Topographische bijzonderheden

[pag. 73]

TOPOGRAPHISCHE BIJZONDERHEDEN.
________
       Toen Kampen een eenigszins aanzienlijk vlek was geworden, werd het waarschijnlijk met houten muren en een gracht omgeven, teneinde de inwoners tegen de willekeur der rondom wonende edelen te beschermen. Vermoedelijk werd eerst alleen de westzijde der Oudestraat met hier en daar verspreide huizen bezet, welke gelegen waren van het Oorgat tot aan de Blauwe brug en tot aan de Botervatsteeg, waar de tak van den IJssel, die toen de stad nog omkronkelde, weer in den hoofdstroom viel. Vervolgens zal ook de oostkant der Oudestraat bebouwd zijn. De huizen waren aanvankelijk bijna uitsluitend van hout gebouwd. In 1313 maakte de raad bepalingen omtrent het bouwen van steenen huizen naast houten huizen; in 1336 werd bepaald, dat de vertrekken in houten huizen, waarin men vuur wilde stoken, een roede lang en een halve roede breed zouden moeten wezen. De stad breidde zich allengs uit, en men kan veilig aannemen dat ze reeds in de eerste helft der 14e eeuw het terrein besloeg, tusschen den Burgwal en de Nieuwe muren.
Men verving in 1337 den houten door een steenen ringmuur om de stad, die zich uitstrekte langs de Nieuwe muren en den Burgwal; de muur stond aan de binnenzijde van den Burgwal, de Burgwal was de stadsgracht en aan de overzijde was een dijk om tegen de zeevloeden beschermd te wezen: de Vloeddijk. De Reve, thans de

[pag. 74]

Cellebroeders-wetering, stroomde toen nog in den Burgwal en was een uitstekend vaarwater, zoodat we dan ook lezen dat in 1334 de heercoggen of oorlogschepen in den Burgwal lagen aan den Vloeddijk.
In 1327 verordende de stadsregeering dat al de burgers die buiten deze stadsmuren woonden, en wier goed 200 pond cleyne of meer waard was, voor St. Gereons- en Victorsdag, binnen de stadsmuren zouden moeten komen wonen, op een boete van 40 ponden ieder jaar, en op straffe van als vreemdelingen te worden behandeld. Op gelijke boete zou men geen nieuwe huizen buiten de muren mogen timmeren of oude verbouwen. Men beoogde hiermede een tweeledig deel, om namelijk niet een deel der gezetene burgerij buiten de muren aan de roofzucht van vrijbuiters prijs te geven, en tevens de stad dichter bewoond te krijgen. Het lot van Zwolle, waar men in 1324 de houten muren der stad inbrand gestoken, benevens een goed deel der stad verwoest had, zal ook wel hiertoe het zijne hebben bijgedragen. In hetzelfde jaar maakte men ook de bepaling, dat ieder, die met zijn erf aan den stadsmuur schoot, den muur moest onderhouden.
Uit 1314 vindt men bepalingen dat de een den ander ruiminge moet doen als men naast een ander wil bouwen, dat wil zeggen, dat men zijn dak moest wegnemen, opdat de ander zijn muur kon optrekken, als hij hooger bouwde dan zijn buurman. In 1315 verordende het stadsbestuur, dat wie een steenhuis wilde bouwen aan de Oudestraat of de Waterstraat (later achter de Nieuwe Muren genoemd, welke straat toen alleen aan de westzijde bebouwd was) dit zijn buurman tien dagen te voren moest aanzeggen, dan mocht hij den muur, die niet dunner dan twee steenen zoude mogen wezen, voor de helft op zijns buurmans erve leggen en deze moest voor de helft de kosten der fundamenten betalen tot de hoogte van eene roede en de lengte van vier roeden. Bij de Waterstraat zou men op eenigen afstand van de stadsmuren moeten blijven, naar aanwijzing der Schepenen. Deze bepalingen betreffende ’t bouwen aan de Oudestraat en Waterstraat, werden in 1331 door de stadsregeering ook toepasselijk verklaard

[pag. 75]

op het bouwen aan de Nieuwstraat of den Burgwal, echter met dit verschil, dat de buurman alleen dan zou verplicht zijn te helpen, als men niet verder dan vier roeden van den Burgwal of vier roeden van de Nieuwstraat afbouwde. Deed men dit, en wilde men midden in de colhoven, dat is in de moestuinen, die achter de erven lagen, bouwen, dan was de buurman tot die hulp onverplicht. Omtrent de Hofstraat werd in 1339 hetzelfde voorgeschreven. Omtrent het bouwen van steenhuizen en ’t bouwen tusschen twee steenhuizen maakte de regeering in 1343 bepalingen, gelijk in 1344 nopens het bouwen van steenhuizen langs gemeene straten of stegen binnen de muren.
In 1343 en 1344 werd verordend dat men de erven in de stad wel zou mogen deelen in de lengte, maar dat ze minstens 14 voeten breed moesten blijven. In de Hagen, Brunnepe, op den Vloeddijk en buiten de stad, mochten de erven niet gedeeld worden, een zekere maatregel om ’t daar meer bebouwd te krijgen.
Om de straat overal even hoog te krijgen, of liever den weg, want straten had men niet, eenvoudig aarden wegen, die vrij vuil waren en waarop de varkens rondliepen, schreef men in 1345 bepalingen voor omtrent de hoogte, waarop men aan de Oudestraat en den Burgwal den dorpel mocht leggen. Aanvankelijk waren de huizen met stroo gedekt en de raad, inziende dat bedekking met pannen meer zekerheid tegen brandgevaar opleverde, bepaalde in 1341 dat de huizen op de Oudestraat daarmede voortaan gedekt zouden moeten zijn, terwijl de stad reeds in 1324 voor de duizend deksteenen of pannen eene tegemoetkoming van 18 grooten toestond. Ook voor de overige straten binnen de muren werd later in 1397, hetzelfde bepaald, buiten de muren verbood men eerst het dekken met stroo en gelastte men met riet te dekken, daarna 1387 liet men het riet met leem besmeren, om eindelijk ook hier dekking met pannen te vorderen.
Reeds in 1346 was de stad in drie cluchten of wij-ken verdeeld: de bovenwijk, de horst- (later Cellebroeders) wijk, de broederwijk en de buiten- of uiterwijk.

[pag. 76]

Van 1389 – 1392 werden de muren der stad grootendeels vernieuwd en verzwaard en van meerdere poorten en torens voorzien.
Onder de oudste straten der stad, behoort de Geerstraat, waarvan de naamsverbastering zeer merkwaardig is. De straat heeft nl. haar naam ontleend aan zekeren Geert van der A, die daar in 1329 woonde. Men noemde daarom de straat de Gheert strate van der Aa, bij verkorting de Geertstraat, wat in Geerstraat verbasterde, toen men de beteekenis niet meer kende. Aan ’t eind dezer straat stond in den stadsmuur een poort: de Geertspoort van der A.
De Broederstraat komt ook reeds in 1352 voor. De Morrenbrug en steeg, zoo genoemd naar de oude Kamper familie Morre, die haar stamhuis had in het huis thans bewoond door Mevrouw de Wed. Lemker, komt in 1383, de vischmarkt, bij het stadhuis gelegen in 1352, de Groenstraat, toen buiten de stad gelegen in 1397, de Calvernekken weg en poort in 1407, de Veenestraat in 1434, de Veenepoort in 1439, de Eylen stege, later de Heilige steeg, in 1461 voor enz.
Daar de bevolking der stad buiten de muren steeds toenam, en men verbood daar neringen en ambachten uit te oefenen, ontstond er dringend behoefte aan uitbreiding der stad. Men begon daartoe in 1462 een nieuwe gracht te graven van af den IJssel, 250 schreden buiten de Zwanepoort (die aan ’t eind der Veenestraat bij den Burgwal stond) door de maten, tuinen en hoven heen, tot aan de Reve buiten de latere Cellebroederspoort. Aan de eigenaren van den grond werd door de stad schadeloosstelling verleend, nl. een heeren pond (20 stuivers) voor een roede tuingrond, en evenveel voor drie roeden weideland. In 1465 werd dit werk voortgezet van de Reve bij de latere Cellebroederspoort tot de Hagen. Men gaf daar voor een roede hofgrond een heeren pond; was die met appel- of pere-boomen beplant, twee pond, en voor een morgen made of weideland 300 ponden.
Men begon in ’t zelfde jaar de fundamenten van den muur te leggen, die aan de binnenzijde was gemetseld met

[pag. 77]

bogen, rustende op pilaren en die bij acht voet dikte zich zeventwintig voeten boven den grond verhief. In den muur bouwde men de Veene-, de Horst- of St. Nicolaas-, later Cellebroederspoort, de Broeder-, de Kalverhekken- en Hagenpoorten aan de landzijde, terwijl tusschen elke twee poorten een rondeel en een toren werden gebouwd.
Aanvankelijk gaf de stad aan ieder die in dit nieuw gedeelte bouwde, eene tegemoetkoming, zoo hij zijn huis met riet en niet met stroo dekte, doch in 1482 schafte de raad die tegemoetkoming af, omdat het nieuwe gedeelte binnen de muren reeds dicht genoeg bebouwd was.
Van 1493 – 1499 werd opnieuw veel gearbeid aan de stadsmuren aan de westzijde, naar den kant der broekweiden, waar ze niet zoo stevig waren geworden als wel noodig was, terwijl van 1500 – 1507 de muren aan den IJsselkant grootendeels hersteld en vernieuwd werden.
Teneinde meer regelmaat in de straten in het nieuw tot de stad gebrachte gedeelte over den Burgwal te krijgen, verordende de raad in 1502, hoe breed daar de straten en stegen zouden moeten wezen, terwijl dat, wat te ver vooruit stond, moest ingenomen worden. Daar de stad nu ruimer was geworden, wilde men sommige beroepen niet meer uitgeoefend hebben in het oudste en meest bebouwde gedeelte. Zoo verbood men b.v. in 1535 aan koperslagers en ketelboeters om hun bedrijf in de Oudestraat of de Nieuwstraat van de St. Nicolaaskerk tot de Hagen uit te oefenen, tenzij in de achterhuizen aan de Hofstraat. Omtrent dezen tijd begon men voor het eerst ook huizen achter tegen de Nieuwe muren te bouwen, echter slechts nog maar hier en daar; de westzijde van deze straat was reeds lang bebouwd.
De veranderde tijdsomstandigheden deden echter ook andere wijze van bevestiging der steden noodig zijn. Daarom liet de stad reeds in 1580 den bekwamen en bekenden architect en burgemeester van Alkmaar, Adriaan Anthoniszoon overkomen, om met hem over de bevestiging der stad te spreken. Men begon dan ook weldra

[pag. 78]

een aarden bolwerk aan de Veenepoort op te werpen, ’t welk in 1584 door een aan de Cellebroeders-, Kalverhekken- en Hagenpoorten werd gevolgd.
Om de brug en den toegang tot de stad te beveiligen, wilde men in 1584 ook reeds een fort leggen over de brug; van den kant van Deventer en Zwolle vond dit toenmaals echter tegenkanting; eerst in 1589 werd het fort dan ook gelegd, waartoe de Staten van Holland 6000 gl. subs die gaven.
In 1606 en 1607 arbeidde men aan de versterking der bolwerken aan Broeder-, Cellebroeders- en Veenepoorten, doch daar de stad al de sommen, voor deze werken vereischt, alleen niet konde opbrengen, verzocht men in Mei, dat de stad tot een frontierstad zou verklaard worden en dat de generaliteit derhalve de kosten op zich zou nemen. Ik geloof intusschen niet dat dit geschiedde, maar wèl droeg de generaliteit sedert voor een goed deel de kosten. Zoo o.a. in 1625 toen er nieuwe werken werden bijgebouwd. Een geheel nieuw plan voor de fortificatiën der stad, ’t welk de ingenieur Bombelles in 1680 indiende, werd echter niet aangenomen. Op den westhoek van den Haatlander dijk, waar deze noordwaarts overbuigt naar den Melm, werd nog in 1785, volgens een plan van den Generaal-Majoor Dumoulin, een retranchement aangelegd.
De schans over den IJssel in 1673 reeds voor een deel door de Franschen geslecht, kreeg in 1686 een herberg binnen hare wallen, waar men de Zwolsche trekschuiten deed afvaren. In 1792 werd de schans geheel geslecht en in 1835 werd in de plaats van de herberg, de tegenwoordige Buiten-Societeit, eerst stadsherberg, gebouwd, en de gronden daarom heen, voor plantsoen aangelegd.
Wat van den ouden stadsmuur aan de landzijde nog was overgebleven werd in de 18e eeuw gesloopt. De laatste bogen van ’t Oorgat tot de Veenepoort werden in 1813 weggenomen. De muur aan den IJsselkant werd in de 18e eeuw ook grootendeels met zijne torens en de poort voor de brug, de Vischpoort, afgebroken. Hier en daar zijn nog fragmenten overgebleven van torens uit den ouden muur aan deze zijde van de stad.

[pag. 79]

Op de strook gronds, die tusschen de vroegere stadsmuren en den IJssel lag, is in den loop dezer eeuw een lange rij huizen gebouwd, de IJsselkant.
De hoofdwacht, thans politie-bureau, werd in 1789 gebouwd en in hetzelfde jaar werden de straten der stad belangrijk opgehoogd en geplaveid.
Van 1830 – 1834 werden de wandelingen en ’t plantsoen op de vroegere wallen en bolwerken der stad aangelegd, die eerst begonnen van de Broeder- tot de Hagenpoort, later van de Broeder- tot de Veenepoort werden uitgebreid, en een sieraad der stad zijn.

________

Category(s): Kampen
Tags: , ,

Comments are closed.