De pastorie der St. Nicolaaskerk te Kampen van 1540 – 1556

[pag. 115]

DE PASTORIE DER

St. NICOLAASKERK TE KAMPEN VAN 1540—1556.

_______

     Omtrent de huishoudelijke inrichting van de kerken en kloosters in ons vaderland, hun beheer, opkomsten en administratie gedurende de 16e en vroegere eeuwen, is over het algemeen weinig bekend, en het is daarom dat ik hier den lezers van dit tijdschrift eenige mededeelingen wensch te doen, aangaande het beheer der pastorie der St. Nicolaaskerk te Kampen van 1540-1556, onder het bestuur van den pastoor Andreas Fabri van Vrelant.
     Den 6en Juni 1540 kwamen burgemeesters, Schepenen en Raad van Kampen overeen met genoemden Andreas Fabri, toenmaals pastoor te Vreeland in ’t sticht van Utrecht, dat hij de pastorie der St. Nicolaaskerk welke in 1539 vaceerende was geworden door de verbanning van den toenmaligen pastoor Arent Graet, die beschuldigd was van ketterij, op zekere voorwaarden zoude aanvaarden.
     Arent Graet was vicecureijt of plaatsvervanger van den beroemden Albertus Pigghius, die in 1530 tot pastoor te Kampen aangesteld, zelf dat ambt niet konde waarnemen omdat hij kort daarna benoemd werd tot proost van St. Jan te Utrecht. Daar dit evenwel lastig voor de stad was. schijnt men liever een pastoor gehad te hebben die in hun midden woonde, weshalve men Pigghius in 1540 verzocht om van de pastorie afstand te doen, waaraan deze dan ook gevolg gaf.
     De voorwaarden waarop Fabri werd aangenomen waren de

[pag. 116]

volgende: hij zou alle baten en opkomsten der pastorie inbeuren en alle lasten dragen, terwijl de stad Kampen voor hem eene vrije institutie of aanstelling van het kapittel van Deventer zoude verwerven. Aangezien Fabri op dat oogenblik geen wetenschappelijk radicaal had, dat hem naar inhoud der bullen betreffende de pastorie het recht gaf om deze bediening waar te nemen, zou de stad hem om dit te verwerven te hulp komen, door uitbetaling van dertig gouden Rijnsche guldens.
     De bulle die hier bedoeld werd, was die van Febr. 1530 waarbij Clemens VII op verzoek van burgemeesters, schepenen en raad van Kampen, de parochie van IJsselmuiden die eertijds groot was geweest, vereenigt met die van Kampen, welke toenmaals in een ellendigen staat verkeerde. In deze bulle wordt namelijk bepaald, dat, zoo de parochie van de St. Nicolaaskerk te Kampen kwam te vaceeren, burgemeesters schepenen en raad daartoe een doctor, licentiaat of baccalaureus in de theologie, de beide rechten, (geestelijk en wereldlijk) of één der beide rechten, die zijne studiën aan eene Italiaansche universiteit had volbracht of binnen het jaar na zijne benoeming zoude kunnen volbrengen, tot rector der parochie zouden kunnen aanstellen, welke vervolgens door den deken en het capittel van Deventer zoude worden geinstitueerd. Vroeger was de begeving van de pastorie beurtelings bij het kapittel van Deventer en zijnen turnarius geweest.
     De raad nam tevens aan om, daar de cappellaans toenmaals onwillig waren, om alleen voor kost en vervallen den dienst te doen, elk van hen, toenmaals drie in getal, jaarlijks zes goudguldens toe te leggen, terwijl de pastoor het huis der pastorie zoude bewonen, dat de raad verbeteren en herstellen zoude, voorzoover dit noodig was, en in overleg met elkander van huisraad zoude voorzien.

[pag. 117]

     Ten slotte nam de raad op zich om te zorgen dat de hoogtijdspenningen en de andere profijten en opkomsten van de pastorie, op behoorlijken tijd aan hem werden uitbetaald. Deze laatste voorwaarde was voor den pastoor volstrekt niet onverschillig, want het blijkt dat het den pastoren soms vrij veel moeite kostte om het hun verschuldigde binnen te krijgen. Zoo beklaagden de vicecureijten van de St. Nicolaaskerk zich in 1539 bij den raad, dat de hoogtijdspenningen slecht werden uitbetaald, waarop de raad besloot dat voortaan op alle hoogtijden, een der stadsdienaren met den knecht van den pastoor huis aan huis zou rondgaan om ze in ontvangst te nemen, en dat hij die ze alsdan niet betaalde, zoude ververvallen zijn in eene boete van twee pond. Intusschen schijnt ook deze maatregel nog niet het gewenschte resultaat gehad te hebben, althans in 1557 zag men zich genoodzaakt haar nogmaals in de herinnering der ingezetenen terug te roepen.
     Andreas Fabri schijnt reeds spoedig, ter verkrijging van het gevorderde radicaal, zich tot doctor iuris pontificii te hebben laten promoveeren, en dat wel te Trier, want reeds in 1540 leest men in de stadsrekening: ,,Item de gantse Raedt geweest in de wedeme to gaste by den nyen pastoor, ende syne W. de welkcome gegeven als hy wedergecomen was van Trier, daer zijn W. sich hadde laten promoveeren in doctorem etc. ende aldaar to oncoste gehadt iiii h. q xv. st. curr. ii pl.’’
     Omtrent het aandeel dat de stad Kampen in de kosten zijner promotie bijdroeg, vindt men opgeteekend: ,,Item betaelt uut bevel des Eerw. Raedes onzen pastoor M. Andreas Fabri tot vollenste zijner promocie ende qualificatie to erlangen nae vermogen van de pauwes bullen van onze pastorie etc. dertich Jochims dalers, facit, lxiiii h. q iiii st. br.’’
     Het schijnt te blijken uit het bericht dat de raad bij Fabri in de wedem of het pastoorshuis te gast was, dat hij reeds

[pag. 118]

dadelijk na zijne promotie in de pastorie is komen wonen. Uit eene rekening der pastorie van 1540 meen ik verder te mogen opmaken dat hij op den 6en Juni van dat jaar zijne bediening heeft aanvaard. Men leest daarin nl. ,,Anno xv c en xl den xx Junij hebben die Eersame Tyman van den Veen en Johan Glaauwe als provisoers gereeckent met heer Menno, (1 [1. Deze nam gedurende de vacantie den dienst tijdelijk waar.]) van den Pinxsteren duerende drie weecken, op welcke tijd de weerdige heer Mr. Andries Fabri, pastoor, in de cure getreden is.’’
     Nu was in 1540 op den 16en Mei pinksteren, en drie weken na pinksteren was den 6en Juni, zoodat we vrij veilig deze datum als die zijner intrede kunnen vaststellen.
     Intusschen schijnt hij niet dadelijk door het kapittel van Deventer in zijne hoedanigheid erkend te zijn, zeker omdat dit niet kon besluiten om zoo terstond maar op gezag der pausselijke bulle van haar recht tot de collatie der pastorie afstand te doen. Eindelijk stemden vicedeken en het kapittel van de St Lebuinuskerk den 1en September 1541 in den overgang van de collatie op den raad toe, na daartoe op allei wijzen door de stadsregeering te zijn overgehaald. Zoo lees ik o.a. in de stadsrekening van 1540: ,,Item gekofft soeven salmen in vyff moeten geslagen ende gedaen, ende den capittels heeren to Deventer gesant ende geschenct synt, om oir weerden ter bewilligen eude induceren de institutie van onse pastorie to verleenen, ende daerinne te doene als dat toebehoert etc. gecost mit solten mit de vaeten, d’een mitten ander xiii h. q vij st. br.
     De voorwaarden waaronder ’t kapittel toestemde, want onvoorwaardelijk deed zij ook thans nog niet, waren, dat de raad van Kampen zoo dikwijls de pastorie zou komen te vaceeren, daartoe een bekwaam persoon, die naar inhoud der

[pag. 119]

pausselijke bullen het radicaal had, zoude benoemen en aan hen in ’t kapittelhuis te Deventer ter investituur en institutie zoude presenteeren, waarna hij den deken en ’t kapittel den eed van trouw zou zweeren, en tevens beloven zou dat hij zich niets zou aanmatigen betreffende de goederen, tienden, renten, weiden en landen die aan het kapittel in of buiten Kampen toebehooren; terwijl eindelijk nog de stad Kampen telkens voor de institutie van een nieuwen pastoor aan deken en kapitfel de som van tien gouden rijnsche guldens zoude betalen. Bij een renversaalbrief van denzelfden datum nam de stad Kampen deze voorwaarden aan.
     Den 6en November daaraanvolgende gelastte de officiaal van den proost der St Lebuinuskerk te Deventer aan de vicarissen der St Nicolaaskerk te Kampen: Gerhard Kuinretorff en Engbert Rijnvisch, om, tengevolge van den afstand van Albertus Pigghius en den overgang der collatie, Andreas Fabri van Vrelant driemalen als pastoor af te kondigen, tweemalen op een feestdag en een keer op een gewonen dag, en zoo er geen verzet tegen kwam, hem als zoodanig toe te laten, te erkennen, en te doen erkennen.
     Andreas Fabri verklaarde daarop den 28en December de pastorie en de zielemissen, (cura animarum) van de kerk te hebben aanvaard, van burgemeesters en Raad van Kampen als wettige collatoren van de St Nicolaaskerk, en beloofde deze ook aan niemand anders te zullen overgeven. De afkondigingen waren intusschen volgens verklaring van den Sacellanus Melchior Pelgrim ongestoord hare gang gegaan, waarop de notaris Gerhardus Kuinretorff den 4en Januari 1542 verklaarde dat Andreas Fabri, na den behoorlijken eed aan deken en kapittel te hebben gezworen, in het werkelijk bezit van de parochiale kerk te Kampen, en van de rechten daartoe behoorende is gesteld geworden, door het binnentreden van

[pag. 120]

den grooten deur der kerk en het aanraken van de ring van die deur, het aanraken van de touwen der torenklokken, van het missaal en de ornamenten, van de sleutels der sacristy en van de doopfont van die kerk; door het binnentreden van de pastoorswoning of wedem, en het aanraken van den grendel der voordeur.
     Deze reeks van symbolische handelingen bij de overdracht der pastorie in acht genomen is opmerkelijk; in de meeste gevallen toch werd bij zoodanige overdracht slechts één der genoemde handelingen voldoende geacht. Zoo wordt bv. het aanraken van het klokkentouw, zoodanig dat de klok even begint te luiden en de geheele parochie dit kan hooren, meestal als de eenige symbolische traditie eener pastorie vermeld gevonden.
     Het schijnt evenwel dat zijne nieuwe bediening Andreas Fabri op den duur niet beviel, vooral omdat de inkomsten aan de pastorie verbonden kleiner – de uitgaven daarentegen grooter waren, dan hij zich aanvankelijk had voorgesteld. Dit een en ander gaf hem aanleiding om zich met een gemotiveerd stuk, inhoudende opgave der lusten en lasten aan de pastorie verbonden, tot den raad der stad te wenden. Het juiste jaar waarin dit geschiedde is niet op te geven. Wanneer men evenwel in aanmerking neemt dat hij in 1540 zijne bediening aanvaardde, en den 16en Juli 1557 is overleden, zoo moet het stuk tusschen dien tijd vallen, en wel waarschijnlijk in de eerste jaren dat hij de pastorie waarnam.
     Aangezien dit stuk zeer veel licht verspreidt over de inkomsten en uitgaven der pastorie der St Nicolaaskerk, en aangaande het beheer der fondsen en den dienst der kerk, zoo laat ik het hier in zijn geheel volgen.

[pag. 121]

REKENINGE VAN Mr. ANDRIES FABRI

pastoor, van den Renten ende Incomsten der cure ende
pastorie van Campen ende van den oncosten ende
Onderholdinge van die wedeme ende cure van
der stadt Campen voirsz.
_______

      Dat eerste capittel, van de zeeckere Renten der Cure van Campen op termyn Martinij, alsoe die landen nu van Mr. Andries verhoecht zijn.

     In Dronten ii ackeren, ende hefft Bartolt voor een halff vat botteren myn een oort gulden.
     Noch i stucke lants, ende hefft Eyck Jansz. voor xx Q.
     Noch in Dronten vyff mannemat ende hefft Herman Willemsz. opt Veen voor xxxii Q.
     Item op Camperveen iiii ackeren ende hebben Berent Willemsz, Claes Petersz, ende Herman Claesz, voor xxxi Q.
     Noch iii acker ende hefft Henryck Wolffs voor viiiij Q myt.
     Noch i acker op Camperveen ende hefft, Egbert Herbertsz voor iii Q.
     Noch wt Jacops Hoffs erue gifft Gerbert Aertsz iiii Q.
     Dat convent St Brigitten xv Q.
     Dat Hospitaal St Geertrut xviii Q.
     Dat convent to Bronope xviii Q.
     In Dronten hondert ende twintich halue olde vlaemsche tijnsgelt, maeckt iiii Q iiii st. hollants.
     Item doer dat jaer coemen oick sekere processien ordenarie ende extra ordinarie, die selffde doot gereeckent tegen die oncosten van daer inne te dienen.
     Summa van dese zijde lxxxi goede golden gulden ende xxv stuuers Hollants, dat halff vat botteren gereeckent voor xiij Q, swaer gelts.

[pag. 122]

     Dat anderdde capittel van zeeckere renten op termijn Pasche.

     Dat conuent St Brigitten xv Q.
     Sint Agnieten, v Q.
     Op den Oort v Q.
     In die kortte Hoffstraete, ende betaelt nu Claes van Grimbergen vi Q.
     In die Veenstraete alrenaest dat rat, i Q iiii st.
     Wt de hoeuen buten die Veenpoorte weleer ix Q. (2 [2. In een ander register der inkomsten van de pastorie van 1469 vond ik omtrent deze hoeven of tuinen, die gelegen waren buiten de Veenepoort aan den weg dien men ging naar de kapel van St Catharina, even buiten de Veenepoort aan den IJssel gelegen, nog het volgende opgeteekend: De ortis extra portam qua itur ad S. Katharinam situatis. 1us ortus Nicolai Poertsluter iii oert q. 2us Aleydis Roede; nihil. 3 Jacobi Dyck ii oert q. 4 Petri Mullener nihil. 5 Gerardi de Henghelen nihil. 6 Petri Goeyer, scilicet hospitale Sancte Gertrudis habet ex hoc i hoerntsgulden. 7 Stoelgen Calofex, nihil, vel ut supra Petri Goyer. 8 Johannis Lecker, commoratur prope Beelt, i q. 9 Lambert Schroer i oert, scilicet Jacobus Dyck soluit. 10 Bernardi Decker, i q. 11 Arnoldi Kerckhoff iii oert. 12 Mette van Werden nihil. 13 Claesgen Fullonis i q. 14 Cristiani Wolteri quondam Everardi Pelsser, nihil. 15 Joannis Tymmer in opposito sancte Gertrudis, nihil. 16 Cristianus Piscifabri i q. 17 Ortus sancte Gertrudis hospitalis, nihil. 18 Ortus niger pro nunc vagus et quasi inutilis.])
     Sunt Katharyne gasthuys iii Q.
     Noch in de Nyestraet wt Jacop die Moelershuys, welleer v Q nu ii Q.

[pag 123]

     Die Cellebroeders ii loot siluers.
     Die Sellesusteren i Q.
     Memoria sancte crucis v Q.
     Sanct Joris broederschap i Q.
     Sanct Annen broederschap i Q.
     Sanct Kunera i Q.
     Ons Lieff vrouw, viii Q.
     Tegen Bronnope welleer ij Q, nv j Q.
     In de Screyhoeck i Q.
     Sancte Niclaeskercke welleer xiiii Q nv viii Q.
     Nota dat sommigen van desen willen nyet geven, sommige vergaen als een deel der hoeven ledich liggen; als all well ende voll betaelt waeren, soe is de summa van desse zijde xxxviii gulden min iii st.
     Onder dit termyn van Paesschen behoeren oick ii g. ix st. van die lantdorpen, haeren heylige olie ende chrisma. (3 [3. In een register van de inkomsten der kerk van 1532 vond ik hieromtrent nog het volgende opgeteekend: Item wije van ons halen oleum infirmorum et item oleum et chrisma ad baptisandum. Item Camperveene gift een horenskens gnlden gevalueert. Item Iselmuden gift i hornken gulden gevalueert. Item Wilsem gift een horncken gulden gevalueert. Item Ens gift i horncken gulden gevalueert. Item Urck i horncken gulden gevalueert. Item Emmeloert gift vii st. gevalueert. Item Brigittenses | dant butyrum. Item Conventus Sancte Agnetis | dant butyrum. Item Conventus Opten Oert | dant butyrum. Item Brunnope dat aliquid.])
     Noch een halff Q heeft die cure te Campen daer die ander helfft off compt die twee dienaeren in sanct Geertruijdt, ende deze seven stuveren zijn in darddehalff hondert jaer die verbeteringe geweest der cure van Campen, ende meer nyet,

[pag. 124]

daer tegen afgegaeen zijn een olde fransche schilt, facit: iii Q wt dat stenen huys tegen sunt Kathrynen over. Noch zekere renten wt heer Symon Hamers huys, appliceert tot sunt Katherynen, quo jure nescio, ende vuel meer andere, als ick bewysen kan.
     Summa van dese zijde zevendartich goltgulden xi st. holl., summarum van desse ii capittelen, hondert soven en vijfftich gulden xii st. alst all voll betaelt waere, twelck wel falgeert in viij of ix goltgulden.

     Dat derde capittel van die obedientie offte hoechtyts pennynck, die welcke welleer groot is geweest, alsoe int xie capittel bewesen sall werdden ende is in weynich jaeren zeer vergaen.

     Over der jaeren xv was heer Jan Olyslager vicecureyt, ende ontfenck van die vier hoichtyden lxxix phs gulden iiii lichte Q voor die gulden ende x gosselaers voor dat Q, fac. lx golt gulden een weynich meer, all nae wtwysinge eender register mij van Mr Aelt Winter gedaen, op welcke ick eerstmael op aengenoemen was, ende falgart mij in xx golt gl. siaers.
     Daernae quam Mr. Cornelis van welcke staet int xii capittel.
     Daernae Mr Clemens, ende ontfenck in zijn tyt lxxx coopmansguldens xx claesgens voor den gulden, nae wtwysinge zijn sellfs hant, ende maeckt xlviii golt gulden.
     Daernae heer Nanno ende ontfenck van korstmisse xv coopmans gld. xviii st. van Paesschen xii coopmans gl, ii stuuers all nae wtwysinge secretarij hant, noch ontfing ick van assumtionis Marie xj.
     Summa lxii lichte coopmans gulden, facit xxxviii goltgulden.
     Dit verleden jaer ist xl gl. geweest.

[pag. 125]

     Dat vierde capittel van die dagelixe incompsten

     Als van testamenten die in ij jaer nauwelick iij g. zijn geweest voor mijn deell, saeterdaechs distributie, memorien etc, al wat tot noch toe ongereeckent is, in als die eene weeck min, die andere meer, dat eene jaer myn, dat andere meer, alle weecke ii coopmans gl., xx claesgens voor den gl. facit ciiii coopmansgulden een weynich min dan dan lxx goltgulden, daer ick des gaerne voor geuen will, soe lange ick des kercks van Campen dienaer ben, wyen des gelieuen sall.
     Ick segge dat een jaer myn dat ander meer, want ick dit lestleden jaer alle weecke geen een golden gl. hebben moegen haelen, ende nae andere jairen te wachten, laet ik een ander doen die nyet beters en moeghe.
     Summa van desse zijde lxx gl.
     Summa summarum van onseker incompst cx gl.
     Summa summarum van alle incompst tweehondert ende lx golt gl, noch viij gl die weder off gaen als boven int iie capittel, ende oick int ie capittel gescreuen staet.

     Dat vijfftte capittel van oncosten des taefels, cost, ende dranck, als bier.

     In den eersten xviii gl. aen runtvleys. Noch xviii gl. aen smoert ende gebraden. Noch xxix gl. aen vische, te wetene iij brab. gl. aen labberdaen, iiij gl. aen salm noch iiii gl. j vat aels noch i hondert stockvis, i stroy buckincg, iii tal schollen, iii snees holting raff reeckeling, xxv elfften, xxv carpen gedreucht, ende voert alle woensdach, vrydach, saeterdach, vasteldach, tot mercktgelt tsaemen gereeckent.
     Noch voor ii vaten botters und een vierendeell myt varssche botter, tsamen gereeckent, xxij gl.

[pag. 126]

     Noch aen ii vercken, j beer ende verckens harsten, schincken, scholderen, tsamen ix gl.
     Noch iiii gl. aen kairs eyeren, appelen, noch in die vasten aen boemolie, raepolie, seespeck, vygen, rasynen, eerwitten, koeck, krekelingen etc., vii gl. (4 [4. In den ,,Racionarius proventuum incertorum ecclesie Campensis, incipiendo ab octaua Ascensionis, exclusive Anno xvcxxxii’’, die ik wellicht later eens zal mede deelen, vond ik omtrent het eten dat de pastoor in de vasten opdischte, nog het volgende: ,,Hier is te weten aenghaende de vasten, dat in die vasten moet ic die capellaens gheven drie portyen. Die eerste: pekelharing pottagij, braetharing of sietharing; item ael ende bucking, rubbespeck. Die anderde soute salm, bergher visch of wat anders. Die derde noch wat anders. Item smanendaechs, swoensdaechs ende des vridaechs gheef ick vyghen ende resinen. Mer op ander daghen niet. Dus heeft mij heer Gherrit van Loe gheseit. Den selfde heer Gheert seit dat in de vasten savonts en ghaf die pastoor anders, niet tot collacij, dan broet ende bier, ende die capellaens met den pastoor droncken een kanne hops of twee, elck op zijn buyll.’’])
     Noch doert jaer aen anderhalff loep solts, gort, mostert, wermis, wortelloeck ende specery, peper, gingebaer, suycker, saffraen etc, viii gl.
     Noch doert jair aen rijst, hyrst, garst, melick, wijneeck, biereeck, tsamen v gl.
     Noch aen broot, dat een jaer min dat ander meer, v gl., twelck ick mit de waerheyt wel besocht hebbe.
     Item noch van Sonderlinge gasterien als mijn eersame heeren vanden raedt ende vrunde van Wtrecht, Vrelandt etc tsamen, vii gl.
     Summa van cost Cxxxi gl. Noch vreemdt bier ende Camper bier, xxxix gl.
     Summa summarum van dit vyffde capittel Clxx gl. cleyn genouch voor vi off vii menschen dagelix, behaluen aenuall.

[pag. 127]

     Dat seste capittel van noitdrufftelicke oncosten in die wedeme

     Myn knechts vaeder hebbe ick geloefft iiii goede karolus gulden voor des knechts loon, noch i golden gulden om hem clerck to maecken, noch een snaphaan tot zijn hoesen, facit meer dan iiii golden gulden.
     Noch myn maget, want zij voor twee maeghden werck doet, ende meer dan xiiii karolus gulden wan bij die burgemeyster te Woerden Henryck Mertensz, soe geve ick haer ix gulden ende geene clederen.
     Noch dickwijll een ander knecht, te wetene alle vier hoochtyden, zyeldagen dubbelde beganckenisse ende als ick ii maell of iii werff siaers buten reyse etc ij gl.
     Noch voer ryse, torff koelen, holt, behalven dat ick wt dat veen crijge, dat eene jair min, dat ander meer vi gl. Noch voor sepe, spaens ende ghemeine, iij gl.
     Noch voor onderhouwynge von sommige huysraet, als aerden potten, pannen, voor vaten van bier, vleis, zoutvissche, te verbynden etc. tsamen ij gl.
     Noch voor myn keerssen die ick meer behoeue dan myn ossesmeer, ende op die capellaens caemeren xx Q, tsamen iii gl.
     Noch van arbeytsloon als, van ossen, vercken, bere te slachten, salm te bereyden, holt, solt, turff, koelen, bier, wyn te draegen ende te voeren, myn was keerssen doert jaer aen te maecken, myn barbier zyn loon, die knecht zyn hoochtyt, boodeloen, brieffdraegers etc, tsaemen, vij gl.
     Nota, dat was dat doert jaer compt, blyfft op dat hoech outaer, op der zyelen outaer, aen craemkeerssen, kynderkeerssen, brulofftkeerssen, dat een jaer myn dat ander meer, item aen toertssen etc.
     Summa van dat seste capittel is xxxiiii gl.

[pag. 128]

     Dat viic capittel van noetdrufftelicke onkosten des cureits offte pastoirs persoon.

     Als xxv gulden voer zijn wyn, rynswyn ende andere.
     Noch xxx gulden voer zyn clederen lynnewaet ende want, de vrunden glasen te geven, kynder te heven, als ick dit verleden jaer gedaen hebbe, des helft die pastoer x gulden myn dan hij zijn capellaen loefft ende betaelt ende solde mit rechts ende redenen meer hebben etc.
     Summa van dat viie capittel lv gl.

     Dat viiie capittel van noitdrufftelicke onkosten in de kerck off kercks gelyck.

     Sunt Katherynen vicarye iiii missen xviii gl. alsoe die Mr Peter van Weerden daer voer ontfangen hefft.
     Noch om der cure wyll gereyst ende verteert mit myn knecht, alle op Deventer ad Synodum. Item t’ Utrecht om capellaenen ende somtyts op Coellen ende eenen boode te wynnen om xiii gosselers, om die heylige olye te haelen, xv goe stuvers voer die leges, tsaemen x gl.
     Noch op alle aposteldaegen te dienen ende andere hoge feestdaegen, zieldaegen te respicieren ende dienen, alle hoichtyden avonden, den palmweecke, paeschnacht, korsnacht, liber generationis, als pastoor mit zijn capellaenen biecht hooren; item in sacramentsprocessie, iiii evangelien, ende andere kerckelicke noitdrufftelicke dyensten, ix gl.
     Noch omtrent iiii gulden van den raets hantschoen, die vi roededragers oick hantschen, ende elck een quaerte wyns, om dat zy der cure schuldenaeren penden, sonder gelt; die secretarien om dat zy der cure saecken des rechts schrijuen om nyet, hantschoenen ende een ygelick i taecke wyns. Die vicarien van beyden kercken hantschoenen, omdat zij doert jaer

[pag. 129]

een behulpelicke hant langen om crame vrouwen in te leyden, dooden te begrauen als die cure onledich is etc. (5 [5. De rekening der pastorie van 1532, geeft hieromtrent het volgende: De chirothecis dandis in festo circumcisionis. Item vicecuratus dat sex virgiferis sive ministris senatus, singulis par chirothecarum et quartam vini. Item duobus secretariis, cuique par chirothecarum et takam vini. Item superiori custodi par chirothecarum et takam vini. Item inferiori custodi, si placet, par chirothecarum et dimidiam quartam vini. Item Organiste chirothecas et takam vini. Item submonitori chirothecas et quartam vini. Item officianti ad sanctam Gertrudem, chirothecas et quartam vini. Item quilibet vicarius externus in choro, par chirothecarum, absentes carebunt. Et haec in ecclesia sancte Nicolai sub completorio. Item quilibet de senatu presenti in scabello scabinorum, par chirothecarum, absentes carebunt. Duobis magistris fabrice par chirothecarum, absentes carebunt. In ecclesia beate Marie virginis, dat vicecuratus capellano necessitatis par chirothecarum et 4am vini. Item superiori custodi chirothecas et 4am vini. Item rectori scholarum chirothecas et 4am vini. Item Organiste chirothecas et quartam vini.])
     Summa summarum van desse voirsz. behoirlicke ende noitdrufftelicke onkosten von die wedeme ende cure, ende haer toebehoeren fac. ccc golden gulden.

     Dat ixe capittel van zeeckere onkosten der cure, nyet gefundeert op reden scryfft off bewys.

     Inden eersten xxv gulden daer een officie wyn verdroncken om der zielen misse alle jaer, ende hebben een jaer ontfangen die mynrebroederen offte Geert Kranig, kerckemeyster, van welcke misse sommige zeggen dat het een vicary is ende dat die renten des kercks daer toe staen, ’t welck die waerheyt nyet gelijck en is, want dat in geene stadt bouck, noch sa-

[pag. 130]

cramentsmemorieboeck, noch des pastoers bouck, all zeer olt wesende, nyet gevonden wert, ende alle renten der cure staen op des pastoers naem ende anders nyet, ende gelyck der waerheyt nyet dat alle onse naebuer kercken rijck zijn, ende Camper kerck nyet hebben sou.
     Mer gelyckt der waerheyt beter, dat vyff lant pastoren welleer Camper capellanen my te Deventer gesacht hebben: dat zij van haer pastooren plegen te hooren dat het een aengenomen misse waer, voor die groote testamenten ende offerhande des outaers, te mynsten alle weecke een hoorn. gl.
     Oeck en kan die pastoer die missen nyet bestaeden, want daer geen renten toe staen, noch can die misse selffs in zijn persoon doen, want daer noch vuel missen te doen zijn, te wetene als daer begangenisse is, item alle hoechtyden, vroemyssen offte hoemysse, item sunt Geertruyt, sunte Katheryne op haer kermisse statien. Item als die capellanen ongestelt zijn, offbuyten zijn, twelck well sall zijn vier missen alle weecke, ende is genoech voor een pastoer diet all bevoelen is.
     Noch sijn in Onse lieve Vrou kerk zekere missen op petitie van Martinij ende dienen ende provideren op groote offerhanden, aengenomen, als int xie capittel geseit wert. Vorts dat octaeff sacramenti, des gelyck int xie capittell.
     Summa van dit ix capittel tsamen xxx gl.
     Men will oick zeggen dat de pastoor van Campen, off zijn gelt, is verus orgelblaser van beyde die orgelen in sanct Nicolaeskerck, quod est indecorum, mea sententia.
     Nota dit jaer hebbe ick zelffs veel missen gedaen ende bespaert omtrent xiij golt gulden off een weynich meer.

_______

     Dat xe capittel, van die capellaenen.

     Weleer als die priesteren vuel waren soe creech men capellanen genoech, nu is al de werlt vol gebrecks priesteren,

[pag. 131]

alleen in Vrieslant over iijc priesteren, ende overall vuell kercken vaceren, waeromme nyemant gekrygen kan, ende alsmen haer all gevonden hebbe, soe moet ick noch groot gelt toegeven, als van dit jaer meer dan xx gouwen gulden tot des pastoers buydel, behalven dat daer toe van den eersaemen raet ende vrou van der Straeten deputeert is, ende is nyet mogelyck in toecomenden tyden yemant te crygen, het waer saecke dat die capellaenen versien waeren, als in ons lieff vrouwenkerck ons capellaenen des noitdruffticheijt heer Bernt mit die andere sangers versien waeren.
     Summa vant xe capittel, xx golt gl.
     Myn eersaeme heeren hebben my gegeuen eens xxx gulden tot myn promotie, daer ick bij gelecht hebbe tusschen tsestich ende lxx gulden ter eeren des eerlicke stadts Campen.

_______

     Dat xic capittel, van dat welvaren der olderen vicecureyten.

     Anno mcccclxvi lestleden gaven die vicecureyten hondert gulden ’s iaers ende ontfangen op die stylle vrydach bij dat cruys ii gulden, nu ii plack. In die vasten van biechtgelt xxx vii gl. nu soe voel stuvers; die zoemer kermis ende der zielen geheugenisse xxv gl. nu xxv plack. Sunt Michiel mit der zyelen dach xx gl, nu soe vuel placken; alle heylige mit animarum xxviii gulden, nu xx gosselaers; wynter kermys xviii gl. nu xviii halve placken. In sunt Geertruyt kermis iij gulden, nu gelt toe geven. Die vier hoichtyden ccc gulden myn xx nu eens xl gulden, ende voort van testamenten, vicarien, offeren, tot seven hondert eenentzestich gulden toe.
     Nota dat in middelertijden vuel goederen verloeren zijn ende in den tyt vuel torff plach te vercoopen, ende der priesteren landen vrij waeren, ende soe vuell te durer moeten wij

[pag. 132]

alle dingen coopen; ende all dat ick geschreven hebbe can ick bewysen met een out register autentyck.

_______

     Dat xiie capittel, van dat qualick vaeren der lestverleden pastoren, vicecureyten ten naesten vyfftich jaeren.

     Doe Mr Peter de Lege pastoer was, was hy ten affteren
geteert meer dan dusent gulden, ende gaff de kercke in pensie heer Henryck Borchgravynck vicecureyt, lxx gulden, twee Q voor den gl. Int jaer van x was heer Albert Brandenborch, metbrengende meer dan hondert gulden, nochtans wtschiende mit groote schult, stervende ten laetsten int gasthuys Geertrudis.

ii. Heer Geert, naederhandt minrebroeder.
iii. Mr Geert van Wtrecht.
iiii. Heer Albert Monnick nu te Hattem woenende.
v. Mr Thomaes t’ Utrecht in ’t gasthuijs.
vi. Heer Claes Dortmont.
vii. Heer Jan Olyslager, vicarius.
viii. Vacantie, ende heer Evert capellaen respicierde.
ix. Heer Cornelis van Wesop bleeff schuldich, van Campen reysende iijc gl. als pater prior van Zwoll kennelick is.
x. Mr Clemens, (6 [6. Meester Clemens, was volgens een ander kerkregister in 1547 vicecureyt der St. Nicolaaskerk.]) een tabbert wynnende.
xi. Heer Jan, vuel schults makende.
xii. Vacantie, ende Heer Claes Haese Capellaen respicierde.
xiii. Vacantie, ende Heer Kerst provideerde.
xiiii. Heer Aernt.
XV. Heer Nanne.
xvi. Pastoor van de Gouwe.
xvii. Mr Michiel.

[pag. 133]

xviii. weder Heer Nanno.
xix. Mr Andries.

     Nota. In vijff off ses jaeren van Mr Clemens tyden aff, hefft Piggius zonderlinge geen pensie ontfangen, noch die capellaenen nyet toegegeven, noch oick nyet well betaelende haeren schuldenaeren, ende nochtans in cortten tyden achterwt gevaeren als dat lichtelyck te bewysen is. Ende ist dat daer ymant is die meer renten weet dan ick hier geschreuen hebbe, hij wysse mij ende ick wilsse hem schencken, weet yemant myn onkosten cleynder to maecken, ick will dat geerne onderwezen zijn. Item is hier eenich saecke te bewysen, icks ben des bereyt om te doen. Mijn Eersaemen heeren des raedts verootmoedigen deze saeck int vriendelicke te verstaen, om lange jaeren byden anderen te blyven, soe dat mijn voerzichtige heeren ende beminde borgeren believen sall. Stelle mij zelven daerom tot alle bediensticheyt mynre vrundelicke ondersaten onderwysinge, mynre vrommer heeren bereyt tot aller tyt.

                                                                                                                                            N.U.

Category(s): Kampen
Tags: , , ,

Comments are closed.