden verscheuren tot dat deze Vrancken ten lesten mit sulck gewelt in Galliam sijn ingebroken, ende aldaer sitplaetse hebben erholden, tentijde van haren Coninck Waramond, sijnde omtrent het jaer na Christi geboorte 400.
      Middelertijdt als de Vrancken nog besig waren de inwoonders van Gallia mit dagelickse excursien te plagen, ofte uit hare besittinge te verdrijven, sijn se selfs oock van die Sassen beoorlogt, ende ten dele verjaegt: Want Zozimus schrijft int derde boeck sijner historien, dat de Salij de mede Vrancken waren uit hare landen sijn verdreven, die daeromme genootsaeckt waren andere woonplaetsen te soecken, ende sijn over den Rhijn in de Betuwe getrocken, daer sijn sich een wijltijds verhielden, tot dat se van de Quaden, die een gedeelte van de Sassen waren, ende uit Duitslant verbij die landen der andere Vrancken te schepe den Rhijn afquamen, wederom uit de Betuwe sijn verjaegt. De Salij aldus verdreven sijnde, ende geen hope siende in Duislant haer vorige woonstede te verkrijgen, de nu van de Sassen overweldigt waren, sijn over de Waal, ende Mase in Toxiandriam getogen, (daer Tessenderloo in die Luickse Kempen sijnen name van draegt,) ende sloegen sich aldaer neder in de lantpalen van Luick en Brabant.

_______________↓_______________


|pag. 6|

      Die Keiser Julianus vernomen hebbende die overkomste van de Saliers dede sijn krijgsvolck versamelen, ende heeft haer in haer nieuwe woonsteden overvallen, dan alsoo sij niet als vijanden, maer als verdreven van de Sassen, en Quaden in die Roomsche lantpalen overgekomen waren, heeft hij haer in genaden angenomen, ende vergunt dat se onverhindert in Galliam mochten overkomen, ende aldaer besittinge nemen. Dit geschiede omtrent het jaer Chr. 358.
      Die Salij vertrocken sijnde uit haer vaderlant, door gewelt van die Sassen, die alsdoe begonden beroemt te worden, ende haer lantpalen te verbreijden: soo hebben voortaen de Sassen de verlatene landen der Saliers bewoont, ende is vermoedelick dat van dien tijdt af die ingesetenen van Over-IJssel Sassen zijn genoemt; sulx dat ten tijde als Lebuinus, ende Marcellinus het Evangelium aldaer gebracht hebben, die inwooners van Over-IJssel Sassen waren geheten, en mit namen de van Deventer, Marckelo, ende andere; welcke Sassen als Marcellinus verhaelt, onderscheiden waren in Edelingen, Freijlingen en Lassen.
      Hoewel soodanige totale veranderingen van ingesetenen seer anmerckelick sijn, soo en moet nochtans dit niemant vreemt geven, angesien die landen van Duitslant in, ende voor dese tijden seer woest, ende de inwoonders seer barbarisch waren, ende sich niet in steden ofte vestingen, maer hier ende daer in gehuchten ende dorpkens neergeslagen hadden, na dat een iegelick door de gelegenheit van een velt berg ofte fonteine genodigt worde, ende alsoo verstroeit wonende dies te lichter van een machtiger Natie worden verdreven, ofte haer hutten verlieten om bequamer woonplaetsen te verkiesen. – Maer de

_______________↓_______________


|pag. 7|

tijdt, ende ervarenheit door die Roomsche overheerschinge die overall op die gelegenste oorden sterke vestingen maekten heeft allenxkens den Duitschen geleert vestongen ende steden te bouwen, om soo lichtelick uit haer vaderlant niet verstoten te worden, ende het gewelt haerder vijanden af te keren. Dit hebben oock de Sassen int werck gestelt die in den lande van Overijssel tot haer versekeringe ten tijde Lebuini een Borgt ofte Vestinge gehadt hebben, Deventre genoemt, gelegen op een heuvel an den IJssel, sijnde die selve van dien tijdt angewassen tot een grote ende machtige hooftstadt des selven landes. Doch niettegenstaende namaels grote oorlogen sijn voorgevallen, ende schadelicke verwoestinge door die Noormannen geschiet, soo is nochtans geen endlicke uitroeijnge ende verdrijven der ingesetenen in dese landen gebeurt. Daeromme sullen wij den anvanck onser Historie maecken van de Sassen die ten tijde van Lebuinus, ende Marcellinus Over-IJssel besaten, als wanneer sij uit het heidendoom tot het Christendoom sijn gebracht. En tot meerder openinge van dien, sullen wij die bekeronge van ingesetenen deser Nederlanden ande noortsijde des Rhijns soo veel tot onser kennisse gekomen is, van beginsel an verhalen.
      Burgundiones quasi Burgwoonders erant praesidiarii Romanorum in Germania qui capella ipsorum costodiebant, qui postea incursionibus Germanorum fatigati atque auxiliis Romanorum destituti, ac desperabundi magna multitndine cum uxoribus ac liberis Burgas suas deseruerunt et in Galliam penetrarunt, ubi regionem quam nunc Burgundiam dicimus occuparunt.                                                                                           P. Orosius. lib. 7.
     Eer het Evangelium van Willibrordo, ende sijne

_______________↓_______________


|pag. 8|

metgesellen, den Hollanders, Gelderschen, Vriesen, ende Over-IJsselschen is verkondigt, hadden al rede de Vrancken, die ten dele uit dese landen, in Galliam waren overgetrocken, het christelicke gelove angenomen als gesegt is en al lang te vooren tot Colen Luijck, Tongeren, ende andere plaetsen an die suitsijde des Rhijns worden het Evangelium gepredickt. Oock waren de Vriesen, ende Sassen, die Engelant ingenomen hadden, tot Christum bekeert; maer die noch in Duitslant waren bleven heidenen, tot dat sij van de Franschen sijn overwonnen, ende bij die gelegenheit de verkondinge des naemes Christi gehoort hebben. Beijde dese natiën Franschen, ende Engelschen sijn de eerste bekende grondtleggers van de Christelicke relligie bij onse Nederlanders geweest, uit de welcke sij oock ten dele voortgekomen waren: hoewel voor haer lieder tijdt gelijck verhaelt is, het Christendoom alrede in Duitslant was geopenbaert.
      Videatur Tertullianus p. 122 adversus Judaeos. Loca Christo vero subdita sunt, inter alia Sarmatarum et Dacorum, Germanorum et Schijtarum in quibus omnibus locis Christi nomen qui jam venit regnat.
      Van de Franschen verhaelt Heda, dat sij het Christen gelove tot Utrecht, ende naburige landen lange voor de tijden Willibrordi hebben geplant; vant beginsel aen dat de Coningen van Vranckrijck Christenen sijn geworden, welcker eerste was Clodoveus, de geleeft heeft omtrent het jaer onses Heren 485. Want dese coningen gelijck sij hare lantpalen dagelicks groter maeckten, alsoo hebben sij oock het Evangelium veerder doen lopen, tot Utrecht, ende elders, soo veere haer ontsag ende authoriteit heeft

_______________↓_______________


|pag. 9|

mogen strecken. Staende doemaels de Kercke van Utrecht, ende de Christenen der omliggende landen, onder die opsicht des Bisschops van Colen, hebbende erven, goederen, ende privilegien haer verleent van de Coningen Clotario ende Theodeberto de voorsaten van coninck Dagobert, de geleeft heeft int jaer 631.
      Maer de selve Kercke worde merckelick onderdruckt van de naest gesetene heidenen, doch is nu ende dan wederom opgericht: want als Coninck Dagobert den Coninck der Sassen Beroald overwonnen hadde heeft hij tot Utrecht een Kercke gebouwt, ende de Christelicke relligie voor desen aldaer geplant, noch meerder bevestigt. Maer Ratbout een Coninck der Vriesen heeft Utrecht ingenomen, ende dese Kercke verwoest dan als de Franschen de Vriesen hadden overwonnen, ende Utrecht gerecupereert, hebben de Christenen aldaer sich wederom versamelt, ende een weinig adems geschept, door authoriteit ende hulpe van de Fransche Coningen.
      Angaende die Engelschen hebben oock haer beste gedaen tot bekeronge van de ongelovigen in dese landen, want selfs een tijtlanck voor de overkompste van Willibrordus, ende sijn mitgesellen, hebben tot Utrecht het Evangelium gepredickt Wilfridus, ende na hem Wigbertus, beide uit Engelant geboortig. Ende als dese wederom na haer landt vertrocken waren, vertellende van die vrucht die in dese landen was te verhopen int verkondigen van de lere des Evangeliums, hebben Willebrordus, Wigbertus, Lebuinus, Marcellinus, ende andere, sich op de reise begeven int jaer onses Saligmakers 690 ende komende tot Pipinum den prince der Franschen sijn sij aldaer goetlick ontfangen: welcke haer voorts naer Utrecht

_______________↓_______________


|pag. 10|

heeft gesonden, uit welcke plaetse hij de Vriesen wederom hadde verdreven, mit haren ongelovigen Coninck Ratbout, alhier hebben sij een beginsel gemaeckt van haren dienst, grotelicks geholpen sijnde door de macht ende authoriteit van de Fransche Coningen: welcke tot meermalen de moetwille van de ongelovige Vriessen hebben gebreidelt ende entlicken oock gedempt, soo dat haer begonnen werck geluckelick voortginck, ende de gelovigen seer toenamen.

_______

WILLEBRORDUS

Ie. Bisschop van Utrecht.

     Nadien Willebrordus enen geruimen tijdt sich getrouwlick in sijnen dienst hadde gequeten, heeft Pipinus die Fransche prince, hem angesocht mit gedurige beden, ende oock van hem verkregen, dat hij na Romen tot den Paus Sergium solde reisen, om van hem die Bisschoppelicke waerdigheit te ontfangen, want dese landen hebben gestaen onder den Bisschop van Romen als Patriarch van het Westen, gelijck die Oostersche Kercken onder den Bisschop van Constantinopel, ende alsoo heeft Sergius Willebrordum tot eenen Bisschop van Utrecht gestelt, ende wederom na Vrieslant gesonden, twelck geschiede omtrent het jaer Christ. 696, alwaer hij mit groten ijver is voortgevaren in sijn bedieninge: ende sommige van sijne medeleeraers sijn door Vrieslant, ende Duitslant verreijst, opdat se oock op andere plaetsen de ongelovigen mochten bekeren, nametlick de beijde Euwolden, Willibaldus, Winibaldus, Swijbertus ende andere. Hierna is Willebrordus gestorven int jaer 736 als de meeste historieschrijvers vermelden, maar som-

_______________↓_______________


|pag. 11|

mige stellen sijn sterfdag wat later ende is tot Epternach (Echternach in ’t Bisdom Trier in ’t Klooster bij hem zelven gefundeert) int land van Lutzenburg begraven.
     Incertus autor. Ap 715.
     Post mortem Pipini Plectrudis ejus relicta vidua incomparabili odio contra Carlum succensa custodia eum publica asservari jubet: unde ille divino auxilio liberatus, primo certamine contra Ratbodum regem Frisonum qui Coloniam usque venerat, mense Martio pugnans dum fortiter dimicat, magnum exercitus sui damnum consequitur: Dagobartus Rex mortuus est, et Saxones devastaverunt terram Bazzoarionum.
     Regino lib. 1. ad A. 622. His etiam temporibus venerabilis vir Willibrordus cognomento Clemens de Britannia gentis Anglorum ob gratiam Euangelii in Galliam transiens a Sergio Papa Episcopus Frisonum consecratur atque in eandem gentem ad praedicandum dirigitur.
     (Met zwarte inkt: Errat in tempore, nam turn nullus fuit papa Sergius.)
     Incertus autor ao 737.
     Carlus Saxones tributarios facit. Ao 740 pax et quies regno Francorum per Carlum redditur ad tempus Gotis superatis, Saxonibus et Frisonibus subactis, expulsis Sarracenis, Provincialibus receptis.      Moritur ao 741.
     Carlemannus et Pipinus succedunt.

_______

_______________↓_______________


|pag. 12|

WINFRIDUS anders genaemt BONIFACIUS

IIe. Bisschop van Utrecht.

     De hoc Bonifacio videatur: Rivetus p. 395. Mornaeus p. 686 etc. et 677. et p. 222. 223. 224. 225. 226. et 573. et 574. et 580. et 571, 582. Aventinus.
     Die navolger Willibrordi was genaemt Winfridus, ende van degene die mit Willibrordus uit Engelant gekomen waren, hij wort anders genoemt Bonifacius; Dese hadde lange tot Ments, ende op andere plaetsen in Duitslant gepredickt: ende was dertijen jaren een medehulpe Willibrordi tot Utrecht geweest, een man, sijnde beroemt in sijne tijden. Die selve Winfridus begerig sijnde om het Evangelium veerder te prediken, is mit eenige andere Leeraers in Oost Vrieslant getrocken, om de ongelovigen tot kennisse Christi te brengen.
     Maar de afgodendienaers hebben hem mit twee en vijftig van de sijne tot Doccum in Oostergoo doodt geslagen; als hij door dat woordt des Evangeliums de beelden der Afgoden wilde uitroeijen. Dit geschiede int jaer 752 den 5 Junij. Int selve jaer worde in een oploop binnen Gent Hildebert den Abt van Blandijn gedoodt, die welcke sich stelde tegen des Keisers anhanck, die de beelden der heiligen als instrumenten tot Afgoderije verworpen, doch van hem volgens des Paus believen voorgestaen worden, als die men eerbiedinge schuldig was, ende in die Kercken der Christenen behoorde te stellen.

     Sigebertus ad annum 754. S. Bonifacius Moguntiae Archiepiscopus cum sociis suis in Frisia ab inimicis fidei martizatur et in Fulda Caenobio quod ipse in Thuringia fundaverat honorifice sepelitur.

_______________↓_______________


|pag. 13|

     Lamb. Simmalius (?) qui ad an 755. Sanctus Bonifacius martijrio coronatur.
     Pipinus a Bonifacio ungitur Rex Francorum Hilderico repente remoto.

_______

GREGORIUS

IIIe. Bisschop van Utrecht.

     Gregorius de derde Bisschop van Utrecht was afkomstig uit het landt van Trier: een geleert, ende welsprekende man. Wanneer hij sij gestorven is onseecker, hoewel sommige daervan den tijdt uitdrucken.
     Heda ende Beka vermelden dat dese Gregorius Lebuinum, ende Marcellinum na het landt van Overijssel heeft gesonden, tot Deventer, Oldensael ende de omliggende plaetsen. Lebuinus, ende Marcellinus waren mit Willebrordo uit Engelant gekomen, ende hadden langen tijdt tot Utrecht ende daeromtrent int gebiedt der Fransoisen gepredickt, maer Gregorius willende die palen sijner Kercke veerder uitbreiden, als der Franschen heerschappije streckten, heeft dese twee uitgesonden over die IJssel, tot de Sassen die aldaer woonden.
     Van Lebuino wordt onder anderen verhaelt, dat hij eerst tot Wilpe in Veluwe tegenover Deventer heeft gepredickt, ende aldaer een capelleken heeft getimmert. Voortgaende over den IJsselstroom is in die borgt Deventer, (welcke zedert een stadt is geworden) bij den Sassen gekomen. Van welcke hij er vele heeft bekeert, oock een Capelle ofte Kercke aldaer opgericht. Maar als sulcken voortganck des Christendooms den anderen ongelovigen mishaegde, sijn se onverwacht op de Christenen gevallen, die in haer Kercke vergadert waren, jaegden de selve daer

_______________↓_______________


|pag. 14|

uit, ende verbranden de Kercke, mit de celle Lebuini. Dit niettegenstaende hervatte hij het werck, ende ginck ijverig voort in sijnen dienst, leerende ende bekerende aldaer, tot Marckelo, ende elders vele menschen. Hierna is hij int jaer 760 andere seggen 766 gestorven, ende tot Deventer gebracht ende begraven. Ende is aldaer tot sijner gedachtenisse een Kercke opgericht, welcke oock noch Kercke Lebuini wordt genoemt.
     Lindeborn verhaelt dat hij tot Deventer is gestorven ao 785 pridie idus Nouembris, pag. 53, mede dat sijn reliquien, oock des Mercellini ende Radbodi noch wel bewaert waeren ao 1270, pag. 59,
     Marcellinus heeft niet allene de van Deventer helpen bekeren, maer is oock veerder in Twente, ende Drente getogen, predikende tot Oldensael, Coeverden, ende daeromtrent: alwaer hij dat meeste volck uit het heidendoom heeft getrocken, tam prospero eventu ut non solum Heemschae ad vidrum fluvium ab incolis sacellum extructum sit in quo sacra peragerentur, verum etiam Daventriae, Oldensaliae, Odemarssemi fana stupendi operis suis turribus coelo surgentia. Brumanus.
     Ao 757. Pipinus in Saxoniam iter fecit, et in munitiones Saxonum per virtutem introivit, et in loco qui dicitur Sitina multae strages factae sunt de populo Saxonum; Et tunc promiserunt se omnem voluntatem Regis facturos tributum etiam praestan dum equos scilicet trecentos per singulos annos. Regino.
     Ao 768. Mortuus est Pipinus Rex. Regino. Ejusque filius Carolus M. successit.

     Ten lesten seer out geworden sijnde heeft hem Gregorius na Utrecht te rugge geroepen, om in ruste ende stilheit sijnen ouderdoom enigsins te verquicken; onder-

_______________↓_______________


|pag. 15|

tusschen hebben vele van de nieuw bekeerde Christenen dat gelove verlaten, ende sijn wederom afgevallen tot het heidendoom: waeromme degene die bestendig waren gebleven, haren ouden Leraer Marcellinum wederomme ontboden, tot oprichtinge van de gevallene, ende versterckinge van degene de bestendiglick het Christendoom noch anhongen. Marcellinus quam alsoo wederom tot Oldenseel, ende heeft mit hulpe van Gerhardus, Ovo, Adalgerus, ende andere medearbeiders de afgevallene bewogen op een nieuw dat heidendoom te versaecken. Cort hierna, int jaer Chr. 762, is Marcellinus tot Oldenseel gestorven, ende aldaer, (andere seggen tot Deventer) begraven; sijnde gekomen tot een seer hogen ouderdoom, gelijck men kan afnemen, soo de historischrijvers niet en feijlen in haer overkompste uit Engelant, ofte in haeren sterfdagh. Dit sijn de eerste beginselen des Christendooms in Over-IJssel geweest door directie van de Bisschoppen van Utrecht, onder welckers Kerckelick bedrijf voortaen de ingesetenen van Over-IJssel sijn gebleven. Maer namaels hebben oock de selve Bisschoppen de wereltlicke jurisdictie verkregen, van Keiseren, ende Coningen, welcke na het onderbrengen van de Sassen, Heren van dese landen geworden waren: waeruit gevolgt is dat de Kerckelicke Praelaten meer sich gemoeijt hebben met conquesten te doen in tijdelicke heerschappijen als geestelicke deugden, meer met oorlogen te voeren, als met Godes woordt te verkondigen.
     Pipijn Coninck v. Franckrijck Corolus M. Ludovicus et Lud. Zuentipoldus, Conradus K. hebben tot die K. van Utert gegeuen alle tijenden etc. ouer Duirstede, Thiel ende Deuenter gelegen etc. Vide diplomata I. Henrici, Ottonis jmpp.

_______

_______________↓_______________


|pag. 16|

ALBRICUS

IVe. Bisschop van Utrecht.

     Gregorius overleden sijnde, is hem int Bisdoom gevolgt, Albricus dien Hucbaldus segt een neve Gregorij, ende Rixfridus een neve Suitberti geweest te sijn. De Auteur van de grote Chronijcke van Nederlant schrijft dat hij int jaar 779 is Bisschop geworden ende vier jaren geregeert heeft; andere seggen van meer jaren. Heda verhaelt dat hij tot omtrent het jaer 787 soude geleeft hebben, ende dat hij enen Ludgero soude bevolen hebben de opsoeckinge des lichaems Lebuini, de hetselve oock soude gevonden hebben ende hem ter eere binnen Deventer een Kercke getimmert hebben. Dese opsoeckinge des lichames Lebuini soude omtrent het jaer 787 geschiet sijn, in welcken jare oock Albricus soude zijn gestorven ende na het gemeine schrijven, tot Utrecht in Salvators Kercke begraven.

_______

THEODARDUS

Ve. Bisschop van Utrecht.

     In plaetse Albrici is Theodardus Bisschop geworden, hij was uit Vrieslant geboren, ende een geleert ende welsprekende Leraer. Hoe lange hij geseten hebbe wort onseecker gemaeckt, doordien de historiën verscheidentlick daervan schrijven.
     Ten tijde van desen Bisschop heeft Carel de Grote Coninck van Vranckrijck die Sassen volkomentlick onder sijn gehoorsaemheit gebracht ende Witekindus haren Hartog worde gedoopt int jaer 785. Aldus sijn die Coningen van Vranckrijck overwonnen heb-

_______________↓_______________


|pag. 17|

bende die Vriesen, ende Sassen Heren van alle dese landen geworden, als Hollant, Gelderlant, Utrecht, Overijssel enz., ende hebben in alle de selve provincien hare Amptluden ende bevelhebbers gestelt, tot dat se verscheiden van dese Landen en Graefschappen an bijsondere Heren vergunt hebben, ende oock namaels de wereltlicke heerschappije van Over-IJssel, en Drente den Bisschop van Utrecht bij gifte hebben opgedragen.
     Carolus M. in Saxonia v. Westphalia gravissimos quosdam viros consituit judices penes quos foret arbytrium et potestas animadvertendi etiam indicta causa in pacis et fidei violatores, et religionis desertores inde jus ut vocant Westophalense derivatum taciturnitate et silentio sacrosanctum judices quos conscios appellant nescio quibus ceremoniis initiati se in vicem agnoscunt. Porro prophanis ritum prodere religio est et pro piaculo habetur etc. Cum parentum memoria indemnatur quisvis necarent. Fredericus 3 imperator ad Carolinam normam voluit reducere.
     Videatur jus liberorum comitum inferius in Historia.

_______

HARMAKARUS>

VIe. Bisschop van Utrecht.

     Harmakarus de navolger Theodardi, heeft geregeert dertijen jaeren, doch sommige stellen een langer tijdt van sijne regeronge. Als Harmakarus den stoel van Utrecht beklede, hebben de Duitsche, Fransche, ende andere Bisschoppen onder Carolo Magno ao 794, een Sijnodus tot Francfort ande Maijn geholden: in welcken Sijnodo een boeck is gemaeckt ende uitgegeven tegens

_______________↓_______________


|pag. 18|

de ere der Beelden, hoewel de selve in het twede Concilio van Nicaeen voor goedt gekent was; waeruit men kan afnemen en verstaen dat de aanbiddonge en de eere der Beelden die nu ter tijdt in het Pausdoom wort geleert, van de eerste Christelicke Leeraers niet is toegestaen.
     In het jaer 809 werden tot Keizersweert Swibertus die een medehelper van B. Willebrordo was geweest op een solemnele maniere van den Paus Leo int getal of register der Heiligen gestelt; ende was die eerste de van de Pausen is gecanoniseert, maer daer na is dese canonisatie seer gemeen geworden.
     Int jaer 814 storf Carolus Magnus, ende is tot Aken begraven. Zijn soone Lodowijck is Coninck ende Keiser in sijn plaetse geworden.
                    Sub rege Qodefrido.
     Ao 810. Normanni classe ducentarum navium Frisiam appulerunt, totasque Frisiaco littori adjacentes insulas vastarunt, et cum exercitu in continentem egressi, terna praelia cum Frisonibus commiserunt, illisque victis tributum imposuerunt.
     Vectigalis nomine centum libris argenti acceptis. Carolus M. cum exercitu contra Danos egressus ad conflictendos Alari et Visurgis stativa habens certior ibi factus est classem in Daniam regressam, et Godefridum regem a quodam suo satellite interfectum.
                                                                                                                   Incertus autor.
     Ado episcopus Viannensis qui vixit post annum 880 ut ex fine Chronici ejus constat, hic in illo Chronico scribens de hac sinodo Francofortensi ait: Sed Pseudosynodus quam Septimam Graeci appellant pro adorandis imaginibus abdicata penitus.
                                                                                                    Item. incertus autor.

_______________↓_______________


|pag. 19|

     Et Regino abbas Prumiensis in Chronico ao Domini 794. Pseudosynodus Graecorum quam pro adorandis imaginibus fecerant a Pontificibus rejecta est.
     Ao 1189. Imperator Fredericus Anobarbarbus expeditionem suscepit in Orientem, de qua Nicetas Choniates lib. 2. de imp. Isaaci Angeli imp. Constant.: Apud Alemannos inquit et Armenios sacrarum imaginum Adoratio aeque interdicta est. Capta est Constantinopolis a Latinis ao 1204 quam historiam ille etiam refert.                    vid. Forbes p. 356.

_______

RIXFRIDUS

VIIe. Bisschop van Utrecht.

     Nae Harmacari doodt is Rixfridus uit Vrieslant geboren Bisschop geworden. Hij was een soone van Cronovilla de dochter Adgilli des tweeden die een Coninck van Vrieslant is geweest als Hamconius schrijft. Int vijfde jaer van Coninck Lodewijck worde hij tot Bisschop gestelt, ende heeft van den gemelten Coninck vele vrijheiden, ende beneficien verkregen. Zes jaren beklede hij den Bisschopplicken stoell, ende is in S. Salvator tot Utrecht begraven.

_______

FREDERICUS

VIIIe. Bisschop van Utrecht.

     Fredericus een Vriese van adelicken stamme een geleert ende ijverig man in sijnen dienst, is door Keiser Lodewijck tot het Bisdoom verheven. Den welcken hij daerna bestrafte, omdat hij Judith sijn nichte, Welphi des Hartogen van Beijeren dochter getrouwt hadde: waeromme de Bisschop door bestel-

_______________↓_______________


|pag. 20|

longe vande voorseide Judith binnen Utrecht vermoort is opte 15 Cal. Aug. int jaer 838.
     Inde jaren 835 en 836 quamen de Noormannen mit grote menigte in dese Nederlanden, verwoestende Duerstede, Antwerpen, ende veel andere plaetsen en dwongen de Vriesen datse an haer luden tribuit moesten betalen.
     Ao 835. Normanni Antwerpiam civitatem incendunt, similiter et Wittham emporium juxta ostium Mosae fluminis, et a Frisonibus tributum acceperunt.
                                                                                                                             Incertus autor.
     Ao 835. Normanni tributum exactantes in Walehram insulam pervenerunt, ibique Eggihardum ejusdem loci Comitem, et Hemmingum Halpdani filium cum aliis multis XV. Cal. Julii occiderunt et Dorestadum vastaverunt, acceptoque a Frisionibus tributo reversi sunt.               Idem.
     Ao 837. Naves contra Normannos aedificabantur.               Idem.
     Ao 845. Normanni in Frisia tribus proeliis conflixerunt, in primo quidem victi, in secundis vero duobus superiores, magnam hominum multitudinem prostraverunt.                                                                      Incertus autor.

_______

ALFRICUS

IXe. Bisschop van Utrecht.

     Als Bisschop Frederick dus jamerlick vant leven was berooft, is daer oneenigheit geresen int verkiesen van een nieuwen Bisschop, ende was soowel onder de Kerckelicke personen als onder het volck: want sommige verkoren den Proost van de grote Kercke tot Utrecht genoemt Craft, hoewel hij selven sulx

_______________↓_______________


|pag. 21|

weigerde: andere eligeerden Alphricum den broeder des overledenen, welcke oock door authoriteit van Odulph Canonick van S. Salvator het Bisdoom heeft verkregen: ende twaelf jaren, doch andere seggen maer seven jaren, bedient.
     Int jaer 840 is Keiser Lodewijck gestorven, onder wiens gebiedt Over-IJssel, Utrecht, ende andere van dese Nederlanden stonden. Als hij overleden was, is een grote oorlog geresen en de heerschappije tusschen sijne kinderen. Lotharium, Ludowicum, ende Carolum. Maer ten lesten na vele onheils sijn sij in Augusto des jaers 893 tot Verdun in Vrancrijck verdragen, ende overkomen, dat Lodewijck dat Oosterste deel des rijcks, Carolus dat westelickste, ende Lotharius dat middelste sonde besitten, hetwelcke van hem Lotharingen is genaemt: ende sich doemaels seer vere heeft uitgestreckt, als begrijpende Lotharingen, Brabant ende andere landen an de zuytzijde des Rhijns: daer beneven an die noortsijde des selven strooms, de landen van Vrieslant, Utrecht, Overijssel ende meer andere.

_______

LUDGERUS

Xe. Bisschop van Utrecht.

     Uijt seeckeren brief, waerin de Keiser Lotharius enige gerechtigheiden an de Kercke van Utrecht omtrent het jaer 846 verleent heeft, wordt bevonden dat tot Utrecht in dien tijd een Bisschop is geweest wiens name was Egihardus, doch dese wort van alle historischrijvers vergeten; enden aest den overledenen Alfricum stellen sij eenen Ludgerum als thijende B. van Utrecht, ende Over-IJssel. Heda schrijft dat de

_______________↓_______________


|pag. 22|

selve maer een jaer heeft geregeert, maer andere seggen van ses jaren. Aldus is bij den historischrijvers te sien een groot verschil angaende de regerongen dergener die de Kercke van Utrecht hebben bedient: twelck grote onseeckerheit veroorsaeckt, ende nochtans niet kan weggenomen worden, overmits van dese oude tijden weinig monumenten sijn te bekomen.
     Int jaer 847 sijn de Noormannen al weder in dese landen gevallen, ende hebben Duerstede ten tweden mael overweldigt, niettegenstaende de selve stadt van haer eigen natie, doch Christen geworden sijnde, bewoont was. Benevens dit onheil der Noormannen, is oock sulcken hongersnoot over Duitslant gekomen, dat de ouders haer kinderen, ende die kinders hare ouderen uit gebreck van spijse hebben gegeten omtrent het jaer 850.
     [850]. Quo eodem anno Roruc Normannus per ostia Rent fluminis venit Durostadum et occupavit eam et possedit, qui temporibus Ludovici imperatoris cum fratre Harialdo vicum illum jure beneficii possederat, sed post obitum imperatoris defuncto fratre apud Lotarium proditionis accusatus expulsus fuerat. Cumque a Lotario sine periculo non posset expelli in fidem receptus est ea conditione ut tributis caeterisque negotiis Regis fideliter inserviret et piraticis Danorum incursionibus resisteret.
                                                                                                                   Incertus auctor.

_______

HUNGARUS

XIe. Bisschop van Utrecht.

     Synchronus illius fuit Joh. 8. pontifex Romanus.

     Die navolger Lutgeri was eenen genaemt Hunga-

_______________↓_______________


|pag. 23|

rus uit Vrieslant geboortig, die in grote elende sijn Bisdoom sooveel doenlick was heeft bedient, veroorsaeckt door de vervolginge vande Normannen, die overall die ingesetenen van dese Nederlanden seer geplaegt, ende die steden verwoest hebben.
     Lotharius nu moede geworden sijnde de wereltlicke regerouge, heeft int jaer 855 sijnen schepter verlaten, ende is in een clooster gegaen om een weinig ruste ende stilheit te genieten: sijn Coninckrijcke verdeelde hij onder sijne kinderen, makende Ludowicum Keiser ende Coninck van Italiën, Carolus Coninck van Provence, ende Lotharium Coninck van Lotharingen, daer Utrecht onder was gelegen.
     Het volgende jaer sijn de Noormannen mit groot gewelt in Hollant gelandet, daer sij grote verwoestinge hebben angericht; van daer sijn sij op Utrecht angevallen, dat sij oock wonnen, sparende kleijn noch groot.
     Die Bisschop mit weinige van de sijne ist ontkomen, en dewijle die Noormannen voorts zijn hele Bisschopdoom vernielden, soodat hij nergens seecker konde verblijven, is hij gevlucht tot Lotharium den Coninck van Lotharingen welcke hem ende de sijne den Odilienberg bij Roermonde heeft verleent om aldaer te wonen.
     Hungerus uitlandig sijnde is int jaer 858 tot Tull, ende int jaer 861 tot Aken op die Kerckelicke vergaderingen geweest, is daerna gestorven, maer waer hij begraven is wordt niet gevonden. Heda schrijft dat Hungerus Alfricus, ende Lutgerus te samen acht en twintig jaren geregeert hebben.
     857. Ruerock Normannus qui praeerat Durostado cum consensu domini sui Lutarii regis classem duxit

_______________↓_______________


|pag. 24|

in fines Danorum, et consentiente Horico Danorum rege partem regni quae est inter mare et Egidoram cum sociis suis possedit.                                                                                                       Incertus auctor.
     Ao 863. In regno Lotarii pro eo quod dimissa uxore legitima alteram duxit, sijnodus in Mettis congregata est omnium episcoporum ejus praeter Hungarium Trajectensem, quem aegritudo detinuit.
                                                                                                                                                          Idem.

_______

ODILBALDUS

XIIe. Bisschop van Utrecht.

     Odilbaldus een Vriese van geboorte is in plaetse des afgestorvenen Bisschops van Utrecht in de regeronge der voorseider Kercke getreden. Den welchen Lodewicus, ende Swentipolthus Coningen van Lotharingen seer beminden: die oock sijn Kercke, nu door de oorlogen der Noormannen gantselick verarmt sijnde, mit verscheiden privilegien ende goederen verrijckt hebben.
     Lotharius de Coninck van Lotharingen storf tot Placentia in Italien in het jaer 868 sonder wettelicke kinderen na te laten: ende niettegenstaende sijn broeder Ludowicus Con. van Italiën ende Keiser van Romen noch leefde, hebben de ooms des overledenen Carolus, ende Lodewicus sijn Coninckrijcke angetast, ende voor sich willen beholden. Waeromme sij selver oock sijn twistig geworden, welcke oneenigheit een wijltijdts heeft geduert. Maer in den jare 870 sijn Carolus, ende Lodewicus tot Maerssen op de Mase bij malckanderen gekomen, ende hebben sijn erffenisse gedeelt, in welcke delinge onder andere landen oock het sticht van Utrecht (waeronder Over-IJssel is gehorende) Coninck Lodewijck is toegevallen. Niet

_______________↓_______________


|pag. 25|

lange daerna namentlick int jaer 872 heeft de voorseide Lodewijck tot Trente in Italien sijnde, sijn toegedeelde landen, sonder kennisse ofte toestemminge van de inwoonders derselver, overgegeven an Keiser Lodewijck des gedachten Lotharij broeder. En alsoo bequam dat sticht van Utrecht wederom eenen anderen Here, welcke aflijvig geworden sijnde in ’t jaer 875 gingen dese landen wederom onder Coninck Lodewijck die ze hem eerst hadde overgegeven.
     Deze Coninck Lodewijck storf int jaer 876 binnen Francfort, sijne kinderen hebben dat Coninckrijck gedeelt. Carolomannus worde Coninck van Beijeren, Oostenrijck etc. Carolus kreeg Alemannien, ende enige steden van Lotharingen.
     A° 873. Rex Ludovicus Aquisgrani consistens Roricum per obsides ad se venientem in suum suscepit dominium.                                                                                                         Incertus auctor.
     Eodem anno. Normanni duce Rudolpho comitatum Abdogi ingressi a Frisionibus caesi sunt amisso duce atque aliis octingentis, praedaque omni exuti ad naves reneare coacti.                                                                                                                                  idem.
     Ao 876. Frisiones qui vocantur occidentales cum Normannis dimicantes victores extiterunt, omnesque thesauros quos Normanni plurima loca spoliando congregaverant abstulerunt atque inter se diviserunt.
                                                                                                                             Incertus auctor.
     Ao 881. Normanni vastarunt Cameracium, Trajectum et totum pagum Hasburicum etc. etc.
                                                                                                                             Incertus auctor.

     Ludowico viel te dele Vranckenlant, Turingen, Saxen, een gedeelte van Lotharingen, ende Vrieslant onder welcken name in die tijden naest alle de Nederlanden an de noortsijde des Rhijns begrepen waren.

_______________↓_______________


|pag. 26|

Coninck Lodewijck is aflijvig geworden int jaer 882, ende Carolus sijn broeder de om sijn swaerlijvigheit Crassus worde genoemt, is hem in sijnen Coninckrijcke gesuccedeert, die oock niet lange heeft geregeert, want int jaer 887 is hij van sijn Coninckrijcken ontset, vermits hij tot grote swackheit sijnes lichaams, ende verstandes vervallen was, stervende daerop int volgende jaer, ende Arnulphus sijns broeders Carolomanni soone is Coninck geworden in sijn Ooms landen ende heerlicheiden.
     Arnulphus heeft daerenboven den titel des Keiserdooms verkregen, ende int jaer 895 heeft hij tot Worms een Conventsdag gehouden waer sijne Rijksstenden mit welcker gemene toestemminge, hij sijnen bastert soone Suentiboldum tot Coninck van Lotharingen heeft verklaert. Die selve Suentiboldus heeft tot bevestinge sijnes Rijcks vele beneficien en goederen an Bisschoppen en Kercken verleent, die onder sijne heerschappije gelegen waren. Het Bisdom van Utrecht heeft mede de gunst van sijnen Koninck geproeft, want int jaer 896 heeft de gemelde Coninck, ter begeerte van den Bisschop Odilbaldus, de Kercke van Utrecht toegestaen ende vergunt: dat (gelijck sijn voorvaders Ludowicus, Carolus, ende Pipinus haer verleent hadden, dat tot Duerstede van des Conincks dienaers, van de schepen die aldaer anquamen geenen toll, conjectum, mansionaticum, ofte fredus soude geëischt worden) oock sulcks tot Deventer, ende Thijel niet soude gevordert worden: maer gaf dat selve tot gebruijcke, ende profijt der Kercke van Utrecht.

_______

_______________↓_______________


|pag. 27|

EGILBOLDUS

XIIIe. Bisschop van Utrecht.

     Odilboldus storf int jaer 900. Hem volgde int bisdoom Egilboldus, de oock welgelieft was van den Con. Swentiboldo, maer regeerde slechts enen korten tijdt, soo dat hem oock sommige uit het getall der Bisschoppen vergeten.
     Int voorschr. jaer id Aug. is die Con. Swentiboldus omtrent de Mase van de Graven Steven, Gerhart, ende Matfrid doodtgeslagen, in een veltslag de hij tegens haer dede. Sijn broeder Lodewijck, echte soone van Keiser Arnulphus, heeft sijn Coninckrijcke ende nalatenschap bekomen.
     Gorebr. in Chron. ad annum 901. pontifices circiter quinquaginta a virtute majorum prorsus defecerunt Apostactici potius quam Apostolici.

_______

RADBODUS

XIVe. Bisschop van Utrecht.

     Radbodus de viertijende Bisschop van Utrecht, was geboren van den geslachte des Conincks Radbouts in Vrieslant daer wij te voren van gemelt hebben. Hij wort gepresen van sijn geleertheid ende godtvruchtigheit. En om dat die Noormannen, terwijlen hij Bisschop was, die stadt Utrecht in haer gewelt hadden, doende overall ongelooflicke schade, heeft hij sijn woonplaetse tot Deventer int lant van Overijssel genomen.
     Int jaer Christ. 914 heeft Conradus die in stede Lodewici (welcke sonder kinderen storff ao 910) Coninck was geworden, Bisschop Radbout bevestiget

_______________↓_______________


|pag. 28|

alle privilegien ende giften, de van sijn voorsaten en die Kercke van Utrecht waren gegeven.
     Int jaer 917 als de voorseide B. Radbout uit de Drente daer hij kranck gelegen hadde, tot Ootmarsem in Twente was gekomen, is hij aldaer gestorven, ende binnen Deventer begraven. Sijn reliquien waren noch in goet bewaer ao 1670. Lindebom pag. 59.

_______

BALDERICK

XVe. Bisschop van Utrecht. Lindebom pag. 184.

     Na het overlijden Radbodi is tot Bisschop gekozen Balderick, geboren uit de Graven van Cleve. Dese heeft sich oock veeltijdts int lant van Overijssel opgehouden, om de verwoestinge die van de Noormannen tot Utrecht, ende in andere plaatsen sijnes stichts gedaen worde. Waeromme Keiser Otto sijnen broeder Bruno mit een machtig heirleger heeft afgesonden, om Utrecht ende die omliggende landen vant gewelt ende rooverijende Noormannen te ontlasten. Welcke oorlog soo geluckelick is uitgevoert dat de voorseide Noormannen overall, ende oock uit Utrecht sijn verdreven ende de Bisschop is wederom in een vredig besit sijner stadt ende kercke van Utrecht herstelt, als Heda vermelt.
     Balderick aldus herstelt sijnde, heeft alle neerstigheit gedaen om hetgene van de Noormannen was vernielt te repareren, vermaeckende tot Utrecht de muren, toornen, en de kercken soo veel hem doenlick was, als blijckt uit seeckeren sijnen brief gegeven int jaer 934 in Julio.
     Noch heeft dese Bisschop de stadt Oldenseel be-

_______________↓_______________


|pag. 29|

vestigt ofte bemuijert ende voorts sijn Bisdoom grotelicks verbetert, waer toe hem merckelick holp de gunste van de Keiseren Henrick de eerste, die int jaer 937 gestorven is, van Otto de eerste, ende Otto de tweede sijn navolger. Otto de eerste heeft hem bevestigt die vrijheit ofte gerechtigheit vanden toll te Deventer enz., de Swentiboldus ende Conradus an die Kercke van Utrecht hadden verleent, als boven is verhaelt. Hetselve hadde oock K. Henrick de Kercke van Utrecht ter bede van Bisschop Balderick bestedigt ende geconfirmeert.
     Die voorseide Keiser Otto heeft oock anden Bisschop van Utrecht gegeven dit navolgende privilegie inde wolden ende landt van Vollenho.
     Inden name der heiliger ende onverscheidentlicke drievuldigheit Otto door Goddelicke genade Coninck, maken kondt alle onsen getrouwen soo tegenwoordige als toekomende, dat wij verhorende den wille van den eerweerdigen Balderico, B. der Kercke van Utrecht, mit dit tegenwoordige privilegie onser authoriteit verbieden, dat gene Graven ofte andere int landt van de Wolden, twelck is de Graefschap Everhardi, harten, laren, Rheen, wilde vercken, noch oock de beesten, die op Duitscher sprake Elo ende Schelo genaemt worden, sonder toelatingen van den Bisschop des voorseiden stoels voorneme te jagen. Wij willen oock ende gebieden, met dit edickt onser Conincklicker mildadigheit, dat int selve landt, ofte int boseh twelck Fulanho genoemt wort ende alle einden van dien tot an de andere bijliggende landen der voorseider Kercke van Utrecht het woltrecht, gelijck als ons ende den onsen bewaert worde. Ende opdat het toestaen van dese onse gifte krachtiger sij inden

_______________↓_______________


|pag. 30|

name Godes, ende in verloop van volgende tijden waerachtiger gelooft ende ongeschent bewaert worde, ende altijdt onverderflick verblijve, hebben wij dit met onse hantschrift bevestigt ende mit onse opgedruckte segel bekrachtigt. Het teicken Ottonis des alderdoorluchtigsten Coninck, Bruno Cancellarius in stede Frederici des eersten Capellaens hebbe dit gerecognosseert. Gegeven 6. cal. Decemb. Ao 943 indict. 1. Ao Dom Otton. invict Reg 7.
     Int jaer 943 heeft Keizer Otto de tweede de Abdije van Elten verrijckt mit verscheiden vrijheiden ende gerechtigheiden, onder anderen mit den toll van de visscherije int Dorp (pago) Salon, ende inden IJsselstroom, die men gemeenlick Caten toll noemt. Waerna int jaer 976 Bisschop Balderick is gestorven, als Heda schrijft: maer andere seggen, dat hij een jaer ofte twee laetter is overleden.
     Ao 954 fundavit Aldensaliae collegium, canonicorum etc. in honorem Dei et Plechelmi qui circa annum 753 ex Scotia etc.                                        Lindebom p. 186.
     Ao 970. Baldericus obtulit Martino Aldensalam.

_______

VOLCMARUS

XVIe. Bisschop van Utrecht.

     Volcmarus heeft na het overlijden van B. Balderick twaelf jaer ende elf maenden den stoel van Utrecht bekleet, als int gemeen van die historischrijvers wort gemelt. Hij storf na het gemene schrijven int jaer 990. Heda segt 989 3 id. Decemb. ende is tot Utrecht begraven.

_______

_______________↓_______________


|pag. 31|

BALDUINUS

XVIIe. Bisschop van Utrecht.

     Volcmaro succedeerde Balduinus, de soone van Sicco, ofte Sigfrid, die een broeder was van Diderick den Grave van Hollant. Hij regeerde niet lange, want int jaer 994 6 id. Maij is hij gestorven, als hij omtrent vierdehalf jaer was Bisschop geweest.

_______

ANSFRIDUS

XVIIIe. Bisschop van Utrecht.

     Ansfridus een man van treffelicke afkomste ende heerlickheiden, Grave van Bratuspantien, Hoeij, Dinant, ende Theisterbant (waer onder het meeste van de Nederbetuwe behoorden) moede-sijnde den wereltlicken staet, heeft sich tot Kerkelicke bedienonge begeven, ende is na de doodt van B. Baldewijn Bisschop van Utrecht gemaeckt. Zijn huisvrouwe fundeerde dat voortreffelike vrouwenclooster der Benedictiner orde in het Graefschap van Hoorn, Thoorn genoemt, daer sij oock is begraven, ende haer beider dochter Benedicta is aldaer eerste Abdisse geweest. Hij selfs begaefde mit merckelicke goederen die kercken van Luijck ende Utrecht, timmerde oock dat vrouwenclooster bij Amersfort, twelck hij mit goederen ende inkomsten heeft versien, onder anderen verleende hij tot hetselve clooster, alles wat hem toequam in het dorp Thijel in de Graefschap Theisterbant, ende in Twente de helfte van den toll, munte, het Foreest in Riemelo, ende het vierendeel van het bosch Tugenhout. Dit geschiede int jaer 1006.
     Hier te voren ao. 996 confirmeerde Keiser Otto

_______________↓_______________


|pag. 32|

de derde ande Abdije van Elten, de Caten-Toll, bij tijde van desen Bisschop, welcke nadien bij het sticht vele goedts gedaen hadde van sijn eigen goederen ende ook van de Keiseren voor sijn Kercke verkregen hadde, als het recht van in Drente allene te jagen ende andere geregtigheiden, is gestorven int jaer 1008, andere seggen 1009 ende is int clooster bij Amersfoort begraven.
     Hadrianus papa praesente Carolo M. celebravit concilium 153 episcoporum, abbatum et praelatorum in quo Carolo dedit jus eligendi pontificem, et ordinandi sedem Apostolicam: insuper Archiepiscopos et Episcopos per singulas provindas ab eo investituram accipere definivit et nisi a Rege investiatur Episcopus, a nemine consecretur et quicunque contra hoc decretum fecerit anathematis vinculo innotavit, et nisi resipuerit bona ejus publicavit, Distinct. 163 cap. Hadrianus. Antonin. Polinus. Sigebertus.

_______

ADELBOLDUS

XXIXe. Bisschop van Utrecht.

     Doe quam op den Bisschoplicken stoell Adelboldus, in welckers leven het voorseide sticht mit uitlandtse ende inlandsche oorlog is bedorven, want een weinig na het afsterven Ansfridi ao 1009 sijn die Noormannen wederomme in dese landen gevallen, verbrandende de stadt van Thiel, ende int volgende jaer vernieuwden sij haren invall veroverden ende verbranden Utrecht, doodtslaende vele minschen. Angaende den inlantschen oorlog, die was tusschen den Bisschop ende Graef Diderick van Hollant, welcke de Bisschop mit groten ernst tegens de Hollanders heeft

_______________↓_______________


|pag. 33|

Angenomen, maer is hem selfs ongeluckig uitgevallen, want hij worde gevangen van den Graeve van Hollant. Doch niet lange daerna is de Bisschop mit den Grave versoent ende uit sijn gevancknisse ontslagen. Hij verkreeg int jaer 1023 van Keiser Hendrick de Graefschap Drente, twelck hem oock van Henrici navolger Conrado worde geconfirmeert int jaer 1025. Storf int jaer 1028 Cal. Decemb. Ende is tot Utrecht begraven.
     Sigebertus ad annum 1024. Henrici imperatoris vitam Adelboldus episcopus Trajectensis scribit.

_______

BERNULPHUS

XXe. Bisschop van Utrecht.

     Int verkiesen van een nieuwen Bisschop is een grote oneenigheit voorgevallen, waeromme Keiser Conraet in der haest selve binnen Utrecht is gekomen, om die twistige gemoederen te bevredigen, latende om geen tijdt te verliesen, sijn huisvrouwe onderwegen tot Oosterbeeck een ure beneden Aernhem in Veluwen bij den Pastoor aldaer genaemt Bernulphus, waer sij verloste van een jongen sone. Berulphus spoede sich terstondt om dese blijde bootschap den Keiser binnen Utrecht te brengen. Alsnu Bernulphus den Keiser dese tijdinge gebracht hadde heeft hem de voors. Keiser tot Bisschop van Utrecht verkoren. Ende hiermede is alle den twist die van de verkiesingen tusschen die Canonicken, ende het volck was geresen nedergeleit en begraven.
     Bernoldum virum alioqui justum et pium dignitate praesulatus sublimans, et per annulum et baculum pastoralem juxta ritum a tempore Caroli Magni

_______________↓_______________


|pag. 34|

sequentiumque imperatorum investiens, congaudenti Clero ac populo universo exhibuit adorandum.
                                                                                                                        Heda p. 118.

     Bernulphus Bisschop geworden sijnde, heeft binnen Deventer de grote Kercke die men gemeenlick S. Lebuini plach te noemen, restaureert, sijnde deselve Kercke een groot, ende heerlick gebouw, ende veel groter als de voorgaende, die van Lutgero aldaer was opgericht, als wij op het jaer 787 verhaelt hebben. Tot regeronge van dese Kercke heeft de Bisschop oock een deel Canonicken geordineert, die hij voor eerst heeft genomen uit S. Marien Kercke de nu S. Salvator tot Utrecht genoemt wort; haer toeleggende uit die goederen der voorseider Kercken, eerlicke inkomsten, om van te leven. Want onder de regeronge van Bernulpho sijn de goederen ende inkompsten des Bisdooms seer angewassen, diewijle hij verscheiden landen, heerlickheiden, ende gerechtigheiden van den Coninck Henrico 3 heeft verkregen alsoo dat hij merckelick kercken ende andere geestelicke gebouwen konde verbeteren ende die bedienaers daervan mit jaerlickse renten versien.
     Onder anderen verkreeg hij van Con. Hendrick de derde int jaer 1040 in de Graefschap Drente, die goederen Uphelte, Witthelte, ende Pittelo mit alle haer gerehtigheiden, ende dependentien van dien: gelijck de selve te voren van enen Ulpho, ende sijn broeder beseten waren, doch omdat sij luden sich tegen den Keiser hadden vergrepen, sijn sij van dese goederen versteecken. Noch heeft hem de Keiser in Groningen, gelegen in die Graefschap Drente een treffelick goed vereert. Ende daerna int jaer 1042 die Graefschap Umbalaho (Heda gist het selve Vol-

_______________↓_______________


|pag. 35|

lenho te sijn) welck lant te voren eenen Graef Eckehart plach te besitten. Deventer, als wij boven verhaelt hebben was alrede eniger maten den Bisschoppen van Utrecht onderworpen, maer int jaer 1046 heeft mildadige K. Henricus 3 alle sijne overige gerechtigheiden van munte, tollen, ende diergelijcke, mit de Graefschap Amelant ande Kercke van Utrecht geschoncken, als blijckt uit den volgenden brief. In den name der H. ende onverscheidelicker drievuldigheit Henricus doer Godes genade Coninck, kennelick sij een ieder soo Christi als onse getrouwe, tegenwoordige ende toekomende, hoe dat wij om de liefde des almachtigen Gods, ende onses alderliefsten vaders Conradi imp Aug. ende doer intercessie onser beminde bedtgenoodt der Coninginne Agnetis: ende gestadigen dienst ons getrouwlick ende dickmael bewesen van Bernoldo eerweerdig Bisschop der Kercke van Utrecht, die gesticht is ter eren van S. Marten, overgegeven soodanigen eijgendoom als wij onder onse macht hebben in de plaetse Daventre genoemt, in munte, tollen, mit alle konincklicke district, ende alle nuttigheit van profijten, welcke enigsins daervan komen, mit de Graefschap in Amelande gelegen na die landtpalen, hier ondergeteickent van Batman tot Hunne, van Hunne tot Weggestapel, ende vandaer tot Westerfle, van Westerfle tot Agastaldaburg, tot Stevere doer het bosch; ende an die andere sijde der IJsselen van Lonen, tot Eertbeke, van Eertbeke tot Zuithempe, ende noch an die andere sijde der IJsselen tot Ascete in eijgendoom geven ende bevestigen in sulcken teneur, dat geen Richter oft Schult eijscher groot ofte kleijn enige macht sullen hebben enig dinck aldaer te eijschen sonder toelaten van den

_______________↓_______________


|pag. 36|

Bisschop. Maer dat de voorseide Bisschop ende sijne navolgers van dese bovengenoemde Conincklicke gaven hierna sullen hebben vrije macht die te besitten, te verbuiten, te beden ofte wat hen sall gelieven, tot gebruick van de selve Kercke daermede te doen. Ende opdat de authoriteit van dese Conincklicke gifte vast ende onverbrekelick in toekomenden tijde verblijve, hebben wij desen brief met eigener hant bevestigt, als onder kan gesien worden, ende mit onse opgedruckte segel bevolen te besegelen: Het teijcken Henrici des derden des onverwinnelicksten Conincks Theodoricus Cancelier in plaetse Bardonis Archicans. recogn. gegeven 10 Cal. Septemb. Ao. 1096. indict 14.
     Alsoo is de stadt Deventer doer mildigheit der Roomscher Coningen onder den Bisschoppen van Utrecht gekomen. Soo vele nu de Graefschap Amelant angaet, daervan is de naem geheel verloren, maer wat die limiten der selver angaet sijn eendeels bekent, doch doer faute der schrijvers schijnt Bathman te onrechte voer Hunne gestelt te wesen, want van Hunne ofte Hunnep, tot Bathman, vandaer tot Weggestapel dat is Holten, van daer tot Westerfle nu Westerflier, van daer tot Hadeberen, is de rechte landtscheidinge van Overijssel ende Zutphen, maer wat Stevere voer plaetse sij is ons onbekent. Ande ander sijde der IJsselen sijn Lonen, Eertbeke, ende Zuit-Empe genoegsaem bekent, doch behoren onder Gelderlandt.
     De voorseide K. Henrick heeft oock int selve jaer de Kercke van Utrecht gegeven de Graefschap Drente, mit haer gehele jurisdisdictie, welck lant, na het overlijden van Hartog Gozilo wederomme anden Keiser was vervallen.

_______________↓_______________


|pag. 37|

     Het stift van Utrecht is niet allene seer verrijckt van Keiseren en Coningen, maer oock van enige andere rijcke ende voortreffelicke luden, gelijck onder anderen een treffelick man ende Ridder van die tijden heeft gedaen genaemt Adolph: want dese den Geestelicken staet annemende, heeft seeckere goederen ende erffenissen gelegen in de Graefschap van Twente, onder het gebiedt van Graef Goedschalck, overgegeven an de Kercke van Utrecht, mit toestaen van sijn erfgenaem Wiburg, Abdisse van Frickenhurst, door de hant van haer Advocaet Walo, mit alle hetgene wat tot de selve plaetse behoorde, ende allen ankleven van huisen, dienstluden, landen, weiden, bosschen, wateren, angewonnen, ende wat angewonnen konde worden: mitsgaders al hetgene sijn broeders Ludolph, ende Warner aldaer plachten te besitten, ende nu op hem verstorven was. Ende hier en tegens heeft hem B. Bernulphus enige beneficien in Twente ende Drente tot vergeldonge verleent. Dese overgifte geschiede bij Goor, int bijwessn van seer vele getuigen.
     Int jaer 1059 den 14 Aug. is B. Bernulphus gestorven, als hij zeven en twintig jaren het Bisdoom loffelick hadde geregeert, ende hetselve merkelick vermeerdert, doer die grote gunste, die hem de Coningen Conradus ende Henricus hebben toegedragen.

_______

WILLEM

XXIe. Bisschop van Utrecht.

     Vide Historiam pontificum Romanorum. p. 158 etc. ubi multa de hoc Wilhelmo.
     Alsnu doer de gunste van verscheiden Keiseren, Coningen ende Prinsen die heerlickheit ende rijck-

_______________↓_______________


|pag. 38|

doornen van dat Bisdoom van Utrecht seer hadden toegenomen, gelijck wij verhaelt hebben: heeft een iegelick van die naestgeseten Princen ende Heren getracht sijne kinderen, bloedtverwanten ofte vrunden tot sulcken weerdigheit te verheffen, meer soekende haer eigen eergierigheit te voldoen, als wettelick haer Bisschoplicke ampt te bekleden. Aldus is Wilhelm een broeder Wichardi des Voogden van Gelre tot eenen Bisschop geworden, hoewel een man meer bequaem om Caesars swaert te gebruijcken als Christi Evangelium te prediken, gelijck gebleecken heeft in dien groten ende bloedigen oorlogen, die hij tegen die Hollanders heeft gevoert, maeckende sich meester van die Graefschap van Hollant ende datselve lant te leene gevende an Godefrid den Hartogh van Lotheringen.
     Hij moeijde sich vele mit den twist, die in dien tijdt was geresen tusschen Keiser Henrick die 4 ende de Paus Hillebrant. Staende an de sijde des Keisers, heeft hij mit alle macht tegens den Paus gearbeit. Heeft oock in den Concilio tot Worms mit 25 andere Bisschoppen verklaert dat Hillebrandus behoorde van sijn Pausdoom afgeset te worden, beschuldigende hem van eergierige bekruipinge, ende van meneedigheit, ende klagende dat hij meest alle sijne dingen dede eergieriglicken ende hoveerdiglicken, waeromme zij hem verwerpen ende vereijschen enen andere harder, want gelijck sij schrijven, de selve Hellebrandus was noch harder, noch vader, noch paus, maar een dief, wolf, moordenaar, ende een tyran welkcker afsettinge die Bisschoppen van Italien oock in haer vergaderinge tot Pavia hebben bevestigt gelijck die van Duitslandt tot Worms gedecreteerd hadden. Dese Bisschop een

_______________↓_______________


|pag. 39|

vrunt des Keisers sijnde, verworf van Henrick de vierde voorseit, Confirmatie van alle de gerechtigheiden ende goederen die de voorgaende Keiseren ende Coningen die Kercke van Utrecht verleent hadden, onder andere van Deventer, Thiel ende Duerstadt, ende is na vele onruste moeijte, ende oorlog gestorven int jaer 1076 ende tot Utrecht begraven. Hij wort van sommige seer mispresen, omdat hij sich tegen Hillebrandum van den Keiser heeft laten gebruicken ende seer heftig den Paus bestreden heeft.

_______

CONRAEDT

XXIIe. Bisschop van Utrecht.

     Vide Historiam Pontificum Romanorum pag. 194. Episcopus hic Conradus in conventu Garstengano. Item in alio conventu ubi papa Urbanus deponitur.
     Keiser Henrick hebbende vernomen die doodt van Bisschop Willem van Utrecht, heeft in zijn plaetse gestelt enen genaemt Conraedt, een Swabe. Dese hadde gelijck sijn voorsaat, vele oorlogs mit die Hollanders, doch ongeluckig, want als hij het Casteel tot IJsselmonde in Hollant, ’t welck van Bisschop Willem was begonnen, voltrocken hadde, heeft Graef Diderick van Hollant hetselve belegert, ende als die Bisschop den sijnen wilde te hulpe komen ende ontsetten, is hij in een bloedigen veltslag van sijne vijanden verwonnen, in welcker neffens veel andere sijn verslagen Geerlach die grave van Zutphen, Lambert die Proost van Deventer. Hij selfs ontquam ende vluchte binnen IJsselmonde, twelck hij an de Grave van Hollant moeste overleveren, ende is alsoo wederom tot Utrecht gekomen.

_______________↓_______________


|pag. 40|

     Dese Bisschop volgde mede de partije des Keisers tegen die onbillijke anslagen van die Pausen van Romen, tot vergeldinge van dien heeft hem de Keiser mit veel treffelicke goederen begiftigt, als namelick de Graefschappen Staveren, Oostergouw en Westergouw ende IJsselgouwe, twelck geschiede int jaer 1086 tot Regesburg. Vide Historiam Pontificum p. 162, 163 etc. Ende dese landen waren te voren onder het gebiedt van Marcgraef Egbert van Duringen, broeder van Mathilde, die in Italië getrouwt, ende in groot ansien was bij Hillebrant den Paus van Romen, waermede sij oock boeleerde, ende voor welcken sij oorlog voerde tegens den Keiser. Maer omdat de Marck-Graef voorgenoemt, gelijck sijn Suster, sich vijandt toonde van den Keiser, heeft hem deselve van dese voorseide landen, ende eintlick int jaer 1090 door sijn volck onverwacht van het leven berooft, in seecker molen bij het water Sclicha, alsoo hij doende was int vervolgen van de gehoorsame ondersaten des Keisers. Die Graefschappen Oostergouw ende Westergouw hiervoor genoemt sijn die twee voornaemste deelen van de provincie van Vrieslandt, maer IJsselgouw heeft sijnen name van den IJsselstroom bekomen, ende beteickent soo vele als IJssellandt, want Goo, Gouw, ende ouwe is te seggen een Landschap ofte Landtstreeck, waer vandaen gekomen sijn die namen van Rhijnkouw, Suntgauw, Brisgauw, ende in dese landen Betouw, Velouw, IJsselgouw, ende diergelijcke. Is derhalven gants te vermoeden, dat als die Keiser in sijnen brief spreeckt van een Graefschap IJsselgouw, hij daermede verstaet IJssellant, nu gemeenlick Sallandt genoemt, sijnde het eerste ende voornaemste deel der Lant-

_______________↓_______________


|pag. 41|

schap van Over-IJssel. Bucchelius ad Hedam p. 140 dicit diploma de donatione IJsselgow esse in Archivis. Voorts uit hetgene wij hierboven gesegt hebben, kan men sien, dat die landen van Over-ijssel, Sallandt ofte IJssel-gouw, Twente, Drente, Vollenho, ende vele van die nabuirige landen, Graefschappen elck int bijsonder worden genoemt, mit welcken naem oorspronckelick verstaen sijn soodane landen en districten, die haren besonderen Greve ofte Richter hadden, want Greve is te seggen een Richter, als men noch sijen mach in die volgende namen van Dijckgreve, Wolt-Greve ende diergelijcke, waermede die Richters over dijcken en wolden beteickent worden. Want die voorseide Greven plachten als Stadtholders ende Ambtlieden doer beneficie ende uit name des Keisers het recht ende justitie te bedienen, welck Ampt namaels erflick an sommige is verleent, ende hebben mit verloop des tijdts absoluter macht ende jurisdictie sich selven angetrocken, ofte doer vergunninge der Keiseren verkregen, beholdende den tijtel van Graven.
     Int jaer 1099, andere schrijven een jaer vroeger, is Bisschop Conraedt van een seecker Vriese vermoort, ende is binnen Utrecht inde Kercke van S. Maria begraven.
     Conradus Ultrajectensis Episcopus feria quarta Passchae post missam a se celebratam a quodam suorum in domo sua perimitur. Sigebertus ad an 1098.
          Videatur Heda p. 143. Videatur Aventinus.

_______

_______________↓_______________


|pag. 42|

BURCHARDT

XXIIIe. Bisschop van Utrecht.

     Burchart de navolger Conradi was een voorsichtig ende godtvruchtig man, van wat geslachte is onbekent. Heda schrijft, als wat sonderlicks van hem, dat hij mit sijn eigen handen Priesteren ende Diakonen wijede, twelck hoewel eigentlick een deel van sijn bedienonge was, nochtans was datselve een grote deugde ende nedrigheit van hem, ten opsichte van vele andere Bisschoppen, welcke tot sulcken grootheit gekomen waren, dat sij geen priesteren ofte ander kerckelicke personen en wijeden, gelijck of sulcks voor haer weerdigheit te geringe waer, waeromme tot sulcke saecken hadden haere Choor-Bisschoppen, die het Ampt van Bisschoppen ende sij den staet van wereltsch Vorste bekleden.
     Bernardus een treffelick ende geleert man van de selve tijden, als geleeft hebbende omtrent het jaer 1120 heeft in sijn schriften sulcken overdaet ende grootheit van de Bisschoppen, jae selfs van de Pausen merckelick bestraft. Hij schrijft in Cantica Sermone 33: Sij sijn dienaren Christi, ende sij dienen den Antichrist, sij gaen henen geëert van de goederen des Heren, die den Here geen ere betonen noch bewiesen: ende daer vandaen komt die hoerachtige optoeijinge ende oppronckinge die gij dagelicks siet, die lichtveerdige kamerspeelders kledinge, ende die Konincklicke toebereidinge, daer vandaen komt het gout an die peerden breijdels, ande sadels, ende sporen enz. Ende in sijn vierde boeck ad Eugenium: Dit sijn meer weiden der duivelen dan der schapen, ende trouwen, dede dan alsoo Petrus, speelde alsoo

_______________↓_______________


|pag. 43|

Paulus? gij siet dat den gehelen kerckelicken ijver heet is, alleen om die weerdigheit te beschermen ende voor te staen: die eere wort het geheel gegeven, die heiligheit niets ofte weinig; indien gij, wanneer het de saecke vereijscht, poogt een weinig nedriger te handelen of u selven wat gemeensamer te holden: dat sij vere, seggen sij, het en betaemt niet, het en komt niet overeen mitten tijdt, ten voegt voor de majesteit niet bemerckt toch, wat persone ghij draegt, etc. waeruit men kan bemercken, die grofheit, ende verbasteringe dergener die Harders ende Leraers in Godes Kercke souden wesen, ende hoevere sij luden van de deugde, sedigheit, ende ootmoedigheit der ouder Leraren waren afgeweecken. Ist vreemt dat ondertusschen, als die opsienders sliepen, het onkruijdt van velerhande superstitien in den acker des Heren is gesaeit, gegroeijt, ende allengskens opgewasschen? ende mit minschelicke insettingen, ende fabuleuse droomen vervult? Daeromme oock veel goede luden in Italien, Vranckrijck, Duitslant, Nederlant, ende andere landen, siende dat ergelicke leven van die Kerckelicke personen, ende het inkruipen van allerhande minschelicke leere, door onachtsaemheit van diegene die den naem van Leraers hadden, sich opentlick van sulcke Harders hebben onttrocken ende daertegen geleert, als gevonden hebbende die Christelicke Leere ende suijveren Godesdienst, niet uit die mondt van haer Bisschoppen ende praelaten die navolgers van Petro ende Paulo geacht waren, maer uit de Schriften die van Paulo, Petro ende andere van Godt verlichtede leeraers waren nagelaten, selfs doorsoeckende in derselver Schriften als een Testament van Godt opgericht ende haer toegeeijgent, na

_______________↓_______________


|pag. 44|

dat hemelsch erfdeel, dat Jesus Christus haer luden, mit sijn bloedt verkregen hadde.
     Haer wederpartije de Paus van Romen, mit sijnen anhanck noemden haer Waldensen, Lionoisen, Petrobrusianen, hielden haer voor Ketters, omdat sij des Paus opperhoofdigheit, ere der beelden, anroepinge van Sancten en Sauctinnen, wijwater, ende veel andere Romsche lerongen niet voor goedt erkenden, maer verworpen. Sij en sijn niet eerst opgestaen int jaer 1125, maer sijn oock lange voer dien tijdt in verscheiden landen ende Coninckrijcken geweest, als Rainerius Godwel een Monnick ende haer tegenpartijder getuigt, seggende, onder alle secten die daer sijn ofte geweest zijn en is gene schadelicker voer die Kercke Godes, dan der Armen van Lions, om drie oorsaecken wille. Eerst, omdat se allerlanckst geduert heeft, want sommige seggen datse geduert heeft van die tijde Silvestri an, sommige seggen van die tijden der Apostelen af. Ten tweden omdat se allergemeenst is, want daer is naulicks enig lantschap, int welcke dese Secte niet woont en kruijpt. Ten derden omdat alle andere Secten mit de grouwelickheit haerder blasphemiën ende lasteringen tegens Godt, een ijsselicheit ende eenen schrick anbrengen, maer der Lionischen is hebbende een grote gedaente van godtsaligheit omdat se rechtveerdichlick voor de minschen leven, ende alles wel van Godt geloven, alsoock alle articulen die int Symbolum vervatet sijn; allene haten ende lasteren sij de Roomsche Kercke, die welcke die mennigte licht toevalt, om te geloven.
     Die Paus, ende andere Geestelicke Prelaten deden haer uiterste beste dat sij dit volck mochten dempen, ende haer leronge uitroeijen, daeromme sij heijrlegers

_______________↓_______________


|pag. 45|

tegens haer opmaeckten, ende haer allenthalven vermoorden mit swaert, water, en vuijr; waermede sij meinden Gode enen dienst te doen. Doch niettegenstaende sulcken harden vervolginge, welcke ettelicke euwen geduert heeft, sijn sij dagelicks angewassen, ende verbreit in verscheiden landen, in Vranckrijck, Italiën, Duitslant, Engelant, Bohemen, Bulgariën, Dalmatiën ende andere landen. Ende sijn die voortspruitselen van de selve voertgeteelt tot die tijden van Luthero ende Calvino, in de welcke men genoegsame conformiteit van haer luder belijdenisse mit de Gereformeerde Kercke heeft gevonden, die sij oock voorts in Vranckrijck, Bohemen, ende elders sijn toegevallen. Ick hebbe dit selve hier int verbijgaen willen antrecken, opdat den leser moge verstaen, dat hoewel die uterlicke regeronge van dese Westersche Kercke, daer Rome het Patriarchaetschap van gehadt heeft, gepleegt worde van den Paus ende Bisschoppen anhangers sijner lere soo tot Utrecht als elders, dat nochtans alle onse voorouders niet die Pauselicke leere gevolgt en hebben voor die tijden Lutheri, ende Calvino, maer dat selfs van de Apostelen tijden af, vergaderingen ende Gemeinten, die hoewel onder Pauselicke Bisschoppen geseten een afkeer hadden van den Paus, anbiddongen van Beelden, Crucen, Heiligen, missebroot, wijwater, vagevier, bidden voor doden, echteloosheit der priesteren, bedevaerden, overtollige feesten, ende andere superstitiën des Pausdooms, noemende Roomen dat Apocalyptice Babijlon, moeder der hoererijen, ende grouwelicheiden der aerden. Gedrage mij voorts tot de Schriften ende boecken daervan sijnde.
     Maer om weder te komen tot onsen Bisschop hij

_______________↓_______________


|pag. 46|

heeft verscheiden goederen tot Kerckelicke diensten gegeven, ende is daerna gestorven int jaer 1112, en tot Utrecht begraven.

_______

GODEBOLDT

XXIVe. Bisschop van Utrecht.

     Godebolt als sommige schrijven, een Vriese van afkomst, is na den overledenen Bisschop op den stoel gekomen, worde gehouden voor een vroom ende relligieus man. Enige van sijne voorsaten hadden der Keiseren partije gevolgt tegens die oppermacht der Pausen int stellen van Bisschoppen ende andere prelaten, waeromme sij in ongunst bij de Pausen gekomen waren, ende daerom eenen langen tijdt herwaert mit den Bisschoplicken hoedt ofte mijter niet waren verciert, behelpende sich allene mit de Kerckelicke investiture. Maer dese Bisschop heeft wederom die gunste des Paus (doemaels Calixtus de twede) ende den Bisschoplicken mijter tot Rheems ao. 1120 in den Concilio bekomen, sonder twijvel tot groot misnoegen van K. Henrick de vijfde welcke int voorseide Concilium een vijandt der Kercke is verklaert. Anno circiter 1121. Imperator impar factioni Pontificum Romanorum, diffidens rebus suis atque eventu causae desperans cum Callisto in gratiam redijt ex summaque discordia reconciliati sunt. Aventinus. Oock worden aldaer die investituren der Kercken die van die Keiseren gedaen waren als Simonie verordelt. Het houwelick een onreinigheit genoemt, ende den Priesteren, en Diaconen verboden, ende den Ban geschiede solemnelick met 427 angestekene keerschen tegen diegene soo tegen die Canones deses Concilium sich

_______________↓_______________


|pag. 47|

vergrepen, ofte schuldig worden. Soodanige decreten deses Conciliums waren niet min verworpelick als hatelick bij vele menschen soo Geestelicke, als wereltlicke, altoos die Keiser vant sich hierdoor ten hoogsten verongelijckt, ende vele Kerckelicke personen dien het houwelick verboden worde, ende belast dat sij hare echte ende wettelicke huisvrouwen, ofte haer bedienonge moesten verlaten ten hoogsten verlegen, ende vele van deselve onwillig, omdat Godt den Kerckelicken nergens den echten staet verboden hadde, maer een iegelick toegelaten als een middel om hoererije te vermijden. In gevolg van welcke toelatinge vele dienaers der Kercken in Duitslant, Engelant, Noorwegen, IJsslandt, ende vele andere landen tot de Bisschoppen toe getrouwt waren. Gelijck noch opten dagh van huden dat selve in Grieckenlant, Moscoviën, Asia, ende meer andere landen haerluden is geoorlooft. Oock was hetselve gebruickelick bij de Christenen die de Portugiesen ao 1504 in de ontdeckinge van Oost-indiën tot Cranganor achter Goa gevonden hebben, als Osorius Bisschop van Sijlvij verhaelt in sijn 3. boecken, welcke vrijheit om te trouwen, als oock het ontvangen des Avontmaels onder twee gedaenten sij seiden ontvangen te hebben van St. Thomas den Apostel, die haren voorolderen sulcks geleert hadde. Waerbij deselve Christenen soo volstandig sijn gebleven, dat een Bisschop van deselve, hoewel tot Romen geweest sijnde, ende sich den Paus onderworpen hebbende, nochtans geen veranderinge daervan, ende van andere ceremonien heeft willen toestaen, ofte sich mit het Pausdoom in relligionsaken conformeren, hoewel tot een gemeen Concilium van den Aertsbisschop van

_______________↓_______________


|pag. 48|

Goa, ende de Bisschoppen van Cochijn, Malacca ende China, beroepen was binnen Goa, twelck geschiedt is omtrent het jaer Chr. 1581. als Linschoten verhaelt cap. 15. sijner Indischer historie, soodat bij vele natiën ende Volcken dese Pauselicke wet van ongetrouwt te blijven geen plaetse heeft kunnen vinden.
     Perversa equidem papalis theologia, permittere meretricium mortale peccatum, ut evitentur majora peccata et prohibere matrimonium a deo institutum ad evitandum fornicationes aliasque libidines.
     Maer om verbij te gaen die costumen van vreemde volcken strijdende tegens sulcken Pauselicken decreet, self die Bisschoppen konden dit juck, dat sij een ander opleiden, niet dragen, getuigen daervan sijn soo veel Bastarden die sij hebben nagelaten; noch sij hebben dese wet doorgaens in haer eigen Bisdomme kunnen invoeren, dat is gebleeken in de Vriesen, die hoewel sij stonden onder die Bisschoppen van Utrecht, nochtans datselve gebodt niet hebben achtervolgt, want Aneas Sijlvius, die namaels Paus worde ende geleeft heeft ao, 1460, verhaelt van die Vriesen, dat sij die onkuisheit der vrouwen swaerlick straften, wilden oock niet dat die Priesteren sonder behulp van een vrouwe sijn, om sich mit andere niet te besmetten, want sij achten, dat niemant hem konde onthouden.
     Int jaer onses Heren 1123 omtrent den dagh der geboorte Christi was Keiser Henrick binnen Utrecht, alwaer uit een geringe oorsaecke een groten twist ontstont tusschen het hofgesin van den Keiser ende die dienaers van den Bisschop van Utrecht, waerop een groten oploop is gevolgt, selfs van de burgeren der stadt, van welcke eenige sijn doodtge-

_______________↓_______________


|pag. 49|

slagen ende veel andere gevangen genomen. Die Bisschop selver worde oock gevangen, als schuldig van ontrouwe tegens den Keiser.
     Die Chronijcke van Hollant, doet hierbij, dat de Keiser tot versmadinge des Bisschops dat huijs te Schulenburg, gelegen tot Hellendoren in Sallant, heeft belegert. Waertegen Lotharius, (die namaels Keiser worde, ende een broeder was van Petronella Gravinne van Hollant) mit den Bisschop van Munster een machtig leger heeft te velde gebracht, om den Keiser van den Schulenburg te verdrijven waeromme sij haer leger dichte bij des Keisers leger hebben neergeslagen, maer om die broecken ende moerassen die tusschenbeiden lagen, konden beide partijen malckanderen niet antreffen. Hartogh Lotharius siende, dat hij aldaer niets konde uitrichten, heeft de Keiserlicke borgt belegert, om den Keiser door dit middel van den Schulenburg af te trecken.
     Des Bisschops ende Hartogs krijgslieden, bestormden die borgt, ende klommen vechtenderhant op die muiren, doch worden mannelick van des Keisers volck terugge gedreven. Die Keiser horende dat grote gewelt dat sijne vijanden op sijn slott deden, ende den noot waerin sijn volck geraeckte, heeft den Schulenburg verlaten, opdat hij haer mochte verlossen. Ondertussen Hartog Lotharius sulx verstaende is van Deventer opgebrocken, ende versach de Schulenburg mit alle nootdruft ende is alsoo mit sijn krijgsvolck vertrocken. Als nu dese partijen niet anders dan landtbederven hadden uitgericht, is endtlick dese twist neergeleit, ende door intercessie van vele Lantsheren ende voornamelick van Frederick den Bisschop van Colen, is die Bisschop van Utrecht, mits betalende

_______________↓_______________


|pag. 50|

tot rantsoon een groote somme geldes, uit sijn gevanckenisse ontslagen.
     Int voorseide jaer inde maent Augusto, heeft Keiser Henrick enen brief gegeven, daerin hij den borgeren van Deventer quijtscheldet ende bevrijdet, dat se niet meer gehouden souden sijn den doop ende begravenisse der doden te redimeren, noch ook meer behoeven te betalen, Denarios Domorum; mits dat Deecken ende Capittel voortaen die Kercke tot Raelte souden mogen vergeven.
     Hierna in den jare 1125 is de Keiser binnen Utrecht gestorven. Hem is int Keiserijck gevolgt Lotharius; dese heeft de Graefschappen Oostergo, ende Westergo den Bisschoppen van Utrecht ontnomen, ende sijn suster kinderen den Graven van Hollant gegeven.
     In Novemb. des jares 1128 storf B. Godebolt, ende is int Clooster Oostbroeck bij Utrecht begraven, alwaer hij die orde Benedicti ende die professie des selven regels hadde angenomen.
     Sub hoc Episcopo fuit in Germania celebrata sijnodus Fridslariae cui ipse interfuit. Vide Hedam p. 154.
     Anno circiter 1121. Imperator impar factioni pontificum Romanorum diffidens rebus suis atque eventu causae desperans cum Callisto in gratiam rediit ex summaque discordia principes Romani reconciliati sunt.                                                                                                                                  Aventinus.

_______

ANDREAS VAN CUICK

XXVe. Bisschop van Utrecht.

     Godeboldi navolger was Andraeas, een soone van die Graven van Cuick, een vreedsaem ende voorsichtig man, int beginsel sijner regeronge ao 1138

_______________↓_______________


|pag. 51|

verkreeg hij wederomme van Köninck Conradus die Henrick Graefschap Oostergo ende Westergo, inden brief daer van sijnde wort mentie gemaekt van Henrick een Grave van Zutphen.
     Int jaer 1134 bevestigde Coninck Lotharius die Abdisse van Elten den toll tot Caten, mit veel andere goederen, ende gerechtigheiden. Int jaer 1138 of als andere schrijven 1139 is B. Andraeas overleden ende is bij sijne voorsaten tot Utrecht begraven.
     Ao 1135 sijn tot Trijer ende Utrecht enige van ketterije verbrant. Chron. Saxon. Vide Martijrol fo. 396.

_______

HERBERT VAN BIERUM

XXVIe. Bisschop van Utrecht.

     Dese B. Herbert was geboren van Bierum, een dorp in Vrieslant, als Emmius schrijft lib. 6. rer Frisic. Het heeft sich toegedragen, als deselve om seeckere saecken na Romen gereist was, ende nu wederom tot Utrecht was gekomen heeft hij grote beroerten in Deventer gevonden, voornamelick door die van Groningen veroorsaeckt, want die borgers derselver stadt onderlinge tegens malckanderen streden ende hadden S. Walburgen Kercke bevestigt ende tot een blockhuis gemaeckt. Om dese onrust voor te komen quam de Bisschop haestelick tot Groningen ende heeft het daertoe gebracht, dat sij hem sweeren moesten, die voorseide kercke niet weder te sullen bevestigen, ofte die stadt mit muren te verstercken.
Voorts alsoo hij twee broeders hadde, die hij wilde ende groot maecken, gaf hij den enen genaemt Lijfried dat Borggraefschap van Groningen voor hem ende sijne kinderen te leene ende den anderen, geheten

_______________↓_______________


|pag. 52|

Ludolph, gaf hij dat Ambtmanschap van Coeverden en Drente in manieren als boven: tot grote schade des Bisdooms, om die menigerhande onrust, die daeruit is ontstaen, ende die grote oorlogen, die daerna gevolgt sijn tusschen dese Heren van Coeverden en die Bisschoppen van Utrecht.
     Oock was int afwesen des Bisschops Otto die here ofte Grave van Bentheim, susterman van Graef Diderick van Hollant, in Twente gevallen, hadde aldaer grote schade gedaen, die wijle daer niemant was die dat landt van Over-IJssel voorstont. Maer de Bisschop wederom te lande gekomen sijnde heeft terstont ruteren ende knegten angenomen, op ontbiedende die lantsaten van Over-IJssel, ende Hugo van Bottersloot uit den stam van Arckel, die sijn opperste velthere was, ende hem te hulpe quam mit een deel ruteren, om alsoo te wreken den geleden schade, ende sijne ondersaten van sulcken overlast te verlossen. Die Bisschop is mit all sijn volck in Twente gekomen ende heeft tot Ootmarsen, andere seggen Braamsche (Heemsche), den grave van Bentheim angetroffen, alwaer dapper is gevochten van wedersijden, ende vele, soo adel als onadel, verslagen bleven: doch die Bisschop behielt die victorie, Graef Otto met veel andere bleef aldaer gevangen, sijn hulper Otto die Graef van Biel of Bielke worde dootgeslagen, andere ontquament door bosschen ende struijcken. Die bisschop brachte den gevangen Grave binnen Utrecht. Als nu sulx den Grave van Hollant vernomen hadde, heeft hij terstont die stat van Utrecht seer vaste belegert mit een groot volck ende alsoo die Bisschop geen macht en hadde om den Grave te verdrijven ende sijne handen te ontgaen, daerom is hij mit sijn gantse Cleresije in

_______________↓_______________


|pag. 53|

haer geestlick gewaedt, mit cruicen en vanen uit de stadt getrocken tot den Grave, welcke siende dat de Bisschop ongewapent tot hem anquam, is hij mit alle ootmoedigheit den Bisschop tegemoete gegaen ende heeft sich in minne als mit sijnen geestelicken Vader verdragen. Die Grave van Bentheim worde van sijn gevanckenisse ontslagen, overgevende nochtans an die kercke van Utrecht sijn slott Benthem ende heeft datselve wederom te leene ontvangen, onder conditie dat die Bisschop eenen vrijen uit- ende inganck int selve casteel, ende een salet, ende bedeplaetse aldaer solde hebben tot sijnen vrijen gebruijcke. Dieselve Graef Otto is korts daerna doodgeslagen van Graef Harmen van Staelwijck ende Otto die soone van Gr. Diderick van Hollant is in sijn ooms plaetse Graeve tot Bentheim geworden.
     Conradus die derde Rooms Coninck gunstig sijnde de kercke van Utrecht, heeft in November des jaers 1145 verscheiden privilegiën gegeven; ende oock bevestigt die donatie der Graefschappen Oostergoo ende Westergoo, welcke brieven van vele voorname heeren sijn onderteijkent, waeronder oock enige uit Overijssel vermelt worden, als Bartolt van Aldenseel, Dirck ende Wermbolt van Buckhorst gebroeder, Willem de Grave van Goor en gelijck wij meinen Jordaen van Windeshem, Rudolph van Wijhe ende Hendrick van Boningen.
     In November des jares 1150 is B. Herbert gestorven, als hij twaelf jaren dat Bisdoom hadde bedient ende is tot Utrecht begraven.

_______

_______________↓_______________


|pag. 54|

HARMAN VAN HOORN

XXVIIe. Bisschop van Utrecht.

     Bisschop Herbert overleden sijnde, is een grote scheuringe ende tweedracht onder die capittelheren ontstaen over die verkiesinge van een niuwen Bisschop, want die voornaemste princen van de kercke van Utrecht, als Diderick de Grave van Hollant, Hendrick de Gr. van Gelder ende Diderick die Gr. van Cleve, hebben tot eenen Bisschop begeert Harmen van Hoorn, Proost van S. Gereon tot Colen, waertegen de borgers van Utrecht ende Deventer mit toestemminge van de andere steden ende gemeine inwoonderen des Landes postuleerden Frederick van Hauvel, andere schrijven Hovel.
     Maer die mogentheit van die princen maeckte dat Heer Harmen sooveel stemmen kreeg als Heer Frederick. Ende door die macht des Graven van Hollant ende authoriteit des Keisers Frederick des eersten is hij tot Utrecht geintroniseert, tot groot misgenoegen van die van Utrecht ende Deventer, die nochtans genoeg gedwongen worden sulcks te lijden. En alsoo sij oock daernae den voorseiden H. Frederick genegen waren tegen Harmen van Hoorn, hebben sij daeromme een grote geltboete anden Keiser moeten betalen. Nae twee jaren quam een Pauselick Legaet binnen Luijck, die aldaer beijde Electen heeft ontboden ende dag geleijt, alwaer die voorseide Harmen dat Bisdoom is toegeleit, hoewel een man van kleijne bequaemheit.
     Dese Bisschop en regeerde niet lange, want int jaer 1156 in April is hij gestorven. Hij was sachtsinnig ende goedertieren, soodat selfs in sijne tegen

_______________↓_______________


|pag. 55|

woordigheit doodtslagen geschieden, oock niet machtig sijnde die borgers van binnen te dwingen, dat sij hem onderdanig wesen wouden.

_______

GODEFRIDUS VAN RHENEN

XXVIIIe. Bisschop van Utrecht.

     Na die doodt van die voorseide Bisschop is all wederom enig verschil over die ceur van een nieuwen Bisschop gevallen, maer doer die toekompste van Keiser Frederick is sulx terstont nedergeleit ende alsoo is wettelick ende vredelick doert versoeck des Keisers tot Bisschop van Utrecht verkoren Godefroij van Rhenen, Domproost tot Utrecht, een eergierig ende grootmoedig man.
     Int jaer 1163 was dat groote verschil ende oorlog om de heerlicheit van Groningen, daer sich Graef Hendrick van Gelder mede mengde tegen den Bisschop, welcke endlick door Reinold de B. van Colen is verdragen, als wijder in die historie van Hollant, Utrecht ende Vrieslant is te lesen.
     In sekeren brief desselven Bisschops geschreven Ao 1165, wort mentie gemaeckt van Derck ende Wermbolt van Buckhorst ende Evert van Almeloo. Hij timmerde dese volgende Castelen: die Horst tegen Gelderlant, Montfoort tegen Hollant, Woerden tegen die ongehoorsaemheit van sijn eijgen stadt van Utrecht ende dat huijs tot Vollenho in Overijssel tegen die Vriesen. Hij storf ao 1177, andere schrijven 78 in Junio.

_______

_______________↓_______________


|pag. 56|

BALDEWIJN VAN HOLLANT

XXIXe. Bisschop van Utrecht.

     Baldewijn, een broeder van Graef Floris van Hollant, van Diderick de Domproost tot Utrecht ende oock broeder van Otto die Grave van Bentheim, worde mit gemeene stemmen tot Bisschop verkoren. Hij was te voren Proost tot Oldenseel ende van S. Mariën t’Utrecht.
     Terstont int beginsel sijner regeronge is een groot oorlog geresen tusschen den Bisschop ende Gerhart den Grave van Gelder om oorsaecke, dat de voorseide Grave was int bezit gekomen van de Graefschap van Veluwen, welcke die Hartog van Brabant vande Kercke van Utrecht plachte te leene te ontvangen: soo hadde die Hartog van Brabant datselve lant als een onderleen uitgedaen an sijnen broeder den Hartog van Buljon: doch die selve eer hij na Hierusalem trock, hadde de Veluwe verkoft an den Grave van Gelder voorgemelt: dit alles buiten kennisse van den Bisschop van Utrecht, hoewel Opperleenhere van dien lande, waeromme die Bisschop seer verstoort sijnde, heeft hij uit alle sijne landen krijgsvolck te samen gebracht, ende heeft den Grave van Gelder mit sijnen anhanck uit de Veluwe verdreven, ende heeft enige welgelegen plaetsen aldaer mit sijn volck beset, voerwendende dat hetselve lant onwettelick op die van Gelder was getransporteert, alsoo het buiten sijn kennisse was geschiet. Die Graef van Gelder heeft oock terstont sijn volck versamelt, ende is daermede in Over-IJssel gevallen; heeft het plattelandt verwoest, ende Deventer die hooftstadt desselve landes belegert, ende haer alle toevoer afge-

_______________↓_______________


|pag. 57|

sneden den tijdt van vier dagen: soude oock niet lichtelick die stadt hebben verlaten, ofschoon die Bisschop sich mit alle macht daer tegen settede: ten waer geweest, dat Keiser Frederick aldaer was gekomen, ende den oorlog gedempt hadde, maeckende tusschen beide partijen enen treves van enige jaren, doch alsoo dat de Grave wederom int besit van de Veluwe gestelt soude worden.
     Daerna int jaer 1186, als graef Gerhart gestorven ende Otto in sijn plaetse Graef van Gelder was geworden, is die Bisschop wederom mit macht in Veluwe gevallen, heeft dat landt seer bedorven, is oock inde Graefschap Zutphen ingebroken, daer hij grote schade dede mit branden tot hulpers hebbende. Diderick de Grave van Cleve ende sijn broeder den Grave van Holland, die bijna alle beesten uit Veluwen gerooft ende binnen Deventer heeft gebracht. Die Grave van Gelder allene niet machtig sijnde alle dese vijanden te wederstaen, het tot sijn hulpe geroepen den Hertog van Brabant, die Bisschop van Collen ende Munster ende den Grave van den Berge mit 3000 soldaten, waermede hij 800 ruters van den Bisschop binnen de stadt Deventer heeft belegert den tijdt van drie weecken, alsoo dat die stadt perijckel liep van te sullen verloren gaen.
     Derhalve de Bisschop overleggende den noot van sijn stadt ende volck, heeft alle sijn macht ende het volck van die Graven van Hollant ende Cleve tesamen gevoert, om also de Geldersen mit gewelt van Deventer te verdrijven ende die stadt te ontsetten. Maer de voorseide Keiser Frederick in dese Nederlanden gekomen sijnde, heeft wederom den strijdt verhindert ende beijde partijen tot vrede be-

_______________↓_______________


|pag. 58|

wogen, op voorwaerde dat de Grave van Gelder in rustelick besit van de Veluwe verblijven soude, tot dat over dese questie entlick vande Princen des Rijcks gewesen soude sijn, gelijck oock namaels int jaer 1190 is geschiet: ende is voortaen de Veluwe onder die     van Gelderlant gebleven.
     Als Bisschop Baldewijn mit ontsag     ende     in goeden vrede sijn landen van Drente ende Twente beheerde ende hem niemant moeijelickn viel, is Otto de Grave van Bentheim, des B. broeder, hem dagelicks klachtig gevallen, omtrent het jaer 1196, hoe dat Floris de Castellein van Coeverden, sijne ondersaten mit tollen ende schatten grote schade dede, als sij mit haer wagens ende karren des weeghs passeerden. Die Bisschop heeft hem sulcks tot tweemael verboden, doch hij en achtede dat niet, waeromme hem die Bisschop excommuniceerde, maer hij verharde. Daeromme hij een deel volcks heeft int velt gebracht, waermede hij dat huijs Coeverden heeft belegert, ende heeft hetselve mit verscheijden krijgsgereetschap soo angetast, dat Floris van Coeverden mit sijn stiefsoon Volcker dat selve mit alle sijnen toebehoren moesten overleveren an den Bisschop. Die Bisschop gaf dat selve te bewaeren een edelman uit Hollant genaemt Gijsbert Poskijn, die seer voorsichtelick Coeverden mit de Drente regeerde. Maer daerna tot sijn eigen ende des gemeinen landes ongeluck heeft hij den selve Poskijn afgeset, ende sijn broeder den Grave van Bentheim aldaer tot Castellein ende tot Richter van Drente gestelt, daer hij lange hadde na getracht, ende is aldaer met sijn gehele hofhoudinge gekomen voornemende sijn woonplaetse op dat huys te Coeverden te houden.

_______________↓_______________


|pag. 59|

     Middelertijdt lach Volcker van Coeverden gevangen op het slott ter Horst alwaer hij trouwde een edele jonckvrouwe, door welckers vrunden hij soo veele van den Bisschop heeft verkregen, dat hij uit die gevanckenisse is ontslagen, ende een gedeelte van sijn vaderlicke goedt weder soude bekomen, des soo soude hij hem nummer meer tegen den Bisschop versetten. Maer niet nakomende sijn beloften, heeft hij sich met sijn vrunden ende bloedtverwanten verbonden, ende heeft alle de ingesetenen van Drente terstont tegen den Bisschop, ende den Grave van Bentheim doen rebelleren. Die van Groningen slogen eerst doodt haren Richter, ende bemuirde haer stadt tegens die gedane belofte: die van Drente roofden des Bisschops renten ende inkompsten, ende verbranden dat vleck ende voorburg van dat huis tot Coeverden.
     Die Bisschop hieromme ten hoogsten ontstelt sijnde, heeft een leger bij malckanderen gebracht, ende is daer mede op de Drente getogen, wrake nemende over de schade die hem vande Drentekers was angedaen. Graef Otto van Bentheim quam van de andere sijden bij Steenwijck in Drente, ende deed des gelijcken. Graef Otto van Gelder (door welckers heimelicke ingeven als men seide, de Drentekers angehardet worden) quam bij den Bisschop, ende heeft hem vruntlick geraden dat vijere van Groningen ende twaalf mannen van Drente als gijselaers binnen Deventer souden komen, ende aldaer verblijven, tot dat sij hem van alle onwille ende schade souden voldaen hebben ende den vrede volckomentlick getroffen waer. Dit aldus overkomen sijnde, is die Graef van Gelder mit de voorseide gijselaers binnen Deventer gekomen, ende heeft mit den Bisschop beginnen te handelen, maer

_______________↓_______________


|pag. 60|

die Bisschop dede terstont de gijselaers gevangen setten, dat sich die Grave seer belgde, ende is oock terstont daeromme uit Deventer vertrocken.
     Ondertusschen Volcker van Coeverden merckende dat Graef Otto van Bentheim mit enige andere saecken des Bisschops onledig, ende dat het huys te Coeverden niet wel versien was, heeft mit enig krijgsvolck dat selve overvallen en gewonnen, ende die Gravinne mit all haer mobilen gevangen. Die Bisschop moeijelick sijnde over dit ongeval heeft de gijselaers tegen de gevangene Gravinne losgelaten, ende heeft opnieuw ruteren ende knegten angenomen, waermede hij een groot gedeelte vande Drente heeft verbrant, het huys, Coeverden belegert ende dagelicks besprongen. Als nu dese dingen alsoo geschieden sijn Philippus de Bisschop van Collen, ende Conradus de Bisschop van Ments tot Deventer gekomen, vresende dat terwijlen de Bisschop Coeverden hadde belegert, Floris van Coeverden, mit de Grave van Gelder Deventer mochten beleggen: dese hebben geordineert een onverbrekelicke soen ende vrede, op conditie dat die rechte Castellein Rudolph van Coeverden dat selve huys mit de Drente soude ontvangen, in aller manieren als die oude privilegiën daervan luden, ende voor de geledene schade soude de Bisschop in gereden gelde getelt worden duisent marck. Maer als die voorseide Bisschoppen vertrocken waren, woude die Grave van Bentheim dat verdrag niet onderholden, ende heeft van de sijde sijnes Broeders een groten hoop volcks vergadert, waermede hij strijden wilden tegens den Here van Coeverden ende Drente. Als sij nu haer leger hadden neergeslagen, niet vere van die Drentekers, om des anderen daegs mit haer in een slach

_______________↓_______________


|pag. 61|

te treden ofte het lant te verwoesten: ende alst nu tegen den avondt ginck, begonnen enige vermetele jongelingen mit die van Drente te scharmutselen schietende seer fell op malckanderen, maer sij worden alsoo van de Drentekers onthaelt dat sij de vlucht mosten nemen, ende liepen alsoo seer, dat dat gantse heijer des Bisschops mede ant lopen geraeckte, verlatende haer tenten ende legerplaetse. Die Bisschop als een onversaegt man riep die vliedende te rugge ende bestont mit een kleine hoop de Drentekers te wederstaen, maer alsoo sijne vijanden alle ogenblick stercker worden, ende sijnen hoop allengskens verminderde, worde hij genootsaeckt selve die vlucht te nemen, ende is ternauwernoot uit die moerassen, ende broecklanden ontkomen. In desen slag verloor den Bisschop 300 mannen, ende daer worden gevangen 100 reisigers, ende veel vrome schutten.
     Bisschop Baldewijn an die IJsselkant gekomen sijnde, vergaderde aldaer wederom een goedt deel volcks, en willende sijn geledene schade op den Graven van Gelder verhalen, is hij daermede inde Veluwe gevallen, en verbrande aldaer de naestgelegene dorpen. Daerentegen heeft de Grave van Gelder mit de Drentekers Ootmarsen vernielt, ende sommige huisen des Bisschops, doende grote schade in Over IJssel: Heeft oock de stadt van Deventer elf dagen lanck belegert, daer hij een nagel ende andere instrumenten voor gebruyckte, ende dede groot gewelt opte selve stadt. Die Hartogh van Brabant wiens versuim wel de meeste oorsake was van dese tweedracht tusschen den Grave ende Bisschop, quam alsoo den Bisschop te hulpe mit een deel ruteren ende knegten, ende heeft tusschen beiden een stilstant van weinig

_______________↓_______________


|pag. 62|

dagen bearbeit, totdat Keiser Hendrick neder quam welcke door sijn Gulden bulle den twist angaende dat lant van Veluwen tusschen den Bisschop ende Grave voorsz. heeft weggenomen.
     Terstont als de Keiser vertrocken was, braken die Drentekers den vrede, toeleggende den Grave van Gelder voor sijn gedane onkosten alle des Bisschops opkomsten in Drente. Daeromme is de Bisschop door raedt van sijne prelaten na Ments getrocken, om den Keiser over dit nieuwe ongelijck te klagen: die sulcks verstaende seer over dese moetwille was verstoort, en beloofde den Bisschop als sijnde sijn bloedtverwant dadelicke hulpe, doch deselve is op ten 6 Maij kranck geworden ende is na vijf dagen tot Ments gestorven ende tot Utrecht begraven int jaer 1197 als Emmius verhaelt. Aldus bleef die saecke van Drente ende Coeverden ongedaen, waerop niet lange daerna namelick int jaer 1225 ende enige volgende jaren.
     Die gemelte Emmius schrijft op het jaer 1196, dat te dier tijdt, die Cuinder sijn bijsondere Graven hadde, die oock mochten munten, welckers nakomelingen die eylanden Urck, ende Emeloert, den geslachte van Souwenbalg hebben nagelaten. Die selve hebben lange oorlog gevoert mit Bisschop Baldewijn van Utrecht, hoewel niet mit alle macht vanden Bisschop gedreven want sij te swack waren, om des Bisschops gewelt te wederstaen: endtlick als de vande Cuiner in eenen veltslag waren verwonnen, waerin sij 500 mannen verloren, waren sij genootsaekt, op conditien die haer voorgeschreven worden, te verdragen: onder anderen dat als haer geslachte sonder mansoir quam te versterven, het selve Graefschap vervallen soude an die Kercke van Utrecht. Vid. Winsemium p. 146.

_______

_______________↓_______________


|pag. 63|

ARNOLD VAN ISENBURG

XXXe. Bisschop van Utrecht.

     Als nu die stoel van Utrecht door de doodt van B. Baldewijn vaceerde, sijn mit groot gevolg binnen de stadt van Utrecht gekomen Diderick Grave van Hollant ende Otto die Grave van Gelder, die aldaer een grote tweedracht in de electie van een nieuwen Bisschop tusschen die leenmannen ende canonicken van de Kercke verwekt hebben, want sommige van die Capittel heren hebben verkoren Diderick die Domproost, broeder van Baldewino, mit welcke sich voegde die voorseide Grave van Hollant. Sommige van de Canonicken verkoren Arent van Isenburg, Proost van Deventer, ende mit hem sijn toegevallen die Grave van Gelder, mit het gehele lant van Overijssel. Keiser Hendrick als bloedtverwant van de van Hollant, heeft sijnen neve Diderick door staff ende ringerlinck die investiture des Bisdooms gegeven, ende die tijdelicke jurisdictie an den Grave van Hollant bevolen, ter tijdt die Prins uitsprake van dit verschil soude gedaen hebben.
     Ofschoon dese sacke tot kennisse van recht gehouden worde, is evenwel dese tweedracht tot een oorlog uitgeborsten, want die Grave van Hollant, omdat hij doer raedt van de Grave van Gelder niet uit Over-IJssel ontfonck, is met vele volcks in die Veluwe gevallen, die hij beroofde ende verbrande. Otto de Grave van Gelder wapende sijn ondersaten en vervolgde de Hollanders tot an Heimansberg, alwaer hij mit haer in een bloedigen slach is getreden, doch hij hadde die nederlage ende ist ter nauwernoodt ontkomen (et ab hostibus captus est. Brum).

_______________↓_______________


|pag. 64|

     Die Electen van Utrecht hebben int jaer 1198 door definitive uitsprake van den Paus Innocentio de derde een einde van hare questie bekomen ende is Arnold van Isenburg, daer die van Over-IJssel mede gehouden hadden, tot Bisschop geconfirmeert, maer onlangs daer na in April, is hij binnen Romen gestorven en aldaer begraven.
     Terstont heeft die Paus dat Bisdoom gegeven an den Domproost Diderick voorseit, die hij confirmeerde tot Bisschop van Utrecht: maer als de selve van Romen na sijn Bisdoom wilde vertrecken, is hij onderwegen tot Pavia gestorven ende aldaer begraven.

_______

DIDERICK VAN DER ARE

XXXIIe. Bisschop van Utrecht.

     Na die selve is int Bisdoom gevolgt Diderick van der Are, die mit gemene toestemminge van de Grave van Hollant ende Gelder tot Bisschop is angenomen. Evenwel is dese Bisschop int jaer 1200 mit de voorseide Graven in oorlog geraeckt, om den twist welcke tusschen hem ende Willem den Grave van Vrieslant, sijnde broeder van Hollant ende dochterman van Gelder, was geresen, uit oorsaecke dat die Bisschop sich beswaert vindende mit vele schulden, in Vrieslant was gekomen om aldaer eenige praecarien te versamelen, het welcke hem die Grave niet wilde toelaten. Otto die Grave van Gelder stont op dese tijdt seerwel mit die ingesetenen van Over-IJssel, insonderheit in Sallant, alsoo dat se sich mit hem verbonden tegen den Bisschop, verdreven sijne Amptlieden ende namen nieuwe officiers, die haer van

_______________↓_______________


|pag. 65|

de van Gelder worden geordineert, en geheel Overijssel geraeckt onder die van Gelder, die self die stadt van Deventer mit sijn eigen volck besette. An die ander sijde heeft de Grave van Hollant dat Nedersticht geplondert ende die stadt van Utrecht belegert. Maer omtrent dieselve tijdt worde die Graef van Gelder bedriegelick gevangen van Hartog Hendrick van Brabant, daer hij nochtans geleijde hadde van Coninck Otto ende Adolphus den Ceurvorst van Ceulen. Haraeus segt sulx geschiet te sijn ao 1202. Die Graef van Hollant dit verstaende heeft sijn beleg van Utrecht opgebroken ende is mit sijn krijgsvolck in Brabant gevallen, alwaer hij die stadt ’s Hartogenbosch heeft ingenomen ende Willem den Here van Parwijs ende Henrick den Here van Cuijck, broeders van den Hartog voornoemt, gevangen bekomen.
     Die Hartog is terstont mit hulpe van die van Ceulen, Luijck, Limburg ende Vlaenderen te velde getogen, vervolgde de Hollanders, die hij tot Heusden antrof ende uit den velde sloeg, verloste sijn broeders ende nam den Grave van Hollant gevangen.
     Bisschop Diderick verblijt sijnde dat beijde sijne vijanden gevangen waren, heeft mit geldt ende schoone beloften een schoone krijgsmacht bij malckanderen gebracht, waermede hij die Graefschap van Hollant heeft geplundert ende aldaer grote schade gedaen. Voort daerna heeft hij mit raedt van sijne bevelhebbers, die ingesetenen van Veluwen besocht, verbrant ende jammerlick bedorven. Van daer trock hij over die IJssel in de Graefschap Zutphen, daer hij niet veel beter en huijsde, belegerde oock de stadt Zutphen, welcke hem na belegeronge van enige dagen worde opgegeven, want daer niemant en quam om

_______________↓_______________


|pag. 66|

haer te ontsetten. Wanneer nu die Bisschop in deser manieren sijnen vijanden alle mogelicke afbreuck in haer eijgen landt gedaen hadde, heeft hij oock sijn eigen landt ende steden van deselve willen ontlasten, waeromme hij mit sijn heerleger in Over-IJssel is gekomen, heeft die stadt Deventer belegert ende oock bemachtigt, verkrijgende aldaer van die gene, die den Grave van Gelder gunstig waren geweest, een grote rijckdoom. Endlick als desen oorlog een jaer ofte twee gestaen hadde, is daer een vrede gesloten tussen beijde Graven ende den Hartogh van Brabant mit den Bisschop van Utrecht (inter alia et Cunerae comiti ablata restituerentur).
     Int jaer 1212 als Beka schrijft is de voornoemde Bisschop binnen Deventer gestorven ende tot Utrecht begraven. Sijn navolger was Otto van Gelder, een jonckman van achttijen jaren, welcke als hij na Romen trock om dispensatie van sijn minderjarigheit bij den Paus te verwerven, is hij onderwegen overleden int jaer 1225 in April, soodat hij maer een weinig tijdts dat Bisdoom van Utrecht heeft beseten.

_______

OTTO VAN DER LIPPE

XXXIVe. Bisschop van Utrecht.

     Doer begeerte van Graef Gerhart van Gelder ende Graef Willem van Hollant, hebben die Canonicken Otto van der Lippe tot Bisschop geëligeert. Desen Bisschop trock mitten Keiser na Palestina tegen de Saracenen, latende in sijn afwesen de regeronge sijner landen an sijnen Broeder, (welcken hij daervan last ende bevel gegeven hadde) den Proost van Deventer, genaemt Diderick.

_______________↓_______________


|pag. 67|

     Omtrent het jaer 1223 als de Bisschop wederom uit Palestina was tehuys gekomen, ende vredelick sijne landen besat, heeft hij sich in grote swarigheit ingewickelt, alsoo hij tegens Gerhart den Grave van Gelder die wapenen heeft angenomen, uit oorsaecke dat de Grave voorseit die ondersaten des Bisschops an den toll te Lobeck hadde laten arresteren, om redenen, dat die Amptlieden des Bisschops in Sallant, die vasallen ende leenmannen des Graven seer quelden mit schatten en scheren, waerdoor deselve seer verarmden; ende hoewel die Amptluden daeran seer qualicke deden, nochtans woude die Bisschop haer verdedigen ende voorstaen. Die van Sallant selven en konden sulx niet langer verdragen, waeromme sij, doer anleidinge van Gerrit den Here van Buckhorst welcke (Voeght) Advocaet van Sallant was, ende datselve recht verkofte ande Grave van Gelder, oock mit toedoen van Heer Harmen van Voorst, sich verbonden mit den Grave voorsegt, ende hebben den selven tot eenen Here angenomen.
     Die Bisschop om sijn vijanden voor te komen heeft terstont mit hulpe van de Bisschoppen van Munster, ende Bremen, ende sijnes broeders des Graven van der Lippe, een heyrleger te samen gevoert, om die naeste dorpen van Gelderlant te verbranden, ende die inwoonders van Sallant te bedwingen. Daerentegen sijn die van Sallant mit enige hulpe van die Geldersen tot Arkelo opten IJseldijcke te samen gekomen, om den Bisschop te wederstaen: die welcke raedtsaem vont terstont die Sallanders te bestrijden, eer dat sij meer hulpe van de Gelderse mochten bekomen.
     Daer verhief sich een bitter gevecht, tusschen den

_______________↓_______________


|pag. 68|

Bisschop, ende de van Sallant, entlick worden die van Sallant opte vlucht gebracht, achterlatende veel doden ende gevangenen, waerop die Bisschop overwinner sijnde, dat huis ofte steen te Voorst heeft ingenomen ende vernielt: oock dat huys te Buchorst bemachtigt, ende verbrant, behalve eene groten toorn, die wijle die Heren van de selve huysen die principaelste anleiders waren van die wederspannigheit der inwoonderen van Sallant waermede die van Sallant genoegsaem gedwongen waren den Bisschop wederom tot eene Here ante nemen, ende die van Buchorst ende Voorst was hare macht benomen om desen oorlog te vervolgen.
     Buchorstio suppetias ferebant Walravius Limburgensis dux Henricus, Com. Scinensis cum duobus armatorum millibus ipso Gelro militi legendo adhuc intento. Brum.
     Maer die Grave van Gelder tot bijstant van sijne bontgenoten en vrunden, ende om niet verstoken te blijven vande Advocatie van Sallant, heeft hij Hartog Walraven van Limburg, ende Henrick den Grave van Seyme mit twee duisent soldaten te hulpe geroepen: als oock die jonge Graef Floris van Hollant sijn susters soone, die terstont mit veel schepen die Leck is opgeseilt, ende heeft dat dorp Gheijn mit des Bisschops huys aldaer in de assche geleit. Die Bisschop anmerckende die macht van sijne vijanden, heeft mit hulpe van sijn broeder Gerhart Bisschop van Bremen, ende van Diderick Bisschop tot Munster die sijn neve was, ende des Graven van der Lippe dusent kloecke soldaten bijeengebracht waermede hij meenden sijne vijanden te bevechten, ’t Geviel dat als beijde partijen tegens malckanderen trocken ende men nu an-

_______________↓_______________


|pag. 69|

ders niet als een bloedigen slach verwachtede, dat Conradus van Portua des tijtels S. Rufinae Bisschop ende Legaet des Pausen, aldaer is gekomen, die door sijn authoriteit dat bloedtvergieten heeft verhindert, ende heeft mit bewillinge van beijden sijden den vredehandel tussen den Grave ende Bisschop begonnen.
     Vooreerst hebben de Graef van Gelder, ende den Bisschop haer questie ende schelinge in Compromis gestelt an acht voorneme Edelen, die daer van een uitsprake doen souden, als blijckt bij desen navolgende brief: Gerhart Grave van Gelder allen dengenen tot welcken dit schrift sall komen saligheit: wij betugen mit desen tegenwoordigen brief, ende en mogen in enig deel van nootwendigheit niet ontkennen, dat wij mit onsen eerweerdigen Here Otto Bisschop van Utrecht, opgegevenen gelove ende gedane eedt in sulcker forme van Compromis sijn overkomen; namelick dat die gehele actie die wij gehadt hebben tegen denselven Bisschop over de cometie vande Kercke van Sallant, volgens de questie die tot noch toe tusschen ons daer over geweest is: ende over dat recht dat gemeenlick cort gerechte wort genoemt, ende over datselve dat malegoet geheten is, ende over die nieuwe tijenden ende erfnissen den Heren Bisschop, Kercke ende dienstmannen der Kercke behorende: alsoock over die luiden des Heren Bisschops tusschen Maes en Wael, Tijler- ende Bommeler waerdt, oock in Betuwe sijnde, hebben wij an dedingsmannen gecompromitteert, soo vere onse hulpers daermede sullen tevreden sijn, ende dieselve dedingsmannen volgens hare eedt van de voorgemelte saecken sullen ordineren. Ende sullen dieselve ter goeder trouwe bearbeiden dat tussen den Here Bisschop ende ons vruntlick

_______________↓_______________


|pag. 70|

neergeleit worde na billicheit sijnde denselve geen maniere van verdrag vanden Here Bisschop ofte ons voorgestelt, waerbij datse souden begeren te staen: maer de dedincksmannen sullen bij sichselven ende volgens haer gewisen vrijelick int verdrag te maken voortvaren. Die dedincksmannen des H. Bisschops sijn H. Engelbert van Groningen, Giselbert van Amstel, Gerhart van Dolre ende Arent Louff. Van onser sijde Hendrick vauden Berghe, Frederick van Rhede, Gerhart van Rothem ende Derck van Valckenborg, noch sij den voornoemden dedingsmannen toegevoegt de Edele Heer Harmen van der Lippe ende Berent van Horstmar, tot welcke wij ende de H. Bisschop bij gegevene gelove ende gedane eedt overkomen sijn, dat soo die voorseide acht mannen in eenig scriepel des verdrags niet konden accorderen, sullen die twee die schelinge ondersoecken ende in der minne of na eijsch der gerechtigheit, als haer die suivere conscientie sall leren getrouwlick tussen ons ende den H. Bisschop verdragen: Ende de H. Bisschop ende wij sullen staen gelijck wij mit ede bekraftigt hebben, op haer gewijsde ende geordineerde. Soo oock enige van de dedincksmannen door krancheit ofte enige andere wettelicke oorsake verhindert die dedinghe niet konde bijwonen, sullen de andere dedingsmannen volgens haren eedt eenen anderen bequamen man tot voltreckinge des verdrags substitueren. Daer sijn oock andere oorsaecken van onenigheit tusschen den H. Bisschop ende ons als van tollen en exactien, welcke wij in die dedinge niet en compromitteren, maer hebben van deselve pure en simpliciter gerenuncieert. Die voorseide dedingsmannen sullen eedt doen datse niet en sullen

_______________↓_______________


|pag. 71|

scheiden uit de dedinge, tensij dat het verdrag gantslick geeindigt ende voltrocken sij. Maer die questie vande borgtocht tusschen ons ende den Edelen man Harmen van der Lippe ende sommige anderen, is in de voorz. dedinge niet gecommitteert, maer tot die ordinantie van de H. Bisschop ende ons gereserveerd. Die dagh als die dedingsmannen om het verdrag te maken sullen te samen komen is gestelt Allerheiligen vigilie avondt naestkomende. Gegeven in Crastino Lucae Euang. Ao. 1225 in nodasuperrepam Rheni.
     Door tusschenhandelinge vande Pauselicke Legaet ende die dedinge van de voorseide Compromissariën, is die vijantschap tusschen beide Prinsen neergeleit ende alsoo verdragen, dat de Grave van Gelder alle leengerechtigheit, die hij hadde over dat Territorium van Buchorst ende over des Bisschops ondersaten in Sallant, soude verlaten ende daervoor ontfangen, onder swaren verbande ende op termijnen te betalen elfhondert ponden Utrechtse munte. Daerenboven zoude die Bisschop S. Odilienberg bij Roermonde ende dat allodiale Bisschoplicke goedt tot Elst ende den ankleven van dien, uitgenomen die proostije ende leenmannen an den van Gelder te leene geven. Die Grave van Hollant, die sich oock mit desen oorlog gemengt hadden, soude vrijlaten alle Leenmannen ofte Vasallen, die hij hadde in het Bisdoom van Utrecht, ende daervoor ontvangen achthondert ponden. Beijde verdragbreven soo mit Hollant als Gelderlant waren gegeven int jaer 1226 en onder andere Heren en Edelen, die die onderteijckeninge daervan gedaen hebben sijn genoemt G….. de Grave van Goor en Alphert van IJsselmuthen, beijde uit Over-IJssel.

_______________↓_______________


|pag. 72|

     Nadat dit verdrag, in manieren als verhaelt is, was gesloten: die Bisschop bericht sijnde dat die Grave van Gelder de Graefschap van Sallant van den Hartog van Lotharingen hadde te leen ontvangen, besorgde hij sich daerdoor te sullen verkort worden, begeerde derhalve denselve Landschap sonder enige beswaernisse van sulcken Leenhorigheit te ontfangen. Die Legaet van Rome heeft oock de swarigheit nedergeleit ende soo wijt mitten Graven gehandelt, dat de Bisschop Sallant sonder den Hartog van Lotharingen als Leenheere te erkennen soude besitten, waertegens die grave alsulcke landen als hij van den Bisschop hadde ontvangen, van den Hartog voornoemt te leen soude verheffen. Ende die Advocatie van Essende in Sallant die de gemelte Grave van Gerrit van Buchorst gekoft hadde, soude die voorseide Buchorst opdragen in handen van de Roomsche Coninck, ende deselve soude se den Bisschop wederom overgeven. Twelck alsoo is geschiet als men sien mach uit desen Keiserlicken brief gegeven tot Francfort ao. 1226 den 10 Martij: Hendrick door Godes genaden Rooms Coninck altijdt vermeerder des rijcks, allen Christ gelovigen die desen tegenwoordigen sullen sien, willen wij dat voor altijdt bekent sij, soo tegenwoordige als toekomende, dat die forme van verdrag ende vrede geordineert van de eerweerdige Heer Conraet van Portua, ende den titel S. Rufinae Bisschop, Legaet des Apostolischen stools tussen onsen beminden Prince Otto Bisschop tot Utrecht, ende Gerhart Grave van Gelder, seecker ende vast houdende wij ter begeerte des selven Legaets die Advocatie welcke Gerhart van Buchorst Ridder gehadt heeft in Sallant, ende den voorseiden Grave van Gelder van hem gekocht hadde,

_______________↓_______________


|pag. 73|

in onse handen vrijelick van haer geresigneert sijnde ende ons vacerende, an den voorgemelten Bisschop, sijne navolgers, en de Kercke van Utrecht verleent hebben, om mit andere beneficiën ende leenen die hij van het Rijck behout allen tijdt te besitten. Daeromme tot vestenisse van dese onse gifte, ende gedurigen schijn hebben wij desen brief mit onsen segel versien sijnde de Kercke ende Bisschoppen van Utrecht voor altijdt doen assigneren, bij verlos van onse genade soo enig mensche sich verstoute tegen dese donatie ietwes te begaen. Datum etc.
     Ter selver tijdt confirmeerde oock dit voorgaende, die gemelte Pauselicke Legaet binnen Francfort. En aldus is desen oorlog weggenomen.
     Angaende die beswaernisse van den toll te Lobeck, van deselve is terstont veelvoudige klachte gedaen an den Keiser om sulcks te remedieren, want die van Deventer, die den Rhijn van Duitslant mit hare goederen passeerden, wass dese toll seer nadeelig, weshalven die Keiser verbodt ende inhibitie van sulcke an den Grave van Gelder heeft gedaen, in manieren als volgt. Fredericus bij der gratien Godes Rooms Keiser altijdt vermeerder des Rijcks, Coninck van Siciliën, sijnen getrouwen, Gerhart Grave van Gelder genade ende alle goedt. Wij hebben verstaen dat ghij na die inhibitie door onse mandaet tot Francfoort gerichtelick ende in solemnele vergaderinge geschiet, den weerdigen Bisschop van Utrecht onse lieven neve ende Prince, ende sijn Kercke mit onschuldige exactien anden tol te Lobeth, ende andere beswaernisse veelvoudige beswaert, ende moeijelick valt. Jae dat swaerder is, van die luden sijner Borgt Deventer, ende sijnes landes van Sallant op het nieuwe

_______________↓_______________


|pag. 74|

toll afpersent tot sijnen ende der Kercken nadeel ende beswaernisse. Derhalve alsoo wij uit onse anbevolen regiment schuldig sijn die gerechtigheiden der Kercken te defenderen, ende te conserveren, soo bevelen wij U wel vastelick op behout van onse genade, dat gij van sulcke exactien tollen ende beswaernissen die gij denselven Bisschop tot noch toe hebt toegevoegt, ende oock noch niet en schroomt te doen, gantselick afstaet van dien toll, en voornamelick dat tot beswaernisse des Bisschops ende de ingeseten sijnes landes door u nieuwlick ingestelt gantselick afdoet, sullende sonder twijfel weten, dat soo int uitvoeren van soodanigen mandaet nu ten tweede mael van ons gedaen gij u nalatig verhoudt, niet allene onse majesteit sult vertoorent hebben, maer gehelick van onze genade vervallen sijn. – Datum Brachman 4 id. Januar. 9 indict.
     Gerhart die Grave van Gelder achtede seer weijnig soodanige bevelschriften vanden Keiser, ginck evenwel voort mit sijn voornemen, dachte nu daerenboven den Bisschop uit geheel Sallant te keren, alsoo sij hem toegevallen waren, ende opentlick sich opmaeckten tegen haren eigenen Here ende Bisschop.
     Nadien dese onheilen om het landt van Sallant nu geslist waren, is wederom een ander onweer opgestaen, tot groot verderf ende nadeel van dat gehele stift van Utrecht: want int jaer 1225 is binnen Groningen enen borgerlicken twist ende oorlog geweest tussen Egbert den Amptman van Groningen, ende Rudolph die Castellein van Coeverden. Derhalven trock de Bisschop mit machtiger hant na Groningen, ende heeft haer beiden den vrede geboden, die sij moesten annemen, maer als die Bisschop wederom vandaer

_______________↓_______________


|pag. 75|

vertrokken was, quam Rudolph van Coeverden, ende vernielde dat Casteel bij den Dam, toebehorende den Amptman voorseit, trock vandaer binnen Groningen, ende dede den Amptman na Vrieslant vluchten: welcke als in Vrieslant eenig krijgsvolk versamelt hadden, quam hij weder ende verjoeg Rudolph naer Coeverden uit de voorseide stadt; die terstont mit sijnen anhanck ende die van Drente Groningen omsingelt ende seer nauwe belegert ende dede daerop verscheiden stormen, in menonge daervan niet te scheiden of hij solde de stadt gewonnen hebben, ende sich onderdanig gemaeckt.
     Het gevaer ende noodt waerinne Groningen genaeckt was, verweckten den Bisschop dat hij dachte om middelen van ontset bij der hant te nemen, dies hij alle sijne krijgsmachte heeft bij malckanderen gebracht, ende verscheiden naburige Heren tot sijn hulpe beroepen, die hem oock die behulpsame hant geboden hebben. Gerhart die Grave van Gelder quam selfs persoonlick bij hem mit veel krijgsvolck. Die Graef van Hollant sont hem oock een goet antal volck te hulpe: soo deden oock die Bisschoppen van Ceulen, ende Munster, Graef Diderick van Cleve, ende Baldewijn de Grave van Bentheim. Alsoo dat de Bisschop een schoon ende machtig leger heeft bekomen, waermede hij selven is opgetrocken hent tot Eerde in Sallant, alwaer hij een nacht is gebleven, ende heeft mit die anwesende Heren goedt cijer gemaeckt. Des anderen daegs heeft hij die Heren ende crijgsoversten bij malckanderen geroepen, ende die gerichtsbancke doen spannen, ordel ende recht laten vragen: wat Roedolph van Coeverden daermede verbreeckt hadde, dat hij den vrede waerin hij selfs

_______________↓_______________


|pag. 76|

bewilligde verbroken hadde, niettegenstaende de Bisschop haer geboden hadde dat sij die souden achtervolgen op verbeurte van lijf ende goedt: daerenboven des Borggraven huys bij den Dam hadden omgeworpen, ende binnen Groningen vijantlicker wijse was gekomen, die borgers ende den Borggrave daeruit gejaegt, die mit groot gevaer uitten lande was gekomen, waerop voor recht erkent worde, dat Roedolph van Coeverden, mit all sijn hulpers lijf ende goedt verbeurt hadden.
     Sulcks gedaen sijnde heeft die Bisschop all sijn hulpers vollen aflaet gegeven, ende is mit all sijn macht opgebroken om Gooningen te ontsetten: twelck als Rudolph v. Coeverden heeft vernomen heeft hij het beleg van Groningen verlaten, nederslaende sijn leger dichter bij dat huijs te Coeverden om des Bisschops intocht in Drente te beletten, voorsiende dat die brete ende diepte van die moerasschen aldaer hem seer dienstig waren ende beswaerlick om door te komen mit sulcken grote leger als die Bisschop tegen hem in de wapenen hadde. Die Bisschop gekomen sijnde ten Hardenberg in de Buurschap Ane mit sijn gehele macht, ruste aldaer om des anderen daegs de Drentekers te besoecken. Als nu des volgenden daegs die sonne begon te schijnen, is die Grave van Goor des stichts Banierdrager met geluit van trommel ende trompetten, ende een hoop uitgelesen soldaten, geleit van seeckeren konde of guide voor uitgetrocken om over het moer te geracken, en dat Bisschoppelicke Heijer is hem nagevolgt: als sij nu mit haer sware paerden ende harnassen op dat moer waren gekomen, sijn allengsken die eerste troupen in die moerasschen ingesoncken en verdroncken,

_______________↓_______________


|pag. 77|

want de grondt aldaer venig ende moerassig, seer weeck ende waterig was, waerdoer dat gehele heirleger in disorde geraeckte ende niemant na behoren tegenweer konde bieden tegen die Drentekers, die nu soowel wijven als mannen op haer anvielen ende haer begonden doodt te slaen, en alsoo is entlick dat treffelicke ende machtige leger des Bisschops op die vlucht gebracht ende van een deel boeren overwonnen, niettegenstaende dit selve uit soo veel Heren Edelen ende kloecke soldaten was bestaende. Rudolph v. Coeverden mit een trop Ruiter vervolgde dat vliedende volck den gansen nacht, spolieerde haer leger, verkrijgende all haer tenten ende bagage, niet uitgesondert. Die Drentekers hebben niemant gespaert ende voornamelick tegens die Edele gewoedet, gevangen bekomende den Grave van Gelder, die seer gewont was, Gijselbert den Here van Amstel, ende Diderick den Broeder des Bisschops, sijnde proost van Deventer, die den achtsten dagh daerna van sijn quetsure is gestorven, mit veel anderen. Die Bisschop worde int moerasch gevangen ende aldaer mit verschrickelicke toermenten van die boeren doodt geslagen, die hem die cruine van sijn hoofdt mit vel en vleijsch hebben afgeschoren, na sijn doodtgeslagen en doorsteken, ende alsoo bloedig en mishandelt in een turfkuile weggeworpen, welkers lichaem daerna heimlick uit het moer gehaelt is ende tot Utrecht mit grote droefheit begraven. Oock sijn hier doodtgebleven de Here van Arkel mit sijn neve, ende Berent van Horstmar Ridder, een dapper ende beroemt soldaet, die sich een tijdtlanck op sijn schildt bergde ende na dat hij sijn vijanden grote tegenweer ende afbreuck gedaen hadde verdroncken

_______________↓_______________


|pag. 78|

is. Daar bleven noch vele meer andere Ridderen ende Edelen welcker getall in een geschreven Chronyck op 500 wort begroot. Beka schrijft van 400, maer Albertus Stadensis die omtrent dien tijd leefde, segt datter 200 ridders ofte ridders kinderen sijn verslagen: waervan ick sommige tot omtrent 150 in een geschreven Chronycksken mit namen ende toenamen angeteekent gevonden hebben, waeronder veel Over-IJsselse Edelen geweest sijn, om welcker wille wij dat gehele register hier sullen stellen, ende is als volgt.
     In desen strijdt bleven 500 Ridders van name doodt, gebleven, daertoe menig edelman, ende na den Bisschop, ende sijnen broeder, ende Berent van Horstmar noemt hij Harmen van Voorst, Harmen van Woerden Sweer van Vlieten, Simon van Telingen, Henrick van Reedze, Dirck van Tingede, Dirck ende sijn soone Buchorst, Andrees van Wullen, Avent Lyoph ende sijn soone, Henrick Jutphaes, Henrick van Zallant, Dirck van Nestvelt, Henrick van Botbergen, Godeken ende Willem Tange, Claes vanden Torene, Frederick, Otto, Reinolt, Werner ende Lambert van Oldenborg, Berent van Dalfsen, Steven van Maurick, Wijcher van Hegene, Jordan van Wije, Alber van Anede, Thibolt van Thije, Willem van Albergen, Lubbert van Dolre, Rabbe ende Willem van Catene, Reiner die Leuwe, Gerlich ende Derck van Empne, Gosen van Watervorde, Steven de Splinter, Conraet van Steenwijck, Frederick van Anloe, Roelef van den Rathe, Dirck van Huessene, Albert van Retbeke, Albert van Haren, Warner, Harmen ende Jan gebroeders van Hasselt, Geert van der A, Geert Tacke, Willem, ende Derck van Roert(mo)nde, Evert van Montfoort, Geert van Altena, Derck van Wrochten, Hendrick van Harmalen, Jan van

_______________↓_______________


|pag. 79|

Oldendorp, Wijchart Coene, Delis sijn broeder, Wolter over de Vechte, Harmen van Malre, Rubert, Ridder, Geert Crancke, ende Henrick sijn soone, Geert Greve Rubert van Apeldoren, Eggert Donne, Geert ende Lambert vanden Rhijn, Goedert van Wijck, Roerick van Geesteren, Harmen, ende Splinter van Lonerslot, Geert Daleke, Goossen van Dune, Hendrick Ruest, Hendrick uit der Borg, Suete mit twee soons van Sulfwolde, Steven van Elsen, Jacob Lyoph, Franscke van Heussen, Evert van Ulft, Jan van Nede, Groosen van Roderlo, Albert ende Henrick van Dieze, Lulof van Sulfwolde, Rutger van Ulsen, Geert van Hune, Ludger van Ullenkote, Ulrich van Enschede, Goossen van Laghe, Rutger van der Eze, Conraet Schencke, Dirck van Bernekote, Arent van Zalland, Jan ende Lubbert van Hattum, Goossen van Oostewolde, Willem vanden Rhijne, Reinolt ende Jacob van Doornick, Arent van Mekelenhorst, Evert van Sutendorp, Roelof van Steenholt, Alef van Reekelinchusen, Stille Claes, Florens ende Florijn van Benthem, Harmen Boetzelaer, Conraet van Berentrop, Thomas van Hulschar, Reinolt van Holten, Alef Colde, ende sijn soone, Warner van Beerze, Lambert van Netelhorst, Hartger van Weerselo, Almerick van Avesate, Hendrick van Vlederinge, Conraet Arent ende Ludeken van Ootmarssen Conraet van Butele, Seino van Dalfsen, Wijchard Bensinck, Ritbert van IJsselmuiden, Rolef van Uphente, Rijckwijn van Hasselt, Dirck van Keppel, Jan Paus, Elias van Elderick, Claes van Berckhusen, Engelbert Ridder des Heren van den Berghe, Jan van Palleweghe, Hendrick van Louhum, Rutger van Doorn, Lindelof van Zulfwolde, Dirck van Witzade, Geert van Lingen, Hendrick Cnoop van Demersbach: dese mit meer

_______________↓_______________


|pag. 80|

anderen hebben haar levend in den voorseiden strijdt gelaten, beide inder zudden, ende mit den swaerde ende sijn van daer soo men op een plaetse beschreven vint gevoert ten Swarten water en aldaer mit jamer begraven, andere seggen dat sij te samen te Gramsbergen buiten op den kerckhof in Gode rusten ende daer verrijsen sullen, maer alleend waer de goede verrijst. Dus vere de voorseide Chronijcke. Dese nederlage van dat machtige heijr des Bisschops ende die doodt van soo veel edelen ende ander goede luden, is geschiet den vijfden August int jaer 1227 ende is een exempel, dat vele van weinige geoefende van ongeoefende soldaten kunnen verwonnen worden. Dat oock gelegenheit van plaetse ende voorall goede orde dienstig sijn om niet geslagen te worden.

_______

WILLEBRAND VAN PATERBORN

XXXVe. Bisschop van Utrecht.

     Die Graef van Gelder mit de Here van Amstel sijn op belofte van weer in te sullen komen als sij daertoe versocht worden, van Rudolph van Coeverden losgelaten, ende sijn alsoo noch verwont sijnde tot Utrecht gekomen, alwaer Capittel worde gehouden, des sij de Canonicken baden dat sij Willebrandt van Oldenburg den Bisschop van Paterborn wouden verkiesen. Twelick alsoo oock geschiede. Maer want hij op dese tijdt in Italiën was om te verrichten enige saecke des Keisers, hebben sij tot hem in alder hast enige afgesonden, om haren geëligeerden Bisschop desen tijdonge te brengen ende die begeerte van de

_______________↓_______________


|pag. 81|

Kercke van Utrecht an den Paus bekent te maecken. Dienvolgens heeft Gregorius de negende de voorseide Electie geapprobeert ende gaf Willebrant sijnen segen om voortaen Bisschop van Utrecht te wesen. Als nu de Bisschop tot Utrecht gekomen was, ginck hij te rechte sitten, daer sijn hoge mannen des stichtes ordel ende recht verklaerden dat de Grave van Gelder mit alle die andere gevangene vrij ende loss souden sijn, ende Rodolph van Coeverden verordelde hij als een verbannen ende onwettigen man, omdat hij sijne wettelicken Lantshere soo jammerlicken hadde omt leven gebracht.
     Terstont hierna heeft de Bisschop door sijn macht ende des Paus aflaet vele volcks in Vrieslant op die bene gebracht om de van Coeverden ende Drente te bestrijden, ende heeft sijn volck in ses troppen tegen sijn vijanden verdeelt alsoo deden oock de Drentekers, daeromtrent waer sij vermoeden des Bisschops volck te sullen ankomen tot bescherminge van haer landt, soodat niemant sonder groot peryckel in het lant van Drente konde komen.
     Maer die Bisschop heeft haer soo dapperlicken van alle kanten angevallen dat se de vlucht namen en vervolgde de voortvluchtige den gehelen dagh totten avondt toe, verbrandende vele van haer dorpen. Des anderen daegs smorgens quamen die van Coeverden ende Drente soeckende des Bisschops genade hem stellende verscheiden gijselaers, welcke hij goedertierenlick ontfinck, ende ontbant haer vanden bant der Excommunicatie, op dese voorwaerde: dat Rolof van Coeverden hen wederom soude vrij overleveren dat Casteel te Coeverdon ende Lare, mit alle jurisdictie van Drente: dat hij, den Bisschop voor sijn schade

_______________↓_______________


|pag. 82|

betalen soude 3000 marck: dat hij in Lijflant 100 gewapende mannen soude senden: dat hij oock een Nonne Clooster soude stichten van 25 prebenden van de orde Benedicti, dat nu Swartewater wort genoemt.
     Videatur instrumentum originale Fundationis Monasterii in Swartewater.
     Ao 1230. Haeretici de Aqua Nigra dicti.
     Petrus de Vineis. lib. 1. Ep. 27.
     Dit aldus geaccordeert sijnde dede de Bisschop dat huis te Lare te gronde toe afwerpen, ende dat casteel te Coeverden dede hij te meer mit alle nootdruft versien, bedanckte sijn hulpers, ende vertrock aldus victorieus na Utrecht.
     Rodolph van Coeverden was seer bedroeft, dat hij Coeverden ende die Drente verloren hadde, bedacht derhalve hoe hij best dat huys wederom mochte bekomen, te dien einde huerde hij eenen man woonende aldaer, die hem datselve ter gelegender tijdt overleveren soude. Omlancks daerna gingen de meeste borgsaten int dorp van Coeverden mitten verrader Rodolph, die heimelick lach en schuilde bij het casteel, ginck binnen de uiterste poorte, versloeg enige wachters ende maeckte sich meister van dat huys, twelck hij seer well mit sijnen anhanck besette.
     Die Bisschop dit ongeval vernomen hebbende was seer gestoort over die ontrouwigheit van Rodolph voornoemt ende om Over-IJssel voor overval sijner vijanden te bevrijden, bevestigde hij dat casteel ten Hardenberg, daerenboven liet hij een gemene heyrvaert tegen Coeverden, ende die Drentekers verkondigen.
     Int volgende jaer 1228 als des winters die venen ende moerassen waermede die Drente van Overijssel

_______________↓_______________


|pag. 83|

is afgescheiden seer harde waren toegevroren, ende men nu overall een brugge vont om over te passeren trock de Bisschop mit een groten hoop volcks na Drente, verhopende des volgende daegs die sterckten des huises te Coeverden mit verscheiden instrumenten onder die voeten te werpen. Maer sijn opset ginck te niete, want in deselve nacht is opgestaen sulcken windt ende regen die het is dede breken ende smelten dat all het volck genootsaeckt werde van Coeverden af te trecken, ende hebben sich terugge na die IJsel-kante begeven.
     Die Bisschop predickte op het nieuwe des Paus aflaet in Vrieslant, ende sont aldaer boden om bijstant te versoecken, maeckte alles veerdig om die Drentekers ten derden mael te bevechten. Coeverden daerover ontstelt sijnde heeft als die sommer anquam, enige handelinge gesocht mit den Bisschop, die hen 15 dagen bestants vergunde, want hij beloofde tot het seggen van drie Abten in Oostvrieslant dat te voltrecken, ende van alles dat tot dien dage geschiet was tegen den Bisschop satisfactie te geven. Binnen dit bestant quam Rodolph van Coeverden mit sijn dienaer Hendrick van Gramsdorp opt Casteel ten Hardenberg, om mit den Bisschop te spreken van versoeninge; die seer was verwondert over sijne komste, ende hen vraegde hoe hij soo stout was dat hij self anderde dorste komen onder sijn meeste vijanden. Terstont quamen die van Hardenberg toegelopen, ende namen hem ende sijn dienaer uit de camer, tegen wille van den Bisschop, leiden hem uit het casteel ende rabraeckten se beijde, leggende haer lichamen op radstaken, want sij hielden Coeverden voor een geëxcommuniceerden, ende soodanigen

_______________↓_______________


|pag. 84|

die als onwettig, geen faveur van wetten ofte beloften begeerde te genieten. Middelertijdt begonden die van Utrecht tegen malckanderen oneens te worden, dat men van dage tot dage anders niet als rooff, moort ende brandt beduchtede: daeromme die Bisschop na Utrecht vertrock, ende heeft sich selven voor alle minschen onschuldigt van Coeverdens doodt, ende heeft int Nedersticht gekomen sijnde, mit hulpe van Graef Floris van Hollant sijne ondersaten bevredigt.
     Het derde jaer na dese geschiedenissen, namelick ao 1231 vergaderden die Drentekers mit grote mennigte ende belegerden die stadt Groningen: maer Egbert die Borggrave dede seer stercken uitvall op haer luden, datter vele van haer verslagen worden, en behielt haer proviande ende wagens mit ses hondert paerden. Des anderen daegs vervolgende sijn victorie verbrande hij vele dorpen op die Drente. Dit verblijde den Bisschop seer, ende om voorts de Drentekers te bedwingen, vergaderde hij mit des Paus aflaet in Vrieslant een groot heijr, daermede hij in Drente is gevallen, ende dat dorp mit het voorborg vant huijs te Coeverden verbrande, ende sijn krijgsluden bequamen aldaer een grote roof van paerden ende allerlij goet, ende spaerden niemant van die Drentekers, noch wijf nog kint, maer sloegen se alle doodt die sij konden bekomen; wanende dat sij door dit moorden het eewige leven ende dit plonderen die hemelsche goederen sooveel te lichter souden verkrijgen, als die doer des Paus Aflaet geroepen sijnde sich tegen die verbannenne, ende geëxcommuniceerde Drentekers lieten gebrucken. Als het avont was geworden vertrock die Bisschop over het broecklant na Ane, omdat hij daer seeckerder

_______________↓_______________


|pag. 85|

mit sijn leger konde leggen; ende des anderen daegs toog hij wederom op na Coeverden, om dat casteel te winnen, mit ontwonden banieren ande klinckende trompetten.
     Die selve nacht waren die Drentekers mit vele volckes in Coeverden gekomen, ende die Vriesen uit het sticht van Munster stonden andie oversijde des moers om die Drentekers bijstant te doen. Daegs te voren hadden die Vriesen die mit den Bisschop gekomen waren, grooten afbreuk geleden, waeromme de Drentekers te stouter sijn geweest, ende waren tot Coeverden gekomen om den Bisschop slagh te leveren. Die Bisschop dan overleggende die macht van sijn vijanden, ende dat sijn proviande begon te minderen, toog wederom terugge opten Hardenberg, bedanckte ende casseerde sijn volck ende hulpers en besorgde sijne vestongen ende castelen mit alle nootwendigheiden tegen de van Drente.
     Neque ab alia parte Drentiae bellum administrabatur. Conradus Sallandiae praefectus Stenovici aliquantum moratus Drentiam ingressus fuerat, is loco palustri ac deserto cui Backevene nomen cum omnibus copiis fere deletus est.                                                                                     Brum.
     Wij hebben desen oorlog tegen de Drentekers wat wijtlopiger verhaelt, eensdeels omdat derselver lant weleer een gedeelte des stichts van Over-IJssel geweest is, doch voornamelick omdat in alle dese tochten des Bisschops getrouwe hulpers sijn geweest niet allene die Vriesen, maer oock die van Sallant, Twente en Vollenho, mit die borgeren der stadt Deventer, die mit grote vromheit ende getrouwheit haren Bisschop bijstant gedaen hebben, daer die vant Nedersticht als vreesachtige ende verwijfde

_______________↓_______________


|pag. 86|

noch mit volck noch mit geldt haren Bisschop holpen, sonder alleen als B. Otto verslagen was, ende de Bisschop niet tegenwoordig was, hebben sij die van Groningen geholpen tegen de Drentekers.
     Die stadt Swolle, sijnde die derde hoofdtstadt des stichts van Over-IJssel, heeft in tijde van Bisschop Willibrant haren anvanck genomen in den jare 1233 na Christi geboorte. Arent te Bocop schrijft hiervan als volgt. Bisschop Willibrant hadde een stuck Erfs dat hem ende de Kercke van Utrecht toequam, genoemt Vollenho ende was gelegen in den kerspel van Swolle, in die buerschap Middelwijk, op welck erve rechtevoort staet dat clooster Bethlehem binnen de stadt Swolle, daer de gemelthe Bisschop lange kranck lach. Soo ’t nu plaetse geeft will ick hier verhalen hoe die stadt van Swolle haren anvanck heeft gekregen, ende van soo kleinen buerschap tot soo heerlicken stadt is angewassen, ende soo vele mij daervan bewust is verhalen.
     Dese buerschap Middelwijk was in dat jaer een kleine opene vlecke, ofte buerte, ende die iugesetenen worden seer van die omgesetenen beschadigt, ende voornamelick van de huisen Voorst, Rechteren, Rutenburg ende andere, diese doe roofhuisen noemden, waeruit niet allene die ingesetenen ende huisluden beschadigt worden, maer oock die vreemde ende reijsende man. Soo hebben die ingesetenen vandie Middelwijk den Bisschop van Utrecht, die daer kranck lach op sijn goedt Vollenho, gebeden, dat hij haer woude vergunnen, dat se die buerschap mit een plancken stakettinge mochten omtrecken ende bevestigen, op datse vrij van de roofhuisen mochten wesen, ende de reisende man onbeschadigt aldaer mochte

_______________↓_______________


|pag. 87|

benachten, oock haer Stadtrecht woude vergunnen.
     Die Bisschop van Utrecht heeft als Lantvorst, dese luden hare bede vergunt, ende heeft de buerschap Middelwijck Swolle genoemt. Sommige willen seggen dat Middelwijck daerom Swolle soude genoemt sijn, omdat op die plaetse daer dat stadts vleeshuis staet, schone kostelicke weijden plachten te wesen, waerop die ossen seer vett werden, ende seiden datse seer swollen waervan die stadt haren name soude gekregen hebben, maer ick wil dit hierbij laten, alsoo ick daervan geen seeckerheit kan schrijven. Sooals die Bisschop Middelwijck Swolle genoemt ende statrecht vergunt hadde, hebben die omgesetenen ende huisluden sich aldaer mitterwone begeven ende ene tuijn van plancken daeromme gemaeckt. Daerna sijn die ingesetenen bij malckanderen gekomen, ende hebben 12 schepenen van haer borgers gekoren ende alle die inwoonders worden borgers ende hebben die stadt ene borgerlicken eedt gedaen ende hebben mit malckanderen besproken dat de borgeren voor de Borgemeisters ende schepenen malckanderen mit recht souden bespreken ende den selven als goede borgers toestaet in alles gehoorsaem wesen. Hebben daertoe enen Richter gekoren die men nu Schulte noemt, die de saecken van des Heren wegen soude betreden, ende sijn gerichte over die vreemde man hebben. Dus vere die voorsijde Bocop. Bisschop Willebrant Swolle tot een stadt gemaeckt hebbende, is oock aldaer int selve jaer van sijn krankheit gestorven den 16 Jul. ende is tot Utrecht in S. Servaes begraven.
     Ex Hollandia Frisiaque Colonos accivit in loca ericetis paludibusque obsita, quorum praecipuum Campervena ejus industria incoli caeptum, quoque

_______________↓_______________


|pag. 88|

alacrius excolerent rusticis publicorum onerum immunitatem concessit.
     Brum. Videatur haec in vita Episcopi Viandensis.
     Inter hos motus struebatur monasterium Nobilium virginum ad vidrum ex instituto benedicti consecratumque est solenni pompa praecipuis ex Nobilitate ad spectaculum confluentibus quod ad id tempus in agro nulla caenobia erecta fuissent; adfuere: Balduinus et Eilardus Bentemii comites. Egbertus Gronebergius, Pellegremus et Wolterus Radien Vollenhoviani, Henricus Stenebrinck, Burchardus et Gerardus de Middelwijck, Assuerus Voorstanus Giselbertus Buchorstius, Alferus Isselmudanus Winemarus Hardenberg, Egbertus Harenus, Engelbertus et Henricus a Garner, Remfridus a Junne, Assuerus a Genne, Harmannus a Vilsteren; Fanum dedicabat Episcopus Lealiensis Godefridus insulae Marianae coenobiarcha clerusque Trajectinus.
     Inserenda hic est Fundatio.
     Perperam Beka Willebrordum obiisse refert ao1233. C Cal. aug                                                                                                                                  vide.
     Fr: Coccius. Assignato Sigillo cui insculpta erat turris cum S. Michaele cuius exemplar in arca nostra habetur ad litteras scabinales appensum.
     Fr. Gerhardus Coccius ex mandata prioris sui Johannis Aldenseel in Bethlehem Swollensi monasterio Ao 1520 scribit, Swollam fuisse villam et parochiam licet parvam a multis annis ante fundationem sui monasterii etc.
     Ao 1235 vel circa Willibrandum Episcopum in villa Swollensi graviter infirmatum in curta sive curia Vollenho quae nunc est Bethlehem monasterium ibique incolis dedisse jus civit. Et non multis

_______________↓_______________


|pag. 89|

post diebus obiisse. Quo audito ex omnibus circumvicinis villagiis scilicet Assendorp, Ittersum, Zuthem, Windesem, Herkelo, Oldeniel, Schelne, Spoelde, Westenholte, Vekaten, Mastebroeck, Langenholte, Genne, Haerst, Herfte, Berckmede, Wijtmen etc. conglobati in Middelwijck, ubi major pars Swollae erat, oppidum effecerunt timore raptorum, qui in castris Voorst, Rechteren et Eerde morantes, frequentes irruptiones in illos facientes, praeda agebant velut e speluncis latronum.
     Sufficitur interea in Willebrandi locum Otho Hollandiae com. frater qui cum Drentinis vicinisque Fivelgoniis decertavit, donec expeditio in Stedingios finita esset etc. Stedingiis devictis victores domum revertentes eum metu Drentinis incussere ut de pace legatos ad praesulem Covordii mitterent imperata se facturos polliciti. In deditionem accepti, quamdiu Florentius Holl. in vivis erat in fide permasere. Eo sublato arma corripiunt, Transisulanosque ut ante infestant. Tum Otto praesul collecto exercitu eos aggreditur, eaque ejus faelicitas fuit, ut victa Covordia Drentiam brevi in potestatem redegerit. Quamquam non desint qui memorent Drentinos belli tumultuumque pertaesos sponte se suaque Otoni permisisse, quod mihi a vero abhorrere videtur. In antiquum tamen gratiae locum restituti Rudolphi posteri, praefecturam Drentiae tenuerunt, donec Blankenhemius antistes cum iis transegerit quietae exinde res in Transisalania etc
                                                                                                                                                 Bru.

_______

_______________↓_______________


|pag. 90|

     Otto een Graven soone van Hollant na Willibrant Bisschop gekoren sijnde terwijlen die saecken des stichts noch seer wanckelbaer stonden, heeft de landen veele goeds gedaen: want omdat het Bisdoom door den geduerige oorlog mit de Drentekers seer was verarmt, heeft hij all sijn patrimoniale goederen verkoft ende de landen van alle schulden en opgenomene pennongen bevrijet ende ontlast. Omtrent het jaer 1240 was die Abdisse van Elten in handelinge getreden mit de stadt Deventer wegen den Catertoll, die sij an die selve stadt over dede ad firmum et perpetuum pactum waeromme sij het voorseide jaer den lesten April an den Bisschop heeft geschreven, versoeckende dat hij die van Deventer wilde stellen ende houden in die possesie van denselve toll.
     Int selve jaer verbrande Lebuni Kercke tot Deventer v. pag. seq.
     Wij hebben voor desen vermelt dat in Twente besondere Graven sijn geweest, die int gemeen Graven van Goor plachten genoemt te worden, houdende haer Graefschap vanden Bisschop te lene, die selve hebben ten tijde van Bisschop Otto int jaer 1248 een einde genomen ende den Graeflicken titel verloren. Ende sulcks uit oorsaecke overmits die Grave van Goor die alsdoen regeerde, sijne naburen die ondersaten des landes van Over-IJssel seer beschadigde, ende in velen dingen verkortende: twelck hem de Bisschop schriftelick tot verscheiden reisen hadde doen verbieden, maer hij achtede sulcks niet,

_______________↓_______________


|pag. 91|

ende dede dat selve sooveel te meer, daerover die Bisschop seer gestoort is, en gedacht dese wederspannigheit van sijnen vasall te straffen.
     Het geschiede dat Graef Willem van Hollant, die tot een Roomschen Coninck was verkoren wesende des Bisschops broeders soone tot Utrecht quam: alwaer de Bisschop sijnen neve klagende te kennen gaff wat moedtwille ende schade de Grave van Goor sijne ondersaten gedaen hadde ende noch dede. Die Roomsche Coninck dit ter harten nemende, heeft den Grave voornoemt op dese klachte een peremptoiren dagh voor sijn camer angestelt, om aldaer terechte te staen, maer hij paste niet veel op des conincks citatie, ende en wilde niet komen. Weshalven dieselve Coninck seer qualick is tevreden geweest, ende nam sulcks, alsof die Grave dat tot sijner verachtinge gedaen hadde: ginck tot Utrecht in den Dom, doet sijn Harnasch op S. Martensaltaer brengen, ende heeft het aldaer angetrocken ende sijn sweert omgegordt, gebiedende sijn dienaers ruteren ende knechten, dat se hem souden navolgen. Treckt terstont van Utrecht na die Twente in de Graefschap van Goor, ende heeft all die inwoonders daer uitgejaegt, haer goederen geplondert, ende nam den Grave selven gevangen.
Quam alsoo wederom tot Utrecht, daer hij den gevangenen Grave sijnen Oohm den Bisschop heeft overgelevert.
     Voorts heeft die Coninck des Graven saecke an sijn camer getrocken ende na rechte laten disputeren, om bij sententie daerin te kennen, wat daeran verbeurt hadde, dat hij boven verbot van sijnen Leenheer des selven ondersaten geweldt hadde gedaen, ende op die peremptoire citatie van de Roomsche

_______________↓_______________


|pag. 92|

Coninck niet was gecompareert, maer hadde die conincklicke ladinge versmaet. Waerop die Conincklicke Raedt heeft erkant dat men den Grave van Goor soude ontgraven ende niet meer den titel van Grave soude geven: daerenboven alle sijne goederen confiskeren, welcke van de Roomsche Coninck des Bisschop sijn toegeleit. En alsoo hebben een einde genomen die Graven van Goor, ende hare landen, ende heirlicheiden sijn den Bisschoppen van Utrecht ende het lant van Overijssel ingelijft.
     Op het volgende jaer 1249 in April is gevolgt die doodt van de voorseide Bisschop, die het Bisdom van Utrecht als hij hetselve ontfinck seer arm hadde gevonden, maer hebbende datselve in sijn leven seer verbetert, in goeden vrede, rijckdom ende voorspoedt heeft verlaten.
     Ao 1240. Ecclesia Lebuini Daventriensis tempore huius Ottonis flammis consumpta est, et liberalitate huius Episcopi aliorumque fidelium collationibus restituta est.

_______

GOOSSEN VAN AMSTEL

XXXVIIe. Bisschop van Utrecht.

     Goossen van Amstel Bisschop geworden sijnde, besat het Bisdoom slechts een jaer, was een slecht ende onverstandig minsche, onbequaem tot de regeronge, waerdoor het sticht dat hij sonder schulden hadde gevonden, in korter tijdt mit veel schulden beswaert worde, tot groot misgenoegen van die van Utrecht ende Over-IJssel: die daeromme een Generael Capittel ofte Lantdag tot Utrecht gehouden hebben, in tegenwoordigheit van Coninck Willem, van Romen, van

_______________↓_______________


|pag. 93|

die Pauselicke Legaet Petrus Caputius, ende veel andere Heren, alwaer dese swarigheiden sijn overwogen, ende alsoo behartigt dat die voorseide Goossen van Amstel entlick moeste komen om sijn Bisdoom te resigneren ende te verlaten.

_______

HERDRICK VAN VIJANDEN

XXXVIIIe. Bisschop van Utrecht.

     Als Amstel het Bisdoom geresigneert hadde, is tot Bisschop beroepen Hendrick van Vijanden, die int jaer 1257, doch sommige schrijven 1262, tot Steenwijck een Collegium van twaelf Canonicken heeft gefondeert. Ende in welckers tijdt Irmgart een dochter van Graef Otto van Gelder ende huisvrouwe van Graef Diderick van Cleve, die Abdie ter Hunnep bij Deventer heeft opgericht ende mit die marckfelder goederen begiftet.
     Goossen van Amstel genoegsaem van sijn Bisdoom verstoten sijnde, soo hebben sijne vrunden die Heren van Amstel ende Woerden mit hulpe van Graef Otto van Gelder die wapenen angenomen tegen Bisschop Henrick ende sijne landen, doende aldaer grote schade gelijck oock die Geldersche in Over-IJssel gedaen hebben. Maer ten laetsten als die Bisschop in seeckeren veltslag die Heren van Amstel ende Woerden hadde gevangen bekomen en daerna die Veluwe geplondert, ende goedt getall Geldersche aldaer overwonnen, hebben die Bisschop ende Grave van Gelder sich mit malckanderen verdragen int jaer 1258 van alle twist ende schelonge die sij hadden: ende sijn overkomen, dat ten wedersijden restitutie van alle goedt, en vergoedinge van schade soude geschieden: dat

_______________↓_______________


|pag. 94|

oock die erffenissen die gemeinlick coermeden genoemt worden en in den lande van Veluwen eigen sijn an den Graef van Gelder en de oude besitters souden wederkomen. Die borgen deses verdrags sooveel de schade angaet die in Veluwen was gedaen waren Alard van Buren, Goossen van Rothem, Otto de Salem, Johan van Gronesbeke Ridder, ende Berent van Dolre, Gijsbert van Goijen, Hubert Schemcker ende Swedeer die Maerschalck. Ende wat schade die IJssel ende Over-IJssel was toegevoegt, daervoor hebben gelooft Evert van Heukelum, Valerius van Vreden, Agidius, ende Bartolt Bake Ridders, ende noch Harmen van Voorst, Henrik van Almelo, Harmen van Suterslo, Schulte van Drente, ende Henrick van Essen, Schulte van Sallant.
     Causamque suam associarunt Gorensis, Almelous et Voorstanus.    Bru.
     Kukensis, Almelous et Voorstanus intra biennium quae civibus Trajectinis debent persolvunto, Amstelius et Gorensis quingenti stipati clientibus lanei amicti, supplicum more Trajecti veniam peterent, conceptissimisque verbis jurarent, se posthac Trajectinis bella non illaturos.    Bru.

     Int jaer 1260 heeft dese Bisschop die van Camperveen voor haer ende haren nakomelingen privilegie gegeven, datse voortaen geen schattinge ofte bede souden gelden noch gehouden wesen den Here vanden lande in enige tochten te volgen wijder dan op die bepalingen van haer eigen landen. Want ettelicke jaren tevoren waren dese luden uit Vrieslant in Overijssel gekomen daer sij een woest ende moerig land bij de stadt Campen nu Camperveen geheten, vant welcke niemant voordeel hadde, mit groten arbeit te lande

_______________↓_______________


|pag. 95|

maeckten ende sich aldaer seer armelick beholpen, gelijck het gemeinlick toegaet mit diegene die woeste landen beginnen te cultiveren.
     Daerenboven hertimmerde desen Bisschop die Domkercke tot Utrecht ende nadat hij het sticht loffelick hadde geregeert, is hij int jaer 1267 in Junio gestorven, ende in die voorseide Domkercke begraven.
     Episcopus Stenovici collegium extruxit canonicorum regularium, ac multis donis auxit caenobium Hunnepe prope Daventriam. Bru. Videatur Lindeborn p. 241 etc.

_______

JOHAN VAN NASSAU

XXXIXe. Bisschop van Utrecht.

     Johan van Nassau navolger des overledenen, heeft alle de castelen des stichts volgepropt gevonden van alle noodtdruftigheiden, die sijn voorsaet daermede voorsien hadde. Int begin sijner regeronge omtrent het jaer 68 sijn die Kennemaers in Hollant als Graef Floris van Hollant noch minderjarig, tegen hare overigheit opgestaen, hebben met haer hoofdtman, Gijsbert van Amstel, die stadt Utrecht ingenomen, die huisen Abcoude, Rijsenburg, ende Vianen gedestrueert ende Amersfoort verbont sich mit haer soo datse meister worden vant gehele Nedersticht.
Die Bisschop nu uit sijn landt verdreven sijnde vertrock na Deventer daervoor een tijdtlanck resideerde, ende verbondt sich mit den Grave van Gelder om sijne vijanden te beter wederstant te doen. Ende als hij uit Over-IJssel enig volck hadde te samen gebracht, heeft hij sich gevoegt mit den voorseiden Grave, ende hebben gelijckerhant die stadt Utrecht belegert, maer siende dat sij die niet machtig konden

_______________↓_______________


|pag. 96|

worden, belegerden sij Amersfoort, dat sij oock wonnen, vandaer keerde die Bisschop wederom tot Deventer totdat na twee jaren die dese oploopende oorlog omtrent duerde Sweder van Bosinchem die stadt Utrecht wederom ingenomen, ende voor den Bisschop heeft bemachtigt.
     Op Pontiani-avond des jaers 1272 heeft Bisschop Johan van Nassauw die Kercke tot Genemuden gewijet, ende dat vlecke stadtrecht verleent, om sulx te gebruijcken als die van Deventer, Swolle, ende andere steden van Sallant; den brief des Bisschops was onderteikent van den Bisschop, die steden Deventer en Swolle, Frederick van Borkelo, Arent van Almelo, Wolter Coen, Hendrick, Roderick, Andries, ende Sweer van Voorst, ende Willem van Buckhorst.
     Die steden van Over-IJssel hebben mitdertijdt in neronge ende koophandel seer toegenomen, handelende op Hamborg, Noorwegen, Denemarcken, ende andere landen. Het gebeurde dat die van Harderwijck questie kregen mit die stadt Hamborg, maer door intercessie vandie van Deventer, Campen, ende Swolle is die saecke bijgeleit int jaer 1280.
     In Drentowaldiis dein tumultuatum cui ipse antistes causam praebuit, dum ultra consuetum modum ab iis pecunias deposcit, quam ob iniquitatem pendere recusarunt. Antistes perinique ferens suum imperium contemni, Drentinos contra eos armavit qui ignem aditu regionis occupato, aliquot pagis injiciunt. Sed occurrentes mox ejus viciniae homines armati et a proximis Frisiis sociis paene sine proelio Drentinos in fugam vertunt: viginti primo conflictu caesis, plures capti, centum Huneso amne submersi, cum summa ex desperatione audacia tranare conabant.

_______________↓_______________


|pag. 97|

Hinc in ipsis Drentinis aliud negotium praebuere praetoris Eeldeni filii et ex fratre nepotes, constructa valida arce vicinorum cervicibus graves metuebant, antistes cui ea res suspecta erat, per suos eam everti curat, operam suam praecipue commodantibus Pedesanis et Klingio, quos non multo post procurata ab aemulis caedes ob eam causam sustulit.     Bru.
     Daerna geraeckten die van Campen in openbaren oorlog met Haco die Coninck van Noorwegen, uit wat oorsake wort niet gevonden: waeromme sij hare gesanten Alexander Cuick, ende Geert Taalman, an den Coninck gesonden gebben, ende hebben mit hem vrede gemaeckt in den jare 1286.
     Arent te Bocop, in sijn leven Borgemeister tot Campen, verhaelt dat hij van de oorsaken deses oorlogs niet en heeft gevonden in de archijven der selver stadt, noch oock van enige andere oude dingen: als wanneer die stadt haer anvanck gehadt heeft, haer stadt recht ontfangen, wanneer die treffelicke oude mure mit haer schone torens langs die IJssule gemaeckt sij, dan hij vermoet dat die schiften daervan int jaer 1543 mit die Raedtkamer verbrant sijn, die rontsomme was beschoten mit sittingen die vol oude papieren lagen. Wijders schrijft de selve Bocop aldus: Daer is een Priester binnen Campen, H. Harmen Wolfs, die soone van Wolf Poortsluter, die hadde een boeckjen laten uitgaen, waerin hij segt dat die stadt van twee Reusen soude gebouwt sijn, waervan die ene op den cruit-toren, die ander op den wiltvanck soude gewoont hebben, mit meer andere beuselingen daer niet en waer woordt an is, dan dese twee oude hoge vierkante toornen als oft Vriese Stinssen waren, en op elck einde vande stadt stonden,

_______________↓_______________


|pag. 98|

sijn toornen van de oude stadtsmure geweest. Vinde oock gants niet wanneer die heerlicke oude stadtsmure die rontsom die stadt beneffens die Borghel plach te gaen is begonnen te timmeren, of dat men daer noch an arbeide, dan soude wel meinen dat het in een jaer niet voltimmert sij, ende wel sekerlick meinen dat die H. Geesten Kercke daer nu dat Bussenhuijs van gemaeckt is, dat outste van de stadt is, ende int begin van de stadt gebouwt sij. Soo sulcks oock wel schijnt ant getimmer, oock hebbe veel oude brieven gelesen inhoudende: Soo hebben de eersame Raedsmannen vande stadt Campen voor den ouden Heiligen Geest gekoft enz.
     Int jaer 1288 worde die voorseide Bisschop Jan van sijn Bisschoplicke regeronge afgeset, nadien hij als Elect sonder confirmatie des Paus van Romen, dat selve lange bedient hadde: ende is sulcks op begeerte der Kercke van Utrecht geschiet, die hem te laste leiden, dat door sijn versuim die stadt van dat Bisdoom seer was terugge geset, ende hem daervan an den Paus beschuldigden.
     Reinolt Grave van Gelder wort ao 1290 van K. Rudolph gemaeckt Heer van Oostvrieslant (Slichtenhorst p. 107).

_______

JOHAN VAN ZIJERICK

XLe. Bisschop van Utrecht.

     Volgens door bede van die Kercke van Utrecht heeft haer die Paus tot een Bisschop geconfirmeert Johan van Zierick. Die welcke int jaer 1289 schriftelick heeft geordineert, dat die capitulares, ende andere hare geestelicke broeders, ende susters allene

_______________↓_______________


|pag. 99|

ende bijsonder, dat oock die leecken apart souden begraven worden.
     Omtrent dese tijdt hadden die van Campen grote neronge ende vele schepen op zee, waermede sij haer koopmanschap oost ende west dreven, oock in Noorwegen, ende Denemarck: alwaer die Coninck een gewoonte hadde, dat alles wat van enige schepen die in sijn Coninckrijcke stranden gebergt worde, beide schip ende goedt an sich te beholden, ende die schipper ofte coopman mochte daer niet eens na komen sien, ende noch daerboven verbeurde de schipper een grote geltboete anden Coninck! Die van Campen tot verbeteringe van haren coophandel ende welvaert haerder borgeren hebben sulcken privilegie van den Coninck int jaer 1290 verworven, dat soo enige borgers ofte inwoners der selver stadt aldaer schipbreucke leden, datse alle die goederen die sij enigsins konden bergen, overall onverhindert ende commervrij mochten antasten ende beholden.
     Wij hebben verhaelt dat in tijde van Bisschop Otto van Hollant, die Abdisse van Elten den Toll tot Caten hadde overgedaen an die stadt van Deventer; over het betalen vande selve toll is daerna questie geresen tusschen die van Harderwijck ende Deventer, waervan die Grave van Gelder int jaer 1292 fer. 6 post Pascha uitspraecke heeft gedaen, dat voortaen een ieder schip van Harderwijck groot of klein mit wat voor waren het geladen sij, den Tolner van Deventer int opvaren betalen soude twee deniers, mit een maerken Deventerse munte alsdan ganckbaer, ende soo vele int afvaren. Ende dat allene van die goederen der ingesetenen van Harderwijck, ende niet van die vreemden, van welcken den toll bij den

_______________↓_______________


|pag. 100|

schipper soude hetaelt worden, ofte hij soude sich mogen suveren mit ede dat die goederen hem toebehoorden. Alsoo is desen twist weggenomen waervan oock die van Deventer het jaer tevoren an die van Harderwijck schreven, dat sij wilden bemiddelen dat de verdragsbrief angaende die selve Toll van haren Bisschop soude besegelt worden.
     Hierna int jaer 1297 heeft die Paus Johan van Zierick van Utrecht verset, ende tot Bisschop van Tuil in Lotheringen gemaeckt. Nadat hij 8, sommige seggen 9 jaren, het Bisschopdoom bedient hadde.

_______

WILLEM VAN MECCHELEN

XLIe. Bisschop van Utrecht.

     Nadat Johan van Zierck verset was, is Willem van Mecchelen, een man van groten verstande ende geleertheit, Bisschop geworden. Vindende het bisdoom belast mit vele troublen ende beroerten, heeft oock terstont oorlog mit die Hollanders gekregen, die hij mit hulpe vande Westvriesen grote schade gedaen heeft. Maer de Westvriesen sijn opten 6 April des jares 1297 van Graef Jan van Hollant geslagen, waeromme sich de Bisschop begaf in Oostvrieslant, daer hij den inwoonder aflaet van sonden predickte soo sij hem bijstant souden doen; als hij door dit middel hulpe ende bijstandt hadde verkregen, is voorts mit de selve na Westvrieslant gevaren, om die Hollanders daer uit te verdrijven. Maer hij worde terugge gedreven, ende als hij nu vele volck verloren hadde, ontquam hij ternauwernoodt vluchtende over see na het lant van Over-IJssel. Alwaer hij den in-

_______________↓_______________


|pag. 101|

gesetenen privilegie vergunt heeft int jaer 1298, dat wie 30 jaren in eene stadt gewoont heeft ende voor vrij is geholden, naerder is mit sijn eene hant sijne vrijheit te verdedigen, als den ander hem eijgen te maecken.
     Den oorlog tusschen den Bisschop en de Hollanders noch durende, is de Bisschop van sommige conspirateurs int jaer 1300 tot Utrecht gevangen, ende in het huys van Jacob van Lichtenberg bijna een geheel jaer gevangen behouden, doch is eindlick door enige boeren verlost, maer evenwel van sijn Bisschoplicke stoel verstoten gebleven, waerover hij na Over-IJssel is geweken, die hem eerlick en behoorlick ontfingen. Kort hierna reisde hij na Rome totten Paus versoeckende van sijn Bisdoom ontslagen te worden, opdat sijn Stigt daermede tot ruste ende vrede mochte komen; maar die Paus wilde sulcks niet gehengen, en beval den Bisschop van Munster dat hij sijnen medebroeder tegen alle sijne vijanden soude helpen ende bijstaen.
     Die Bisschop wederom gekomen sijnde in de landen van Over-IJssel, heeft aldaer een goedt leger versamelt, daer toe die van Over-IJssel hem getrouwelick hebben geholpen, om int Nedersticht te trecken ende sijn stadt van Utrecht te bemachtigen. Die van Over-IJssel mit haren Bisschop sijn tot bij die stadt Utrecht getogen, maer omdat zij buitengesloten worden hebben sij sich nedergeslagen op een vlack velt om haer vijanden uit te locken, ende een veltslag mit haer te houden. Als sij dan alhier haer tenten hadden opgericht om sich wat te rusten, quamen sommige Heren uit Hollant, als Dirck van Wassenaer, Henrick die Castellein van Leiden, Philips

_______________↓_______________


|pag. 102|

van Duvenvoorde, Simon van Benthem ende Jacob van Woude, Ridders, die den Bisschop hateden om oude twisten, ende vrunden ware van Jacob van Lichtenberg, mit haer volck ende wapenen mit een groot geluit, om den Bisschop te bevechten op Hogewoerdt ende die Over-IJsselsen te verdrijven. Hier en tegen heeft de Bisschop sijn volck in slachorde gestelt, die wel tweemael soo sterck waren als die vijanden, ende is daermede sijn wederpartije kloeckmoedig angevallen: sloog in den eersten anval enige lantluden in de vlucht die van des vijants armade wat waren verscheiden, wederstont die Hollanders mit kracht, soodat hij haest die overwinnonge sonde hebben bekomen, ten ware Suedeer van Montfoort den vermoeijden Hollanders ten hulpe was gekomen mit een deel versch volck, waermede den strijdt geweldig is hervat, ende op een nieuw an wedersijden dapperlick gevochten. Die Bisschop heeft tot tweemael toe dat heijr sijner vijanden doorgereden, elck schromende hem te doden als sijnde haren geestelicken Vader, maer ten derden mael op haer anrijdende is hij van een seeckere boer jamerlick doodtgeslagen, die daer na lange penitentie hier over dede, ende op die plaetse worde opgericht een stenen cruce tot gedachtenisse van dese deerlicke doodt: Daer bleven aen wedersijden seer vele verslagen, doch wel duisent van des Bisschops volck, die de nederlage hadden ende die vlucht moesten nemen. Dese nederlage vanden Bisschop en de Over-IJsselsen geschiede int jaer 1301 in Julio. 4. idus. Julij. Het doode lichaem des Bisschops bleef een wijltijdt op die walstadt liggen ende is van de Broeders van de orde van S. Jan v. Jerusalem in haer kercke vervoert, doch

_______________↓_______________


|pag. 103|

daerna in de grote kercke begraven. Ende niet lange hierna een soen gemaeckt tusschen die van sticht en Hollant daerin dit Grave segt geordoneert te sijn, dat hij voor hem ende sijnen gemeenen lande van Hollant maecken soude voor sijn siele twee Capelrijen euwelicke elck van 25 ponde swarter Tornoisen sjaers waer af hij die eene gemaeckt ende gedoteert hadde op seeckere renten in den dom t Utrecht ende de andere bewees hij die besettede te verdienen in St. Catrine Kercke tot Utrecht.

_______

GUIDO VAN HOLLANT

42e. Bisschop van Utrecht.

     Johan die Grave van Hollant is terstont tot Utrecht gekomen, biddende de Kercke voor Guido sijnen broeder Thresorier van Luijck, waertoe alle die Canonicken niet wilden bewilligen, maer alleen sommige van die: andere daerentegen verkoren Adolph van Waldeck, Domproost der Kercke van Utrecht. Guido is terstont int regiment, getreden soo door die authoriteit sijner broeders, als door die gunste van die vant Nedersticht.
     Johan Gr. v. Hollant en Henegouwe, Burchart B. v. Mets, Johan B. v. Camerijck, Florentius Prinse van Achajen en Morea, en soo gement door sijner huisvrouwen recht te weten Isabella dochter van Willem Vilarduin, na getuigenisse Miraei.
     Ex Fr. Gerh. Coccio. Ao 1308. Bernardus a Vollenho Decanus Daventriensis in proprio allodio sito Swollis in Middelwijck fundavit monasterium Bethlehem cum consensu huius episcopi Guidonis.

_______________↓_______________


|pag. 104|

Hi autem fuerunt scabini circa tempus fundationis nostrae domus. Similiter et judex ut patet ex litteris sequentibus.
     Nos Johannes Seinonis judex, Wolbertus frater ejusdem, Wolterus de Langenholte, Borchardus dictus Bussekin, Gerardus dictus Tolnere, Hillebrandus de Dale, Johannes de Tijvere, Wilhelmus Schrijver, Henricus Vrijlinck, Wolterus de Velde, Johannes Ludekini, Hermannus de Haersolte, et Bernardus de IJrte etc.
     4o 1304. Was een sware oorloge tusschen Guido Gr. v. Vlanderen tegen die van Hollant, daerinne B. Guido gevangen worde; die Gr. v. Vlanderen sijn victorie vervolgende heeft Hollant meestendeel bemachtigt, ende die stadt Utrecht ingenomen: willende dat die ecclesie haren B. Guide souden verlaten ende verkiesen Willem v. Gulick. Praepositus S. Servatij Trajectensis ad Mosam, inde Electus Coloniensis Ep. Verum cum sago magis quam togae aptior esset relicto post pontificatu bello Flandrico a Francis occisus est. Vulgo dictus fuit Bello Clericus quod egregius esset bellator autem electio non successit nam Guido Flandrie Com. ad Zirizaeam ab Hollandis capto Guido Ep. relaxatus in Episcopatum suum restitutus est.

     Waldeck trock terstont na Overijssel, die noch afkerig waren van die Hollanders, van welcke sij soo onlancks mit haren Bisschop geslagen waren. Doch dese scheuringe duerde niet lange, want int selve jaer wort Adolph van Waldeck Bisschop tot Luick gemaeckt, in plaetse van Hugo de Canbilione. Ende Guido heeft voort dat gehele stift onder sijn regeronge bekomen, ende is in Over-IJssel als Bisschop ende

_______________↓_______________


|pag. 105|

Lantshere angenomen. Alwaer hij int jaer 1308 dat Dijckrecht van Sallant bij kennisse van Ridderschap ende Steden heeft geordineert. Oock die stadt van Campen ao 1309 seeckere vrijheit ende privilegien verleent.
     Die Bisschoppen van Utrecht hadden veeltijds het oge op Vrieslant dat sij het selve onder haer heerschappije brengen mochten, als sijnde in voorgaende tijden van verscheiden Keiseren haer verleent. Bisschop Guido heeft tot dien einde voorgenomen in Stellinckwerf een sterck cassteel te bouwen, ende ondersocht daertoe enen vasten gront door enige timmermeisters int jaer 1311. Maer omdat hij van den Paus Clemens die vijfte op den Concilio te Vienne worde beroepen, moste hij opschorten de timmeringe vant voorseide casteel. Die Bisschop uitlandig sijnde, quam een geruchte dat hij was gestorven, des die Vriesen in Stellinckwerf mit hare hulpers sijn opgetrocken ende hebben dat huijs tot Vollenho belegert, ende seer sterckelick bovochten. Maer alsoo diegene die dat huijs bewaerden sich mannelick weerden, ende haer wederom uit dat voorburg verdreven, maeckten sij een hoog werck van hout dat drie solderinge hadde om daeruit mit verscheiden wapenen te strijden, ende was van buiten behangen mit ossenhuiden opdat ment mit geen vuur soude mogen verbranden: dit werck brachten die Vriesen op vijf voeten nabij die muren vant huijs, ende arbeiden mit alle macht om den hoogsten toren neder te werpen, ende die schutters van die muren te verdrijven, werpende van boven met steenen, en vechtende uit het middelste mit geschut, ende uit de onderste solderinge mit axen en bijlen. Gerrit

_______________↓_______________


|pag. 106|

die Proost van Deventer verstaen hebbende den noodt daer Harman sijnen broeder die Castelein tot Vollenhove in geraeckte, was haestelick na Vranckrijck gereist om den Bisschop sulcks te kennen te geven. Die terstont na Hollant vertrock en vergaderde schepen en volck om Vollenho te ontsetten, gelijck geschiede. Die soldaten op hetselve huijs die ankomste van haer ontsetters siende, bereiden een tonneke met werck, speck, swafel ende andere brandende materie, deden het binden mit ijseren banden, ontstakent mit vuir ende werpent stoutelick op dat werck waeruit haer die Vriesen bestreden, ende hierdoor worde dat gehele werck verbrant mit well vijftig Vriesen, die rest verlieten hetselve ende daeraf springende braken armen en benen. Die Castellein is oock terstont mit sijn volck uitgevallen en sloeg soo dapperlick op die Vriesen, datter wel 500 verslagen worden, ende quam alsoo wederom opt Casteel. Dit verricht sijnde quamen die schepen bij lant, ende dat Hollantse heirleger trock te lande en voegde sich mit des Bisschops krijgsluden die aldaer waren; die Bisschop mit sijne oversten berade sich dagelicks hoe men de Vriesen best soude vervolgen ende bestrijden: besloten eindlick, dat sich elck soude om maecken om in Vrieslant te vallen ende aldaer enige dorpen te branden, doch dit voornemen ginck te niete, want dien selven nacht begon sulck een onweer van wint ende regen optestaen, dat die tenten scheurden, die soldaten seer vermoeit worden, ende die wegen niet te gebruicken waren; Daeromme die Bisschop mit sijne Heren Floris die Domproost, Johan Here van Arckel, raden vande Bisschop, Dirck van Brederode, ende Claes van Putten raedsaem vonden

_______________↓_______________


|pag. 107|

te vertrecken, gelijck geschiet is. Als des Bisschops volck nu te schepe was gekomen, ende naulicks van de rede, quamen die Vriesen tot Vollenho met enige gijselaers en versochten vrede, presenterende een grote amende, maer die gijselaers liet men gaen, daerover sij seer blijde waren, ende keerden alsoo weder na haer lant.
     Omtrent het jaer 1312 was dat landt van Vollenho noch vele venen ende wildernisse, ende niet overall bewoont. Soo quam aldaer in den lande een versamelinge van menschen, men wiste niet van waer; die droegen crucen op hare klederen voor ende achter, ende op sommige tijden sloegen se haerselven, ende songen Godes woordt. Op dit pass was tot Vollenho een castellein Wolter Snelle, broeder van den Domdeecken van Utrecht, dese was goedt arms, ende uit mededogenheit handelde hij mit dese arme luden in name des Bisschops, dat sij den eigendoom van sommige landen kregen, die doch wildernisse ende venen waren, waervoor sij den Bisschop jaerlicks seeckeren tribuit souden geven, ende sij maeckten sich voor haer ende hare erven den Bisschop van Utrecht eigen, waeromme sij oock S. Martens luden sijn genoemt, latende hare namen te dien einde opteikenen. Daer neven worden haer wetten ende ordinantiën gegeven, waerna sij sich in haer leven ende sterven reguleren souden, die noch hedensdaegs onderhouden worden. Dieselve landen, die haer van den Castellein worden toegestaen, sijn tot Ghiethoren gelegen, ende is dat gantse ampt. Sij waren goede luden, vrom van leven, ende van den Bisschop gelieft, sommige meenen dat sij die eerste sijn geweest die den torff gevonden hebben, want in haer luijder

_______________↓_______________


|pag. 108|

rechten ende historie wort verhaelt, dat sij in die wildernisse vonden mergel, dat swart was, daerse mit haren arbeijt goeden brant van maeckten, ende dat aertrijck begonden sij te bouwen, ende saeijden het mit koren, daer was oock gras, weijdelant enz.
     Hierna int jaer 1316. al. 1317. is Bisschop Guido gestorven in Junio. Hij hadde binnen sijn leven getimmert drie treffelicke Castelen, int Nedersticht Dullenborg ende Stoutenborg, ende in Twente dat Casteel te Goor, dat weleer sijn bijsondere Grave gehadt hadde, ende nu misschien vervallen was.
     Ten tijde van Bisschap Guido is jn Wije verdeelinge der landerijen gedaen ende den Bisschop toegedeelt tot een voorslach 25 morgen genaemt Wijer Marsche, dewelcke anno 1431 van Johan van Boitberch Erfmarschalck van Gelre en Willem van Bakerweerde aen Evert Krijt opgedragen sijnde, heeft het huis aldaer staende ende eerst genaemt Wijermarsch, mettertijt den naem (dien het tot desen dach behouden) gecregen van Krijtenbergh.
     Vide catalogum praepositorum in Lindeborn ubi tum nullus Gerhardus.
     NB. Cum Frisiis pax Stellinckwerf. Vide diplomata.     inferius.
     Ao 1320. Cum Frisiis in Stellenwerf.
     Vide Historiam Pontificum p. 329. de hoc Johanne. 22.

_______

_______________↓_______________


|pag. 109|

FREDERICK VAN SIERICK

43e. Bisschop van Utrecht.

     Guidonem volgde int Bisdoom Frederick van Sierick, die tegens die heren van Linden in Betuwen oorlog heeft gevoert, ende haer huijs te Liender verbrant.
     Reinalt die Grave van Gelder gelegenheit soeckende om Vrieslant te dwingen, twelck hem van den Keiser was gegeven, heeft dat Casteel te Vollenho van den Bisschop die seer behoeftig was, int jaer 1320 in pantschap genomen, hem seer gelegen sijnde om de Vriesen te beoorlogen. Int selve jaer hebben Roderick ende Harman van Voorst haer slott ende vestonge in Rechteren den Bisschop van Utrecht overgegeven, ende van hem weder ontfangen, als een Conincklick Leen, ende gemaeckt tot een open huis des Bisschops tot vordeel van de Kercke van Utrecht, ende int jaer 1322 in Augusto is gevolgt de doodt des Bisschops als hij omtrent vijf jaren hadde geregeert. Kranck sijnde van podagra storf hij op ’t huijs ter Horst ende is begraven tot Utrecht in Ecclesia majori.

_______

JACOB VAN OUSTHOORN

44e. Bisschop van Utrecht.

     Jacob van Ousthoorn worde tot Bisschop verkoren tegen Jacob van Zuden, ende is vanden Paus geconfirmeert; hij was een vroom ende relligieus man, maer eer hij noch een jaer hadde geseten is hij gestorven den 10 October.

_______

_______________↓_______________


|pag. 110|

JAN VAN DIEST

45e Bisschop van Utrecht.

     Die Ecclesie van Utrecht heeft na het overlijden van Jacob van Ousthoorn, den Proost van S. Salvator Johan van Bronchorst mit gemeene stemmen geëligeert, die terstont inde regeronge gestelt is. Maer de Paus van Rome, Johannes die twee en twintigste, die van sijnen tegen Paus Nicolao als een Ketter veroordeelt is, heeft Johan van Diest ten versoecke ende om die gunste te winnen, vanden Hartog van Brabant, ende die Graven van Gelder ende Hollant tot Bisschop geconfirmeert, niet sonder verongelijckinge van die Elect Johan van Bronchorst, die daeromme dat Bisdoom moeste verlaten.
     Bernart van Diepenheim, Here van thuijs, hadde veel questie mit desen Bisschop, ende voornamelick mit die stadt Oldenseel, maer int jaer 1325 is hij vruntlick mit den Bisschop van alle schelonge verdragen, ende heeft hem opgedragen den Egbertinckhoff, gelegen in die buirschap Graves Kerspel Wessen in Munsterlant, ende heeft dat selve goedt wederom van den Bisschop in manschap ontfangen, belovende hem hulpe tegen alle vijanden uitgesondert tegen Reinolt den soone des Graven van Gelder, ende den Bisschop van Munster; dit geschiede tot Goor.
     Oock heeft die gehandelt mit Johan den Grave van Bentheim, ende mit Mechtelt, sijn gemael, dat sij hem voor een seeckere somme gelts hebben overgegeven int jaer 1328 soodane Leengerechtigheit als hij hadde over dese navolgende goederen in Over-IJssel gelegen: het huijs te Rutenberg ende het lant genoemt Westerhof, een huijs tot Hesne, dat beseten

_______________↓_______________


|pag. 111|

hadde Alphert Kech, een huis tot Wilsne, drie huisen tot Stegen, twee huisen tot Beerze, een huis tot Anewede, een huis tot Ane, en noch dat huis Rederinck tot Laerwolde, die Haco van Rutenberg van hem te lene hielden ende een huis tot Dalwessen, Groten huis geheten, dat Godsschalck van Dalwashen van hem te lene hielt, mit vele meer andere, daer hij den Bisschop segel ende brieven van heeft gegeven.
     Int selve jaer des Saterdaegs na Meijdag, heeft de Bisschop sekere vrijheit verleent, an die burgers van Campen, Swolle, ende Hasselt in het lant van Twente.
Wij Jan van Diest bij Godes genaden Bisschop tot Utrecht, maecken kont allen luden, dat wij gegeven hebben, onsen borgere van Campen, van Swolle, ende van Hasselt dat sij vrijelicken varen mogen mit haren goede door onse lant van Twente, ende door alle die stallen die daer sijn, sonder enigen toll ofte weggelt, tot onsen wederseggen: waerom wij ontbieden onsen Schulte van Twentelant, ende alle sijne boden, dat sij dese voorseide borgeren, hare boden mit haren goede door de stall te Rijsene ende anderswaer sonder enige aftreckinge afschattinge vrijelick ende sonder wederseggen laten rijden, ende laten varen, ende hen den boom openen soodat wij desgene meer klagen en horen. Gegeven tot Deventer, in dato als boven.
     Dat huis te Diepenheim gelegen in Twente, was voormaels toebehorende particuliere Edelen, door welckers versuim ofte moedtwille die naburige ondersaten des landes van Over-IJssel grote schade worde angedaen. Daeromme sijn die van Over-IJssel mit haren Bisschop te raden geworden dat selve te kopen, ende an Over-IJssel te hechten: Ende hebben

_______________↓_______________


|pag. 112|

soo wijdt mit vrouw Cunegunde ende Willem van Boxtel haren man gehandelt, dat sij die Heerlicheit ende dat slot te Diepenheim van haer gekoft hebben voor 11000 dusent sware tornoisen int jaer 1331, welcke pennongen den Bisschop op sekere termijnen, mit hulpe van die van Over-IJssel heeft betaelt, waertoe hij oock verschieden van sijner bisschoplicke goederen des jaers te voren sochte te verkopen om die kooppenningen te verwerven. Van dien tijdt is het huis te Diepenheim een Ampt hier van de Bisschoppen geworden. Angaende die oude Heren van Diepenheim hebbe daervan dit register gevonden: Die eerste die bekent is wort genoemt Bernart here tot Diepenheim, dat hem van sijne ouderen was angeërft, oock here tot Ahuis dat hem die Keiser hadde gegeven; hij hadde twee sonen, Wolbert ende Liefart die Here van Ahuis worde. Wolbert behielt Diepenheim ende trouwde die dochter des Graven van Goor, sijne soonen waren Liefert ende Franco, die sonder erven storven, ende drie dochters, welcker jonckste genaemt Requise hoewel sich eerst in een clooster begeven hadde, daerna trouwde mit Hendrick die Grave van Dalem, wan daer bij een soon genoemt Otto. Dese trouwde mit Rijksken een dochter des Graven van Altena, sijn soonen waren Henrick, ende Everhart welcke Canoniek tot Deventer worde.
Hendrick trouwde mit Bertha Baldewijn des Graven van Benthems dochter, sijn kinderen waren Otto, ende Catharina die gehijlickt was an Simon van Haerlem, na die doodt van Bertha trouwde hij Aleida van Boxtel, die sonder kinderen storf. Otto die soone Henricks was getrouwt mit Cunne die dochter van den Here van Bronchorst, Willem, Henrick, Bertha

_______________↓_______________


|pag. 113|

die gehijlickt is an H. Steven van Anholt, daerna an Godefried van Borkelo, Ermgart getrouwt mit Harmen van Ludinchusen, Catharina huisvrouwe van Henrick van Gemen: Henrick voorsz. was Praest tot Deventer. Ende Willem trouwde Richarda die dochter van den Grave van Arensberg, sijn dochter was genaemt Cunegunde vrouw van Diepenhem ende Dalen getrouwt an Willem van Boxtel Ridder, die welcke Diepenhem anden Bisschop verkofte. Noch heeft de Bisschop gekoft in selve jaer van Graef Henrick van Solms Here van Ottenstein, alsulcken recht ende vervall als hij hadde an die stadt Enschede. Ende die buertschap Grafhorst stadtrecht verleent.
     Fr. Coceius. A° D. 1330 in nocte Gregorii papae irruperunt castrenses de Rechteren, et de Voorst incenderunt Ommen.
     Post M. post tria C ter et X nox Gregorijque Ommen ab his castris Voorst, Rechteren flammat in Astris.
(Op een los stukje papier):
     Fr. Coccius. Anno Dei 1324 node Margaritae virginis. a° videlicet 16 post fundationem domus nostrae, incendio periit Swolla inopinato, in tantum ut vix novem domus incombustae remanserint. periit etiam non minima pars structurae praeter oratorium nostrum: eo quod illo tempore totum opidum Swollense erat levis tecturae, hoc est arundinibus atque stramine tectum.
     Ferebatur hoc incendium a castrensibus ex castro
Voorst perpetratum, dolebant enim omnia vicina villagia conglobata eorum manibus ac rapinis effugisse.
Et haec est prima et principalis causa ruinae ac

_______________↓_______________


|pag. 114|

destructionis castri praefati quae accidit anno domini 1362 ut suo loco dicemus. Fuit autem hoc incendium nocte Margaritae virginis inde versus:
     Post M. post tria C. post X. duo quatuor
1 que,
Nox Margaritae tollis igni tu concite Swollis.

     Het Mastebroeck gelegen tusschen die stadt Swolle Geelmuden, Grafhorst, IJsselmuden, ende Wilssen was op dese tijdt noch onbedijckt ende onbeheert, en was een woeste gemeente, om de welcke dat voor het jaer 1330 een groot verschil ende oorlog is ontstaen tusschen den Bisschop ende sijne ondersaten die daernaest an geërft waren ende mit malckanderen ene alliantie tegens den Bisschop gemaeckt hebben, te weten die stadt Swolle, dat Kerspel van Hasselt, Genemuiden, Wilssen, IJselmuden, ende Dalfsen, ende Heer Roderick van Voorst, ende Swedeer van Rechteren gebroeders, mit hare vrunden ende hulpers, welcke Here van Voorst grote gerechtigheit int Mastebroeck hadden, gelijck oock die Bisschop, waeruit desen oorlog eerst ontstont: alsoo dat dese partijen malckanderen grote schade hebben gedaen mit vangen, doodtslaen, roven, en branden.
Doch eindlick na vele schade ende onheils dat hier over geviel, worde die selve saecke in compromis gestelt ende verdragen int jaer 1330 gelijck men klaerlick kan sien uit dit navolgends schrijven.
     Dit sijn die vorwaerden ende dedinghe tusschen den eersamen Vader in Gode H. Jan Bisschop tot Utrecht ende sijn hulpen ande ene sijde ende Heren Roderick van Voorst ende sijne hulpers van de andere sijde, als van twist die gevoert is van Mastenbroecke in wat manieren dat die gevallen is ende van allen datter afkomen is.

_______________↓_______________


|pag. 115|

     In den eersten soo sall Heer Swedeer Here van Apekoude, ende Heer Jacob van Mirlaer de Oude seggen dat die Bisschop van Utrecht voorseit beholden mach mit seven stoelen, dat die van gene sijde der IJsselen schuldig sijn te komen voor die ecclesie van Utrecht soo wanneer dat sij bekroont worden van den Bisschop om saecken die des Gestichtes erfenisse ende heerlicheit angaen alsoo vere als sij gedaegt worden van der ecclesie als recht is, ende daer toe komen, recht te nemen, ende te geven alst recht van der ecclesie wijset. Voort soo sullen sij seggen, dat die Bisschop van Utrecht voorseit blijven sall als van Masenbroecke in allen rechte dat sijne voorsaten heengebracht hebben; ende die Here van Voorst ende die welgeboren luden, die sijne hulpe geweest hebben die recht hebben in den Mastbroeck, sullen blijven in alle rechte als sij ende haer ouderen heergebracht hebben in den voorgenoemden Mastbroeck. Voort sall haer seggen wesen dat alle steden ende dorpen ende andere luden die hem rechts vermeten aen Mastbroeck, ende hulper geweest hebben des Heren van Voorst voorseit, blijven sullen ende wesen in alsulcken recht als die van Campen hebben ende haer brieven spreken daer sij mede van den Bisschop gescheiden sijn. Ende voort soo is de Bisschop van Utrecht ende Here van Voorst voorgenoemt gebleven van brande, van rove, van doodtslaen, van vanckenisse, van schaelinge, van banne, van beslage, ende van alle saecken die gekomen sijn van desen oorloge vant Mastebroeck, in wat manieren dat die gevallen sijn, tusschen die partijen voorseit, ende alle haer hulpe aen seggere, als aen eersame luden, H. Henrick van Lonerslot deken van S. Jan,

_______________↓_______________


|pag. 116|

ende H. Rutger vander Weerde, canoniek van Oudemunster ’t Utrecht, H. Arnolt van IJsselstein, H. Steven van Sulen Ridders, Jan Heren Rocardes sone, ende Hendrick van Leeuwenberg borger ’t Utrecht van die eenre sijde. H. Berent van Dorenweert ende H. Ocken van Haelt Ridders van der ander sijde, inder manieren dat sij van sondage die nu komt over acht dagen inkomen sullen tot Rhenen, ende daer sullen die partijen haer kroeninge beschreven brengen, ende de seggers voorseit mogen seggen ende die partijen scheiden alsoo vere als sij over een dragen: ende en dragen sij niet over ene soo sall die Here van Apkoude, ende H. Jacob van Mirlaer die oude seggen bij hare berneheit, ende die partijen scheiden alsoo vere als sij overeen dragen konnen.
Ende waert dan saecke datse niet overeen en dragen als die partijen scheiden, soo sall die H. van IJsselstein een overman wesen in dusdaniger manieren, mit welcke van dese voorseide tween dat die Here van IJsselstein segget bij sijne berneheit, dat sall voortganck hebben, ende daermede sullen die voorseide partijen gescheiden wesen ende blijven, ende voldoen bij alsulcke peene alst verborgt is aen beiden sijden, ende dit seggen hebben die voorseide drie segger, als die H. van IJsselstein, die H. van Apkoude en die H. Jacob van Mirlaer, gesekert bij haer trouwe te seggen tusschen dit ende Pinxterdag naest komende sonder enige argelist, ende hiermede sullen alle dingen van kroeninge, van schelinge, van gevanckenisse, ende van alle saecken staen blijven als sij nu te hant staen op den dagh van huden tot ter tijdt dat dat seggen gesegget is.
     Ende soo wanneer dat men te dage komt, soo

_______________↓_______________


|pag. 117|

sullen die acht seggeren voorseit alle dingen verklaren die binnen vrede geschiet solden wesen, alsoo vere als sij overdragen mogen, ende mochten sij niet overdragen soo sullet die andere drie verklaren, alse voorseit is.
     Voort waert saecke dat enige van dese acht seggeren, van lijfsnoodt gehindert worde, dat sij ten segge niet komen en mochten, soo mochte die gene van wes partije dat hij weer enen goeden anderen gelijcken man in sijn stat setten. Waert oock dat des H. van Apkoude gebrake, soo solde de Bisschop enen anderen goeden man setten in sijn stat ende desgelijcke solde de Grave van Gelder doen of Here Jacob van Mirlaer gebrake: ende gebrake des Heren van IJsselstein soo solden dese twee segger ofte die in haer stat geset waren enen anderen overman kiesen, ende setten, die doen mocht gelijck die H. van IJsselstein. Ende hierop heeft die Bisschop te borge geset onder ene peene van 20000 pondt kleiner pennongen, deser seggen te houden, eersame luden Heer Ghijs van Everdingen, Domdeecken ’t Utrecht, H. Henrick de Deecken van S. Jan ’t Utrecht, H. Arnolt Proost van Arnhem, H. Thomas van Diest, H. Arnolt sijn Broeder, H. Arnolt van IJsselstein, H. Jan van IJsselstein, H. Gerhart van Amerongen, Janne Heren Rocarts soone, Adam Souwenbalg borger van Utrecht, Diderick Reinerts soone, Gooswijn van Apeldoren borger tot Deventer, Diderick Borre, ende Wouter Gerraert. Ende die Here van Voorst heeft te borge geset den Here van Keppel, H. Bernart van Dorenweert, H. Godert Tengnagel, H. Everhart van Domine, H. Frederick vander Eze, Heer Wouter van Vossen, H. Jacob van Mirlaer die jonge,

_______________↓_______________


|pag. 118|

Everhart van Ulft, Diderick van Keppel, Willem van Ulft, Roebert van Appeltern, Diderick van Appelteren, Arnolt van Keppel, Borre Here Borre sone van Doornick, ende Claess Tengnagel, in dier manieren of enige van dese partijen deser segger seggen niet en hielde die hadde die pene voorseit verbeurt, ende sijne borger als die genandt worde soude inkomen ofte enig man voor hen senden, als se des Bisschops borgen tot Arnhem ende des Heren van Voorst tot Renen ende daer leisten ’t ent der tijdt dat die peene betaelt weer, ende die ene helft van der peene sollen die segger hebben, ende die ander helfte die partije die ’t seggen hielde: Dese vorwaerden worden gemaeckt a° 1330 op S. Georgiusdag te vespertijdt.
     Volgens de vorwaerden heeft de Here van Apkoude die uitsprake van dese questien gedaen, ende partijen gescheiden, als blijckt uit desen volgende brief.
     Allen dengenen die desen brief sien sullen ende horen lesen doe ick te verstaen Swedeer Here van Apkoude, want ick beladen ben met eene seggen tussen den eersamen vader in Gode mijnen lieve Here, H. Jan Bisschop van Utrecht, ende alle sijne hulpers van die eenre sijde: ende Heren Roderick, Here van Voorst ende alle sijn hulpers an die ander sijde, als vanden twist die geroert is vant Mastenbroeck in manieren dat die gevallen is, ende van alle datter afkomen is, op sulcker forme alsdat compromis houdet daer desen brief doorgesteken is, ende want H. Jacob van Mirlaer die oude Ridder ende ick van sommige puncten niet overeen gedragen en kunnen, soo is dat mijn seggen in aller manieren als hierna beschreven staet. Inden eersten segge ick

_______________↓_______________


|pag. 119|

etc. (verhaelt hetgene voor eerst moste gesegt ende uitgesproken worden, tot het einde van de woorden van den Bisschop gescheiden sijn.)
     Voort segge ick dat alle goedt dat geschat is ofte opgebeurt, ende ingemaent sedert der tijdt dat in der hant gegeven wert, dat was op St. Georgius dagh te vespertijdt, van beiden sijden weder geven sullen dengenen die ’t afgenomen is, of daert op gebeurt is, tussen dit ende S. Jansdage te midde somer naest komende, elcke tot sijnen recht te Devender voor die schepen. Voort segge ick dat alle goedt dat geschat ofte genomen is binnen vredes, bij heuren ede wedergeven sullen van beiden sijden ter selver stede ende op den dag voorseit voor die schepenen voorseit, maer waer dat saecke dat enig goedt genomen of geschat waer buiten vrede, ende des dien dag buiten vrede gevallen waer ende voor S. Georgius dagh, daer segge ick dat die vrede niet angewanckt en is.
     Voort segge ick alle gevangen uit aen beiden sijden, mit redelicke kost ende mit vorrede die daertoe behoort. Voort segge ick dat die Here van Voorst een gelijcken man wederom geven sall voor die man die der dootbleef.
     Voort segge ick dat alle mannen die hare Heren ontseit hebben van beiden zijden haer goedt soecken sullen of sij willen elck van sijnen here, ende die Here sallt hen verlijen in alle rechte alst te vore was; ende wie van die mannen sijn goedt niet en versochte tusschen hier ende S. Jansdage naest komende aen sijnen Here, waer hij binnenslants, of ter stede daer hij ’t schuldig was te soecken: waer sijn Here niet binnenslants dat late ick tot sulcken recht als daertoe behoort.

_______________↓_______________


|pag. 120|

     Voort segge ick dat H. Roderick van Voorst ende Swedeer van Rechteren, mit hare hulpers Ommen vesten sullen, ende Relaer timmeren, bij heren berade, den Rentmeister ende Henricus van Oldmersom, ende waert dat sij twee niet overeen en dragen, soo quamt an die segger ende dit sall men doen tusschen dit ende S. Laurens dage naestkomende.
     Voorts sege ick dat H. Roederick, ende Swedeer voorseit den Bisschop dienen sullen mit vijf rechte mannen, Ridderen ende knapen op haer selfs kost drie wecken lanck tegen alle man daer sij ’t mit eren tegen doen mogen, uitgenomen den Grave van Hollant, ende den Grave van Gelre ende des sullen sij den Bisschop hare opene brieven geven tussen dit ende S. Jans dage naestkomende.
     Voort segge ick dat H. Roderick van Voorst, ende Swedeer van Rechteren mit hare frenden, die haer hulpers geweest hebben, ende die mannen sijn des gestichtes inrijden sullen te Deventer, totter tijdt toe dat ick hen oorlof geve ende dese inrijdinge sullen sij doen des sonnedaegs na Pinxteren naestkomende.
     Voort segge ick dat alle goedt dat op S. Georgiusdag te vespertijde doe ’t seggen in handen gegeven was, hoe gedaen dattet was, dat doen onverteert ende onverdaen was, dat men dat van beiden sijden wedergeven sall dengenen die ’t genomen was, iegelick bij sijnen ede tusschen dit ende S. Jansdage naestkomende.
     Voort segge ick dat die stadt van Swolle haeren openen brief den Bisschop voorseit geven sall mit haren stadt segel besegelt, in sulker forme sprekende, dat sij nimmermeer van desen dage voort meer, setten en sullen tegens den gestichte van Utrecht, noch

_______________↓_______________


|pag. 121|

tegen den Bisschop haren rechten Here, ende waert dat sij het immermeer deden, dat sij hen selven kenden trouwloos, ende ondadig, ende desen brief sullen sij den Bisschop geven tusschen dit ende S. Jansdage voorseit naestkomende, sprekende als voorseit is.
     Voort segge ick dat die stadt van Swolle, ende andere steden en dorpen die H. Rodericks hulpers als van den Mastebroeck ende datt daer af roert geweest hebben, gelden sullen ende den Bisschop van Utrecht geven, voor sulcke misdaet als sij tegen hem misdaen hebben seven duisent pondt swarte tornoisen, eenen grote conincks tornois voor sestien pondt gerekent, of payement dat daertegens beloope te betalen tot Utrecht, dat eerste derden deel op S. Martensdage in die winter naestkomende, dat ander derden deel tot S. Petersdag ad Cathedrana, daernae naestkomende ende dat leste derden deel des sonnedags na Pinxterdage daerna naestkomende.
     Ende dit gelt sullen dese voorseide steden ende dorpen gelden aldus, alsse die stadt van Swolle 4000 pondt binnen hare vrijheit, voort dat Kerspel van Swolle buiten der vrijheit 1000 pont, voort de stadt ende dat kerspel van Wilssen 500 pont, voort dat kerspel van Dalvessen 400 pont, voort dat kerspel van IJsselmuden 400 pont, voort dat kerspel van Hasselt buten der stadt 400 pont, voort dat kerspel van Gennemuden buten der stadt 300 pont.
     Ende van dese voorseide gelden, en sall geen welgeboren man gelden die geen borger en is binnen Swolle. Ende hiermede segge ick bij mijne bernecheit een alinge soen tussen die partijen voorseit van allen twijfel die gevallen is tussen Heren, et sij geestelicke

_______________↓_______________


|pag. 122|

of wareltlicke, die gekomen sijn ende geroert vanden Mastbroecke op die peene die verborgt ende dat compromis holdet. In oorkonde des briefs besegelt mit mijnen segele.
     Ende want wij Gijselbert Heer van IJsselsteine beladen sijn ende angenomen hebben een overman te wesen, ende te seggen mit den Here van Apkoude, ofte H. Jacob van Mirlaer den ouden, welcker van dese twee ons redelickste bij onser bernecheit seggen dochte, ofsij niet over eene en droegen; ende want die Here van Apkoude, en die H. Jacob van Mirlaer voorseit, niet eendrachtelicken in desen seggen en sijn van sommige puncten, ende ons die Here van Apkoude redelickste dunckt te hebben gesegt, soo volgen wij den Here van Apkoude, ende seggen mit hem bij onser bernecheit: want alle voorseide twist roeret vanden Mastebroeck, want wij daeraf beladen sijn na den compromis. Ende hiermede willen wij Gijsbert van IJsselstein ende Swedeer H. van Apkoude onsen seggen geuitet hebben, ende onse seeckerheit gequijtet, dat wij gesekert hadden te seggen voor Pinxterdag naestkomende, in aller manieren als dit voorseide seggen hout. In oorkonde des briefs mit onsen segel besegelt. Gegeven ende gesegelt int jaer onses Heren 1330 des Dingsdaegs na onses Heren Hemelvaert die geheten is Ascensio.
     Den 18 Maij des jaers 1331 geschiede tot Deventer een groot ongeluck, want alsoo men doetertijdt aldaer noch geen brugge over die IJssel en hadde, ist gebeurt dat 36 melckmaegden als sij des avonts overscheepten om te melcken sijn verongeluckt ende mit malckanderen verdroncken.
     Buchel. ad Hedam pag. 241 item de Diepenhemo.

_______________↓_______________


|pag. 123|

     Circa annum 1335 quo tempore Reinoldus Gelriae dux Daventriam et reliquam Transisalaniam sibi a Diestio oppignoratam possidebat ducis uxor Eleonora Anglicana fundavit Templum Fratrum Francisci ibidem estque in eodem postmodum sepulta ete. N.B. quae post schedis notantur.
     Vide Lindeborn p. 96.
     Vrieslant vanden Keiser an H. Reinolt van Gelre verpant etc. Slichtenhorst p. 127.

     Bisschop Jan hadde wel, gelijck wij verhaelt hebben doort ankopen van Diepenheim, Enschede, ende andere manieren het sticht seer verbetert, maer verliep daerna in soo vele schulden, dat hij genoodsaeckt worde int jaer 1336 dat gehele lant van Over-IJssel, uitgesoudert die stadt van Campen, an Reinolt den Grave van Gelder voor 60000 g.gl. te verpanden als wijder is te sien uit den pandtbrief daervan, sijnde die gegeven is tot Arnhem in latijnsche ende duitse sprake, ende onderteickent van Ridderschap ende steden van Over-IJssel. Als nu die Gelderschen dat lant van Over-IJssel besaten, liepen sij uit het huis te Vollenho roven ende stropen in Vrieslant, op welken lande die van Gelder pretensie hadde, als sijnde hem van den Keiser geschoncken. Die Vriesen den dagelicksen overlast niet kunnende verdragen, hebben haer lagen geleit, ende enige vande selve hier ende daer doodtgeslagen. Hebben oock die vlecke van Vollenho overvallen, ende aldaer tegen borgers ende soldaten haere wreetheit getoont, ende vele quaets bedreven. Die Grave van Gelder sulcks verstaende heeft sijn krijgsvolck vergadert, begaf sich te velde, ende conjungeerde sich mit die van Overijssel. Ende is alsoo opgetrocken tegen die Vriesen, die hij tot

_______________↓_______________


|pag. 124|

Baerle-Sijle int lant van Vollenhove heeft angetroffen: alwaer dapperlick van wedersijden worden gevochten, maer die Vriesen worden uit den velde geslagen achterlatende 2000 doden: desen veltslag geschiede int beginsel van September des jaers 1386 en alsoo moesten die Vriesen mit schade, en schande Overijssel verlaten.
     Wij Johan van Diest bij der genader Godes Bisschop tot Utrecht maecken kundt allen luden dat wij onse guede luede van Grafhorst gegeven hebben met desen brieve vrijheit ende Stadt recht, te setten schepene ende met onsen Schulte recht te richten in alle maniere als onse stede van Swolle, Hasselt, ende Gennemuden hebben, welcke vrijheit ivesen sall tussen de Orde en Grafhorstwolde toe, beholtlick onse ende onser luede die daer hebben ende noch komen mogen onses dienstes die se ons van rechte schuldigh sijn gelijck de steden voors.
     Voortan sall ons stede van Grafhorst voors. jaerlick geven ses pondt swarten torn. op S. Odulphus dagh in kennisse oers stadrecht. Hier waren aver doe dit geschiede die eersame luede, en bescheiden Heere Johan van Isselsteine Canoniek van ’t Marien ’t Utrecht Thesaur. Heer Jacob cureit van IJselmuden, Otto van IJsselstein de Olde, Erenst sijn soone, Alpher vander Schure, Geert Stellinck, Bartelt de Bowen, Erenst van Suerbeecke, ende veel guede lueden. In oorkonde briefs versegelt met onsen segel. gegeven in ’t Jaer ons Heeren 1333 des Dinxdaegs na misericordia domini.
     In Gotsnamen amen, wij Johan bij der genade Godts Biscop t’ Utrecht maken condt, en doen verstaen allen lueden die desen brief zellen siert, of horen

_______________↓_______________


|pag. 125|

lesen, dat wi sculdich sijn eenen hoghe manne, ende Edelen, ende enen mechtige Here Heren Reijnaude Greue van Ghelre, ende van Zutphen drie ende viertich duijsent pont zwerter tornoyse, enen goeden groten conincx tornoyschen vor sesthien pen. gereckent die hij ons om sonderlinghe gonst ende vrientscap geleent, getelt, ende wale betaelt heeft ende wi van hem ontfangen hebben, gekeert, ende gheleeget hebben ter meester oirbaer in onse, ende onse gestichts scoutt, alse daer wi onse gesticht meede gheloeft hebben, dat te male daer vor versett was, ende die wi sculdich waren, ende gemaect hadden, om onser kercken oirbaer, ende om nootzaecken ons gestichts alse om des coops wille des huijs, der stadt, en des lands van Deijpenem ende der Graeffschap van Dalem, om grote oorloge, die onsen gestichte toequamen, ende wi bij node des gestichts verweren mosten. Ende om anders kennelijcke nootzaecken, en oirbaer ons gestichts ende die selue drie ende viertich dusent pont, hebben wi hem gelooft, ende geswooren ende geloven mit desen brieve mit goeden trouwen den Greue voorzeijt tot zijne ende sijnre erfgenamen behoef wale te betalen, ende voor die meere seeckerheijt die voor genoemde drie en viertich dusent pont, dien Greue ende sinen Erffnamen Greue tot Ghelren, weer dat zijns gebreecke, dat God verbieden moete voll ende al betaelen. Soo hebben wi hem tot zijns ende harre behoef in die hant gesat ende gelevert tot eenen rechten onderpande onses ende ons gestichts huijse, lant ende goet alse dat huijs tot Vollenho, ende mitten lande van Zallant; ende bider Vecht dat huijs tot Gore, mitten Lande van Twenthe, ende mit allen steden porten, kerspelen, ende dorpe die inden voorscreven Landen gelegen sijn, mit ambacten en allen weer-

_______________↓_______________


|pag. 126|

lijcken rechten, hoge en leeghe, cleijn ende groot, buten steeden en binnen steeden, mit verual opcominghe, ende allen forfeijten in wat manieren si vervallen ende verscinen, ende die den Schout ambacht ende gerichten toebehooren, die vrielijck op te boeren, te besitten ende te berichten voor ons ende onse nacomelinghe Biscop ter tijt toe, dat zi ofte wi hem, of zijnen erfnamen Greue tot Ghelren vol ende al betaelt, en gequijt hebben die drie ende viertich dusent pont voorscreven mit cost, ende scade die hij, of zi daer op reeckenen mogen, in wat manieren als se hier na bescreven staet den eersten penninck mitten lesten.
Voort soo gheven wi hem, tot zijns of zïjnre erffnamen behoef voor ons ende onsen nacommelingen deese huijse, Lant, Steede ende ambachte gerichten ende alle goet die wi hem inde hant geset hebben, volcomen macht te berichten, alse hem, ende sinen erfnamen goet sal duncken. Ende daer in zoennen te maken Recht te doene, en te Richten ouer alle luden indien Landen ende Steeden voorscreven in allen manieren, ende gelijcke of wijt selver weren. Borchlude, Scoute, Richteren, ende alle weerlicke ambachtsluden, sonder die Rentmeestere te zetten en ’t ontsetten na sijnne, ende sijnre erfgenamen Greue tot Ghelren willen ende alsoo dicke alse hem goet sal duncken ende die ambachts lude te setten, mit sijnen of sijnre erfnamen brieue, ende te mechtighen elck in sijnen ambacht, gelijcke of wijt selue weeren, ende deden. Ende dat sij overmits zijnre, of zijnre erfnaemen brieven richten, ende recht doen mogen in allen manieren of wij die selve geset hadden, ende si haer macht ende brieven van ons daer op hedden. Voort soo gheuen wi hem, sjaers en tat elcken termijnen voorscreuen, soo mochte

_______________↓_______________


|pag. 127|

lingen, die alinge vervalle, opcomingen ende forfijten, die verscinnen sullen in den Landen, Steeden ende ambachten voorscreuen in wat manieren dat zi ons, ende dien gerichte toebehooren ende in sinnen, ende haren oirbaer te keer en, na sinnen ende sijnre erfnamen vrien wille, ende op te boeren voor sinnen daegelixen cost en arbeijt. Ende dat sij niet gaen en sullen in minderinge of afcortinge dier scout voorscreuen in eenigerhande maniere. Voort sijnt voorwaerden dat wi ende onse nacommelingen, den Ghreue voorscreven ende synen erfnamen, totten veruallen ende forfeiten die van dien gherechten ende ambachten verscinen mogen, die wi hem gegeven hebben, alse voorscreuen is, geven sullen jaerl. ende alle jaer, ende uitreijcken wt, onsen renthen voor dat huijs ende Scoutambacht, tot Vollenhoe te verwaeren vier hondert pont. Ende dien peijnder aldaer acht pont voor dat Scoutambacht van Zallant te verwaeren drie hondert pont, ende dien peijnder aldaer twintich pont. Voor dat huijs tot Gor eende dat scoutambacht van Twenthe te verwaeren drie hondert pont. Den torenmans ende dien portier van Vollenhoe, den wachters, en den gardenners aldaer in roggen, in garsten, ende in boteren jaerlix te geven also vele alsmen altoos hem tof heer toe gegeven heeft, ende tot alzulcker tijt, alsmen hem dat gewoonlick is te geven. Ende die eenne helfte van dien gelde van den huijsen, scoutambacht, ende landen te verwaren, alse voorscreven is en nader munten voorseijt, op sinte Martijns misse in den wijnter naestcomende, ofte binnen veerthien daghen daer naestcomende te betaelen en te geven. Ende die ander helfte op Paesschen. Ende waer wi des niet en deden elcxs sjaers en tot elcken termijnen voorscreuen, soo mochte

_______________↓_______________


|pag. 128|

hi en sine erfnamen dat gelde wt peijnden in eennich van dien landen, wt onsen renthen, waert hem best dockte. Voort sijnt voorwaerden, were dat aen dien voorseijden huijsen ijet te maken ware van ouden wercke ofte timmer, et were die huijsen te decken, die mueren, ende die graften in gerecke te houden, na den ouden wercke, en timmer emmer geen nije timmer te maken den weer bij onsen wille en consent den weer dat die mueren, of vanden toren yet verviel of die graven verdrogeden, die soude men op onsen cost weder nije timmeren en de graven na den ouden wercke maar niet meer, wijder of dijeper, sonder onse of onse nacomelinghe consent dat sal onse Rentmr. doen maken, ende verwaren binnen zes weecken daar nae, dat hem des Greve, of sijnre nacomelingen amptluden, die op die huijse zitten sullen laten weten, van onsen renten, of en deden sij des niet, soo mochten die ambachts luden voorzeijt, die huijse, mueren ende graven, doen maken om den minsten penninc sonder argelist, ende nemen dien cost daer af weder van onsen renten, ende daer uijt peijnden. Voort sijnt voorwaerden dat die Greve ende sine erfnamen en ghene oorloghe in gheenre maniere maken, noch leijden en solen buten raede, consent ende goetduncken ons ende onser nakommelinghen ende der ghemeijnre ecclesiën van Utrecht, mer weer dat saecke, dat hij oorloghe makede of sinen nacomelingen, bij onse ofte onser nacomelingen, ofte onser ecclesien raden, ende leeden die Greue ende sinnen erfgenamen daerbij cost ende scade, dien soude men hem gelden te goeder reeckeninge. Ende dien mogen sij slaen op die drie ende viertich dusent pont ende daervoor houden die onderpande voorscreven, in allen manieren

_______________↓_______________


|pag. 129|

alst voorzijet is, maer weer dat zake dat eennige luden in den landen zaten, of die daer buten saten roofden, of bernden of eenich gewalt deden dat mach die Graue of zine erfnamen keren, ende wreken bij sijns en haers selfs rade mitten alreminsten cost, scade en onraet, ende mitten meesten voraet, dat si mochten, sander argelist, in allen manieren, oft hem gesciet ware, in haers selues lande. Ende dien cost en scade die si daer in leden die sullen wi hem verzetten, en gelden mit goeder reeckeninge. Ende dien sullen sij slaen op die drie ende viertich dusent pont, ende houden ane die onderpande voorscreven. Behoudelicken ons ende onsen nacommelinghen, des, dat des Grauen erfnamen Greuen tot Gelren bouen thiendusent ponden, dien scade ende dien onraet, dien sij deeden, om gewelt, roof ende brant alse voorscreven is, te weren ofte te wreken nijet reeckenen noch eijschen en mogen, oock wat scade of coste, of hoe dicke, die si dien daeromme leden. Behoudelijcke des scaden dien hij off si leden in oorloghe die bestaen waren, bij ons, ofte onser nacomelingen, ende onser ecclesiën raet ende consent, of dien die Greue selve geleden hadde om, gewelt, brant ende roof te weren, hi zi gereeckent of ongereeckent, die hi of sinnen nacomelinghen wittelijcken bewijsen mogen, maer der salmen ons ende onsen nacomelingen altoes reeckeninge of doen binnen viertien nachten nadien dat wijs, ofte sijs vernaemen, sonder alrehande archeijt alst voorscreuen is. Voort sijnt voorwaerden dat wi ende onse nacommelinghen Biscope t Utrecht vrielic ende altemale behouden sullen die alinge renten van dien voorseijden huijsen ende landen, alse tienden, corenguld, jaergulde, jaergelt, seeckeren pachtollen, gruten, lentenbeede, herfstbeede

_______________↓_______________


|pag. 130|

ende allen opcomingen, et si van wissel lants ofte lude, van curmeden, van erfnisse, van erftaele, van goede winninge et si van ouden lande van merckewinninghe, die geslagen sijn oft men noch slaen sal, die winninge sullen wij oft onse nacommelinghen van boeten, van broocken die onse eijgen ofte Cormedes lude wastinsinge vri lude, ofte horige lude, mit rechte verliesen ofte verboeren mogen indien hoven, dair si in horen. Ende haer huijsgenoten over hem wisen sulen. Voor dat recht ende die brucke, die si verburen sulen, oft si onse oft onser nacommelinge camergewant hoeij, torf, borninge, en ander dingen, niet en voerden, oft anderen dienst, ons niet en deeden, die si sculdich waren te doene of dat si wiueden, ofte manden buten recht, ofte anders dan an onse horige lude, ofte dat si haer goet spleiten buijten ons, ofte onser Rentemeijster, ofte dat sij haer goet buten echt brochten, et meeredeel of altemale. Ende alle die gerichten die in den houen horen, ende die hij en sprake op onsen huijse te Deventer ende alle beede die ons ende onsen nacomelinghen op onse horighe luden setten willen.
Voort alle gerichte en dinghtale, ende verualle van leengoeden ende van manscappen ende dat daer af roert en opcoemt. Ende alle deser puncten sullen wi ende onse nacommelingen vrielic gbruijcken soo datter hem die Greue ende sine nacomelingen niet onderwinden en sullen uitgenomen dat, die geene verboeren die niet ghehoric en sijn na den goede. Ende die dat goet van onsen luden nemen oft genomen hebben, et si deel oft altemale ende die beeteringe sal den Greue ende sinen erfnamen die dair afcoemt toebehooren, maer dat goet sulen sij weder aen ons ende onsen hoven brengen. Voort sullen wi ende onse officiael

_______________↓_______________


|pag. 131|

onses Gestichts gheestelickes gerichts in allen dien landen, onder papen, ende leijen vrielic ende al gebruijcken, alse wi ende onsen voorsaten tot hiertoe gedaen hebben. Ende des en sal hem die Grave sinne erfnamen noch sine ambachtsluden niet onderwinden, dan wanneer wi onse nacommelingen oft onse Offciael, der werliker hant behoeven, om dat geestelijcke recht te stercken, ende wijs ofte hij den Greue sinne erfnamen oft ambachtsluden vermaenden ofte versochten ende dan sulen sij die weerlicke hant dan daer toe doen om dat geestelicke recht te stercken alsoo alsmen hem vermaennen zal, ende si vermoogen. Voort sijnt voorwaerclen dat si ons ende onser nacommelinghe Rentmeijster die wi ofte si setten suelen mechtighen sulen so dat si onse Renten ende haer recht, dat den Rentmeijsterscaph toegehoort, ende toe te gehooren pleegt, alse voorscreven is et si van leenrecht onder manne, ofte van Hofrecht onder horige lude, vrielic vorderen ende gebrucken mogen. Ende daerin mitter weerlicker hant ende macht te helpen comen, soo wanneer sijs van ons ofte van onsen Rentmeijsteren, vermaent werden. Ende wt allen desen voorscreuen puncten hebben wi Dijepenem, Campen, Vrijeslant, Covorden ende Drent aen ons gehouden. Ende deser huijse steede ende landt, en sal hem die Greue ende sine erfnamen niet onderwinden, tensij dat hijs van onser wegen versochte werde, ende hijt, of si, om onsen wille doen willen, dat wtgenomen, dat die Greue Dijepenem huijs, stadt ende lant bescirmen sal gelicke den arderen landen voorscreuen, die wi hem ’t onderpande geset hebben. Ende leede hij daer cost ofte scade bi, dien soude hij reeckenen ende houden op dat goet, dat hij ’t ondepande van ons heeft, in allen manieren alst voorscreuen is.

_______________↓_______________


|pag. 132|

Ende weert, dat die Greue ofte sinen erfnamen, des huijs ofte stadt van Dijepenem te doen hadden, die ander landen mede te bescirmen, so soude men hem daermeede helpen, mer niet meer, en souden sijs hem onderwinden. Voort sijnt voorwaerden, dat hij die huijse, landt ende goet, na dien dat hem ende sinnen erfnamen betaelt is sulcke scout alsmen hem sculdich is, na dien manieren die voor ende naebescreven staen, houden sal tot eenen onderpande, in manieren als voorscreuen is, tot Heren Thomas ons broeders behoef, voor seven dusent pont der munten voorscreuen, alse die Brieven ooch spreecken, die hij Heren Thomas daer op gegeven heeft. Voort sijnt voorwaerden, so wanneer wi ofte onse nacommelingen Biscop t Utrecht, of die Ecclesie t Utrecht huijse, lande, gerechte ende anders alle goet dat wi t onderpande den Greve geset hebben voor drie en veertich dusent pont, ende voor Heer Thomas gelt in manieren als voorscreven is, losen willen, dat sulen wi oft onse naecommelinghen of die Ecclesie te weten doen den Greue, oft sinnen Erfnamen, ende dan sal die Greue oft sinnen Erfnamen, ons ofte onsen nacommelingen, ofte der Ecclesien van Utrecht oft ons ofte onsen, oft haren gewaerden Bode mit haeren gesinden, al sijn landt door geleijden mit allent dat si bij hem hebben, op eenre tijt die wi, ofte si hem te weten sulen doen, zoodat wi ofte sij commerloos mogen comen, ende keren tot Aernhem ofte Zutphen, in een van die tween steden die wi willen. Ende daer sulen wi ofte si den Greue ofte sijnen erfnaemen die drie ende veertich dusent ponden voorscreuen mit scade ende cost, die hij ofte sijnen, erfnamen geleeden in oorloge hedde, ende die men hem schuldich were te betalen na dien voorwaerden

_______________↓_______________


|pag. 133|

die voorscreven sijn, betaelen in goeden gheuen gelde, na der munte die voorscreven is. Ende van Heren Thomas gelde voorscreuen genoech gedaen weer in reeden gelde, oft sinne brieuen weder gelevert van Heren Thomas, die hij van hem daerop hadde, of mit goeden quitantie van Heren Thomas, oft sijnen erfnaemen, die men hem billic gelouen soude ende mochte. Ende dit sal die Greue oft sijnnen erfnaemen, sonder eenich wederseggen ontfaen, ende ons ende onsen nacommelinghe Biscop t Utrecht, of der Ecclesien voorseijt, die huijse, lande, ambachten ende alle onderpande voorseijt, weder leueren vri ende los van ijmants aenclaegen ofte toeseggen oft oorloge dat van des Greuen wegen roerde anders dan die versproken voorwaerden spreecken ende hij ofte sinen nacommelingen en sullen noch en mogen ons oft onsen nacommelingen oft der ecclesien van Utrecht, dier lossinge ende dier leueringe niet weijgeren ofte ontseggen om eenigerhande twist, oorloge of scout, die comen ofte vallen mochten in eeniger manieren tusschen den Greue of ijmant aen die eene side oft ons, ofte ijmant aen die ander zide, of tusschen anders ijmant in wat zaecken dattet weer, anders dan die voorwaerden houden, die voor ende nabescreuen staen. Oec sijnt voorwaerden, dat wi onse nacommelinghen, of die Ecclesie van Utrecht mogen betaelen in lossinge der huijse, lants ende alle goets voorscreuen wanneer ende alsoo ducke dae wi of zi willen in manieren ende stede als voorscreuen is, acht dusent pont ofte meer. Ende die zel die Greue oft sijnnen erfnamen ontfaen, ende daeraf sonder cost goede seeckerheijt van quitantiën wedergheven, maer wi onse nacommelingen, ofte onse Ecclesie van Utrecht en mogen die huijse, lant ende goet voorseijt niet losen

_______________↓_______________


|pag. 134|

dan tot haer selfs behoef ende aen dat Gestichte te bliuen. Oec sijnt voorwaerden, weer dat ons die Greue voorgenoemt of sinnen erfnamen weijgeringe deeden aen dien huijse, steden, landen ende goeden voorscreuen, oft onsen nacommelingen of der Ecclesiën te losen, ende niet vrij ende commerloos en leuerden, alse zi gequijt waren soo viele die Greue ende sinen erfnamen inden Ban, ende al sijn lant, en sijnre erfnamen also verre alst binnen onsen Bisdom ende kersdom leghet weer beslagen, wilcke Ban ende beslach wi in desen scrifte ende mit desen brieve, op dien Greue sijnen erfnaemen, ende sijn lant voorscreuen werpen ende leggen. Ende dat hebben wi gedaen, ende doen bi willecoort des Greuen voorscreven. Ende thiegens dien Ban ende interdict die wie om deese voors. zaecke geleeghet hebben, in desen brieue, of noch leggen sullen, oft onse nacommelinghen alsoo verre alse sij dese voorwaerden, die voor ende na bescreuen staen ende wi mitten Greue voorscreven overdraghen zijn, houden wille den Greue oft sinnen erfnamen met beroepe, of mit anders eenige wederseghen, niet comen suelen; maer en woude wi ende onse nacommelinghen des niet houden, des niet wesen en sal, soo mach hem die Greue of zijn Erfnamen mit beroepe, of mit wat andere zaecke die hij of zi willen, ende die hij ende zi vermoede, dat hem nutte ende oirbaerlic zi weren tertijt toe datmen hem ende sijnen erfnamen dese voorseijde puncten ende voorwaerden vol ende al houdt, ende hem ende zijnen erfnamen dien scade verset ter goeder rekeninge, die hij ofte si daeromme gedaen hadde. Ende dien mach die Greue oft sinen erfnamen reeckenen ende slaen op die summe voorscreuen. Ende daer voor oeck die ouderpande houden

_______________↓_______________


|pag. 135|

in allen manieren als voorscreuen is. Voort sal die Graue die lande ende allet dat daerinne geleeghen is, houden in alle den landrecht daert tot hiertoe gebracht is, den weer dat Ridder ofte knapen, mannen ende dienstmannen vanden landen, hem selven anders verwilcooren wouden. Behouden emmer den Greue ende sinnen nacommelingen, alre voorwaerden, die voor ofte nae bescreuen sijn, in desen brieue, ende die wie hem gegeven hebben, ende die emmer onuermindert te bliven in alre manieren alse sij voorscreuen sijn.
Voort soo vertijen ende geuen over alle weerwoorde, daer wi dese voorscreuen voorwaerden den Greue, oft sjjnen erfgen. meede crencken ofte verminderen mochten geheel of altemael of eenich van den puncten voorscreven dat soo cleijne is, et weer mit geestelicken of mit weerlicken rechten, of mit gewoenten, of mit privilegiën die wie impetriert hebben, of noch impetrieren mochten van Pauijsen of van Kaeijseren, of van anders ijmant, die ons helpen mochten. En den Greue of sijn erfnamen te hijnderen in desen voorscreven voorwaerden, of dat deese brief na dien stijl, forme ende manieren van onsen Houen niet gesereuen noch gedicht en waren of dat ons dat gelt voorscreuen niet getelt en waren, of dat deese voorwaerden ende brieuen op eenen Heijlighen dach gemaekt waeren, of mit protestatien die whi gedaen hebben, of noch doen mochten in eenigerhande manieren. Ende alle deese voorscreuen puncten hebben wi gelooft ende gezwooren ten heijligen, ende gelooven, en sweeren in deesen brieue mit goeden trouwen, den Greue ende sijnen erfnamen voorscreuen vaste en stade te houden ende vol te doen. Ende daer tieghens nimmer meer te doen bij ons selven oft bij anders ijmant van onser

_______________↓_______________


|pag. 136|

weghen, dat dien Greue ofte sijnnen erfnaemen in desen voorscreue puncten of eenich van hem te hijnder of te deer comen mochte, sonder argelist.
     En in oirconde des, hebben wi deesen brief open besegelt mit onsen grooten uithangenden zegel. Ende omdat wi willen ende begeeren, dat alle dese voorscreuene voorwaerden den Greue ende sijnen erfnamen vaste ende stade bliuen, soo hebben wi Eersame luden ende besceijden, als Heren Roederic Here van Voerst, heren Engelbrecht van Gerner, Heren Euerart van Bevervorde, Heren Goedaert van Gore, Heren Johan van Cuijnre, Heren Hendric van der Eese Ridders, Eghbrecht van Almelo, Harman van Laghe. Sweder van Rechter, die gemeijnne Borghlude tot Gore, Dijderic van Grimberch ende sijnnen Broeder Jhan van Tije, Goderts sone van Borclo, Jhan Redinc, Steuen van Rutenberch, Willam van Bochorst, Sweder van den Dam, Gerd Heijinc, Jhan van Oestenwoude, Gerart van Wenlo, Aernt de Wilde, Wijncken Putenpans knapen. Ende onse steeden, alse Deventer, Swolle, Hasselt, Geijnmuden, Ommen, Rijsen, Gore ende Oudenzeel, dat sij dien Greue ende sijnnen erfnamen inden lande voorscreuen houden willen ende helpen houden, thent ter tijdt datmen ende sijnnen erfnamen, die drije ende viertich dusent pont voorscreuen mit coste ende schade, ende Heer Thomaess gelde, na allen voorwaerden voorgen, ende in allen manieren alse voorscreuen is betaelt zijn, ende hem ende sijnen erfnamen daer of vol ende algenoech gedaen is, van den eersten puncten mitten lesten. Ende wij Roederic Here van Voerst, Engbrecht van Gerner, Euerart van Bevervoerde, Henric van der Eese Ridders, Egbrecht van Almelo, Hermas van der Laghe. Sueder van

_______________↓_______________


|pag. 137|

Rechter, die gemeijne Borchlude van Gore, Dideric van Grimbergh, Egbrecht sign Bruder, Jhan van Tije, Henric Goderts zone van Borclo, Jhan Redinc, Steuen van Rutenberch, Willam van Bochorst, Sweder van den Damme, Ger. Heijinc, Jhan Oestenwoude, Gerd van Wenlo, Aernt de Wilde, Wijncken, Putenpans, knapen, ende wij Borgemeijster, Scepene ende ghemeenne Raet van Deventer, ran Suolle, van Hasselt, van Genemuijde, van Ommen, van Rijsem, van Gore ende van Oudenzeel voorgen. bekennen mit desen brieue dat wi om beeden wille ons geestelicx Vaders in Gode, onsen lieuen Heer, Heren Jhans bij der gen. Godts Biscop t Utrecht voorseijt eenen hoghen Edelen, manne ende mechtigen Heren Reijnoude Greue van Gelre ende van Zutphen, tot zijns ende zijnre erfnamen behoef, gelooft hebben ende gelouen dat wi hem ende zijnen Erfnamen helpen, houden ende stercken sulen, nae alle onser macht soo dat gi en si, in dien huijsen, landen ende goede voorseit, die hem ’t onderpande geset sijn, bliven sulen, ter tijt toe dat hem die drie ende viertich dusent pont mit scade ende coste ende van Heren Thomas gelde also voorscreuen is vol ende al betaelt zijn. Ende in oircunde des, hebben wi desen brieue mit onsen lieuen Heere den Biscop van Utrecht bezeegelt mit onsen wthangenden zeghelen. Voort soo hebben wi gebeeden Eersamen lude onsen Praelaeten van onsen Ecclesiën van Utrecht, als Jhan Moliaert, Proost van Aernhem, Archijdiaken inder meester kercken van Utrecht, Heeren Ricoude van Hezewijc, Proost tot sente Peter, Heer Jhan van Slewijc, deken tot sente Marien t Utrecht ende Heer Hendric Moliart, scolaster der voorseijder kercken van sente Peter t Utrecht. Ende

_______________↓_______________


|pag. 138|

Burgemeijster, Scepene ende gemeene Raet onser Stadt, van Utrecht alse van der Stadt wegen, dat sij desen brief meede beseeghelen willen mit haren seghellen, als in oircunde alle deser voorwaerden voorscreuen.
Ende wi Jhan Praest van Arnhem, Reijcout Proest van sinte Peter, Jhan deken van sente Marien, Henric scolaster tot sinte Peter der kijrcken van Utrecht voorseijt. Ende wi Borghemeijster, Scepene ende gemeijnre Raedt der Stadt van Utrecht voorzeijt om beeden wille ons lieuen Heren Heren Jhans Biscop t Utrecht voorscreuen, soo hebben wi desen brief meede beseegelt mit onsen zeghellen, Ende wi Borghemeijster scepene, Raet ghemeijnne voorscreuen mit onser Stadt segel. Voort sijnt voorwaerden weert dat deesse brief niet vol besegelt en worde, of als hij vol besegelt weere, dat daer ane eenich segel ombreke, of ontwee breeke, gequest ofte gemenct worde, daeromme en weren die anderdie gheseghelt hadden niet die min verbonden, noch daer mede en mochten sij hem niet bescudden, si en souden en werden schuldich dese voorscreuen voorwaerden also alse si ghelooft hadden, te houden ende te voldoen, na harre macht. Gegeuen int jaer ons Heren Dusent drie hondert ses ende dertich. des Woensdaeghs na Palmedach.

     Vier jaren na desen strijdt, namentlick int jaer 1340, storf de Bisschop van Utrecht voorseit, als hij 18 jaren hadde geregeert.
     A° 1334 altera Magdalenae Ecclesia Lebuini Dav. cum continente ecclesia B.V. gravem miseriam pertulit nam cum duabus civitatis partibus omnio exusta est, post incendium major et amplior surrexit, locum ex Episcopali Curia indulgente Frederico de Blanckenhem a° 1414 que adhuc superest Lindeborn pag. 56.

_______

_______________↓_______________


|pag. 139|

NICOLAUS DE CAPUTIO

46e. Bisschop van Utrecht.

     Een deel van de Canonicken der Kercke van Utrecht verkoren Jan van Arckel tot Bisschop ter begeerte van die Grave van Hollant andere gaven haer stemmen an Johan van Bronchorst proost van S. Salvator. Maer die Paus beide dese voorbij siende, heeft Nicolaum de Caputio van anderen genoemt de Cappadosia, mit het Bisdoom versien: Doch als dese Nicolaus verstont dat het Bisdoom seer was beswaert, vele landen verpandet, ende dat die tijdelicke jurisdictie van hem niet mochte bedient worden of hij moeste selfs persoonlick in den lande wesen, resigneerde hij dat Bisdoom, ende tot sijn gedachtenisse fundeerde hij een prebende tot Perusa in Italiën, daer op twee studenten genoegsaem in Grammaticis, geleert van Utrecht of Deventer of een ander benabuierige plaetse, den tijd van ses jaren in kost ende andere noodtdruften souden onderholden worden.

_______

JOHAN VAN ARCKEL

47e. Bisschop van Utrecht.

     Als Nicolaus de Caputio het Bisdoom geresigneert hadde, heeft die Paus tot Bisschop van Utrecht geordineert Johan van Arckel, voorbijgaende Johan van Bronchorst, tot groot misgenoegen van die Hartogh van Gelder ende Gijsbert den Here van Bronchorst.
     Het huis te Laghe gelegen in Twente plach in voortijden een adelick geslachte te behoren, die ge-

_______________↓_______________


|pag. 140|

die genoemt waren van Laghe (gelijck gemeenlick den adel van die tijden na haer castelen plachten genoemt te sijn als die van Voorst, Buckhorst, Rechteren, Almelo, Coeverden, Rutenberg ende veel andere). In tijde van die Bisschop Johan van Arckel behoorde dat voorseide huis eenen Harmen van Laghe, die getrouwt was an Elisabeth van Diest, haer beider dochter was genoemt Jutte huisvrouwe van Elbert van Eijl, haer kinderen waren Diderick, Margriete, ende Lisabeth. Dese van Eijl mit sijn huisvrouw ende kinderen hebben int jaer 1340 haer gerechtigheit van den huise te Laghe verkoft anden Bisschop van Utrecht voor 1700 marck ende daerna int jaar 1346 heeft oock Harmen van Laghe mit sijn vrouwe dat selve huis verkoft ende int volgende jaer opgedragen anden Bisschop voor 5000 ponden, maer alsoo die pennongen niet ter rechter tijdt betaelt en worden, is daer over den Lande vele onheils toegekomen.
     Dierwijle het lant van Over-IJssel meestendeels was verpandet anden Hartogh van Gelder, soo heeft die Bisschop grote neerstigheit angewent om dat selve wederom in te losschen: waer omme hij erenstlick anhielt bij Ridderschap ende steden van Over-IJssel om pennongen op te brengen tot lossche van den voorseiden lande als Sallant, het lant an die Vecht, Vollenhove, en Goor mit die gehele Twente. Die van Over-IJssel om niet langer onder die Geldersche heerschappije te verblijven, hebben haer uiterste beste daertoe gedaen, ende haer gesanten mit des Bisschops gesanten nae Arnhem| tot Hartogh Reinaldt gesonden, mit welcken sij den 14 Febr. int jaer 1396 sijn verdragen, dat men hem tot lospennongen wederom soude betalen 49000 ponden oudes geldes,

_______________↓_______________


|pag. 141|

eenen ouden kleinen gulden van Florencen: Ende hiervan gaf die Hartogh den Bisschop sijn hant en segel. Die pennongen voornoemt hebben beijde gebroeders van Gelder Reijnald ende Eduart ontfangen, maer alsoo die somma seer groot was ende niet op ene tijt konde betaelt worden, daeromme sijn die voorseide H. van Gelder ingeruimt die huisen, Stortenburg ende ter Horst int Nedersticht, ter tijdt haer het selve gelt ten vollen soude getelt sijn. Aldus is die Bisschop wederom Heer in Over-IJssel geworden, nadien dese Lantschap nu omtrent thijn jaren, onder die van Gelder gestaen hadde.
     Die Bisschop heeft voorts nieuwe amptluden in den lande gestelt, onder anderen in ’t jaer 1347 Reinolt den Here van Coeverden tot Amptman in Twente geordineert, dien hij het huis te Goor heeft ingedaen, daer op hij dertig mannen te paerde soude onderholden tot bewaronge van de Twente. Voor hem ende neffens hem hebben gelooft Hendrick de Here van Borckelo, Johan van Kunre Ridders, ende Johan van Clooster, knape.
     In het volgende jaer heeft die Bisschop een swaren oorlog mit Willem den Grave van Hollant gehadt; Ondertusschen ontseide Gijsbert den Here van Bronchorst den Bisschop ende is mit sijn volk in Twente gevallen, doende aldaer seer grote schade, heeft oock dat huis te Goor ingenomen en verbrant. Kort daernae is door die Hartogh van Limburg ende die Graven van Cleve ende Henegouw een stilstant gemaekt tusschen den Grave van Hollant ende den Bisschop van Utrecht, durende tot S. Marten in die winter. Als nu die Bisschop die handen loss hadde is hij mit sijn krijgsvolck in Over-IJssel gekomen,

_______________↓_______________


|pag. 142|

ende heeft sijn leet gewroken op den Here van Bronchorst want hij beroofde de heerlicheit Borckelo brande dat selve dorp mit enige bijlegene huise. Daer en boven verbranden hij oock dat huis te Nijenbeeck.
     Reinolt ende Eduart Hartogen van Gelder als bontgenoten van den Grave van Hollant ende voorstanders van den Here van Bronchorst hebben int selve jaer op Mariengeboorte den Bisschop den oorlog angesegt. Waer tegen die Bisschop sijn uiterste vlijt heeft angewent, ten eijnde hij alle dese vijanden genoegsame wederstant mochte doen, hoewel hem geltmiddelen, die de principale zenuwen des oorlogs sijn, niet wel konden volgen. Hij maekte Frederick vander Eze tot Stadholder in Sallant, Twente, ende Diepenhem, tot bescherminge des landes ende om den oerlog tegens die Geldersche ende den Here van Bronchorst te voeren; die Here van Voorst ende Cuinre hebben oock alle mogelicke bijstant als ondersaten van Over-IJssel den Bisschop gedaen.
     Maer int volgende jaer 1349 als dese partijen malckanderen grote schade gedaen hadden, hebben sij wederom vrede gemaeckt ende die wapenen nedergeleit. Die onkoste deses oorlogs die de Bisschop gedaen hadde maeckten een merckelicke somme: want Sweer van Voorst bracht den Bisschop in reeckeninge dat hij voor hem int beleg vant huis te Keppel 5000 olde schilden verschoten hadde; ende Heer Frederick vander Eze rekende dat hij int oorlog tegen die Gelderschen den Bisschop verlegt hadde 42200 old schilden, die welcke niet machtig sijnde all dit gelt te betalen heeft Frederick vander Eze voorseit gelaten bij sijnen Ampte ende sloten.

_______________↓_______________


|pag. 143|

     Het lant van Over-IJssel is niet alleene door desen oorlog mit die Gelderschen seer beschadigt, maer terstont daerop is oock gevolgt een groot verderf ende enen nieuwen oorlog mit verscheiden Heren uit den lande van Munster want int selve jaer hebben den Bisschop ontsegt, Johan de Here van Gemen, Johan de Here van Ahuis, die Here van Steenvorde, ende Heer Engebert Zobbe mit hare hulpers; die welcke veel ruters ende knegten hebben vergadert, waer mede sij in Over-IJssel sijn gevallen doende aldaer grote schade, ende oorlogden alsoo een tijd lanck tegens den Bisschop, doch om wat oorsaecke is mij onbekent. Deze vijantschap stont omtrent een jaer, andere schrijven tot het jaer 1352, ende wordege soent op die Octava Sacramenti. Alsoo heeft Prederick den Bisschop wederom in rekenonge gebracht 13000 olde schilden: voor welcke beide sommen die Bisschop hem moste laten ten onderpande dat gehele lant van Over-IJssel, behalve Vollenhove ende sijn toebehoren. Noch hadde die Bisschop een swaren oorlog mit die Hollanders waer door die selve tot ontallicke schulden verliep. Want Over-IJssel nu verpandet sijnde, ende als die van Utrecht mit de Hollanders stillestant gemaekt hadden quamen Heer Swedeer Uterloo, Jan van Culenborg, ende vier andere die in handen hadden alle sloten ende landen van het Nedersticht, ende seiden dat sij des Bisschops schulden niet verholden konden: eijsten daeromme dat gehele Nedersticht, ende noch daerenboven Vollenho dertig jaren lanck mit sijn segel twelck haer die Bisschop ende die Kercke van Utrecht sonde versegelen, des wilden sij den Bisschop jaerlicks uitreijcken 2000 ponden tot sijn taeffel. Die Bisschop hadde dit wel ange-

_______________↓_______________


|pag. 144|

nomen allene soo hij Vollenho mit zijn toebehoor en sijn segel, hadde mogen behouden, maer dat meeste deel des Capittels wolden daertoe niet verstaen: Die voorseide sesse vernemende haer opset hebben sij die borge doen leisten op het gelt dat hij schuldig was van die Heerlickheit Laghe, daer sij 9000 ponden op verleisteden.
     In all dese schulden an beijden sijden der IJsselen verdwaelde die Bisschop soo seer, dat hij gants geen raedt en wiste om de selve af te leggen, jae verarmde soo gants dat hem niemant leenen ofte borgen wilde. Als hij nu sach dat die sesse daer hij voormaels sijn vertrouwen op gestelt hadde, hem immer woude verderven om selfs Heren te blijven, bevall hij H. Gerrit vander Veen sijn segel ende maeckte hem Vicarium des Bisdooms ende self seste reet uit den lande na Romen, latende die voorseide saecken vlotten en drijven soo alst wilde.
     Ondertussen verliep het bestant mit den Here van IJselstein, waerom die Maerschalek mit die borgers van Utrecht is uitgetogen, en bedwonck die van IJsselstein, soo dat se moesten beloven Stichtse luden te sullen blijven, twelck sij nochtans niet lange en bleven.
     Alsnu die sesse vermerckten dat die Bisschop in lange tijdt niet wederomme wilde keren in sijn Bisdoom, overdroegen sij mit die ecclesie van Utrecht dat men den Bisschop soude ontbieden, om wederom in sijn sticht te komen, gelijck geschiet is. En aldus quam hij weder op S. Aegidij dagh in ’t jaer 1351, vindende noch hulpe noch troost binnen ofte buiten sijnen lande, maer eindlick eensdeels door onderhandelinge, ten dele mit geweldt heeft hij die sesse

_______________↓_______________


|pag. 145|

vermeistert ende alle sijne andere wederpartijders int Nedersticht.
     Daerna int jaer 1354 als die Bisschop die van Nedersticht hadde bedwongen, is hij oock in handelinge gekomen mit Frederick vander Eze, ende Sweer van Voorst over die onredelicke reeckeninge daer te voren van gesegt is, ende heeft mit de selve een redelick verdrag geholden, dat hij haer die verstreckte pennongen doch sonder interesse soude tellen: ende hiermede heeft hij all sijn landt, ampten ende sloten van Over-IJssel wederom in sijn gewelt bekomen. Hebbende oock all voor hen int jaer 1352 om te meer sijn tegenstanders te bedwingen een verbont gemaeckt met die steden Deventer, Campen en Swolle tot drie jaren durende, dat soo iemandt in Sallant enige vestongen soude timmeren willen, sij mit gemene macht sulx wilden verhinderen ende oock beletten dat niemant te nae op haer grensen enige vestonge soude maecken maer in dese voorwaerden waren die huisen Voorst ende Rechteren niet begrepen. Ende voorts beloofdense malckanderen alle schade en verderf van die koopman ende ingesetenen te helpen keren.
     Omtrent drie Coningen des jaers 1355 is die Bisschop mit een deell krijgsvolck opgetogen tegen die inwoonders van IJsselham, omdat sij hem ongehoorsaem waren, ende die Vriesen waren toegevallen: Die van IJsselham niet machtig sijnde den Bisschop wederstant te doen, deden hem schriftelick belofte dat se voortaen hem ende sijne nakomelingen gehoorsaem soude blijven, als goede ondersaten toestaet.
     Na soo veel onheils heeft die Bisschop alle neerstigheit gedaen om sijn sticht, dat seer door den oorlog

_______________↓_______________


|pag. 146|

was bedorven weder omme te verbeteren: heeft tot dien einde dat stedeken Hardenberg doen bevestigen, alwaer hij een berghe dede slechten waarop, soo men seijde weleer een conincklick pallais plach te staen. Dit geschiede int jaer 1355 of soo andere schrijven 1358.
     Int voorseide jaer 1355 quam H. Harmen van Marvelt wonende int sticht van Munster mit veel ruteren ende knegten in Over-IJssel, plonderde, roofde, en brande, en is alsoo mit groten buit ende veele gevangens wederom na sijn lant getrocken: die oorsaecke deser vijantschap wort niet vermelt. Die Bisschop verbittert sijnde over sulcken moetwille, heeft voorgenomen sulx te wreken, heeft uit Over-IJssel ende andere landen 2000 paerden versamelt, waermede hij in Munsterlant, hent tot Warthusen is getogen, verbrande dat huis te Maruelt, die watermolen, bruggen ende vlecke ende alles wat hij daer vont, ende is alsoo mit groten rooff wederom na Over-IJssel gekeert, dit geschiede omtrent Galli; hierna is dese vijantschap neergeleit.
     Den 27 April des jaers 1358 is binnen Deventer gestorven Elenora Hartoginne van Gelder, moeder van die Hartogen Reinalt ende Eduart, die aldaer een tijdlanck gewoont, ende dat Broeren Clooster getimmert hadde int welcke sij oock is begraven, voor het hoogaltaer, sij was die dochter van Eduart die tweede Conink van Engelant. Lindebom p. 96.
     Bisschop Jan van Arckel soeckende vrede en welstant sijner ondersaten in Over-IJssel, heeft int jaer 1360 tusschen Weggestapel ende Bathman in een groot woldt, een casteel van steen getimmert, dat hij eerst van hout aldaer gemaekt hadde, om daermede den reisenden man te bevrijden die van Deventer

_______________↓_______________


|pag. 147|

op Twente passeerden, ende van die straetschenders te beschermen: ende tegen die van Lochem als daer oorlog mochte vallen tegen die Gelderschen, gelijck mede om die inwoonders van Sallant in gehoorsaemheit te houden, Dit casteel is nae sijnen name Arkelstein genoemt, ende is een voorleden tijden van die Drosten van Sallant bewoont, maer is nu geraseert. Als die Bisschop dit casteel bouwde, heeft een edelman uit die Graefschap Zutphen geheten Gijsbert van Netelhorst den Bisschop ontsegt ende is voor den Arkelstein gekomen, daer hij gevangen van 23 mannen maer onlanx daerna accordeerde hij mit den Bisschop.
     Het huis Satersloo in Twente gelegen was, doemaels seer sterck, ende uit het selve geschieden vele roverije ende moetwille in Twente: twelck die Bisschop heeft gesocht af te schaffen, waertoe hij int voorseide jaer op Marijen Hemelvaert, een blockhuis daervoor hoeft doen op werpen, om die op den huise daermede te dwingen, datse voortaen niemant overlast mochten doen. Die Here des selven huises geprangd sijnde door die wapenen des Bisschops, is mit den Bisschop in verdrag getreden ende overkomen dat beide dat nieuwe blockhuis ende dat huis Satersloo souden afgebroken ende nedergeworpen worden.
     Des anderen daegs na drie Coningen int jaer 1361 op een harden vorst, toog die Bisschop mit groter heirkragt tegen die van Steenwijckerwolt ende Stellincwerf, want sij hem in langen tijdt niet gehoorsaem waren geweest. Daer geviel op dien tijdt een swaren strijdt maer die Bisschop behielt die victorie ende dwonck haer luden tot een boete van 10000 ponden.
     Maer als die Bisschop vertrocken was, sijn sij op

_______________↓_______________


|pag. 148|

een nieuw wederspannig geworden waeromme hij na Purificationis Marie sijn krijgsvolck wederom versamelde; quam int lant van Stellinewerf, verbrande Blesdijck, ende andere plaetsen die hem niet gehoorsaemden, waermede hij sijne rebellen alsoo bedwongen heeft, dat hij oock andere door sulck exempel leerde hem gehoorsaem te blijven.
     Omtrent die selve tijdt hadde die stadt Campen oorlog mit Heer Willem van Bronchorst, ende mit die stadt Zutphen, die welcke sustineerden dat die van Campen haer schuldig waren 1700 olde schilden. Die van Campen ontkenden dese schuld ende stelden sich weigerig om te betalen, waerdoor sij tot oorlog verliepen, ende malckanderen grote schade deden. Doch dese questie is an beijder Lantvorsten als Hartog Eduart van Gelder ende den Bisschop van Utrecht gestelt, die daer van tot Apeldoorn in Veluwen in ’t jaer 1361 op S. Lucas dag uitspraeke hebben gedaen, alsdat alle nijdt ende schade die sij malckanderen gedaen hadden soude vergeven ende vergeten wesen, dat die van Campen die voorsz. 1700 olde schilden souden betalen, voor beholden dat Hartog Eduart van Gelder een moderatie na sijn goedtduncken daervan soude seggen, mit meer andere conditiën die wij om kortheits wille verbijgaen, sullende dese vrede soo lange duren totter tijdt sij die eene den anderen den vrede een half jaer tevoren souden opgesecht hebben.
     Voor al eer die van Campen geaccordeert waren mit den Here van Bronchorst, is ondertusschen een nieuwen oorlog angegroeit in den lande van Overijssel: waertoe oorsaecke gegeven heeft Swedeer van Voorst, omdat uit sijnen huise tegen Keppel vele

_______________↓_______________


|pag. 149|

gewelt ende moetwille in Over-IJssel geschiede. Waeromme die Bisschop den selven Here heeft ontsegt int laetste van Augusto, om hem mit wapenen te dwingen: daertoe die van Swolle willig toe waren, maer die van Deventer en Campen vielen hierin seer traeg, doch die Bisschop heeft haer daertoe bewogen door ’t verleenen van eenige privilegien, dat sij hem bijstant belooft hebben. Den 14 Octob. nadien die Bisschop den Here van Voorst vijandt hadde verklaert, quamen die vrunde des Heren van Voorst van den huise te Rechteren en verbranden die voorstadt van Swolle. Die borgers hebben haer beste tegen dese vijanden gedaen, ende sijn in goeden antall tegen haer uitgetogen, hebben een schermutsel geholden, maer verloren den strijdt, ende bleven omtrent 70 vandie beste gevangen. Hierna worde die Here van Voorst gevangen van des Bisschops volck, twelck den Bisschop ende den lande van Over-IJssel groot vordel dede, die anders buiten twijvel veel langer ende moeielicker oorlog mit hem souden gehadt hebben.
     Die Bisschop om een einde van desen krijgh te maecken, heeft voorgenomen dat huis te Voorst te overweldigen, twelck bij den Conijnenberg in Sallant, ongeveer een half ure gaens van Swolle gelegen was indie buerschap Voorst ende Westenholte. Het behoorde op dien tijdt Swedeer van Voorst voorgenoemt, die seer rijcke was van landen ende goederen, ende int Kerspel van Swolle soo veel landes hadde, dat hem van Mastebroeck die vierde voet worde toegeslagen ende alle die voorlanden quamen hem toe, daer benevens veel andere goederen, leen en en thinssen. Het voorseide huis was wel het sterckste dat int gehele sticht gelegen was, hebbende dubbele

_______________↓_______________


|pag. 150|

wijde graften modderig ende weeck, en an beiden sijden mit steenen muren uit die gront opgemetselt, die rinckmuren waren boven 12 voetten dicke, ende 80 hoge, ende hadde noch buiten sijn graften een vierkant voorborg dat oock seer sterck was. Die deuren of poorten des selven huises waren van dick ijser gemaeckt: waervan noch eene binnen Campen op die Schepenkamer hangt daer die stadt kiste staet, welcke belette dat die Stadtprivilegien ende silverwerck int jaer 1543 niet en verbranden. Des Dingsdaegs na S. Jacob dagh heeft die Bisschop dat huis te Voorst belegert, mit hulpe van die van Deventer, Campen, en Swolle, ende andere sijne getrouwe ondersaten in Over-IJssel; oock hadde hij grote hulpe van Hartog Eduart van Gelder, ende sijn broeder Heer Otto van Arckel. Terstont dede hij daervoor oprichten drie grote instrumenten daer hij die op den huise waren seer mede quelde, gelijck hij oock dede mit bussen, bogen, en slingeren waermede hij haer dagelicks bevocht. Int laetste van Julio worde dat voorborg stormenderhant gewonnen, ende daerop mit blijden, ende drijvende wercken sulcken gewelt op den grootsten toorn gedaan, dat hij terneder viel, ende te gelijcke die grote sael die daer an was. Die soldaten opten huise hebben inder ijl die plaetse daer die tooren gestaen hadde wederom vaste gemaeckt, maeckten daer benevens een seecker instrument waermede sij des Bisschops wercken van oorlogen op de huise trocken, doende grote tegenweer, want sij van alles wel voorsien waren. Maer ten lesten als sij vijftien weecken lanck sich vromelick hadden geweert, ende sij geen ontset konden bekomen, hadden sij dat huis opgegeven den 9 No-

_______________↓_______________


|pag. 151|

vember, behoudens lijff ende goedt ende sijn daer af getogen. Terstont heeft die Bisschop dit treffelick huis, twelck die stadt van Swolle seer nae gelegen, ende van oudts plachte te beschadigen, afgebroken ende ter aerde doen slechten, ende is alsoo victorieus na Utrecht vertrocken. Int volgende jaer des Dingsdaegs na S. Agneten storf Swedeer van Voorst ende erfde dat oorlog op sijne kinderen Roderick ende Swedeer, doch opten sondag na S. Odulphi sijn sij binnen Rhenen mit den Bisschop in handelinge gekomen ende hebben sich daermede in vrientschap verdragen. Swedeer die soone van die overledene trouwde an Johanna, erfdochter van den Here van Ahuis, haer moeder was geboren uit den geslachte van Solms. Dese Swedeer hadde Bisschop Otto van Munster opentlick ontsegt, ende sijn sticht vele quades gedaen, maer int jaer 1398 nam hem die Bisschop gevangen, ende dwonck hem dat hij tot rantsoengelt moeste geven 30000 gl. waervan hij 18000 gl. in baerschap betaalde, ende voor die 12000 gl. heeft hij ende sijn vrouwe voorseit int jaer 1400 des Saterdaegs na S. Marten den Bisschop Ahuis mit sijn toebehoor verpandet, mit conditiën dat hij het selve binnen twee jaren in twee termijnen elck van 6000 gl. of in vierjaren in viertermijnen elck van 3000 gl. soude moeten lossen.
     Van die vrijheerschap Vide ad ao 1463 pr. m. 5.
     Fr. Coccius. Cum igitur insolentia caedes atque rapina similiter et incendia castrensium de Voorst in dies magis ac magis invalescerent, nec D. Episcopi admonitiones curarent, sed magis irridentes hunc quoque subsannarent, ipse Reverendiss. D.
     Johannes de Arkel Fr. D. et Episcopus ad illorum

_______________↓_______________


|pag. 152|

refrenandam audaciam venit Swollam 1362. feria quinta post festum Jacobi cum potestate magna Baronum ac militum peditum scil. et equitum cum civibus Swollanis, obseditque confestim castrum de Voorst.
     Erat autem Voorst castrum adeo validum imo ex omni parte munitissimum prae omnibus castris hujus patriae scilicet inferioris Germaniae. Fossata siquidem habebat duplicia et haec lata ac profunda, muris ex fundamentis utrinque altissimis, murus autem interior et principalis ipsius castri habebat in altitudine pedes octoginta, in latitudine duodecim; habuit insuper et antemurale ex fortalitium inexpugnabile.
     Cumque Dominus cum suis bombardis atque tormentis nihil proficeret, illi autem sermones nefandos jactarent voluit eos faetoribus lacessere, quos fortitudine superare nequibat; fecit igitur fabricari quatuor machinas ingentes ligneas volubiles in Swollis loco qui ex effectu nomen sumpsit die Blijmerckt. Paratis instrumentis et machinis fecit illas equis attrahi usque ad fossata in quatuor locis, impletis quoque cadaveribus ac stercoribus humanis, longa illa jactabantur ultra fossata, et trans murum, in tantum ut dies intra paucos muri quodammodo aequarentur stercoribus. Fuit ergo illic tantus faetor, quod omnes fere infirmarentur faetoribus, qui quotidie novis cadaveribus et humanis stercoribusque supervenientibus augebantur.
     Cumque nullum succursum sperarent, necessitate coacti se suaque dedentes, ipsum castrum domino episcopo tradiderunt. Qui accitis universae regionis hujus Baronibus ipsum castrum deruit ac solo adaequavit.

_______________↓_______________


|pag. 153|

     At lapides dono dedit Swollanis civibus, qui allatis iis ad ecclesiae turrim consummandam usi sunt etc.
     Wij hebben verhaelt op het jaer 1330 dat het Mastebroeck noch was onbedijckt ende onbeheert liggende voor een woeste gemeente, daer die naestgelande sonder toedeelonge haer voordeel af sochten soo veel een ieder doenlick. Maer Bisschop Jan van Arckel achtede dat hier van meer soude genoten worden, ende dat hetselve Broeck beter soude worden gecultiveert, wanneer een ieder die daer in was gerechtigt sijn eigen toeslag soude bekomen hebben. Waeromme hij grote vlijt heeft angewent tot bedijckinge vant selve lant, het welck voltrocken is int jaer 1363 ende int volgende jaer 1364 den 10 Martij een ieder het sijne beginnen toe te meten door een gesworen Lantmeter genoemt Frederick Stofken die elcke buerschap int kerspel van Zwolle den Bisschop sijn voorslag die stadt Swolle, Hasselt, Geelmuden, ende andere olthoevige landen, oock den weijl-Bisschop het sijne heeft toegemeten. Het Mastebroeck voorseit worde in alles groot bevonden 6927 mergen, 1 hont 14 roeden ende worde gemeten mit die Sallantse roede die groot is 16 voeten, elcken voet van elf duimen. Die stadt Campen heeft aldaer geen lant ontvangen dan in plaetse van die, 30 hoeven landes van die eilanden die hen aldernaest gelegen waren ende wat landt op een dagelicks water een halve voet boeven water was, mitsgaders de anwas van dien, ende dat kommervrij sonder eenige beswaernisse ofte onraedt: waerdoor die stadt Campen geprivilegeert is dat men uit Sallant nog Mastebroeck geen bijstere dijcken in die vrijheid van Campen mach geven. Nadat die landen bedijckt waren heeft die

_______________↓_______________


|pag. 154|

Abdesse van Essende alle hare toeslagh voer een seeckeren thinspenninck erflick bij secckere percelen uitgedaen, voor en al eer die landen mit enige dijcken beswaert waren, alsoo dat men oock de selve thinsen in gene dijcken mach geven, ende is gewoonlick dat die sevene die thinsen in alle dijckgiftige excipieren. Eer die voorseide toemetinge geschiede heeft die Bisschop gehandelt mit het Capittel te Deventer int jaer 1364 den 1 Martij datse hem den halven thijnden vant Mastebroeck in erfpacht gedaen hebben voor acht waskeersen, elck van anderhalf pondt was, die men alle jaer op kers-avont opdat Hoge Altaer in Lebuini kercke binnen Deventer soude leveren: twelck die vant Capittel den Bisschop toestonden in vergeldonge van sijnen arbeit die hij doen soude dat het Mastebroeck soude toegeslagen worden.
     Als nu Bisschop Johan van Arckel in veele onruste ende oorlog, het Bisdoom van Utrecht omtrent vier en twintig jaer beseten hadde, heeft hij het selve verlaten int jaer 1364 ende is wederom Bisschop van Luijck geworden, alwaer hij overleden is int jaer 1378 den 1 Jul. ende is vandaer tot Utrecht gebracht, ende begraven,

_______

JOHAN VAN VERNEBURG

48e. Bisschop van Utrecht.

     Johan van Vierneburg sijnde Bisschop van Munster is naer Arckel Bisschop van Utrecht geworden, een vroom simpel man. Dese alineerde veel goederen

_______________↓_______________


|pag. 155|

sijnes stichts, en versette oock vele Bisschoplicke sloten: als dat huis Vredelant (dat Arckel van de Grave van Hollant te voren ingelost hadde) Ter Horst, ende Vollenho an Gijsbert den Here van Vianen ende het huis ter Eem an Steven van Nijvelt. Daer en boven heeft hij 42 hoeven int Mastbroeck behorende tot des Bisschops tafel en sommige van sijn hofgesin onder half pensioen overgegeven: om welcke saecken het Capittel van Utrecht tot een Protecteur des Bisdooms hebben verkoren Reinolt van Wendenberg Bisschop van Bremen.
     Int beginsel van Verneborgs regeronge, namelick int jaer 1365, sijn enige Westphaelse edelen van die geslachten van Velen ende Broeckhuisen nae voorgaende anseggonge des oorlogs mit ruteren ende knechten in Over IJssel gevallen, alwaer sij grote schade gedaen ende uit verscheiden dorpen en vlecken een groten roof gehaelt hebben uit oorsacke van seeckere actie die sij op den Bisschop hadden. Die Bisschop vergaderde terstont 800 ruteren ende is daermede in Maio van Munsterlant gereden, blijvende aldaer drie dagen en nachten, verbrande die dorpen sijner vijanden, dede haer bomen versoren, ende dwong haer tot voldoeninge van de schade die sij luden in Over IJssel gedaen hadden.
     Omtrent het jaer 1367 hadde die stadt Campen questie ende oorlog mit den Coninck van Noorwegen, doch om wat oorsaecke is onbekent, en op wat conditiën sulcks bijgeleit worde, wordt oock niet gevonden.
     Int volgende jaer 1368 heeft Albertus van Mekelenburg die int jaer 1363 Coninck van Gothen ende Sweden was geworden an die Stadt van Campen

_______________↓_______________


|pag. 156|

seecker privilegie verleent int lant van Schouen doemaels onder Sweden gehorende, alwaer die van Campen groten handel dreven, ende op die haringvanck plachten te varen: dat namelick die Stadt Campen aldaer een Voegt van hare borgeren mocht stellen waervoor die Burgers malckanderen mochten bespreecken, ende niemant mochte oock een borger der selver stadt elders bespreken als voor die Voegt voorgemelt, welcke macht hadde recht te wijsen in allerhande saecken, behalven over doodtslagen. Noch verkregen sij van die voorseide Coninck enige andere vrijheiden int selve landt, die sij noch hebben, maer gelijck Bocop schrijft, daer was te sijnen tijde niemant van Campen die aldaer resideerde, waeruit men kan afnemen, hoe dat die coophandel kan veranderen, ende van treffelicke koopstede vervreemt worden.
     Den 27 October int selve jaer was die Bisschop mit sijn hofgesin tot Goor in Twente, alwaer hij onversiens overvallen worde van sijne vijanden die hij onlangs te voren hadde geproscribeert, als Jan ende Simon van Solms, Engbert van Salné, Otto van Kemmena, Hendrick Schume van Honderberg, Harmen van Twickelo ende meer andere, die des nachts als des Bisschops luden geen goede wacht en hielden Goor beklommen, ende veroverden, doodtslaende Hendrick van Entewich ende noch drie andere van des Bisschops dienaren, ende namen hem self mit noch twaelf anderen gevangen, ende voerden hem wegh, om hem te beter te bewaren. Die Bisschop aldus gevangen sijnde, heeft sich niet lange daerna vrijgekoft voor 16000 olde schilden, en alsoo hij dese grote somme niet gereet konde betalen, sijn daer voor borgen geworden Jacob Souwenbalg Abt van

_______________↓_______________


|pag. 157|

Oostbroeck, Gijsbert ende Sweer van Vijanen, Steven van Nijvelt, ende Gerrit Vrencke: an welcke hij wederom tot onderpande gestelt heeft alle sloten ende opkomsten van het Nedersticht, mit het huis te Vollenhove ende sijn toebehoren tertijdt die penongen ten vollen souden betaelt sijn. Waerdoor het Bisdoom seer is verswackt, ende is hiertoe te referreren hetgene wij int beginsel van sijne regeronge gesegt hebben.
     Binnen Campen worden int naestvolgende jaer gelijcke angelegt beide Kercken van S. Niclaes ende onse L. Vrouwe van een Meister genoemt Rotger van Colen, ende sijn voort gelijcke voltimmert.
     Omtrent die selve tijdt was een groote oneenigheit tusschen die Hanse steden ende Haco die Coninck van Noorwegen, maer int jaer 1370 is alle vijantschap neergeleit, ende vrede tusschen beiden gemaeckt, alsoo datse wederom vrijlick in sijne havens mochten komen ende verkeren, mits betalende behoorlicken toll. Die afgesanten die in name van alle steden deser landen over die vredehandelingen geweest sijn waren: Evert Bosen burgemeester tot Campen, ende Jan Meinartsen Burgem, tot Amsterdam.
     Den 23 Junij des jaers 1371 is seer haestelick Johan van Vierneburg gestorven, soo, dat men meinde dat hij vergeven was: ende is in den Dom tot Utrecht begraven, als hij omtrent seven jaren geregeert hadde.

_______

_______________↓_______________


|pag. 158|

ARENT VAN HOORN

49e. Bisschop van Utrecht.

     
     Over die koor van een nieuwen Bisschop is een grote dissensie tusschen die Heren vant Capittel ontstaan want sommige uit voorwendinge van vrese van Utrecht vertrocken sijnde, hebben tot Deventer in S. Lebuini Kercke tot Bisschop verkoren Swedeer Uterloo uit Over-IJssel afkomstig, sijnde Domproost van Utrecht doch ongeleert, ende gants onwetende van relligie en kerckelicke discipline: welckers electie het Capittel tot Deventer oock heeft goedt gekent. Doch andere Canonicken hebben hem verworpen ende verkoren Arent van Hoorn, die vanden Paus tot Bisschop is bevestigt: alsoo dat Swedeer van Uterloo niet en konde tot het Bisdoom geraecken, maer moste sich allene mit sijne Proostije tevreden houden. Die voorseide Arent van Hoorn was een geleert verstandig jonckman, vant het Bisdoom mit vele schulden beswaert, ende sijne Ampthuisen verpandet, die hij wederom heeft ingelost, en daermede merckelick die Kercke van Utrecht verbetert. Heeft onder andere het huis te Vollenho verborgt ende ingelost, dat om die gevanckenisse van Johan van Verneburg was verpandet, en daermede Over-IJssel wederom geheelt, int jaer 1371.
     Het volgende jaer was in Gelderlant een grote onenigheit ende inlantsen oorlog tusschen die partije gemeenlick Bronchorsten, ende Hekeren, genoemt, welcke partijschap wederom, levendig was geworden door dien na het overlijden van Hartog Reinolt van Gelder die Bronchorsten tot Hartog hadden angenomen Hertog Willem van Gulick, waer tegen die

_______________↓_______________


|pag. 159|

Hekerens Vrouw Machtelt van Gelder die getrouwt was an Lodewijck den Grave van Blois tot Hartoginne hadden verklaert, met welcke die Bisschop van Utrecht alliantie gemaeckt heeft, waerdoor die Bronchorsten opden Bisschop verbittert sijnde, grote schade int Nedersticht gedaen hebben. Soodat oock die van Over-IJssel lichtelick met die Geldersen in oorlog souden sijn geraeckt, maer die Hartog van Gelder heeft haer vruntschap belooft ende toesagen gedaen dat sij van hem ofte van den sijnen niet souden beschadigt worden, als men sien mach uit desen navolgenden brief an die van Campen verleent.
     Wij Willem oltste soone van Gulick bij der gratie Godes Hertog van Gelder en Grave van Zutphen bekennen wij den eersamen luden schepen ende Raedt in Campen, haer borger en ondersaten vruntschap beloven voor ons ende onsen ondersaten die wij machtig sijnnen, ende alle die gene die onsen wille doen ofte te laten willen ende sullen hen geen schade ofte hinder doen, of wij hen dat een maent te voren seggen, in kennisse deses hebben wij onse segel etc. Den voorseiden oorlog tusschen die Geldersen heeft sich die Bisschop sooseer ange nomen, dat hijself daerdoor tot sulcke schulden is verlopen, dat inplaetse hij sijn verpande Ampthuisen eerst hadde ingelost, hij nu dieselve wederom moeste verpanden om gelt tot desen oorlog te bekomen. Dus worde Vollenhove wederom verset voor 2800 oude schilden, Stoutenburg voor 100, ende soovoort eenige andere die namaels Floris van Wevelinckhoven wederom heeft vrijgmaakt.
     Den tijdt vant eerste dingtal verlopen sijnde hebben die lantsate van Twente een tijdtlange uitgestelt wederom met de Geldersche te verdingen, voorname-

_______________↓_______________


|pag. 160|

lick die binnen landts woonden, uitgesondert eenige weinige bueren an die lantscheidinge want zij niet en geloofden dat die vijant haer gewapenderhant soude overvallen, te meer so men voorgaf dat het stichtse krijgsvolck dat nu Vrieslant gedwongen hadde voor de hant was hetwelcke te weerstaen dien vijant niet machts genoege en hadde. Soo dat die van Twente en Drent hierdoor ontmoedigt sijnde, nalieten wederom te verdingen. Dese saecke aldus staande is het Stichtse krijgsvolck onder Frederik van Twickelo tegen alle mans hope uit die palen van Swolle haestig opgebroken sonder ietwes omtrent Swolle uitgericht te hebben, niettegenstaende door het harde ijs well enigh voordeel hadden kunnen doen ende vertrocken na Groningen daer sij met roven en plunderen grote schade deden. Maer alsoo die Geldersche den Groningers te hulpe quamen, moste Tweckelo met sijn volck op Coeverden retireeren, latende sijn vijanden in Drente na haer welgevallen domineren en wederom in dingtall brengen. Die Geldersen met die van Swolle meenden voorts in Twente te vallen, maer sijn een tijdlanck verhindert geworden door het dooij weder, ende het stichtse volck dat tot Coeverden sich geset hadde om den post te bewaren, dan overmits dit volck door misbetalinge en armoede ten eenemale verliep, sijn die Geldersen voorts in Twente gevallen, brengende het lant in dingtal, setten sich tot Ootmarsum van daer trocken sij na Goor en daerna voor Deventer op S. Andries avont.
     Int begin van dese oorlogh hadde die Drost v. Twente uit last des Bisschops ende met rade der steden het huis te Diepenheim met krijgsvolck beset, tot defensie des gemeinen landes, maer alsoo door die

_______________↓_______________


|pag. 161|

swarigheit des oorlogs dit oock niet betaelt en werde ende daeromme de ingesetenen seer lastigh vielen is door raedt en goetvinden van eenige goede luden een stillesate beraemt tussen die van Diepenhem ende een gedeelte van het Scholtampt van Lochem. Hiervan brieven opgerecht sijnde, sijn die Stichtse soldaten uit Diepenhem gelicht ende opten Arckelstein ten deel in garnisoon geleit: niet lange daerna heeft die Geldersche vorst Diepenhem doen innemen en beset met soldaten onder den oversten Berent Hacfort tot grote schade van Over-IJssel.
     Middelertijdt dat in Gelderlant, die voorseide factien gedreven werden, gebeurdent int jaer 1373 dat Herbert de Here van Putten in Veluwen houdende enige leengoederen van den Bisschop, tot Swolle bij den Bisschop is gekomen, versoeckende van hem beleent te worden. Maer alsoo die Bisschop enige actie tegens hem hadde, seggende dat hij in seeckere saecken van den Here van Putten vernadeelt was, heeft hij hem de belenonge geweigert, willende dat hij eerst voldede hetgene hij op hem te seggen hadde.
     Op dieselve tijd waren binnen Swolle Gijsbert Lukenssoon ende Derck die Rode schepenen van Campen, bij de welcke die van Putten sich addresseerde haer klagende, dat de Bisschop hem sijne goederen niet wilde belenen, daer hij nochtans, die selve ter goeder tijdt versocht hadde: waert evenwel dat hij den Bisschop in enigen dele verongelijkt hadde, dat wolde hij beteren en voldoen tot kennisse van die drie steden van Over-IJssel: Deventer, Campen, ende Swolle: begeerde van haer dat sij mit hem wilden gaen bij den Bisschop, twelck sij gdaen hebben en die van Putten hebben versocht avermaels van den Bis-

_______________↓_______________


|pag. 162|

schop in tegenwoordigheit van die voorseide Burgemeisters dat hij beleent mochte worden.
     Die Bisschop gaf wederom tot antwoordt dat hij in sijn lant geweld hadde gedaen ende dat hij daervan behoorlijck beterschap soude doen. Die van Patten antwoorde dat soo vere hij in des Bisschops landen enig gewelt ofte den Bisschop te kort gedaen hadde, dat hij overbodig was tot kennisse van die drie hoofdsteden van Over-IJssel beternisse daervan te doen, maer hiertoe wilde die Bisschop niet verstaen, ende woude dat die van Putten hem soude voldoen sooals hijselfs ordineren dat die van Putten hem soude verdoen zooals hijself ordineren soude. Daerop vertrock die Here van Putten uit Swolle, sijnde seer toornig, oock waren die schepen van Campen seer misnoegt dat haren Bisschop die voorgemeld schelongen an die drie hooft steden niet wolde vertrouwen.
     Die voorseide Here van Putten hadde sijn principale woonplatse op dat huis Olde Putten gelegen bij die stadt Elburg, waertoe vele leenluide vrije, ende eijgen luden hehoorden, daer onder oock eenige van adel waren, maer daertoe hoorde geen heerlickheit van bodt ofte verbodt, hadden nochtans op een andere plaetse hoge heerlijkheid. Hij hadde binnen Elburg die Gruit accijns, insgelijcke int Oldebroeck ende Oostewolde, als Bocopius meent. Hij was van hoogen adel, soodat die Bisschop van Utrecht een verdrag makende tusschen desen Here van Putten ende die Stadt van Campen int jaer 1367, hem noemt sijnen lieven neve. Beneven dat huis Olde Putten hadde hij noch een vaste huis genoemt Puttenstein, gelegen int Oldebroeck bij Wesep, waertoe die dagelickse jurisdictie van Hollanderhuisen behoorde

_______________↓_______________


|pag. 163|

mit die visscherij in die Rijtte tot in de IJsselstroom, met nog veel andere grote goederen soodat hij grote rijckdommen hadde, waerop hij soo moedig ende moetwillig was, dat hij niet en wiste wat van dertelheit te willen doen, was oock sijn naburen die van Camperveen seer lastig, alwaer hij oock vele thinsen ende eigen luden hadde. Daerbij waren seine dinaers even moetwillig, en beschadigden die van Camperveen gants seer, waervan die Bisschops actie van gewelt tegens den Here van Putten intenteerde. Die welcke om sich tegens die macht des Bisschops te stercken ende sijn saecke soo veel meer te rechtveerdigen, int jaer 1374 an die stadt Campen heeft geschreven, ende heeft haer te kennen gegeven, hoe hij mit den Bisschop tot Swolle was gevaren int bijwesen van hare gecommitteerden, ende heeft haer luden voorgedragen dat hem dochtte hoognodig te sijn een verbintenisse mit malckanderen op te richten om onderlinge vijantschap ende schade te vermijden, ende malckanderen niet te beschadigen, diewijle het seer wanckelbaer in sijne lande stont, waeromme hij sijn sloten ende sijn Dochter den Grave van Hollant hadde toegesegt. Die van Campen noch te onvreden sijnde dat haren Bisschop die gemelte questie haer ende sijn twee andere hooftsteden niet wilde toevertrouwen, hebben een bijeenkomst mit den Here van Putten gehouden ende sijn opten 4 Junij met hem verdragen, op conditien ende beloften voor haer, ende haer borgeren, hulperen, en knegten, dat sij malckanderen an lijf ofte goedt geen schade souden doen, ten ware dat sij malckanderen tevoren daervan verwittige gedaen hadden. Als nu die Here van Putten sulcken verdrag mit die van Campen hadde opge-

_______________↓_______________


|pag. 164|

richt, paste hij niet vele op de belenonge van den Bisschop, hem overall verkortende in sijne heijrlicheit. Ende sijne dienaers voeren te meer voort int bedrijven van allerhande moetwille ende beswaernisse tegen die ingesetenen van Camperveen.
     Volgens gebeurdent dat die selve op Camperveen gekomen sijnde, aldaer die pijpen stelden gelijck sij gewoon waren, waeromme die schulten van die plaetse met enige huisluden sijn op die beene gekomen, vragende wat sij sich tot die selve souden versien? antwoorden niet dan alle goedt, alsoo sij sich ant verdrag hielden dat die van Campen mit den here van Putten hadden gemaeckt, ende tot verseeckeringe van dien, en opdat die van Camperveen onbesorgt souden wesen, hebben sij haer wapenen afgeleijt. Sulcks niet tegenstaende sijn die voorseide huisluden op haer angevallen, ende hebben negen dienaers van die van Putten doodtgeslagen. Twelck die selve seer oevel heeft opgenomen wijtende sulks die van Campen, hoewel sij van dit feit gants niet en wisten, noch raedt ofte daet daertoe hadden gegeven. Claegde terstont over die van Campen bij verscheiden Heren en Vorsten, ende andie Stadt Lubeck als overste der Hanse steden, dat sij sijne dienaers boven gemaeckte vrede hadden vermoord, mit begeerte dat sij die van Campen daertoe wouden holden, dat hen erstadinge daervan mochte geschieden daer sij nochtans hiervan niet en wisten, noch oock het selve feit in haer vrijheit was geschiet. Daerop heeft die stadt Campen schriftelijck die gebroederen van Putten den oorlog angesegt, als blijckt uit desen navolgenden brief.
     Wij Schepen, Raedt, ende gemene borgers der Stadt

_______________↓_______________


|pag. 165|

Campen, doen te weten Pelgrom van Putten, Derck van Putten ende uwe broeders, dat wij uwe vijanden willen wesen, om die ongerechtheit wille die gij onsen lieven Here gedaen hebben, ende doen in sijnen onderpande, ende willen u bij dien, ende alle die wij op U veden mogen onse eere daermede tegen U verantwoort hebben, gegeven onder onse Stadtsegel etc.
     Boven die voorgaende klachte die de Here van Putten gedaen hadde, heeft hij op een nieuw an sijne vrunden ende magen geklaegt, dat hen die van Campen vijantlick hadden ontsegt, waeromme hij begeerde datse hem bijstant in desen oorlog wilde doen. Waerop seer vele schriftelick die van Campen den oorlog hebben angeseit, alle mit kleine briefkens, ende vele onder segel van Herbert van Putten, meest sonder dato, ende rontsomme gesneden, waer van ick eene van die lancksten, ende oock eene van die kortsten will verhalen, sijnde anders het getal van die reste well over die vijftig, die noch segt Boecopius in bewaronge van die stadt Campen sijn. Alle vaste van ener menonge als volgt:
     Wetet Schepen ende Raedt dat gij vijanden sijt geworden des Heren Herberts van Putten Ridder, om die van Camperveen daer gij hoofdt heren van sijnnen ende omdat onrechts wille dat gij hem doen, soo willen wij Heren hier na beschreven, sampt alle H. Gijsbert van Bronchorst, Ridder, Lodewich Here van Ripperscheit, Henrick van Hoemoet R. Heer van Salamander, Heer van Coedreckshove R. Arent Hoemen, Willem van Steenbergen, Willem van Baer, Henrick van Hunripel, Jan Molheller, Wolter van Dannen, Jan die Driever, Dirck Wittebolle, Goossen Keersensoome, Henrick Vogel, ende alle onse knegten, want wij

_______________↓_______________


|pag. 166|

liever hebben Herbert van Putten R. dan U, ende alle uwe borgeren, ende alle die wij op U veden kunnen: ende willen onse ere hier mede tegens U ende alle uwe borgers verwaert hebben onder dat segel Heren Herbert van Putten Ridder. Dese navolgende is ene van die kleinste ontseg briefkens. Wetet Borgemeister schepen ende raedt ende gemene borgers der stadt Campen, dat Steven van Brederode, Henrick die Quade, Jan ten Ham, liever hebben H. Herbert van Putten R. dan U, ende alle uwe borgeren, ende willen onse eere hier mede tegen U bewaert hebben, onder dat segel H. Herbert van Putten. Dese ende meer andere daer vele van hoogen adel onder waren, hebben die stadt Campen ende hare borgers grote schade ende den Bisschop van Utrecht groote hoemoet gedaen, als sijnde meest van die Bronchorster factie in Gelderlant, die mit Hartog Willem van Gulick tegen den Grave van Blois ende den Bisschop van Utrecht alrede in oorlog waren.
     Tot wederstant van desen vijant heeft die Bisschop alle mogelicke neerstigheit gedaen, schreef an die van Campen datse dat huis Puttenstein souden belegeren ende omwerpen alsoo haer en die van Camperveen die meeste schade daeruit geschiede, hij woude haer luden daer in een hoofdt wesen. Maer die van Campen woude daertoe niet verstaen nochte iet aangrijpen, voor ende aleer sij mit haren Bisschop alle dingen nodig tot sulcken werck rijpelicken overlegt hadden. Daeromme is die Bisschop int jaer 1375, binnen Campen gekomen om te beraden in wat manieren sij den Here van Putten souden beoorlogen, ende is besloten dat men dat huis Puttenstein op de navolgende conditiën, soude belegeren: Eerstelick,

_______________↓_______________


|pag. 167|

wanneer zij Pattenstein verovert hadden, soo soude men dat selve te gronde toe afbreken, ende raseren. Volgens soude die Bisschop den van Campen helpen datse haer landerijen, op het Camperveen daer sij recht toe hadden weder mochten bekomen, dat oock die Bisschop geen bestant soen ofte enig verdrag mit Herbert van Putten souden maecken, noch mit andere van sijne anhangers haer vijanden, buiten consent ende wille van die stadt Campen. Dat de Bisschop uit Campen niet soude vertrecken ter wijlen ende soolange tot sij Puttenstein gewonnen hadden, ende dat hij altoos haer hooft soude wesen, om haer te helpen in alle twist ende schelonge die haer daer van komen mochte, entlick soo die van Campen enige anspracke ofte oorlog worde opgeleit van den Here van Putten of van den sijnen, dat soude die Bisschop haer helpen uitvoeren met alle sijn macht.
     Hierna op Victoris ende Modesii dagh hebben die van Campen Puttenstein belegert, ende daervoor een groote blijde opgericht, waermede sij dat slot grote schade deden: waervan noch dat principael tot Campen in Heilige Geeste Kercke staet, ende wort aldus van A. to Bocop beschreven. Dese blijde was gemaeckt van drie lange sware balcken ongeveer 70 ofte 80 voeten lanck ende is ant swaerste ende omtrent ses voeten breet, voren lopen alle drie balcken spits toe wesende omtrent vierkant ende omtrent anderhalf voet breedt, daervoor recht int midden een ijseren haeck an is, hebbende op elcke sijde hent op sijn kant, tot het derden deel vandie lengte twee sware ijseren veren: ende is van onderen op met ijseren banden ettelicke voeten van den anderen seer well rontsomme verbonden, ende mit nagelen wel

_______________↓_______________


|pag. 168|

sterckelick bewaert, van het benedenste einde omtrent ses of seven voetten is een vierkantt gatt een voett breet met swaeluven sterten, van ijzeren banden rontsomme versien, daer die asse in is geweest daer men dat instrument op gebruickte, (soo mij dunckt) maer hoe ofte in wat manieren is mij onbewust, dan men siet well dat men daer mede heeft geworpen: daer sijn oock noch grote ronde storm kloten soo groot als twee ofte drie tumelers kloten, dat blijnde stene genoemt worde, waervan in die versoeningen deser partije mentie wort gemaeckt. Herbert van Putten was in eigener personen op Puttenstein als dese belegeringe geschiede; ende om den selven uit dit perijckel te verlossen hebben sijn bontgenoten sich gesterckt om hem te ontsetten; als sulcks die Bisschop hadde vernomen heeft hij noch 200 ruiters, ende 200 voetknegten tot hulpe vandie belegers voor Puttenstein gesonden, waeromme die bontgenoten het ontset niet dorsten avontteuren. Als nu Herbert van Putten noch proviande op den huise, noch ontset konde bekomen, heeft hij dat selve andie van Campen overgelevert, moeste haer gevangen blijven, ende is gevancklick binnen Campen gebracht. Int selve jaer des Vrijdaegs na S. Jans onthoofdinge heeft die Here van Putten sich mit den Bisschop ende die van Campen verdragen op volgende manieren. Eerstelick dat die Bisschop van Utrecht mit sijne hulpers ende hulpers hulpen ter ener met H. Herbert van Putten sijn hulpers ende hulpers hulpen ter ander sijden van dit oorlog souden versoent, ende die gevangen ten beijden sijden souden lose ende quit wesen, ende insgelijcken alle onbetaelde pennonge van dat oorlog henkomende. Voorts dat die Bisschop

_______________↓_______________


|pag. 169|

ende die van Campen, dat huis met dat voorgeborgte sullen mogen te gronde afbreecken, dan holt, steen, ende ijser soude H. Herbert holden, maer die van Campen souden haer blijnde steenen daer vandaen mogen halen. Dat H. Herbert op die hofstede geen veste soude timmeren, noch op een mijle weegs rontom die stadt Campen, dan soude die hofstede mit bouwhuisen mogen betimmeren, hetwelcke H. Herbert alles beloofde te willen nakomen gevende daervan sijne segel en brieven in dato als boven.
     Daerop hebben die van Campen Puttenstein met dat voorburg te gronde nedergeworpen, haer blijnde steenen na Campen gevoert, hout, steen, ende ijser den Here van Putten gelaten, na luit des verdrags. Hierna sijn oock vele van sijne bloedtverwanten, die neffens hem die van Campen ontsegt hadden, wederom mit die selve stadt geaccordeert, ende versoent waervan sij malckanderen segel ende brieven hebben gegeven.
     Op die selve tijdt storf Waldemaer die Coninck van Denemarcken; voor welckers doodt die Hanse steden een vergaderinge tot Straelsonde hebben gehouden, alwaer een vrede gemaeckt worde die van die selve Coninck worde geapprobeert; ende aldaer worden niet allene Deventer, Campen, en Swolle, maer oock Hasselt onder die Hanse steden getelt.
     Omtrent het jaer 1376 waren die Here van die Cuiner in Over-IJssel, met sijn soone, ende ettelicke van sijne bloedtverwanten, buitenslants doodtgeslagen, ende men konde seeckerlick niet weten wie dat gedaen hadde. Maer sijn soone Harmen van die Cuinder die na sijns vaders doodt aldaer Here worde, heeft het daervoor geholden, dat die van Hamborg daer

_______________↓_______________


|pag. 170|

schuldig an waren: verbont sich derhalven mit sijne vrunden om sulcks te wreecken op die van Hamborg ende hare borgeren, te water ende te lande, waer sij het selve konden te wege brengen: twelcke haer menonge sij den van Hamborg hebben toegeschreven, oock terstont op haer toegepast, ende hare borgeren allent halven beschadigt. Waeromme die van Hamborg hare gesanten als Heer Georgen Holstein indertijdt borgemeester der selver stadt, ende H. Volcker Goldersson Raedtsman, in Over-IJssel hebben gesonden, ende van die steden Deventer, Campen en Swolle versocht, datse doch hare Gecommitteerden behulpelick wilden wesen, om tot verdrag mit den Here vande Cuiner te geraecken, alsoo sij geen schult tot sijns vaders doodt en hadden. Die steden voorseit willig sijnde het versoeck van die van Hamburg te voldoen, hebben haer gesanten anden selven Here gesonden, ende soo wijt tusschen beiden gehandelt, dat hij verstont die van Hamborg onschuldig te wesen, waerme hij oock die selve opten 7 Martij ao 1376 van die doodtslag sijnes vaders heeft verlaten ende quijt gescholden, insgelijcken sijne vrunden voor haer ende nakomelingen, waervan hij haer segel ende brieven heeft gegeven, die van dese vavolgende onderteekent waren. Heer Harmen van die Cuiner, Jan van de Cuiner, Rid. Henrick van Essen, die olde, Henrick van Esen die Jonge, Coop Wijnkens soone, Jan Hagen, ende Hugo vander Halle die jonge.
     Johan van Arckel die van Utrecht na Luijck verset was, aldaer gestorven sijnde int jaer 1378 den 1 Julij is in sijn plaetse verkoren Arent van ’t Hoorn, Bissohop van Utrecht, die sijn vertreck soo lange wiste opte schorten, dat hij die opkomsten des Bisdooms

_______________↓_______________


|pag. 171|

van Utrecht een geheel jaer lanck heeft genoten, ende te gelijcke die van Luijck waeruit men sien mach wie hij meer gemeent heeft sijne ondersaten ofte haer gelt, als Heda van hem verhaelt.
     Om te weten wat adelicke personen ten tijde van dese voorgaende Bisschoppen van Utrecht in Overijssel geweest zijn, sall ick hier kortelick opt einde deses boecks die namen der selver hier bijvoegen, ende anteickenen op wat tijdt sij geleeft hebben soo veel ons tot kennisse is gekomen. Goodschalck, Grave van Goor, omtrent het jaer Chr. 1040. Ludolph van Koeverden, erfamptman van Drente, broeder van Bisschop Herberto int jaer 1143. Bartolt van Aldenseel, Willem Graef van Goor, Derck ende Wermbolt van Buckhorst, gebroeders Henrick van Boningen 1145. Evert van Almelo 1165. Floris, of Volcker van Koeverden 1190. Graef van Kuinder 1190, G. Graef van Goor, Alphert van IJsselmuiden ao 1226. Gerrit van Buckhorst, Harmen van Voorst 1123, Rudolph van Koeverden 1227. Derck van Buckhorst, Henrick van Sallant, Claes van den Torene, Berent van Dalfsen, Tijbolt van Tije, Willem van Albergen, Coenraet van Steenwijck, Warner van Hasselt, Steven van Elsen, Albert ende Henrick van Dieze, Ulrick van Enschede, Goossen van Lage, Rutger van der Ese, Arent van Sallant, Goossen van Oostewolde, Reinolt ende Jacob van Doorneck, Reinolt van Holten, Warner van Bierse, Hartger van Wiersselo, Henrick van Vlederinge, Coenraet van Ootmarsen, Seino van Dalfsen, Ritbert van IJsselmuden, Rijckwijn van Hasselt, Derck van Keppel, Rutger van Doorn, int jaer 1227. Agidius ende Valerius Bake Ridders. Harmen van Voorst, Henrick van Almelo, Harmen van Sa-

_______________↓_______________


|pag. 172|

terslo, Hendrick van Essen 1258. Arent van Almelo, Henrick, Roderick Andries, ende Sweer van Voorst, Willem van Buckhorst 1272. Roderick ende Harmen van Voorst 1320. Hako van Rutenberg 1328. Goodschalck van Dalweshem 1228. Bernart van Diepenhem, Swedeer van Voorst ende Regteren 1330. Harmen van Laghe 1340. Reinolt van Coeverden, Jan van Klooster 1347. Frederick van Ese 1348. Roederick v. Voorst 1361. Engbert van Salne, Harmen van Twickelo, Henrick Schume van Hondenberg 1368. Harmen van de Cuiner, Jan van de Cuinder, Ridder Henrick van Essen, Jan Haghen 1376.

_______

  • Uitterdijk, J.N. (1915). Historie van Overijssel door W. Nagge. deel 1. Zwolle: Vereniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis.
Category(s): Overijssel
Tags: , ,

Comments are closed.