Het Oude Raadhuis en Schepenzaal te Kampen

HET OUDE RAADHUIS EN SCHEPENZAAL

TE

KAMPEN

═══════

     Wanneer wij het Oude Raadhuis wenschen te bezoeken, dan gaan wij daarvoor eerst het Nieuwe Raadhuis binnen en vandaar komen wij in de vermaarde Schepenzaal.
     Dit Nieuwe Raadhuis, ook al eeuwen oud, maakt door zijn gepleisterde gevels met het oude een hinderlijk contrast.
     Het oude monument, dagteekenende van ongeveer 1350, waaraan nog herinneren de pijlers in den kelder, onder het gebouw, werd in den loop der eeuwen herhaaldelijk, ook uitwendig verbouwd.
     Oorspronkelijk vroeg-Gothiek, en hebbende destijds een fraaie uit hout gebeeldhouwde schouw, werd daarna het monument met laat-Gothische vormen vermengd. Het gebouw werd door den brand op Vastenavond (van 4 op 5 Februari) van het jaar 1543 gedeeltelijk verwoest. De Raad besloot echter spoedig met den herbouw te beginnen, wat dan ook is geschied onder leiding van de bouwmeesters BEREND VAN COESVELD als metselaar en den timmerman MEESTER GOESSEN. Reeds in 1545 konden schouw en schepenstoel, waarover later, worden geplaatst.
     Het was de tijd van het humanisme en de hervorming; de Middeleeuwen hadden haar einde bereikt.
     Men bouwde toen in den stijl, waarmede het einde der Gothiek samenviel en de Renaissance hare intrede deed.
     Dit is dan ook uitwendig aan de gevels en het torentje duidelijk te zien. Wij vinden bijv. in de daktraceering aan de Oudestraat, een flamboyant, laat-Gothiek muurwerk, bekroond met leeuwen en pinakels. Van dit muurwerk zijn de profileering en de bladornamenten echter weer in Renaissance bewerkt. Op den geveltop aan de Noordzijde staan Gothieke pinakels en vinden wij hier in dezelfde stijl de daklijst en de muurnissen, terwijl boven aan het metselwerk van den schepentoren weer Renaissance motieven (schelpvormen) zijn aangebracht. De open

[-2-]

spits van dezen toren, verwant aan die van den Kerktoren te Hattem, ook een Renaissance-motief, is reeds het proto-type van de latere open klokkenstoelen, waarvan o.m. Kampens Nieuwe Toren een voorbeeld is.
     Na den brand (de oude beelden bleven toen behouden) heeft men ook de bovenkruisvensters der gevels vernieuwd. De kenner ziet aan die vensters
weer de Renaissance-profielen, terwijl die der lager gelegen verdieping op primitieve wijze, vierkant, bewerkt zijn, wat op een oudere dagteekening wijst.
– De oude verdieping bleef behouden in haar ouden vorm, terwijl de eerste etage, teveel door den brand geleden, werd vernieuwd in den toenmaligen nieuwen trant. – Ook de bogen en de lateien, ontlastende deze vensters, zijn boven en beneden verschillend aangebracht, wat zeer duidelijk de beide bouwperioden doet zien.
     De gevel langs de Oudestraat (Westzijde) wordt versierd door zes beelden. Zij stellen voor: Alexander de Groote, Karel de Groote, de Matigheid, de Trouw, de Gerechtigheid en de Weldadigheid. Hiervan zijn Alexander de Groote en beide laatstgenoemden door den Amsterdamschen beeldhouwer J. POLET door nieuwe vervangen.
     De zes oude beelden, met consoles, zijn voor eenige jaren geleden, omdat zij teveel door wind en weer hebben geleden, een waardige plaats gegeven in het interieur van de Cellebroederspoort alhier. Daar kunnen zij den oudheidkundige tot studiemateriaal dienen. Het fraaie gesmeede hekwerk voor twee kruisvensters verdient bijzondere aandacht.

x          x

x

     De toegang tot de Schepenzaal gaat via een Gothieke eiken deur, waarvan de greep, een touwkabel in ijzer gesmeed, de aandacht verdient. De smid, die als vuurwerker dit kunststukje heeft gemaakt, was wel een vaardig meester van het gilde van St. Eloy.
     In genoemde Schepenzaal bezit Kampen een interieur, hetwelk tot een der merkwaardigste en tot een der schoonste van West-Europa gerekend

[-3-]

moet worden.
     De in Fransche kalksteen gehouwen schouw beheerscht het geheele vertrek. COLIJN DE NOLE, ook genaamd COLIJN VAN CAMERIJCK, komende van Antwerpen, destijds te Utrecht werkzaam, is de meester, die dit kunstwerk schiep. Te Utrecht in zijn atelier werd deze schouw door hem en zijn gezellen vervaardigd, daarna werden de fragmenten met het beurtschip
naar de IJsselstad vervoerd en in 1545 op de Schepenzaal geplaatst. Dit monument van beeldhouwkunst is in zijn ornamentiek en opbouw verwant aan de Vlaamsche kunst (aan de Florisstijl, zie o.m. de muurpilasters) en ook is zij vermengd met Noord-Fransche motieven (schelpmotief in frontens).
Dit kan niet verwonderen, want Colijn (wellicht was zijn vader Guillaume te Camerijck geboren) werd in 1530 als leerling van het beeldhouwersgilde te Antwerpen ingeschreven. CORN. DE VRIENDT, gezegd FLORIS, toen 12 jaar oud en wellicht ook leerling van dit gilde, zal Colijn in zijn leerjaren in de Scheldestad hebben gekend en onwillekeurig hebben deze meesters elkander beïnvloed. Bij Colijn vinden wij o.m. ook den invloed van BLONDEEL, die de schouw te Brugge schiep. Ook Kampens schouw is, evenals die van het Brugsche Vrije, een hulde aan Karel V, al spreekt dit in het monument der West-Vlaamsche hoofdstad meer dan in de schouw te Kampen, alwaar wij ’s Keizers beeltenis als bekronend element in den top aantreffen. Daaronder leest men de bekende spreuk van Keizer Karel: ’’Plus Oultre’’ en verder staat daaronder in goud te lezen: ’’Carolus V Romanorum Imperator, Semper Augustus’’.
     Dan zijn aan de schouw op wel wat overladen wijze aangebracht de figuren voorstellende: Justitia (gerechtigheid), Fides (geloof of vertrouwen), Prudentie (voorzichtigheid), Charitas (liefde), Fortitudo (kracht), Spes (hoop). Aan de westzijkant Pax (de vrede), terwijl de beide fraai-heraldisch-gestyleerde leeuwen het stadswapen en het schild vasthouden.
     In het fries der kroonlijst, door half figuren gedragen, zien wij in beeldhouwwerk (bas-relief): Coriolanus voor Rome, Salomo’s eerste recht, Mucius

[-4-]

Scaevola en Poraenna, Manlius Curius Dentatus, de geschenken der Sammieten weigerende.
     Verder zijn hier op daarvoor geëigende plaatsen aangebracht de hier zoo toepasselijke woorden: ’’Justitiae Gladis Martis Violentia Cessit’’ (voor
het zwaard der Gerechtigheid wijkt het geweld des oorlogs) en: ’’Regna Cadunt Luxu, Surgunt Virtitubus urbes; publica res Crescit pace furore perit’’ (de rijken gaan te gronde door weelde, de steden komen op door degelijkheid, de gemeene zaak wordt door den vrede bevorderd, maar gaat door dolzinnigheid teniet).

x          x

x

     De aangrenzende Schepenstoel, die door de groote afmetingen van de schouw wel wat op het tweede plan is komen te staan, is van een anderen kunstenaar, n.l. van den stadskistenmaker MEESTER VREDERIK, die door Kampens archivaris, wijlen Mr. J. NANNINGA UITERDIJK, aan het licht is gebracht. Van dezen Vrederik weten wij weinig, maar zeker was hij ook een man van groote begaafdheid. Zijn ornament laat Italiaanschen invloed zien. Zijn stoel is meer sober en daardoor rustiger gehouden dan Colijn’s schouw dit is.
     Vrederik’s werk laat zien de beperking den ’’meester’’ eigen. Deze kunstenaar is een virtuoos in de behandeling van het zoo gevoelige acanthusblad, schitterend is het zooals Vrederik aan de voeten der kolommen, in de ronding daarvan, de saters en faunen in actie weet uit te beelden en fraai is de compositie van het geheel. Wanneer wij de rugpaneelen en de kleine kolommen, versierd met figuren en vruchten, waaruit een groot ornamentist tot ons spreekt, bewonderen, dan moet erkend worden, dat Meester Vrederik de evenknie van Colijn kan worden genoemd.
     Deze Meester Vrederik, die met zijn gezellen: FLOER VAN HAERLEM, HENDRIK VAN ARNHEM, SIJMON JANSZ, ALBERT JANSZ, GHEERT REIJNERSZ, en JAN VAN DEVENTER, dezen stoel en bijbehoorende ’’schreinerswerk’’ vervaardigde, heeft met zijn werk te Kampen (waarmede

[-5-]

de stoel in het Raadhuis te Nijmegen vergeleken kan worden) een meesterstuk geschapen, dat voor de geschiedenis der beeldhouwkunst van Noord-Westelijk Europa van groote beteekenis moet worden geacht.
Ook al hierom, omdat, waar wij van Meester Vrederik alleen weten, dat hij te Kampen stadskistenmaker was en ons dus van zijn opleiding en vorming niets bekend is, geeft zijn werk, dat tot ons spreekt, eenig licht. Want zijn ornament staat sterk onder Italiaansch-Vlaamschen invloed, wat bewijst, dat hij elders wellicht in de Zuidelijke Nederlanden, onder bekwame beeldhouwers, meesters in het ornament, zijn school heeft doorloopen.
     Dat de kunstenaar Vrederik (als kistenmaker waarschijnlijk dus ook burger van Kampen) het met leede oogen aanzag, dat een vreemdeling, Colijn de Nole, van Utrecht, door den magistraat het mooie werk van de schouw werd opgedragen, is begrijpelijk.
Moeilijkheden tusschen beide meesters bleven dan ook niet uit. Uit een kwestie tusschen beide mannen waarvan een proces-verbaal is bewaard gebleven, blijkt, dat terwijl Colijn te Kampen was, Vrederik den Utrechtenaar verwijt, dat hij evengoed als Colijn gerechtigd is de vergulde passer uit te hangen. Vrederik, het viel voor in het wijnhuis van het Raadhuis, was opgewonden en er ontstond een vechtpartij waarbij hij als een bekwaam schermmeester van zijn degen gebruik bedoelde te maken. Colijn gedroeg zich waardig en door diens verstandige houding werd erger voorkomen. Evenwel Vrederik wilde geen kamp geven en hij deed dit door zijn te maken stoel met buitengewone zorg te vervaardigen en de breedte en hoogte dezer stoel (bekroond met een ’’Laatste Oordeel’’, geschilderd door ERNST MALER) zóó groot te nemen, dat de schouw daarnaast, als het ware op demonstratieve wijze werd genegeerd. Hier missen wij het gezag van een centrale leiding. Nu zien wij van beide kunstwerken twee zijkanten zóó dicht tegen elkander geplaatst, dat dit niet alleen storend werkt voor het interieur, maar waardoor ook het fraaie beeldhouwwerk aldaar vrijwel onzichtbaar is.

[-6-]

     PETER VAN CRANENDONK maakte in 1546 kapiteelen en het fraaie kinderfiguurtje, wijzende naar den schepenstoel, boven het toegangsportaal en ZWIER KISTENMAKER sneed in 1543, dus kort na den brand, de karbeelen en de balksleutels van de eiken balklaag.
     De houten wandbekleeding uit paneelwerk samengesteld, werd vermoedelijk door een ander meester in 1647 gemaakt. Dit jaartal vinden wij althans op de stadszilverkast tegen den muur, aan de westzijde van
de schouw. De hier later te noemen tusschenpui komt in haar details geheel met deze zilverkast overeen, zoodat ook deze pui moet gerekend worden van 1647 te dagteekenen.
     De Schepenzaal wordt door genoemde tusschenpui, rijk bewerkt met een colonnade, fries en kroonlijst in twee gedeelten verdeeld. Van deze zaal is het gedeelte voor de schouw bestemd voor schepenen en reden, terwijl de ruimte bij het ingangsportaal dienst deed voor de advocaten en het publiek.
     Wanneer men de kolommen dezer tusschenpui met die van den schepenstoel vergelijkt, ziet men niet alleen dat die der pui lage basementen en zeer lage zwelling hebben, maar ook, dat in de, boven de openingen, aangebrachte halfronde versieringen een meer barokke neiging valt op te merken. Zoodat o.i. deze pui dan ook geen ontwerp kan zijn van den meester, die den schepenstoel schiep. Zij vertoont stijlvormen, die op een lateren tijd, op 1647, welk jaartal op de zilverkast voorkomt, wijzen. De paneel en aan de voeten der kolommen en die der zitplaatsen van deze pui zijn op merkwaardige en zeer artistieke wijze versierd met fraai Renaissance-ornament, dat herinnert aan Italiaansch inlegwerk (intarsia).
     Naast de schouw aan de westzijde bevindt zich genoemde stadszilverkast, waarop het jaartal 1647 voorkomt. Hierboven heeft men de zwaarden van den scherprechter een plaats gegeven.
     Aan de zijde van het Nieuwe Raadhuis heeft deze pui een origineele draaibare rol met verhoogd vloergedeelte, waarop de advocaten hun plaats hadden, wanneer zij hun pleirede hielden voor schepenen, dan

[-7-]

in meergenoemden schepenstoel gezeten.
     De zoldering dezer Schepenzaal, in hare gebogen lijnen nog zwak aan de houten gewelven herinnerende, is samengesteld door boogschinkels en balken, waarvan op de knooppunten rozetten, versierd met het stadswapen en de stedelijke kleuren, zijn aangebracht. Tusschen genoemde boogschinkels en balken vullen paneelen van wagenschot de ruimten.
     Deze zoldering loopt op hinderlijke wijze langs de twee rozetvormige glasvensters naar de schouw, waaruit weer blijkt, dat hier bij de uitvoering en het ontwerpen ieder zijn eigen weg ging, maar dat er niet aan een planmatige eenheid werd gedacht. Dit blijkt ook uit de eiken dwarsbalk, die op hinderlijke wijze voor het bovengedeelte van de schouw langs loopt.
     Rond de ruimte, voor schepenen bestemd, bevinden zich de zitbanken voor de leden der Magistraat en fraaie als gobelinbewerkte kussens (waarop het
wapen der stad, door leeuwen als schildhouders vastgehouden) versieren deze overigens eenvoudige banken.
     In de zandsteenen kruisvensters zijn bij de restauratie van 1899 en 1914-1915 gebrandschilderde glasramen aangebracht, voorstellende de wapens van vermaarde Kampenaren, wier namen onder deze wapens zijn vermeld.
     Langs de wanden boven de eikenhouten beschieting zijn lansen en hellebaarden geplaatst, waarmede de burgerij vroeger gewapend was. Boven de tusschenpui ziet men verschillende vaandels o.a. één van een Cadettencorps, één van de voormalige schutterij en eenige van exercitiegenootschappen.
     Achter de vitrine aan den oostelijken gevel bevindt zich den toegang tot den Schepentoren. Een houten deur markeert de ronde, van staaf ijzer samengestelde, oude deur van de voormalige Stins te Voorst (bij Zwolle), welke deur de Kampenaren bij de verwoesting van deze Stins in 1362 hebben veroverd. Bij den brand van 1543 heeft deze deur de, toen in den toren bewaard wordende, belangrijke charters en andere stukken tegen den brand

[-8-]

Beveiligd. Nog worden in deze torenruimte, door een kruisgewelf van steen afgesloten, de belangrijkste archiefstukken bewaard.
     Boven genoemde torendeur zijn op een houten bord eenige oude brandspuitjes, vanwege de stad vervaardigd in 1559, aangebracht. Hiermede werden binnenbrandjes gebluscht.
     Bij de schouw hangt een fraai Renaissance lichtkroon, een meesterstukje van geelgieterskunst, dat vroeger met meer andere het interieur der Bovenkerk sierde.
     In de, voor deze zaal te groote, vitrine, gemaakt in 1877 en zonder kunstwaarde, vindt men prachtig gilde zilver, waarbij vooral de gildebekers en de bandelier van het voormalige schippersgilde te Kampen de aandacht vragen. Verder wordt hier bewaard stadsporcelein van 1767 en meer oud aardewerk, boeken en andere voorwerpen van oudheidkundige waarde. Deze verzameling, aangelegd door genoemden archivaris Mr. J. Nanninga Uitterdijk, zou in kleinere vitrines verdeeld en gunstiger op het licht geplaatst, beter tot den aanschouwer spreken dan dit thans mogelijk is. Ook hier is de wil goed, echter ontbreken helaas de middelen.
     Onder genoemde Schepenzaal vindt men het oud en nieuw archief der gemeente. Door het merkwaardige eikenhouten portaal met twee fraai houten kinderfiguurtjes en de twee deuren (één voor de gedaagde en één voor de vrije mannen) gaan wij terug naar de bovenverdieping van het Nieuwe Raadhuis.

x          x

x

               HET NIEUWE RAADHUIS.
     Van het Nieuwe Raadhuis (vroeger het Stadswijnhuis) is de begane grondverdieping voor den gemeentelijken dienst ingericht, terwijl de 1e étage voor de representatieve gelegenheden wordt gebruikt.
De trouwzaal, van ± 1888, in moderne Renaissance, bevat portretten van burgemeesters en andere bezienswaardigheden; de antichambre (balconkamer) daaraangrenzende, wordt versierd door meer moderne schilderijen en twee belangrijke oude stadsgezichten van

[-9-]

Kampen. In de Commissie- of hoekkamer hangen naast den schoorsteen de ten voeten uitgeschilderde figuren van de beide Friesche Stadhouders en
een ets van de Koningin, als prinses. Verder vindt men hier een belangrijk silhouet op de stad en andere, meer moderne, doeken, waaronder de schouw der schepenzaal en een portret van de Koningin-Moeder, beide door J. D. Belmer.
     De Raadzaal wordt rondom versierd door de conterfeitsels op ware grootte van de leden van ons Vorstenhuis, waarvan er eenige aan Mierevelt worden toegeschreven.
     De trap af gaande, zien wij daar op het bordes hangen een grafteeken (afkomstig uit de Bovenkerk te Kampen) voor den in 1705 overleden REINIER LODEWIJK BARON GANSNEB GENAAMD TENGNEGEL, met de familiewapens van de geslachten, waaraan deze Tengnegel, wiens geslacht thans is uitgestorven, vermaagschapt was.
     De trap zelf is, hoewel van Renaissance beeldhouwwerk voorzien, ook van 1888. Zij werd van mahonie- en eikenhout geconstrueerd. Beneden in den gang hangt een groote, geteekende kaart, vervaardigd door
G. J. LE FÊVRE DE MONTIGNY, in 1806 destijds genie-officier.
     In de Burgemeesterskamer prijken fraaie schilderijen langs de wanden, waaronder oude stadsgezichten, maar vooral zijn het een prachtig IJsselgezicht bij winter door den vermaarden Kamper schilder HENDRIK AVERCAMP, een fraai wintergezicht van ANDREAS SCHELFHOUT en een strandgezicht van MESDAG, die de aandacht boeien.
     Voor het bovenstaande konden wij, die de restauratie van het Oude Raadhuis met Schepentoren hebben geleid, gebruik maken van de ons daardoor bekende bizonderheden. Ook hebben wij een dankbaar gebruik gemaakt van het interessante boekje ’’Merkwaardigheden van Kampen’’ door Mr. J. Nanninga Uitterdijk, destijds archivaris aldaar.

                                                                                                    KAMPEN, October 1935.

                                                                                                                   A. J. Reijers.

Category(s): Kampen
Tags: , ,

Comments are closed.