De Vrijmaking der school

[pag. 123]

Ds J. VAN BRUGGEN

DE VRIJMAKING DER SCHOOL

     Het leven der Theologische Hogeschool is zo innig met het leven der kerken verbonden, dat wat die kerken aangrijpt haar niet onberoerd kan laten. Toen dan ook een generale synode de prediking in de kerken bond aan een dorre, voor het leven des geloofs funeste, schoolse constructie en haar daardoor verhinderde te zijn ,,de levende verkondiging Zijns Woords’’, waardoor de Heere ,,Zijn Christenen wil onderwezen hebben’’ (Hdb. Cat. antw. 98), werd ook het werk der Theologische Hogeschool daardoor op ondragelijke wijze in boeien geslagen. En toen heel de onderlinge gemeenschapsoefening der Kerken door grove rechtsverkrachting haar vrijheid in Christus wegwierp en in plaats van Hem als de enige Koning der Kerk te eerbiedigen, zich door synodocratisch geweld liet overheersen, werd ook de Theol. Hogeschool daarmee gebracht onder een macht, waarvoor zij, wilde zij de adel des geloofs niet verzaken, nimmer buigen mocht.
     Doch het was alles veel erger nog!
     De Theol. Hogeschool werd niet slechts door het bederf der leer en kerkregering, dat in de jaren 1936 – 1944 steeds wilder om zich heengreep, meegesleurd – dit bederf is niet het minst ook uit haar eigen midden bevorderd (1 [1. ,,Ook het merendeel der Hoogleraren van de Hogeschool aan de Oudestraat had in dit alles de hand, zelfs wel ook een voorname hand, evenals wel de Curatoren’’ Prof. Dr S. Greijdanus, ,,De Ref.’’ Jrg. 21, No. 18.]).
     Eén van háár Hoogleraren redigeerde het Praeadvies, inzake de bezwaarschriften, die bij de generale synode tegen de gedane leeruitspraken waren ingebracht. En háár canonicus was een van de ijverigste bevorderaars van het ,,nieuwe kerkrecht’’. En was het al weer niet háár Hoogleraar in de ambtelijke vakken, die de grenzenloze machtsoverschrijding der synoden met meeslepende woorden begeleidde en ingang trachtte te verschaffen?
     De vrijmaking der School is dan ook aan haar zelf niet te danken. De weinige getrouwen, die zich in haar kring tegen het alles verwoestende synodocratische drijven dier donkere jaren verzetten, liet zij uitwerpen en wierp zij uit.
     De eersten, die voor de vrijheid der Hogeschool op de bres hadden behoren te springen, de Curatoren, die immers de verzorgers der School zijn, hebben haar niet behoed en haar uit de banden, die haar leven afsnoerden, niet bevrijd. Op de buitengewone vergadering der Curatoren met de Hoogleraren, die 31 Maart 1944 te Utrecht gehouden werd, was ,,inzake de schorsing van Prof. Dr K. Schilder nog geen schrijven van de Generale synode ingekomen’’(2 [2. Handel. v. d. Curatoren art. 7.]). Maar het besluit dienaangaande was gepubliceerd. En de Curatoren oordelen in dit geval, dat zij ,,er dus

[pag. 124]

kennis van dragen’’ (3 [3. Idem.]). Zij besluiten dan ook aanstonds ,,een broederlijk schrijven tot Prof. Schilder te richten, nadat een voorstel om een deputatie met hem te doen spreken bij stemming verworpen is’’ (4 [4. Idem.]). Doch dit ,,broederlijk schrijven’’ behelsde niet de toezegging, dat de Curatoren, die omtrent de arbeid en het onderwijs van deze Hoogleraar tevoren immer loffelijk getuigenis gaven, voor zijn rechten zullen opkomen. Zij besloten niet om voor hem en daarmee voor de Theol. Hogeschool goede zorg te dragen door voor Prof. Schilder te ,,eisen, dat hij gehoord werd in weerlegging van rapporten en conclusies, waarvan hij de waarheid bestrijdt’’ (5 [5. Idem van 19 mei 1944 art. 3.]). Later meldde het curatorium van oordeel te zijn, dat het buiten zijn bevoegdheid als college van curatoren-deputaten der Generale Synode ligt, te oordelen over en in te grijpen in de handelingen en besluiten der synode; het curatorium heeft zich gesteld op basis van hetgeen de Generale Synode t.a.v. Prof. Schilder besloten heeft’’ (6 [6. Idem, art. 4.]). Nu dient erkend, dat de Curatoren, als deputaten, lasthebbers ener synode zijn. Doch was het niet hun plicht als Curatoren, dat is ,,verzorgers’’, der School aan de synode het verkeerde harer besluiten aan te wijzen? En hadden zij dit niet kunnen doen? Maar zij deden het niet. En hadden de Curatoren, indien zij trouwe verzorgers der School hadden willen zijn, niet moeten weigeren, er aan mee te werken, dat deze beroofd werd van ,,de geniale Schilder’’ en de ,,nauwgezette Greijdanus’’, ,,theologen van de eerste rang, aan wie de lof niet onthouden mag worden, dat zij met brandende liefde de School hebben willen opvoeren tot de hoge wetenschappelijke positie, die zij nodig achtten om haar aan haar heilige roeping te doen beantwoorden’’ (7 [7. Ds J. D. Boerkoel in ,,Sola Gratia’’ pag. 211.]). Hadden zij niet moeten weigeren er aan mee te werken, dat de School door het verbieden der leer, die immer en met instemming der kerken door haar geleerd was, van haar fundament werd afgerukt? Hadden zij niet eerder ontslag uit hun dienst behoren te vragen, dan dat zij zich in hun dienst lieten knechten, om de School, die zij hadden te verzorgen, te verwoesten?
     Maar zij hebben het niet gedaan; het ene noch het andere.
     De vrijmaking der School is van haar Curatoren niet gekomen.
     En zij is evenmin door haar Hoogleraren bewerkt. Er werd reeds op gewezen, dat deze voor het grootste deel de generale synode op haar verkeerde weg voortdreven en ijverig steunden. Op de reeds genoemde Curatoren-vergadering van 31 Mrt. 1944 deelde de Rector mee, dat ,,de Hoogleraren toe zullen zien, dat het Corps F.Q.I. zich niet mengt in de zaak tussen de Generale Synode en Prof. Schilder en zich niet verzet tegen de besluiten van de wettige synode’’ (8 [8. Handel. Curatoren art. 10.]). En als de Rector op de vergadering van 19 Mei 1944 heeft gerapporteerd ,,aangaande een samenspreking, die de Hoogleraren gehad hebben met de studenten’’, deelt hij mede, dat de Hoogleraren trachten ,,door de persoonlijke band met hun discipuli sterker aan te halen, en alle gelegenheden daartoe te benutten, het vertrouwen in hun leiding krachtiger te maken’’ (9 [9. Handel. Curatoren art. 2.]). De Hoogleraren hebben in meerderheid niet anders gedaan dan als trouwe paladijnen ener doolgeraakte Synode, de Hogeschool zo voorzichtig mogelijk te binden in de banden, die haar dood betekenden.

[pag. 125]

     Maar een Hogeschool bestaat niet enkel uit Curatoren en Hoogleraren. Zij wordt mede gevormd door haar studenten. En wat hebben deze voor de vrijmaking der School gedaan? Alles wat zij konden! Doch studenten hebben in de schoolgemeenschap geen beslissende stem. Zij delen niet in haar bestuur. Alleen als leden der kerk konden de studenten iets doen voor de vrijmaking der School (10 [10. zie ook Hand. v. d. Curatoren van 19 Mei 1944, art. 2.]). En zó hebben zij iets gedaan van betekenis.
     En hier kan dan nu gewezen worden, waar de vrijmaking van de School wél vandaan gekomen is. Die is opgekomen uit de Kerken zelf. Zij is het werk van de HEERE, Die toen Zijn Kerk door doolgeraakte wetenschap van Hem vervreemd dreigde te worden, haar opnieuw in vrijheid voerde en aan Zich verbond, door zovelen als Hem behaagde tot de oude paden terug te leiden en Die door deze ook de School der Kerken vrijmaking schonk.
     In het Noorden des lands, waar de kerken na haar vrijmaking, het eerst in staat waren, in meerdere vergaderingen samen te komen, is geen zodanige vergadering gehouden, of er werd over de zaak der Theol. Hogeschool gehandeld. Reeds op de eerste meerdere vergadering, die als ,,Classis van het Noorden’’ op 26 Oct. 1944 in Groningen gehouden werd, kwam zij aan de orde. De kerkeraad van Groningen bracht haar daar ter tafel. Enige studenten der Theol. Hogeschool, wier ouders te Groningen woonden, hadden deze kerkeraad immers verzocht, maatregelen te willen treffen voor de goede, alleen door Schrift en Belijdenis gebonden, voortgang van hun opleiding tot de Dienst des Woords. De kerkeraad antwoordde op dit verzoek uit de kring der studenten met het besluit, de zaak der opleiding zo dra mogelijk met de zusterkerken in bespreking te nemen. Dit geschiedde nu op die eerste meerdere vergadering na de vrijmaking.
     In deze classicale vergadering waren afgevaardigden van 12 kerken uit Drenthe en Groningen bijeen. In Friesland had de vrijmaking in de kerk van Harlingen toen wel reeds haar beslag, maar de afgevaardigden van deze kerk waren ,,door reismoeilijkheden niet aanwezig’’ (11 [11. Notulen v. d. verg. v. d. Cl. v. h. Noorden 26 Oct. 1944, art. 2.]). ,,In afwachting van een landelijke vergadering van vrijgemaakte kerken’’ besloot deze Classis ,,voorlopige maatregelen te treffen voor haar ressort met betrekking tot de opleiding tot de Dienst des Woords’’ (12 [12. Ibidem, art. 5.]). Deze ,,maatregelen’’ behelsden niet de oprichting van een nieuwe Theol. Hogeschool, maar de bewaring en voortzetting van de oude School op het fundament, waarop zij toen reeds 90 jaren had gestaan. De kring van haar Hoogleraren was uiteen gevallen. De meesten sloegen in navolging van en tezamen met de generale synoden van die jaren een andere, een nieuwe weg in. En de weinige getrouwen onder de Hoogleraren en Lectoren, die weigerden aan deze verandering der Hogeschool mee te werken, stiet men uit. Zo werd welhaast geruisloos in de oude gebouwen en met de oude fondsen een nieuwe School begonnen. En wie de Theol. Hogeschool aan haar zelf gelijk wilden doen blijven schenen niet verder te kunnen werken. Doch hier werd besloten die weinige getrouwen, te weten: Prof. Dr S. Greijdanus, Prof. Dr K. Schilder en Dr R. J. Dam (Lector) te blijven beschouwen ,,als hun opdracht van de Geref. Kerken behouden te hebben’’ (13 [13. Notulen art. 5.]). Dit betekent,

[pag. 126]

dat men het overblijfsel der School, dat er door Gods getrouwmakende genade nog was, wilde bewaren en zo mogelijk weer aankweken. Hier werd besloten de oude School voort te zetten.
     Wordt nu bedacht, dat hier van slechts 12 (13) kerken afgevaardigden bijeen waren, en dat deze meest kleine, financieel zwakke kerken vertegenwoordigden; dat men hier samen was, terwijl de druk der Duitse bezetting het land verwoestte en het oorlogsgeweld der grote mogendheden steeds meer nabij kwam, dan kan licht verstaan worden, dat dit besluit moeilijk te nemen viel. Hoe zou men het kunnen uitvoeren? Konden twee Hoogleraren en één Lector heel de opleiding tot de Dienst des Woords verzorgen? Maar van waar zouden de middelen moeten komen om er meer aan te stellen? Was het niet reeds boven vermogen van zo weinige en meest zo kleine kerken, de Broeders, die er nog waren, van het nodige onderhoud te voorzien?
     Al deze en andere moeilijkheden, die zich voordeden, en die het voor mensenoordeel onmogelijk maakten, de zaak der opleiding aanstonds voort te zetten, zijn op deze vergadering wel gezien. Het werd wel beseft voor welke ontzaggelijke zaak men stond. Maar de Heere gaf genade om bij de overweging van de grootte der zaak, waartoe men geroepen werd, Hem, de Roepende, niet voorbij te zien.
In de verwachting van Zijn Hulp heeft deze vergadering besloten tot wat naar menselijk oordeel toen onmogelijk scheen. En de HEERE heeft deze verwachting niet beschaamd.
     Dus sloeg men de hand aan de ploeg. Er werden vijf deputaten voor de opleiding benoemd, terwijl Ds D. van Dijk als Curator gehandhaafd bleef. Ook werden vijf deputaten benoemd om de financiële belangen der opleiding te behartigen. Het houden van collecten en het werven van contribuanten werd geregeld.
     Uiteraard kon deze vergadering slechts handelen ,,voor haar ressort’’, zoals zij het zelf uitsprak. Maar het betrof hier een zaak, die alle kerken aanging. Daarom werd besloten, zo spoedig mogelijk contact te zoeken met het Zuiden, waarmee toen door de oorlogsomstandigheden slechts uiterst moeilijk verbinding te krijgen was. Eveneens werd besloten een schrijven te zenden aan het Bestuur van de Wachterbond.
     Op de eerstvolgende vergadering van de Classis van het Noorden waar op 29 en 30 Nov. 1944 16 kerken vertegenwoordigd waren, lag een schrijven van Prof. Dr S. Greijdanus, ,,waarin hij mededeelt aan het verzoek om wederom als actief Hoogleraar te fungeren, gaarne     gevolg te zullen geven, voorzover dit thans mogelijk is’’ (14 [14. Notulen art. 7a.]). Van de Lector Dr     R. J. Dam was     een gelijksoortig     schrijven aanwezig. Prof. Dr K. Schilder, die ook thans     als adviserend lid aan de vergadering deel nam, had reeds op de vorige vergadering, waar hij     eveneens     aanwezig was, zich bereid verklaard met zijn arbeid voort te gaan. Namens deze drie kon Prof. Schilder reeds meedelen, dat er voor het afleggen van tentamina een voorlopige regeling was getroffen (15 [15. Notulen art. 16.]). Bij het afnemen dezer tentamina hebben Prof. Dr P. J. Enk en Dr A. van Deursen, beiden te Groningen, en Ds B. Jonge-

[pag. 127]

ling vrijwillig bijstand willen verlenen. Later ook Drs (thans Dr) H. M. Mulder Zie (ook voor bredere informatie) ,,De Ref.’’ Jrg. 21, No. 18.[/ref]). Prof. Schilder heeft in deze tijd in Groningen enige preekcolleges gegeven.
     Bovenvermeld voornemen van Dr R. J. Dam heeft helaas geen uitvoering kunnen vinden. Dr Dam moest zich in deze tijd schuil houden voor de Duitsers, die hem zochten vanwege zijn moedige trouw in de zaak van het Christelijk onderwijs. Maar moest hij vluchten, hij week niet. Hij gedroeg zich naar het woord uit Spreuken, waarnaar hij in deze tijd zo dikwijls wees: De goddelozen vlieden waar geen vervolger is, maar elk rechtvaardige is moedig als een jonge leeuw. (16 [16. Spr. 28:1.])
     In het geheim trok hij van plaats tot plaats. En overal verzamelde hij zijn medestanders, die hij bij elke ontmoeting onderwees van de eigenlijke strijd, die zich in de botsing van volken en ideologieën voltrok. En hoe wist hij dan te sterken en aan te vuren!
     Op een van zijn reizen is hij vlak bij Assen, kort na een bezoek aan schrijver dezes, gegrepen. Gruwelijk is hij in de gevangenissen van Groningen en Assen ,,verhoord’’. Maar hij is niet gezwicht! Aan de vooravond van de bevrijding van Assen, waar hij – en ook zijn Vrouw – toen gevangen zaten, is hij op 10 April 1945 met 10 andere verzetsstrijders voor het vuurpeloton der Duitsers gevallen. Maar om voor eeuwig op te staan!
     In hem verloor de Hoogeschool een eminent geleerde, een calvinist van bijzondere stijl.
     Zo was ook op deze wijze de moeite der Hoogeschool verzwaard: de eerstvolgende generale synode zou nóg een vacature, die van hem als lector, te vervullen krijgen.
     Op 6 en 7 Juni 1945 waren de kerken in het Noorden, toen 42 in aantal, weer door haar afgevaardigden te Groningen bijeen. In een classicale vergadering, die de betekenis ener Particuliere Synode had. Hier kon gemeld worden, dat een Candidaatsexamen afgenomen was. Ook kwam hier aan de orde de vraag, welke waarde de kerken zouden hechten aan een Candidaatsbul, welke uitgereikt was door de Hoogleraren, die haar hadden verlaten. De classis Assen stelde voor, dat degenen, die zich met zulk een bul voor het Praeparatoire examen aanmelden, ,,tot dit examen niet zullen worden toegelaten dan na een bevredigend colloquium doctum’’ (Acta art. 10). De vergadering bleek ditzelfde ook te willen uitspreken ten opzichte van de Vrije Universiteit, en besloot zich met een voorstel daartoe tot de eerstkomende generale synode te wenden. Zij formuleerde dit voorstel volledig en liet het in haar Acta opnemen. Het heeft ,,de eerstkomende generale synode’’ echter nimmer bereikt…… Bij andere zaken, die betreffende de opleiding tot de Dienst des Woords geregeld werden (17 [17. Acta art. 21.]) werd hier besloten, dat de Professoren, nu de oorlog voorbij en reizen weer mogelijk is, een oproep zullen doen uitgaan tot alle studenten. Een op deze oproep gevolgde samenspreking met de studenten vond 3 en 4 Juli 1945 plaats (18 [18. ,,De Ref.’’ Jrg. 21 No. 18.]). En 28 September van dat jaar geschiedde de opening der lessen te Kampen, met een toespraak van Prof. Dr S. Greijdanus over ,,Onze roeping nù’’ (19 [19. Almanak ,,F.Q.I.’’ 1946, pag. 58.]).

[pag. 128]

     Zo bleef ook in die bange tijd van oorlog en kerkelijke strijd, toen het leven van kerken en School door ,,een dal der schaduw des doods’’ geleid werd, de arbeid toch voortgaan. En zoals de Oosterse herder zijn kudde soms door een enge bergpas voerde, om haar in ruimer en beter weide te brengen, zo voerde de HEERE de Theol. Hogeschool, door het donkere jaar 1944, in 1945 weer tot volle ruimte.
     In dat jaar vergaderde van 9 tot 18 October een voorlopige generale synode van de Geref. Kerken te Enschede. Hier bleek dat de opleiding tot de Dienst des Woords allerwege in de vrijgemaakte kerken de volle aandacht had gehad. Op deze Synode lagen voorstellen ter tafel uit de ressorten der Particuliere synode van het Noorden, het Oosten en het Westen. Uit ,,Oosten’’ en ,,Westen’’ werd gevraagd, maatregelen tot verdere regeling van de opleiding tot de Dienst des Woords te nemen en om aan de Hoogleraren de uitoefening van hun promotierecht toe te staan (20 [20. Acta art. 13, 5B.]). De Partic. synode van het Noorden stelde voor, eerst een onderzoek naar de draagkracht der kerken in te stellen en pas daarna het aantal der te benoemen Hoogleraren vast te stellen. De Synode oordeelde echter noodzakelijk, ,,zo spoedig als dit mogelijk is te komen tot de definitieve benoeming van drie Hoogleraren en één Lector’’ (21 [21. Acta art. 20, en bijlage I dezer Acta.]). Zij benoemde acht Curatoren, voor elk Particulier ressort twee, met evenveel secundi. Onder deze waren de enige trouw-gebleven Curatoren, Ds D. van Dijk en Ds J. de Waard. Op voordracht dezer Curatoren werden tot Hoogleraar benoemd: Ds P. Deddens te Groningen, Ds B. Holwerda te Amersfoort en Ds C. Veenhof te Utrecht en tot Lector Drs (thans Dr) H. M. Mulder te Kampen (22 [22. Acta art. 34.]). Bovendien werd tot Lector voor de zendingsvakken benoemd Ds D. K. Wielenga, J. D.zn. te Rotterdam. Aan de Hoogleraren werd vrijheid gegeven, hun promotierecht uit te oefenen, terwijl de Curatoren opgedragen werd, het gebruik maken van deze bevoegdheid mogelijk te maken (23 [23. Acta art. 28 en bijlage III dezer Acta.]).
     De Broeders, die 26 October 1944 door de Classis van het Noorden benoemd waren voor de behartiging van de financiële zaken betreffende de opleiding tot de Dienst des Woords, hadden op de vergadering dezer Classis van 29/30 Nov. 1944 machtiging verkregen, voor de uitvoering der hun toebetrouwde zaak een Stichting in het leven te roepen. Dit was voor de financiële verzorging van de opleiding tot de Dienst des Woords wel een ongewone vorm, maar zij werd vanwege de oorlogsomstandigheden en de rechtsonzekerheid, die er toen ten aanzien der kerken bestond, noodzakelijk geacht. Het lag geenszins in de bedoeling, deze ,,Stichting’’ altijd te laten voortbestaan. Zij was, ook naar het oordeel van haar Voorzitter, ,,een noodmaatregel’’ (24 [24. ,,De Ref.’’ Jrg. 21, No. 14.]). Ter Synode van Enschede bracht deze Stichting nu rapport uit van haar arbeid. De kerken hadden haar reeds ƒ 91.000.— doen toekomen en zij had voor de verdere huisvesting der Theol. Hogeschool reeds maatregelen getroffen. De Synode keurde deze arbeid goed en dankte de Bestuurders der Stichting voor het vele werk, dat zij in het belang der Theol. Hogeschool hadden verricht. En zij verzocht hen, deze arbeid alsnog voort te zetten (25 [25. Acta artt. 60, 61, 62, en bijlage XIX dezer Acta.]).
     Door al deze besluiten kreeg de School haar volle rusting weer. Het getal harer

[pag. 129]

Hoogleraren was weer als tevoren. Een nieuw gebouw werd voor haar ingericht. Onvergetelijke dagen volgden. 18 en 19 Januari 1946 konden de Hoogleraren P. Deddens en B. Holwerda tot hun arbeid ingaan. Zij deden dit met het uitspreken van een inaugurele oratie in de Nieuwe kerk te Kampen. Prof. C. Veenhof was toen door ziekte verhinderd. Hij aanvaardde zijn ambt op 19 Juni 1946. Lector Ds D. K. Wielenga ving zijn werk aan met een openbare les op 19 Jan. 1946. Drs Mulder was zijn werk reeds eerder begonnen (26 [26. ,,De Ref.’’ Jrg. 21, No. 11.]).
     Waren voor deze samenkomsten reeds tal van Broeders en Zusters uit het gehele land naar Kampen gekomen, een schare als nooit tevoren stroomde de oude poorten dezer Hanzestad binnen, toen 2 October 1946 de eerste Schooldag na de vrijmaking gehouden werd. Om al deze bezoekers te kunnen ontvangen was op een terrein aan de Nieuwe weg een grote tent gespannen, waar naast de samenkomsten in de Nieuwe Kerk nevenvergaderingen werden gehouden. Hier had de President Curator, Ds D. van Dijk, de leiding. Hij noemde in zijn openingswoord deze eerste Schooldag na de vrijmaking ,,een Nieuw Testamentisch Purimfeest’’. En niet zonder reden. Want hier steeg de vreugde over de bevrijding, die de Heere uit knellende banden gegeven had, hoog op. Van alle zijden werden door Broeders en Zusters geschenken aangebracht om de nieuwe woning der Theol. Hogeschool, in het voormalig Hospitium aan de Broederweg, die op deze Schooldag in gebruik genomen werd, volledig in te richten en te verfraaien. Sindsdien bleef de Schooldag een hoogtijdag in het leven der Gereformeerden. Jaar na jaar nam het getal der bezoekers toe, totdat het in dit eeuw-jaar de 10.000 naderde. Wel een blijk, dat de School sinds haar vrijmaking als nooit tevoren een plaats kreeg in het hart der kerken. Het is voor de Commissie voor deze Schooldagen geen geringe taak, zulke massale bijeenkomsten goed te doen verlopen. Doch de onvermoeibare zorgen van de Pedel, Br J. Bos, die bij het betrekken van het nieuwe gebouw, door de Stichting in deze functie werd benoemd, hebben nog nimmer teleurgesteld.
     De volgende Generale Synode, die April—Juni 1946 te Groningen gehouden werd, wees een voorstel om de School te verplaatsen naar een plaats meer in het centrum des lands van de hand (27 [27. Acta art. 58 en 60.]) en breidde haar corpus docentium uit door aan de Curatoren opdracht te geven, een lector te benoemen voor het onderwijs in het Grieks van het Nieuwe Testament en de Patres. Als zodanig werd benoemd Drs D. J. Buwalda te Kampen.
     Nu kreeg de School enige jaren, waarin zij zich rustig kon ontwikkelen. Prof. Schilder schreef hiervan: ,,Het feit, dat het onderwijs der Theol. Hogeschool met haar acht docenten (onder wie drie lectoren) zo regelmatig kon worden voortgezet en met zo volledige bezetting en dit alles vrijwel aanstonds na de vrijmaking der Gereformeerde kerken blijft ons altijd weer met dankbare verbazing vervullen’’ (28 [28. Handboekje t. d. v. d. Geref. Kerken 1949, blz. 139.]). In deze tijd mocht 19 Dec. 1947 dankbaar herdacht worden, dat Prof. Dr S. Greijdanus zijn ambt van Hoogleraar door Gods genade dertig jaren met ere uitoefende (29 [29. Zie Almanak ,,F.Q.I.’’ 1948.]).
     Meer dan eenmaal is in deze tijd de gehele opzet en inrichting van het Theo-

[pag. 130]

logisch onderwijs in de colleges van Curatoren en Hoogleraren in bespreking geweest. En deze zaak trok ook in kerkelijke vergaderingen de aandacht (30 [30. Acta Part. Synode Gelderland/Overijssel Juni 1950 Arnhem.]). Doch bepaalde besluiten konden hierover niet aanstonds worden genomen. Toch zal niemand, die met dit onderwijs der School in vroeger jaren en in deze tijd bekend is, tegenspreken dat het thans in veel nauwer aansluiting aan Schrift en Confessie geschiedt dan tevoren, en dat het meer dan voorheen een eigen oplossing tracht te vinden voor de vragen, die zich voordoen. Daarbij prikkelt het de studiosi ongetwijfeld meer dan vroeger ook tot eigen activiteit.
     Lang heeft deze tijd van rustige bezinning en ontwikkeling niet geduurd. Reeds 19 Mei 1948 werd het eerste verlies geleden. Prof. Dr S. Greijdanus, die tot het laatst van zijn leven, ook toen lichamelijk lijden hem het werken reeds zeer bemoeilijkte, de School en in haar de kerken met al zijn krachten had gediend, werd van zijn post afgelost en door de Vader der geesten tot Zijn eeuwige Heerlijkheid geroepen (31 [31. ,,De Ref.’’ Jrg. 23 nrs. 35 en 36.]).
     Ook wat er van zijn vermogen op aarde achterbleef stelde hij dienstbaar aan de opleiding tot de Dienst des Woords. Bij testamentaire beschikking riep hij de ,,Greijdanus-Kruithof Stichting’’ in het leven. Deze Stichting, die het beheer heeft over de nalatenschap van Professor en Mevrouw Greijdanus-Kruithof, en bestuurd wordt door de Curatoren en Bestuurders der ,,Stichting voor de financiële verzorging van de opleiding tot de Dienst des Woords’’, verleent aan minvermogende studenten van meer dan middelmatige begaafdheid financiële steun voor hun studie.
     De Generale Synode, die Oct./Nov. 1948 te Amersfoort samenkwam, benoemde in de plaats van Prof. Dr S. Greijdanus om onderwijs te geven in de vakken van het Nieuwe Testament, Dr H. J. Jager te Voorthuizen. 8 Februari 1949 ging deze tot zijn arbeid in met het uitspreken van een inaugurele oratie over ,,Het gesprek van Jezus Christus met Nicodemus, de Rabbi’’. Deze zelfde Synode keurde goed, dat Prof. P. Deddens voortaan als Bibliothecaris van de School zou optreden in de plaats van Prof. Dr K. Schilder. Deze functie is geen sinecure. Want door de enthousiaste en stimulerende arbeid van laatstgenoemde was aanstonds na de vrijmaking een begin gemaakt, weer een Bibliotheek in te richten. Overal waar Prof. Schilder in die tijd preekte of sprak, of op welke wijze ook zich vertoonde, verzamelde hij boeken. Alles wat boek was, was hem welkom. Niet om het zonder meer in de bibliotheek te plaatsen, maar ook om het te ruilen voor wat de bibliotheek nodig had. Zo was in korte tijd aanstonds een belangrijke boekenschat verkregen. En deze is sindsdien jaar na jaar gegroeid als een wonderboom. Want het ,,Vrouwen-Comité’’, dat zich daartoe vormde, verzamelde voor de bibliotheek jaarlijks een groot bedrag door kleine giften. Spoedig moest voor de goede berging der bibliotheek het gebouw dan ook worden uitgebreid. En de hulp van de Conservator, Br A. J. Roukema, is voor de goede verzorging en regeling dezer Bibliotheek wel zeer nodig.
     Tot de volgende Synode, die Aug./Oct. 1951 te Kampen vergaderde, mocht het leven der School nog zonder bijzondere moeiten voortgaan. Zelfs werd door deze

[pag. 131]

Synode het corpus docentium uitgebreid. Zij besloot tot de benoeming van een lector, ,,die ter opleiding voor het Propaedeutisch examen onderwijs zal hebben te geven in de Hebreeuwse taal’’ (32 [32. Acta art. 37 – 2.]). En als zodanig benoemde zij voor de tijd van vier jaren sem. litt. cand. (thans Drs) J. P. Lettinga, die 16 Jan. 1952 zijn arbeid met een openbare les aanving.
     Even scheen het of de in die jaren snel wisselende financiële omstandigheden de geldelijke middelen der School in minder gunstige positie zouden brengen. Haar begroting vertoonde een belangrijk tekort. De Generale Synode van Kampen besloot dan ook, de aandacht der kerken te wijzen op de noodzaak, meer bij te dragen, eventueel door het aantal collecten met één te vermeerderen. Deze sobere aanwijzing bleek voor de liefde der kerken genoegzaam. Het begrote tekort werd geen werkelijkheid.
     Doch nu waren de zonnige dagen voorlopig voorbij. De HEERE, die eerst zo verrassend veel gegeven had, begon te nemen. Zondagmorgen 23 Maart 1952 viel de eerste slag. Slechts aan zeer weinigen was toen bekend, dat de gezondheidstoestand van Prof. Dr K. Schilder zorgen gaf. En eer dit in breder kring bekend kon worden nam de HEERE hem op die Zondagmorgen reeds van zijn post (33 [33. ,,De Ref.’’ Jrg. 27 nrs. 25 en 26; Almanak ,,F.Q.I.’’ 1953.]). In veel kerken kon het heengaan van Prof. Schilder die Zondag nog in de samenkomsten der Gemeente bekend gemaakt worden. Ontroering en verbijstering grepen om zich heen. Maar nauwelijks werd nog beseft wat er geschied was, of de Heere strekte Zijn Hand weer uit. 30 April 1952 nam Hij ook Prof. B. Holwerda uit de kring van zijn gezin en van de School en de Kerken weg (34 [34. ,,De Ref.’’ Jrg. 27 nrs. 31 en 32; Almanak ,,F.Q.I.’’ 1953.]).
     Door een grote schare van Broeders en Zusters, die daartoe samenkwamen, is eerst Prof. Dr K. Schilder en later Prof. B. Holwerda ten grave gedragen. Een tweetal waardige, sobere monumenten wijst op het kerkhof te IJsselmuiden de plaats, waar hun gebeente de dag van onze Heere Jezus Christus wacht. En onder ons is hun gedachtenis tot zegening. Spr. 10:7.
     Van de eersten, die de Hogeschool in haar wederoprichting als Hoogleraar mochten dienen, zijn de meesten reeds afgelost. Van de uitnemendsten, en die de HEERE het meest begaafd had, nam Hij weg. Wie zal Zijn doen doorgronden? Doch wij mogen geloven, dat Hij die nam Dezelfde is als Die gaf. En dat Hij in geven en nemen beide Zijn Naam gedenkt en waarmaakt. Zijn Naam, die voor Zijn volk louter zegen is. De Naam des Heeren zij dan geprezen!
     Het werk ging voort. De Generale Synode, die Oct./Nov. 1953 vervroegd samenkwam te Berkel (Z.H.) benoemde ter voorziening in de vacatures Ds L. Doekes te Hilversum om onderwijs te geven in de dogmatische vakken en Ds H. J. Schilder te Utrecht als Hoogleraar voor de vakken van het Oude Testament. 6 Maart 1953 aanvaardden dezen hun ambt met het uitspreken van een inaugurele rede. Prof. L. Doekes sprak over ,,De Schriftuurlijke belijdenis van de Dordtse Canones tegen de humanistische verkiezingstheorie van Karl Barth c.s.’’; en Prof. H. J. Schilder over: ,,Momenten uit de openbaringshistorie in gebeden van het Oude Testament’’.

[pag. 132]

     De Generale Synode van Berkel kon nog niet gereed komen met de definitieve regeling van de verhouding van Curatoren en Bestuurders der Stichting ,,Opleiding’’ in het bestuur der School. Reeds de Synode te Amersfoort had in 1948 vijf deputaten benoemd om hierover aan de volgende Synode advies uit te brengen (35 [35. Acta art. 133.]). Doch de Synode van Kampen was nog niet in staat aan deze zaak haar beslag te geven (36 [36. Acta artt. 108, 135, 189.]). De Synode te Berkel gaf aan Curatoren en Stichtingsbestuurders nu opdracht, de regeling dezer zaak overeenkomstig door haar gegeven aanwijzingen tot stand te brengen. Over het resultaat van hun arbeid zal de Gen. synode van Enschede, die in 1955 samen behoort te komen, dus hebben te oordelen. Tot zolang zal ,,het noodgedwongen bestaan’’ der Stichting, waarvan één harer bestuurders op de synode van Enschede in 1945 sprak (37 [37. Acta art. 62.]) dus in elk geval nog voortduren. Doch dat dit dan reeds tien jaren wordt, heeft de School geen schade gedaan. De Stichting heeft haar zaken altijd uitnemend verzorgd. De haar door elke Synode hiervoor betuigde dank was wél verdiend!

     Zo vindt ook de periode van de jaren 1944 – 1954, het laatste decennium van de eerste eeuw der Theol. Hogeschool en het eerste sinds haar vrijmaking, haar zinvolle uitdrukking in het vele malen op het leven der School toegepaste symbool van de brandende braambos, die niet verteerd werd.
     Zij bleef in stand.
     De toeleg, haar weg te werken heeft nooit gerust. Men heeft haar willen opheffen (1893); en toen dit niet lukte haar trachten leeg te pompen (1902); en toen ook dit niet slaagde, haar van haar zelfheid willen beroven, en haar door het opleggen van een juk van vreemde leeruitspraken willen gelijkschakelen met wat zij immer, en niet ten onrechte, bestreden had. En deze laatste opzet, bij de intrede van haar tiende decennium ondernomen, scheen te zullen slagen. Een ogenblik scheen het dat er van de School der Scheiding niets zou overblijven. Dat het anders ging is aan haar zelf niet te danken. Maar de HEERE hield Zijn werk in stand. Hij deed de roep tot ,,wederkeer’’, die Hij sinds de dertiger jaren dezer eeuw in de kerken klinken liet, daar gehoor vinden. En uit die kerken kwam de actie tot instandhouding der Hogeschool op. Eerst nietig, klein en zwak, opdat wie roemt, zou roemen in de Heere. Want Hij deed wat klein en temidden van vele zorgen voortgezet werd, verrassend snel weer tot wasdom komen.
     En zo bleef de School daar staan.
     Doch werd zij niet verteerd, de braambos brandde wel!
     Want zeker, de geschiedenis der School was ook in haar laatste tien jaren een weg van verrassingen en zegeningen, maar niet minder ook een pad van strijd en moeite, van zorg en rouw. Het schip der School werd in de vaart gehouden. Maar wat moest er vaak gezwoegd om de vaart erin te houden! Wat hebben met name de Hoogleraren en Lectoren in de laatste jaren vaak dubbel werk moeten verrichten, en hoe stonden zij gedurig voor een taak, die gewone inspanning ver te boven ging.

[pag. 133]

     De braambos brandde in het vuur!
     God de HEERE bracht het leven en werken der School gedurig in beproeving en liet het vele malen door de diepte gaan.
     Doch de braambos werd niet verteerd!
     Nog staat de School der Gereformeerde Kerken in volle rusting.
     Haar betekenis wordt pas beseft als men zich indenkt, dat zij er niet was. Hoe zouden de Kerken dan mannen vinden, die in de Schriften onderwezen, bekwaam zijn haar te dienen in het ambt der prediking?
     En deze voorname dienst, die zij aan de kerken bewijst, blijft niet beperkt tot de grenzen van Nederland. Overal, waarheen in de laatste jaren Nederlanders emigreerden, vindt men ook leerlingen der School als Dienaar des Woords. In Canada, in Zuid-Afrika, in Australië en hun getal breidt zich daar steeds uit. Bij de herdenking van het honderd-jarig bestaan der School kwamen uit al deze verre landen dan ook vaak verrassende blijken van meeleven met haar.
     En werden ook de zendelingen, die de kerken tot de heidenen zenden, niet door haar opgeleid?
     De betekenis van de vrijmaking der School wordt niet licht overschat. In deze tijd, waarin de grenzen tussen waarheid en dwaling lichtvaardig worden uitgewist, is zij het, die bij de gereformeerde erfenis de wacht betrekt.
     De zegen, die de HEERE door de vrijmaking der School wilde schenken, is groot en veel.
     En zo staat juist door haar vrijmaking de oude School daar met een grote roeping. En dit terwijl haar krachten slechts gering zijn. Maar de God en HEERE, Die zij prijst en Wiens Woord zij mag leren doorzoeken en onderwijzen, is machtig! Daarom behoeft bij de vraag naar haar toekomst geen zorg of vrees de harten te vervullen. Die toekomst is in ’s Heeren Hand. In de Hand van Hem, Die meest met kleine krachten, grote dingen werken wil. En die nooit beschaamt degenen, die Hem verwachten.

Category(s): Kampen
Tags: , , ,

One Response in another blog/article

  1. […] kerken. In januari 1946 begon dominee Wielenga daadwerkelijk met dat werk. Zie hierover http://www.dboverijssel.nl/archieven/2882 . Geraadpleegd op donderdag 11 februari 2016. Wielenga ontving met ingang van 1 augustus 1976 op de […]