[pag. 131]
Het Kampen van de eerste helft der 19e eeuw was een stadje waar, zooals dat in zoovele provincieplaatsen dier dagen het geval was, het leven der burgerij zich langs kalme wegen voortbewoog.
Toen in de 40er jaren van die eeuw de vestingmuren en bijna alle poorten, waaronder fraaie monumenten van bouwkunst, werden gesloopt, (die, vanwege de noodzakelijke stadsuitbreiding, wel grootendeels gesloopt moesten worden), toen ook het prachtige Tolhuisje aan de IJsselkade (het stond pl.m. 30 M. bovenstrooms de IJsselbrug) werd afgebroken, toen de bekwame tuinarchtitect Jan David Zocher, van Haarlem, ,,Het Engelsche werk’’ (de plantsoenen) aan de Westzijde der stad aanlegde, toen, zoo zal de lezer duidelijk zijn, veranderde de stad uiterlijk in een tiental jaren meer dan zij dat in eeuwen had gedaan.
Al die veranderingen (behalve het afbreken van het tolhuis) waren het werk van Kampen’s voortreffelijken burgemeester Jhr Mr H. A. Wttewaal van Stoetwegen.
Aan de IJsselkade werden ook de vóór den stadsmuur gebouwde bolwerken geslecht en van de Koornmarkspoort tot aan het einde der IJsselkade, bij de oude buitenhaven, bouwde de stadsarchitect, Nicolaas Plomp, heerenhuizen en pakhuizen en werd menig plekje voor Kampen’s notabelen als theetuin met koepel ingericht. (1 )
[pag. 132]
Het was de tijd van het stadje D en mijnheer van Naslaan, ons door Hildebrand in zijn Camera Obscura, zoo meesterlijk geteekend. Maar voor den scherpen waarnemer was het toen toch wel voelbaar, dat er ook op maatschappelijk gebied verandering komende was.
Want ook de industrie veranderde door de toepassing van den stoom. En sigarenfabrieken, die Kampen later door ’t land bekend zouden maken, werden opgericht. De heer Lehmkuhl was de eerste, die zich als sigarenfabrikant alhier vestigde. Veel Duitsche sigarenmakers in groepjes ’s avonds langs Kampen’s straten loopende, zongen en jodelden hunne eigenaardige liedjes. De Stoomboot ,,Admiraal van Kinsbergen’’ (2 ) kwam te Kampen voor den wal bij het Entrepot. En in 1848 had Kampen zijn gasverlichting.
Evenwel, het leven der inwoners had toch nog weinig verandering ondergaan, dat veranderde en verjongde zich in trager tempo.
Men had de deftige Societeit,, ’t Collegie’’, zijn Societeit VRÊDEBEST (3 ) in de achterzaal van het hotel ,,de Dom van Keulen’’,( 4 ) voor welk gebouw geregeld door de postkoets op Zwolle passagiers werden gebracht of weer daarmede vandaar vertrokken.
Ook Teune, in de Hofstraat, (bij de St. Jacobsteeg) onderhield een geregelden dienst op Zwolle en in HET ROODE HERT, bij van Triest, in de Graafschap No. 35, schuin over de Plantsoenstraat, arriveerde en vertrok de postkoets op Harderwijk. Drie kloekgebouwde beurtschepen voerden geregeld tusschen Amsterdam en Kampen, terwijl aan de IJselkade ook de beurtschepen op Rotterdam, Utrecht, Enkhuizen, Deventer enz. werden aangetroffen. (5 )
De rederijkerskamer VAN DER PALM beoefende met succes de welsprekendheid, trad op te Arnhem en elders en een der meest verdienstelijke leden dier kamer werd den eersten prijs toegekend in een wedstrijd te Antwerpen.
[133]
De schilders Birnie, Gaal, Fels en F.J. Buitendijk, later de gebroeders Sein en Rooseboom, beoefenden met liefde de schilder- en teekenkunst. (6 )
Onder de bezielende leiding van den hoofdonderwijzer Chr. Lok werd op zijn school bij zijne leerlingen liefde voor den volkszang bijgebracht en in de dagen voor Kerstmis werden in de Concertzaal (nu Gehoorzaal) door den verdienstelijken ,,meester Lok’’ – nog vele jaren na zijn overlijden met eere genoemd – Tollens’ liederen, toen gaarne gezongen, ten gehoore gebracht. Dan klonk het:
Heft aan, Heft aan den luiden zang,
Laat al wat leeft dien hooren!
blij-op uit kindermonden, uit dat ,,puik van soete keelen’’ als Vondel zegt, want de heer Lok wist goede zangers te ontdekken en te leiden.
In die dagen nu, ontmoeten wij onder de Kamper kunstvrienden een man, die thans zoo goed als vergeten is en toch voor dien tijd een figuur van beteekenis is geweest. Wij bedoelen den man wiens naam boven dit artikel staat: JAN JACOB FELS.
Hij werd geboren te Kampen in het jaar 1816, den 28n Juni, was de oudste zoon van Frederik Fels en Matthea Cornelia Oostenrijk. Zijn geboortehuis is het Wildschut, een ruim winkelhuis, destijds hebbende een fraaien Renaissancen gevel, staande aan de Westzijde der Oudestraat, het derde huis in Noordelijke richting van de Burgwalstraat, thans No. 58.
J. J. FELS dan was het, die als schrijver van verzen en het schetsen van dàtgene wat hij om zich zag en hem boeide, blijk gaf van fijnen smaak en diep gevoel. Hij berijmde de Kamper Stukjes, (7 ) die toen zeer graag gelezen werden. Hij
[134]
schreef zijn ,,Afscheid’’ aan het hem zoo geliefde Tolhuis, toen dat in 1844 zou worden afgebroken. (8 )
Bij het Kamper publiek was FELS een populaire persoonlijkheid, want ook was hij een der meest verdienstelijke leden der hier reeds genoemde Rederijkerskamer VAN DER PALM, die hem later tot eerelid benoemde.
Evenwel, FELS’ verdienste voor Kampen ligt op het terrein der teekenkunst.
J. J. Fels, de naam doet het reeds vermoeden, was van Duitschen afkomst. Zijn grootvader, eveneens Jan Jacob Fels, kwam van het in Duitschland gelegen naburige Gronau, was geboren te Anholt in 1758 en vestigde zich in 1789, in het hierboven genoemde huis het Wildschut, alwaar hij als goudsmid en graveur zijn zaken dreef. (9 ) Deze Fels huwt te Zwolle in 1781 met JACOBA WEHLING, geboren in 1754, waarschijnlijk komende van Mühlheim, waar familie van haar woonde. (10 )
Na het overlijden van grootvader Fels (den graveur) en diens vrouw bleef het Wildschut nog lang in de familie. De zoon, Frederik, van het echtpaar Fels—Wehling, had er later zijn zaak in ,,Koffie, Snuif en Sigaren’’, zooals op de winkelzakjes te lezen stond en waarop, doelende op den naam van het huis, afgebeeld was een van weitasch en geweer voorziene jager, vergezeld van een hond. (11 )
Zooals wij weten, was Frederik Fels gehuwd met Mathea
[pag. 135]
Cornelia Oostenrijk, uit welk huwelijk als oudste zoon 28 Juni 1816 te Kampen werd geboren JAN JACOB FELS, waarover dit artikel handelt.
In het Wildschut zag hij het levenslicht en bezocht te Kampen de inrichtingen van onderwijs.
Wij weten dat hij in zijn kinderjaren de lagere school (nu Broederhuis, aan de ,,Slachtjesmarkt’’) van ,,meester Kooiman’’ bezocht.
Dan volgde FELS’S Woensdagsmiddags, onder leiding van den stadsteekenleeraar S. Birnie, teekenlessen, alwaar hij zich onderscheidde. Want het hem uitgereikte diploma, dat wij, omdat het zoo sprekend den tijd teekent, afschrijven, luidt aldus:
De Commissie uit den Raad der Stad Kampen,
belast met het toezigt over de Stads-Teekenschool,
onderzoek gedaan hebbende naar de vorderingen der
Kweekelingen over het jaar 1832, verleent bij dezen aan
J. J. FELS,
leerling der 1e klasse op de Woensdagsschool, de van-
wege Zijne Majesteit den Koning ter dispositie van de
Commissie gestelde Medaille en dit getuigschrift, wegens
zijne vorderingen in het handteekenen.
Gegeven te Kampen den 21 Mei 1833.
De Burgemeester,
(get.) F. LEMKER.
Aan dit diploma is het Kamper wapen gehecht.
Verder bezocht hij het ,,Instituut van opvoeding en onderwijs’’, waar de destijds in onderwijskringen vermaarde J. van Wijk Roelandzoon de Directie voerde. (12 ) Hier volgde hij het onderwijs tot de hoogste Fransche klas en verliet hij het Instituut met den eersten prijs op 26 Juni 1832, behoorende dien dag bij de prijsuitdeeling in de Bovenkerk voor een aanzienlijke vergadering, tot de vijf beste leerlingen, die een toespraak moesten houden.
Op het Instituut had FELS ook teekenles ontvangen van den reeds genoemden S. Birnie; later nam hij les bij J. Plugger
[pag. 136]
te Zwolle en daarna van B. C. Koekkoek. Hij exposeerde o.a. den 22 Februari 1841 op een tentoonstelling van schilderijen, ,,geschilderd door Kampenaren’’, boven de (hiervoren vermelde) Hoofdwacht. Op deze tentoonstelling was ook werk van F. J. Buitendijk, H. J. en C. H. Hein, B. Kraal en S. Birnie.
Op ’t Raadhuis te Kampen hangen van FELS vier schilderijen, allen stadsgezichten, die voor de geschiedenis van Kampen van veel waarde zijn, omdat FELS hier vooral de bouwkundige details en de situatie zoo nauwgezet weergeeft.
Toen op 13 Augustus 1843, de nieuwgebouwde Luthersche kerk werd ingewijd, was FELS diaken (zijn vader, Frederik Fels was, zoo wij weten, toen ouderling); hij dichtte toen een vers wat bij die gelegenheid werd gezongen.
Evenwel, de schilderkunst gaf hem niet, als Breero zegt, ,,soet ghewin’’. Want in 1845 richtte hij met zijn broer Gerard op een vennootschap tot het drijven van een boekhandel en drukkerij, en tot ongeveer 1850 werd deze zaak door de gebroeders gedreven.
In 1852, 17 Mei huwt JAN JACOB FELS met een dochter van den Alkmaarder Notaris Schoehuizen, Mej. Elisabeth Schoehuizen. Dan ontmoeten wij hem in 1855 te Kampen als houthandelaar; zijn houtstek was gevestigd in de Boven-Nieuwstraat 35, over het Loge-gebouw. En in deze zaak blijft hij werkzaam tot 1859, wellicht nog eenigen tijd daarna.
Dan gaat hij Kampen metterwoon verlaten, woont dan in den eersten tijd te Zutphen, waar hij de mooie Berkelruïne zoo liefdevol teekent, vertrekt vervolgens naar de geboorteplaats van zijn vrouw – Alkmaar – schetst en schildert daar en ook van Schagen en Bergen spreekt zijn schetsboek. Later vinden wij hem te Arnhem, van waaruit hij Vorden en Velp bezoekt en schetsen maakt voor schilderijen.
Maar de zeker zich nog half Duitscher voelende, bezoekt ook het land zijner grootouders en in zijn schetsboek vinden wij krabbels gemaakt te Xanten, Bentheim, Steinfurt, Frankfort, en, wat begrijpelijk is, ook schetsen van Muhlheim, waar zijn grootmoeder, Jacoba Wehling, familie had en wellicht geboortig van was.
Te Arnhem aan de Rijnkade woonde hij, toen hij zich in die stad
[pag. 137]
had gevestigd en vandaar uit schilderde en schetste hij veel. Een ziekte ondermijnt zijn gezondheid en te vergeefs zoekt hij daarvoor ook in ’t Ziekenhuis te Rotterdam herstel.
Den 5en Maart 1883 overlijdt hij te Arnhem, alwaar hij ook begraven werd. Zijn weduwe had de piëteit zijn nagelaten verzen te bundelen. Zij werden gedrukt bij H. C. A. Thieme te Nijmegen. De meeste van de in dezen bundel voorkomende verzen handelen over familie omstandigheden, zoodat de weduwe uitsluitend voor de familieleden dit boekje heeft doen samenstellen. Echter in een enkel vers richt FELS zich tot zijn vrienden. Zoo vinden wij o. a. twee berijmde brieven aan anderen gericht; n.l. een aan zijn kunstbroeder schilder-rederijker H. J. Hein te Kampen en een aan zijn vriend, den bekenden Deventer polemicus Dr Joh. van Vloten (zoon van den Kamper predikant van Vloten), wien hij, als die brief vermeldt, op diens verzoek, een teekening van het fraaie Tolhuis te Kampen had gezonden.
JAN JACOB FELS was een man met een aristocratischen geest.
Als geestig spreker was hij meermalen de man, die improviseerende, zijn gezelschap met zijn humor in voordracht of toost wist te boeien.
Hij had helaas, den tijdgeest tegen. De kunst, en vooral de schilderkunst, was toen in diep verval. En zijn karakter en aanleg, hoe fijn ook bewerktuigd, konden niet tegen dien stroom op; hij kon niet los komen van wat toen de heerschende ,,manier’’ was. In zijn boomstudies zien wij den conventioneelen boomslag van Koekoek, wel is waar meesterlijk, gevolgd.
Evenwel, uit al het werk, en o.i. dan het meest uit zijn vluchtige schetsen, spreekt een ziel! Het is alles verricht door een van ontroering trillende hand.
Hij schilderde o.a. vier, reeds genoemde, stadsgezichten op Kampen, thans nog aanwezig op ’t Raadhuis aldaar; de Schepenzaal dezer stad (in familiebezit), evenals de Rijnkade te Arnhem. Van meergenoemd Tolhuisje maakte hij eveneens een schilderij en verschillende gekleurde penteekeningen. En zoo wij die teekeningen niet hadden, dit fraaie stukje bouwkunst was ook in herinnering voor ons verloren gegaan, want de andere, vroegere, afbeeldingen daarvan zijn van een ongeoefende hand
[138]
Maar vooral is het een vreugde FELS’ schetsen te zien.
Dan voelt men het teere rythme van trillende, gevoelvolle lijnen. De oude architectuur (zijn teekeningen van- en zijn vers over het Tolhuis hebben het nog eens weer bewezen) had zijn groote liefde. Meer dan het landschap trok hem perspectief, silhouet, en verhouding van stadsgezicht en gebouw. (13 )
In FELS school een architect; de bouwkunst (vooral die uit vroeger eeuwen) zag hij, de als schilder opgeleide, niet als constructeur of als kunsthistoricus, maar als iemand, die vermocht te verstaan de poëzie van stedenschoon en architectuur.
En voor Kampen’s topografische- en bouwkunstige geschiedbeschrijving vindt men in FELS’ schetsen een waardevolle bron.
Aan het slot van dit artikel gekomen, wil ik niet eindigen, voordat ik den heer C. H. van Fenema, te Oosterbeek, dank heb betuigd, voor de mij daarvoor verstrekte inlichtingen.
KAMPEN, Dec. 1927. A. J. REIJERS
Uit: Kamper Almanak 1928, p. 131-138.