Een en ander over Hendrik Avercamp

[195]

 

EEN EN ANDER OVER HENDRIK AVERCAMP, DEN

STOMME VAN KAMPEN, EN ZIJNE WERKEN.

_______________

(Medegedeeld door den Heer Mr. J. Nanninga Uitterdijk, Archivaris

van Kampen).

 

ONDER de beroemde mannen die Kampen heeft opgeleverd, en hun aantal is inderdaad groot, bekleedt met eere eene plaats, de man, wiens naam aan het hoofd van dit opstel voorkomt.
En toch, ofschoon de naam van AVERCAMP, en meer nog die van den Stomme van Kampen bekend is, ofschoon hij met lof een plaats inneemt onder de nederlandsche schilders, zijn de levensbizonderheden, die tot heden omtrent hem aan ’t licht gebracht werden, uiterst schraal te noemen.
Zelfs de spelling van zijn naam is geheel onzeker. De een noemt hem Avercam, een ander Averkam, een derde Avercamp, een vierde van Avercamp, een vijfde Havercamp, enz., – de richtige spelling is echter alleen Avercamp.
Reeds in 1766 schreef men omtrent deze onbekendheid met de levensgeschiedenis van Avercamp: »weegens deezen Meester is aan-

[196]

merkelijk, dat men niets van hem bij de schrijvers die de leevens van kunstschilders beschreeven hebben, gemeld vindt; daar hij noch­tans al van oude tijden onder de Liefhebbers bekend geweest is en zijne kunst in groote agtinge bewaard geworden; gelijk onder ande­ren blijkt agter op eene teekening, meede berustende in bovenge­melde Collectie’’ (van C. Ploos van Amstel waarover straks nader) »en afkomstig uit de verzameling van wijlen den kunstminnenden Heere Sybr. Fytema, luidende: »Dït heeft de Stomme van Carnpen gedaan 1630, is genaamd Henric van Avercam, zijn konst is in goede estyme.’’ ( 1 [1. Vaderlandsche Letteroefeningen 1766, 7e deel 1e stuk blz. 159 vlgg.])

De redactie van de Vaderlandsche Letteroefeningen, waarin dit voorkwam, wilde echter beproeven iets naders omtrent hem te ver­nemen en wendde zich daarom tot den Kamper secretaris Corn. Roldanus, die bij brief van 27 Febr. 1767 echter weinig meer dan nega­tieve berichten kon mededeelen ( 2 [2. Nieuwe Vaderl. Letteroef. 1e deel 1e stuk 1768, blz. 35 vlgg.]).
Immerzeel en Kramm zijn niet gelukkiger in hunne nasporingen geweest, en dit gaf mij aanleiding om ook eens te beproeven wat ik omtrent zijn persoon en de voortbrengselen van zijn penseel en tee­kenpen zou kunnen samenbrengen.
Ook mijn oogst is niet rijk geweest, niet zóó als ik wel zou gewenscht hebben, op volledigheid maakt dit opstel geen aanspraak, ofschoon ik meer kan bieden dan mijn voorgangers, en alleen in de hoop dat anderen daaruit aanleiding mogen nemen om uit hetgeen hun bekend is aan te vullen wat hier ontbreekt, geef ik hier wat ik verzamelde.
Er valt in ’t algemeen nog bijster veel op ’t gebied der nederland-

[197]

sche kunstgeschiedenis en van de biographie van nederlandsche kunstenaars aan te vullen en te verbeteren; men heeft zich maar al te dikwijls tevreden gesteld met na te schrijven wat anderen gaven, zon­der zelf kritiek uit te oefenen of onderzoek te doen.
Onze archieven zijn de bronnen die veel gebrekkigs in dit op­zicht geleverd, kunnen aanvullen. Moge deze bijdrage een opwekking ook voor anderen zijn, om ook uit de onder hunne zorgen staande bescheiden, in dit opzicht licht te verspreiden en moge ieder lezer uit de hem ten dienste staande gegevens, en uit de schilderijen en teekeningen van den meester die hij kent, mij mededeelen wat mij onbekend bleef. Thans ter zake.

In het laatst der 16e eeuw, stellig van af 1586, bekleedde te Kam­pen Berend Avercamp de betrekking van Stadsapotheker, een in die dagen niet onaanzienlijk ambt, en dat bovendien in aanzien rees door de persoonlijkheid van hem die ’t bekleedde.,,De persoon maakt het ambt’’, was ook hier van toepassing.
Of hij een geboren Kampenaar was, meen ik te mogen betwij­felen, daar hij de eerste van dien naam is, die mij ooit in de archie­ven van Kampen voorkwam.
Hij schijnt gewoond te hebben in een huis op de Oudestraat »onder de clocke’’, doch bezat ook nog andere vaste goederen te Kampen.
Hij was den Hervormden Godsdienst toegedaan en verschijnt op de Provinciale Sinode van Overijssel van 18 Mei 1593 als ouderling der Hervormde gemeente te Kampen. ( 3 [3. FRANSISCUS AVERCAMP, in 1593 predikant te Steenwijkerwold, was onge­twijfeld een broeder van Mr. Berend, daar diens zoon Dr. Everhardus, in zijn album amicorum, dat ik eerlang elders denk uit te geven, dezen ook noemt patruus, dat is oom van vaderszijde.])

[198]

Den 12den April 1595 verkochten burgemeesters, schepenen en raden van Kampen aan Mr. Berend Avercamp, apotheker, en Beatrix zijne vrouw, een hof van ’t Birgittenklooster binnen Kampen, tusschen de »gemeene plaetse en zalige Geert Dubboltshof, strekkende van de straat tot aan Jan Swollen hof.’’
Beatrix met wie hij hier getrouwd voorkomt, was in 1580 nog ongehuwd, zoodat hij tusschen 1580 en 1595 in den echt is getreden. Haar naam was Beatrix Peters, en mogelijk was ze uit Antwerpen afkomstig en een dochter van Jacob Peters.
Ik maak dit op uit het feit dat Mr. Berend Avercamp, Apothecarius, en Abrahamus Naeranus Servaesz., predikant te Kampen, den 14den October 1602 als getuigen verklaren, dat Jacob Peters, anders genoemd Jacob Jacobsz. van Antwerpen en Enghelken Vol­ders zijne vrouw, beide toen ziek liggende aan de pest, die toen te Kampen heerschte, hebben te kennen gegeven zich te houden aan den inhoud der huwelijksvoorwaarden den 13den Juni 1578 tusschen hen gemaakt, ten overstaan van Gregorius Robbyns, parochiaan van de Burgtkerk te Antwerpen en notaris en Jacob van Goetsbergen en Willem Denys als getuigen.

De gelijkheid van naam, en het feit dat Avercamp in de pest op hun sterfbed hen bijstond, geeft wel aan, dat er tusschen hen eenige nauwe betrekking bestond.
Intusschen is dit bloot eene gissing. Een ander stuk voorko­mende onder 29 Juli 1580 in het liber recognitionum te Kampen, bevat opgave van andere personen, die stellig aan haar verwant waren :
»Beatrix Peters met Berend ter Beeck van Coesfelt, oere gecoeren ende toegelaten momber, to desser saecken, hefft gerichtlick bekant voer oer ende oeren erffgenaemen, dat sie geapprobiert, geratificeert, voer goet ende angenaem geholden hefft, approbiert,

[199]

ratificeert, voer goet ende angenacm holt cracht desses, alsodanich accort ende verdrach, als oer broeder Claes Petersz. mit joffer Anne Bolants, zalighe Jan Gruyters naegelatene weduwe en oeren kin­deren, binnen Munster opgericht ende gemaeckt hefft, belangende die erffenisse van oer salige moeije Anne Borges, genant Gerrits. Allent nae wyderen inholt zegel ende brieven daer desse unse transfix doergesteken is. Belovende voer oer ende oeren erffgenamen tselve verdrach in allen puncten ende articulen unwederroepelick te willen naecomen ende unverbreecklicken te achtervolgen. Sonder argelist.’’

Het feit dat hier hare familie als in Munster wonende voorkomt, heeft mij ook al doen denken, of ze mede verwant kan geweest zijn aan den bekenden Kamper boekdrukker Peter Warnersz, die o.a. 2 Mei 1581 zijn zoon Berend Peters, ook boekdrukker, machtigt om zijne uitstaande vorderingen te Emmerik te innen en die ook in die streken familiebetrekkingen schijnt gehad te hebben.
Anne Borges, die hier als haar zalige moei voorkomt, als van zich zelf Gerrits heetende, was zeker de vrouw van zekeren Borcherts, eene aanzienlijke Kamper familie, waaronder ook verschei­dene kunstvaardige en kunstlievende leden zijn geweest.
Daar de trouwboeken op het Kamper archief eerst van af het jaar 1613 aanwezig zijn, heb ik daaruit hieromtrent geene zekerheid kunnen putten. De doopboeken zijn op ’t Kamper archief eerst van af het jaar 1635, de doodboeken van af 1660 aanwezig, zoodat ik bij mijne onderzoekingen al dadelijk eene belangrijke bron heb moeten derven.
Wat hiervan intusschen ook zij, in 1596 vatte Mr. Berend Avercamp het plan op, om zich in Amsterdam te vestigen en den 9en No­vember van dat jaar, werd hij door de stadsregeering op zijn verzoek uit den dienst als stadsapotheker ontslagen, en toog hij derwaarts.

[200]

Slechts weinige dagen later, den 29en December, werd hij wederom door het stedelijk bestuur tot stadsapotheker aangenomen: »ten eynde hy deser stadts burgerie (mit verscheyden cranckheyden seer beladen synde) mit raet ende daet assisteren moghe, als hy voorhen gedaen.’’ ( 4 [4. Raadsresolutiën fol. 67.])
Men kon den kundigen man, want dat schijnt hij geweest te zijn, te Kampen toenmaals moeielijk missen, want daar ook het stads­doctoraat vaceerde, had hem de raad den 9en Juni 1596 opgedragen, om de functiën van stads doctor waar te nemen, tegen een extra ho­norarium van honderd heeren ponden, zoodat, hij doctor en apothe­ker te gelijk was.
Hoe goed hij ook deze betrekking waarnam kan daaruit blijken, dat de raad bij resolutie van 11 Maart 1600, besloot zijn tractement met 15 goudguldens des jaars te verhoogen: »Alsoe Mr Berendt Avercamp in desen vergangen jaere by den krancken soe wel mitten Pest beuangenen als anderen ende by den armen soewel als by den rycken sich seer neerstichlick ende getrouwelick bewesen heefft, soe hebben hem Scepenen ende Raedt syn jaerlixe pension verbetert met vyffthien golden gulden des jaers’’. ( 5 [5. Raadsresolutiën fol. 108.])
Hij bleef deze moeielijke taak tot in 1603 behartigen, doch over­leed in dit jaar, waarschijnlijk aan de pest, en besloot zoo, als een nuttig lid der maatschappij, zijn werkzaam leven. Hij komt sedert niet meer in de stedelijke rekeningen voor en in de rekening der St. Nicolaaskerk te Kampen onder de rubriek »Van groeuen ende overuden A°. 1603’’ leest men: »den apteeckers onder de Klocken groue vij h. q x st.’’. en op een andere plaats aldaar, onder de rubriek: »Ontfangen van testamenten’’: »van des apteeckers onder de

[201]

Klocken testament ij. h. q. »Under de Klocke’’, heette dat gedeelte van de Oudestraat waar zijn apotheek was gelegen. Het blijkt daaruit, dat hij ook een testament heeft gemaakt; dit is echter niet meer voor­handen en de boeken van testamenten op het Kamper archief, van­gen eerst met 1619 aan.
Vrouw Beatrix bleef met vijf kinderen als weduwe achter, en ’t was voor haar niet gemakkelijk om die tot hunne bestemming te brengen, weshalve ’t voor haar van ’t grootste gewicht was, dat ze althans de stadsapotheek zou mogen blijven uitoefenen.
Den 12en April 1603 gaf zij aan de stadsregeering te kennen: »dat oer zal. man guidt gevonden hefft eenen soon te laten leeren die konste van Aptekerie, dewelcke syn leertyt in korten jaeren sal voleyndet hebben’’, dat deze later de apotheek zal kunnen houden, maar dat ze intusschen verzoekt haar zoolang te vergunnen de apotheek door een ervaren meesterknecht te doen besturen, vooral: »omdat sy haeren soen, wesende een geselle van goeder hoepen, geerne gepromoueert saege, daer doer haer cleyne hoepken ander kynderkens oock te beter opwassen mochten.’’

De raad kon dit verzoek niet van de hand slaan en van nu af vindt men in de stedelijke rekeningen den post: »Mr. Berent Avercamps weduwe, voert onderholden der Apotheecque, 21 Car. gl. op Paschen, 21 Car. gl, op Michaelis’’.
De kinderen die Mr. Berent Avercamp naliet waren, Peter, Lambert, Everhardus, Femmigje en Hendrik.
Peter huwde 6 September 1611 Lysbeth van Ingen van Kam­pen, hij overleed in 1630 en zijne vrouw waarschijnlijk in ’t zelfde jaar. Lambert huwde 17 Juli 1612 Janneken Symonsz van Leeu­warden. Hij overleed vóór 1633, zij in 1628. Femmigje huwde 16 April 1624 Jacob Roelofsen Steenberg van Kampen. Everhardus

[202]

werd na zijne studiën voltooid te hebben eerst aan de hoogeschool te Groningen, later aan die van Angers in Frankrijk en Saumur, doctor in de medicijnen.
In 1637 komt hij voor in het lidmatenboek der Hervormde ge­meente te Meppel, in 1640 wordt hij aangesteld tot stadsdoctor te Kampen en woont aldaar in een huis op den Vloeddijk tusschen de Morrensteeg en Broederstraat. In 1644 verdwijnt hij te Kampen en komt hij weer voor in ’t lidmatenboek der Herv. gemeente te Meppel.
Waarschijnlijk was hij de zoon waarvan de moeder in 1603 getuigde dat hij studeerde om apotheker te worden, ofschoon hij eerst in 1616 te Groningen en in 1623 te Saumur en Angers als student voorkomt ( 6 [6. Den 21en October 1630 machtigt doctor EVERT AVERCAMP voor schepenen te Kampen, zijnen zwager JACOB ROELOFSEN STEENBERG om een vordering groot 300 Car. gl. met de renten, ten zijnen bate voor ’t gerecht te Enkhuizen in vorderen.]).
Misschien bezocht hij in 1603 de Latijnsche school.
Hij huwde 8 Mei 1629 Elseken Jansen van Kampen; hij is in 1666 reeds overleden, maar zij leefde toen nog.
Terwijl alzoo achtereenvolgens twee harer kinderen waren over­leden en de anderen ook het huis hadden verlaten, bleef vrouw Beatrix alleen met haren zoon Hendrik te huis.
Men heeft tot heden steeds beweerd dat Hendrik Avercamp, die zich op de schilder- en teekenkunst toelegde en aan wien deze bladzijden zijn gewijd, die door zijne tijdgenooten werd betiteld met den naam: de Stomme van Kampen, niet aan een spraakgebrek, maar aan zijn stilzwijgen den aard dezen bijnaam zou verschuldigd zijn ( 7 [7. Men zie IMMERZEEL, Ned. Schilders in voce AVERCAMP]).
Niets is echter minder waar: Hendrik Avercamp was inderdaad stom, hetzij hij stom werd geboren (doch dan zeker niet doofstom)

[203]

hetzij hij later uit eenige oorzaak zijn spraakvermogen heeft verloren.
Wegens dit gebrek schijnt hij bij zijne moeder in huis te zijn gebleven en legde hij zich, zeker omdat hij aanleg had en niets anders konde ter hand nemen, op de teeken- en schilderkunst toe. Het is echter ten eenenmale onbekend van wie hij onderricht ont­ving, evenzeer als wanneer hij zijne studiën aanving.
Aardsche schatten zal Henderik aanvankelijk wel niet met zijn werk verdiend hebben en ook later zullen zijne fraaie teekeningen en schilderijen hem weinig hebben opgebracht; men betaalde die in die dagen slecht, en zijne moeder zal dus wel geheel voor zijn onder­houd hebben moeten zorgen.
Geheel onbemiddeld schijnt deze niet geweest te zijn, want ze bezat een eigen huis en den 9en Juli 1631, machtigt ze, onder ande­ren bijgestaan door haren schoonzoon Steenbergen, een bemiddeld man, sinjeur Jan Folgers, lakenkooper te Amsterdam, om eene actie groot 400 Car. gl. (naar evenredigheid thans misschien onge­veer ƒ4000.—) ten laste van de Oost-Indische Compagnie op de Kamer van Amsterdam, voor haar in te vorderen.
Toen vrouw Beatrix in 1633 ongesteld werd, en haar einde voelde naderen, was er niets wat haar zoozeer kwelde als de zorg wat er zou worden van haren stommen zoon, den kunst vaardigen Hendrik Avercamp.
Ze wendde zich daarom met een verzoekschrift tot Schepenen en Raden van Kampen, ’t welk een kostelijk getuigenis aflegt voor hare moederlijke liefde voor dezen hulpeloozen kunstenaar, en waarbij ze verzocht haar te machtigen, om hem bij uitersten wil uit hare goede­ren eene jaarlijksche toelage van 100 Caroli guldens te verzekeren. Het stuk luidt aldus:

«Edele Eerentfeste, hoichgeleerde, wyse voirsinnige heeren, Bur-

[204]

gemeesteren, Schepenen ende Raedt der stadt Campen, Remonstreert ende geeft met behoirlycke eerbiedenisse toe erkennen, die Eerentrycke Beatrix Petersz., naegelatene weduwe wijlen Mr. Berent Avercamp, hoe dat suppliante by haer selves pondererende ende over­wegende hare middelen, wegen hare sware overkomene huysholdinge, dieselve bevindt sodanigh, dat wanneer haere kinderen ende kintskinderen, een yder syne portie, hem nae rechte competerende, nae suppliantes overlyden, daervan nae hem souden comen te nemen, haren stommen ende miserabelen soen, van syn portie niet soude connen leven, maer noetwendich in handen van synen broeder ende swaeger, soe het haere, als jongeluyden, selves van doen hebben, offt UEd. soude comen te vervallen; sulcker dan suppliante van her­ten geerne saege gepraevenieert ende voirgekomen, ende oversulckx by seeckere testamentare dispositie van meeninge wel soude zyn, den voirsz haeren stommen ende miserabelen soene, syn levent lanck buiten laste van anderen te besorgen, ende denselven uyt die tsamtlycke goederen, soe als suppliante deselue tegenwoirdich is besittende, jaerlicx syn levent lanck te maecken eene somme van hondert car. guld. soe hare andere erffgenamen vuit te keeren geholden souden wesen, ende dat de goederen daer voir verobligeert souden syn ende voirts nae dode van den voirsz. haren stommen soene weder te devolveeren op hare erffgename, gelyck tselve nae rechte behoren wert, welcke voirz. saecke alsoe deselve in redenen ende billickheit wel is bestaende, soe bevindt sich dan noch eenige swaricheit waerdoor suppliantes goede meeninge, nae haeren doode, lichtelyck geen effect soude comen toe nemen ende door eenige mede-erffgenaemen geimpugneert worden, doordien suppliante op haren weduwenstoel ende in gemeenschap van goederen is bliven sitten. Ende dan supliantes goederen alleene niet suffissant en syn om de alimentatie van den

[205]

voirsz. haren soene daeruit te vervullen, als ist dat de bedroefde crancke suppliante in desen haere refugium tot UEd. als overmombe-ren ende die doch ecu sonderlinge ooge syn hebbende op sodanighe miserabele personen is nemende, dienvolgens versoeckende ende begeerende dat UEd. gelieve consent te draegen ende te bewilligen, dat suppliante sodanige dispositie als hyervooren verhaelt is, ter sustentatie ende onderholdinge van den voersz. haren stommen ende miserabelen soen, moege oprichten ende denzelfden uit die gemeene goede­ren legateren ende maecken, jaerlicx hondert car. guld ende deselve hare dispositie nae haer overlyden tegens die opposanten te meinteneren, ten einde de voirsz., haere soene het effect van dese voirsz. haerc uiterste wille moege erlangen.

Des doende

(was met verscheiden handen onderteekent)
Wy onderges. versoecken als boven

Everardus Avercamp M. Dr.
Jacob Roelofs Steenberch.|
Wouter Wissinck.
Evert Rynvisch.
Roelof van Ingen.
Arnoldt Witten.

Was geapostilleert:

Schepenen ende Raedt hyrop verstaen hebbende die meininge van de vrunden ende respective momberen, soe dese saecke mede is aengaende, accorderen als overmomberen, suppliantinne in haer versueck. Actum 18 Decembris 1633.’’
De weduwe maakte terstond van deze vergunning gebruik, en verklaarde nog denzelfden dag voor Schepenen dat het volgende haar uiterste wil was.

[206]

»Den 18 Decembris 1633.

»De Eerentryeke Beatrix Peters, naegelatene weduwe wylen Mr. Berent Avercamp cranck van lichame edoch hares verstandes wel ende volcomelicken machtich, weesende geassisteert met J. Hoff haren gecoren ende by den gerichte toegelaten momber in desen, ter harte nemende de verganckelyckheit des tytlycken levens ende de haesticheyt des fellen ende onverwinlycken doodes, heeft haer testament ende uiterste wille gemaeckt ende geordonneert in manieren hyr nae beschreven.

Voireerst geeft sye die Boven- ende Buiten kercke yder eenen goltgulden ende den armen deser stadt Campen twee goltgulden eens, den gulden tot achtentwintich stuivers. Item geeft haere dochter Femmeken Avercamps haer laeckense fliger. Item geeft haren soene Henrick Avercamp haer swarte laeckense rock, met een bedde mit syn toebehoir, opt cleine camerken liggende. Item legateert ende maeckt noch den voirsz. haven soone Henrick Avercamp zyn levent lanck uit de gereetste gemeene goederen, soe Testatrix tegenwoirdich is besittende, tot syne alimentatie ende onderholdinge, hondert carels gulden des jaers, soe nae dode van hem op haere, Testatricis, hyrnae geinstitueerde erffgenamen sullen comen te devolveeren ende te ver­sterven, voirbeholden hem syn legitime portie. Item maeckt haeren swaeger ( 8 [8. Swager werd oudtijds meer gebezigd in de beteekenis van schoonzoon, in dien zin is het ook hier te verstaan. JACOB ROELOFSZ STEENBERCH was immers met des testatrices dochter FEMMEKEN gehuwd.]), Jacob Roelofsz Steenberch ende syn huisfrouw Femmeken Avercamp ende haer erffgenaemen, haer halve huys ende arve binnen deser stadt Campen, op de Oldestrate gelegen, met de beddesteden, ende dat met syn recht ende gerechticheit daer toe

[207]

behoirende, mits eens dairvoir an haer navolgende erffgenaemen uitkeerende ene somme van soevenhondert goltgulden, den gulden tot achtentwintig stuivers, waervan voir de helfte affgetogen sullen worden de opliggende renten, des, dat die voirsz, haere swaeger ende dochter ofte haere erffgenaemen in de voirsz. soeven hondert golt­gulden, voir soe voele haere portie daerinne aengaet, met haere an­dere erffgenamen daerinne sullen comen te participeren. Ende voirts tot alle ende ydere haere andere onvermaeckte goederen, roerende ende onroerende, tegenwoirdige ende toecomende, geene van allen uitbesondert, daertoe institueert ende benoemt sye Testatrice haer eenige universeele erffgenamen te wesen, de kinderen van haren za. soene Peter Avercamp, in de vaeders plaetse; item de kinderen van haren za. soene Lambert Avercamp, mede in vaeders plaetse; item haren soene Dr. Everhardus Avercamp ende haeve dochter Femmeken Avercamp. Ende dieselve haeve naelatenschap ende erffenisse in vyer gelycke portien ende deelen in de stammen te participeren ende te genieten. Ende salt Testatrice vrijstaen hyr noch te moegen by voegen een testamentscedule met haer selves ofte eener deser stadt Campens Secretarij handt geschreven ende onderteeckent, dewelcke in allen synen puncten soe bundich sal wesen off hetselve hyrinne mede begrepen stonde. Ende zye kieset tot Testamentoren die Ed. Reyner Gansner genant Tengnagel ende Cornelis van Keppel Foxsz. Sonder argelist.’’

Uit beide stukken blijkt ten volle en overtuigend, dat de schil­der Hendrik Avercamp, bijgenaamd de Stomme van Kampen, inder­daad stom was.
Vrouw Beatrix schijnt niet meer van hare ziekte te zijn opge­komen, en dit ziekbed schijnt haar doodbed geweest te zijn. Terwijl zij immers in de stedelijke rekening van 1633 nog voor-

[208]

komt als waarnemende de stads-apotheek, is ze in ’t volgende jaar daaruit verdwenen en komt Pieter Veene als stads-apotheker voor.
Men heeft beweerd dat Hendrik Avercamp gehuwd zou geweest zijn, mij is daarvan echter geen spoor voorgekomen, en het feit dat hij stom was, maakt dit zooal niet onmogelijk volgens het toenmalige recht, althans zeer onwaarschijnlijk.
In ieder geval woonde hij blijkens het testament zijner moeder in 1633 nog bij haar in, en daar deze in het testament bepaalt dat na den dood van Hendrik Avercamp het kapitaal, waaruit hij de jaarlijksche rente zou trekken, zou vervallen op zijne broeders en zus­ters, bewijst dit dat hij toen ongehuwd was, en een huwelijk ook niet te voorzien was, anders zoude men zeker bepalingen hebben ge­maakt, wat er van dat geld zou worden bij zijn vooroverlijden en ’t nalaten eener weduwe of kinderen.
Wanneer Hendrik Avercamp geboren werd is mij onbekend en door ’t gebrek van doopregisters niet te constateeren. Indien men echter in aanmerking neemt dat hij in 1621 reeds een geoefend kun­stenaar was, en dus zeker een leeftijd van 25 a 30 jaren had bereikt, dan moet hij in ’t laatst der 16e eeuw zijn geboren.
Kluchtig is het daarom als men den Heer Frederik Muller in den catalogus van teekeningen en gravures van Mr. Ed. Ter Bruggen (Amsterdam 1877) blz. 1 ziet vermelden: Hendrik van Aver­camp (1e Muet) né à Kampen 1663!
Wanneer hij overleed is mij even onbekend als zijn geboorte­datum, doch zoo hij te Kampen overleed, wat wel waarschijnlijk is, dan moet zijn dood vóór 1660 vallen, daar in de doodboeken, die met dit jaar aanvangen, zijn afsterven niet wordt vermeld.
Daar ook de rekeningen der St. Nicolaaskerk uit het tijdvak

[209]

1615-1680 ontbreken, kan ik omtrent zijne groeve geene nasporingen doen.
Toch is een schilderij van den meester op het stadhuis te Kam­pen aanwezig, gemerkt AVERCAMP, en daaronder het jaartal 1663. Die merking is echter volgens mijn inzien valsch, 1º. teekende Avercamp gewoonlijk met het monogran I-A-I; 2º. is het kennelijk later op de schilderij gesteld. Het plaatsen van dezen naam en het jaar­tal moet echter vóór 1858 hebben plaats gehad.
Ziedaar de bizonderheden door mij omtrent den persoon des schilders verzameld. Het feit dat hij stom was, zal wel gemaakt heb­ben dat hij zich minder in het maatschappelijk leven bewoog en dien­tengevolge vindt men omtrent hem in de archieven minder dan an­ders wellicht het geval zou zijn geweest. De boeken van ’t St. Lucas gilde te Kampen zijn verloren geraakt en ook daaruit kunnen we dus geen licht putten; wèl is echter zeker dat hij nimmer deel van ’t bestuur van dit gilde uitmaakte, zeker ook alweer een gevolg van zijn spraak­gebrek.

Rest mij nu nog te spreken van de kunstwerken door Avercamp geleverd, en dan moet ik beginnen met de verklaring, dat het aantal schilderijen dat van den meester in ons land aanwezig is, voor zoover mij bekend, gering is, misschien een gevolg daarvan dat hij meer teekeningen dan schilderijen heeft geleverd. Doch ook het aan­tal teekeningen van hem dat in ons land in openbare verzamelingen wordt bewaard, is niet groot.
Omtrent des meesters werken en zijne opleiding wil ik hier nog eene conjectuur wagen: judicent peritiores.
De moeder van onzen schilder was Beatrix Peters; we zien zijn vader in 1602 in betrekking staan tot Jacob Peters en diens vrouw Enghelken Volders, die 13 Juni 1578 te Antwerpen gehuwd waren,

[210]

De familie Peters was in die dagen te Antwerpen eene ware schil­dersfamilie, waarvan de een den ander in ’t vak opleidde. Zoo komt voor Johannes Peters geb. 1624 te Antwerpen die woelende waters schilderde en door zijn oom Gillis Peters weid opgeleid. De heer Niessen, conservator van de schilderijen van ’t Museum Walraf-Richartz te Keulen, zag, zooals we beneden zullen zien, een stuk van Avercamp voor een stuk van Johannes Peters aan. Ik zelf bezit van hem een zeer fraai woelend water, met schepen gestoffeerd, en ik moet bekennen dat in de dunne teekenachtige manier van behandeling tusschen hem en Avercamp punten van overeenkomst zijn.
Zou Gillis Peters misschien ook een oom van Avercamp zijn geweest en hij van dezen zijn eerste opleiding hebben genoten?
Ik wijs er nog op dat men teekeningen van Avercamp heeft, voorstellende zee- en riviergezichten, woelende en stille waters, die echter lang zoo goed niet zijn als zijne wintergezichtjes, waarin hij een meester van de eerste soort was.
Met ’t oog daarop gaat mijne gissing nog een stap verder, en vermoed ik dat Avercamp het eerst op het voetspoor van zijn leer­meester Gillis Peters, of een ander lid der familie Peters, zee- en riviergezichtjes heeft geteekend, en deze alzoo in zijne eerste periode vallen, doch dat later de wintergezichten en wintervermakelijkheden, meer zijne aandacht trokken, en hij in dit genre zijne eigene, eigen­aardige en zelfstandige richting heeft gekozen.

I. SCHILDERIJEN.

1º. In het Museum Boymans te Rotterdam is van hem eene schilderij in olieverf op paneel, breed 0.61 m., hoog 0.32 m., voorstellende een riviergezicht; links van den toeschouwer op den

[211]

voorgrond drie hoofdfiguren, twee mannen (visschers,) een weinig daarachter, links, een zittend visschersvrouwtje. De visschers zijn in hunnen arbeid, en trekken een groot vischnet (zegen); 2en grond rechts, in de rivier, badende en zwemmende figuren, zwanen enz.; in ’t midden staat een lange staak in de rivier (baken) waarbij een vaartuigje met drie figuren. Op den achtergrond en verder in de rivier, vaartuigen. De oevers der rivier zijn met eenige huizen enz. verlevendigd. Het stuk is goed geconserveerd, blank en helder van toon, iets of wat overhellende in ’t harde; weinig tusschenlucht.

2º. Op het Stadhuis te Kampen: Een schilderij in olieverf op doek, breed 1 meter 56 centim., hoog 1 meter 4 centim. Een wintergezicht op de stad Kampen en de rivier den IJssel, genomen van de punt van ’t Kampereiland op Seveningen. Rechts op den voor­grond, de punt van Seveningen; daarachter het Ganzendiep met IJsselmuiden in ’t verschiet; links de stad Kampen in hare lengte zich langs de rivier uitstrekkende en tusschenbeide de bevroren rivier de IJssel in hare geheele breedte met de IJsselbrug daarover, in ’t verschiet.
Op den voorgrond links staat een groote bladerlooze boom aan wiens voet een visscher gezeten is; verder ziet men als hoofdfiguren een jager een geweer op den schouder dragende, een oud vrouwtje en nog twee visschers die een mand met visch dragen, die ze zeker uit een bijt of onder ’t ijs door hebben gevangen, daar de een van hen van een bijl is voorzien; een knaap vergezelt hen. Links op den voorgrond op de rivier staat een groep van zeven personen deftig in ’t zwart gekleed, ongetwijfeld magistraatspersonen en portretten, waar­van een, met een zwaren rossen baard, zijn arm in een doek schijnt te dragen. Tusschen de twee meest rechts staande personen van deze groep, staan twee personen in bruine kleeding, terwijl die van den voorste met roode en blauwe biezen is afgezet. Deze draagt een lange

[212]

jas met vele punten, die ook met een rood en blauwe bies zijn gegarneerd en op zijn rug draagt hij zes rinkelbellen. Op zijn rechter­arm heeft hij een wapenschildje van geel, beladen met drie leliën van wit I, 2. Onder dat schildje draagt hij op dien arm twee zwarte ge­kruiste voorwerpen die naar puthaakjes schijnen te zweemen. Op zijn rechterborst draagt hij een wapenschild van geel, beladen met een zwarten dubbelen arend. Hij heeft een hoed op zijn hoofd, laarzen aan zijn voeten en een kruik in zijn rechterhand. Waarschijnlijk was hij een raadsdienaar, en schonk hij den raadsleden die ’t verlangden een hartigen dronk.

Verder naar rechts ziet men eenige heeren die bezig zijn met kolven, kennelijk ook portretten, en een jongen die op ’t ijs zit; vervolgens een meid die twee oude vrouwen – en een man die een man ­in eene ijsslede schuift, terwijl drie opgeschoten belhamels lustig met sneeuwballen gooien.
Tweeden grond rechts: over de geheele breedte der rivier eene menigte schaatsenrijders, ijssleden en arren, die een even levendig als geestig tooneel opleveren. Links twee boeren, die een paard voe­deren uit een slede waarvoor ’t zoo pas schijnt los gespannen te zijn; een arreslede en eene menigte rijdende, kolvende en in bijten visschende figuren.
In ’t verschiet rechts de stad, uitvoerig en nauwkeurig geteekend en naar dien oever eene overgroote menigte figuren. Het stuk is geestig geschilderd, meesterlijk van teekening en ordonnantie, vrij goed geconserveerd – alleen op enkele plaatsen iets bijgewerkt en dit ongelukkig, — de tint is overhellende naar ’t harde; weinig tusschenlucht.
Links beneden is het gemerkt AVERCAMP en daaronder: 1663; om aangevoerde gronden geloof ik niet dat de meester de schilderij

[213]

zoo teekende. De schilderij is echter ongetwijfeld van Avercamp en zeker een zijner beste stukken.

3º. In het Provinciaal Friesch Kabinet van Oudheden te Leeuwarden; een wintergezicht in olieverf op paneel, breed 86 centim. en hoog 45 centim. Op den voorgrond links op het ijs van een bevroren stroom, een groote ijsschuit, met nederlandsche vlaggen getooid, waarin een rijk getooid gezelschap uit negen personen bestaande, waarvan er een op een hoorn blaast, misschien om te waarschuwen ruim baan te maken. Op het midden van den oever tusschen twee riviertakken, op den voorgrond, een gezelschap van heeren en dames, ’t welk naar het ijsvermaak ziet. Rechts eene arreslede, waarin een heer en eene dame zitten, terwijl een heer die achterop gezeten is, de ar bestuurt. Tweeden grond links: op den wal een huis waarbij eene vrouw, op den rand van den stroom, bij een bijt is gezeten; verder meer huizen en een dorpstoren in ’t verschiet. Recht voor op het midden, is de stroom rijk gestoffeerd met rijdende en wandelende personen in allerlei kos­tuum. Tegen den wal rechts een ingevroren schip en op den wal een oud kasteel, door een gracht omgeven en met een ophaalbrug daarover. Verder figuren in priksleden enz. In ’t verschiet ijssleden, schaatsenrijders en een stad met onderscheidene kerktorens.
Het stuk is goed geconserveerd en munt uit door de teekening der menschelijke figuren en de levendigheid van groepeering, maar is eenigszins streng van toon; geen tusschenlucht.
Het stuk is niet geteekend, maar ongetwijfeld van Avercamp en reeds sedert lange jaren op zijn naam gecatalogiseerd.

4°. In de verzameling van Mr. A. Houck notaris te Deventer. Eene schilderij op paneel in olieverf hoog 54 centim., breed 96 centim., voorstellende eene breede bevroren rivier beginnende op den voor­grond en loopende tot in ’t verschiet. Het ijs is zeer weinig glanzend

[214]

en witachtig in gelijken toon doorgaande en weinig verschillende van de lucht. Tusschenlucht is niet aanwezig. De schilderij, is rijk ge­stoffeerd met figuren in allerlei kostuum.
Op den voorgrond een arreslede, waarin twee dames zijn geze­ten, verder kolfspelers enz. Verderop den tweeden grond, figuren in arresleden, schuifsleden, schaatsenrijders, wandelaars enz. Links op den voorgrond de hoek van een huis. Verderop een molen waar­achter in ’t verschiet een stad blauwt; nog meer naar het midden der schilderij ziet men eene boerderij. Rechts op den tweeden grond een galg, waaraan een lijk hangt. De oevers der rivier zijn ter weers­zijden vlak.
Ofschoon de schilderij door restauratie eenigszins geleden heeft, is ze toch nog een fraai stuk van onzen meester, die het met zijn gewoon monogram in den linker onderhoek teekende.

5º. Gemälde-Sammlung des Museums Wallraf-Richartz in Cöln.
Winterlandschap op paneel in olieverf hoog 23, breed 32 centim. In het midden een burcht; op de bevroren grachten daarvan vele personen. Het stuk is met het gewone monogram van den schilder geteekend.
De directeur der Verzameling de heer J. Niessen, die in den derden druk van den catalogus van ’t Museum (Köln 1875) blz. 136 nº 716 het stuk tot de Nederlandsche stukken van onbekende mees­ters heeft gebracht, had niet de beleefdheid mij nadere mededeeling omtrent dit stuk te verschaffen. In zijnen catalogus zegt hij: »das Bild ist gezeichnet I A I, erinnert an Werke des J. Peters’’, Terstond vermoedde ik dat het monogram van AVERCAMP I-A-I slecht was ge­lezen en dit bleek waarheid te zijn.

6º. Voormalige Verzameling Suermondt thans in het Museum te Berlijn, schilderij in olieverf op paneel, hoog 1 voet 2½ duim, breed

[215]

I voet 9½ duim, voorstellende een ijsvermaak, op den voorgrond een aanzienlijk heer en dame door een page gevolgd ( 9 [9. G. PARTHEY, Deutscher Bildersaal. Berlin 1863.]).

7º. Museum te Berlijn; schilderij in olieverf op paneel, hoog; 8 duim, breed I voet ½ duim, winterlandschap met schaatsenrijders. Geteekend: Avercamp ( 10 [10. Ibidem.]).

8°. Dessau, Amalienstift, schilderij in olieverf op paneel, hoog I voet 6½ duim, breed 2 voet I duim, voorstellende een Hollandsch dorpsfeest ( 11 [11. Ibidem.]).

9º, en 10º. Dresden, Königliche Gemälde-Gallerie. Schilderij in olieverf op paneel, hoog 10½ duim, breed 1 voet 7 duim ( 12 [12. Dresdener maat]) n°. 942, een Hollandsche kermis op het ijs en een dito schilderij op paneel n°. 943 pendant van. De vorige.

11°. Franckfurt a/ M. Schilderij in olieverf op paneel, hoog 5¼ duim, breed 8¼ duim, zeegezicht met visschers die een net ophalen ( 13 [13. Ibidem.]).

12º. Hannover, Hausmann, Schilderij in olieverf op paneel, hoog 9½ duim, breed 1 voet 2 duim, voorstellende een winterlandschap ( 14 [14. Ibidem.]).

13°. Löwenberg, Hohenzollern—Hechingen. Schilderij in olieverf op doek, hoog 1 voet 10 duim 6 streep, breed 2 voet 9 duim, dorpsgezïcht, in het midden eene kerk ( 15 [15. Ibidem.]).

14º. Weenen, Verzameling van Graaf Casimir Lanckoronski. Schilderij in olieverf op paneel, hoog 33, breed 50 centimeter n°. 146, voorstellende een Hollandsch winterlandschap op een kanaal met ijssleden en schaatsenrijders ( 16 [16. Katalog. Der Gemälde alter Meister aus dem Wiener Privatbesitze, ausgestellt im K.K. Oesterreichischen Museum. August.-September 1873. Wien. Verlag des K.K. Oesterreichischen Museums.]).

[216]

15°. Weenen, Verzameling van Jos. R. v. Lippmann. Schilderij op paneel, hoog 28, breed 40 centimeter n°. 174, afkomstig uit de verzameling Engert, voorstellende een winterlandschap op een Hollandsch kanaal, met eene menigte schaatsenrijders en andere figuren gestoffeerd. Links op den tweeden grond een windmolen.
Ge­merkt I-A-I ( 17 [17. Wordt vermeld in den „Katatog der Gemälde alter Meister aus dem Wiener Privatbesitze ausgestellt’’enz.]).

II. TEEKENINGEN.

 

1. Museum Boymans te Rotterdam. Een riviergezicht of trekvaart, breed 0.19 c.m., hoog 0.10 c.m. In ’t midden een hooischuit, rechts verschiet met een kerktoren. Voorgrond rechts een in ’t water wasschend vrouwtje. Behandeld in waterverf; heeft nog al geleden.

2. Ibidem. Wagenmaker, hoog 0.22 c.m., breed 0.17 cm. in ’t vierkant, doch de teekening is geplaatst in een getrokken ellips. In ’t midden is de wagenmaker aan ’t werk en boort een gat in de as van een groot wiel dat voor hem op den grond ligt. Rechts een ander arbeider met opgeheven arm en een. bijl in de hand; bijwerk in de werkplaats rechts en links. Deze werkplaats is van achteren geopend, en geeft uitzicht op een sterk verlicht landschap, met een kerktorentje en een boerenwagen met drie paarden bespannen. Be­handeld in waterverf. Goed geconserveerd., ferm van omtrekken, weinig kleur hier en daar aangebracht. Hoofdkleur bruin (omber). ( 18 [18. Het komt ons waarschijnlijk voor dat deze teekening een ontwerp is voor een geschilderd glas.]) In een hoek rechts (binnen den ellips,) monogram des schilders.

[217]

3. Portret eener jeugdige vrouw; breed 0.14 hoog 0.15 c.m. Borstbeeld van voren gezien, tusschen twee opwaarts gaande palm­takken; aan het benedengedeelte een hart en daaronder twee gekruiste pijlen. Boven den linkerschouder het monogram I-A-I. Teekening met potlood; enkele deelen van het gelaat zijn met de pen eenigszins opgewerkt. (Niet vermeld op den gedrukten Catalogus der teekeningen in het Museum Boymans).

4. Museum Fodor te Amsterdam. Een wintergezïcht, 15 c.m. breed, bij 9 c.m. hoog, met de pen en kleuren geteekend, voor­stellende een winter; op den voorgrond eene vrouw met een ijsslede en visschers.

5. Ibidem, geteekend met de pen en kleuren 19½ c.m breed, bij 14 c.m. hoog, voorstellende een ijsvermaak, geteekend met het monogram des schilders.

6. Kunstverzameling van Teylers stichting te Haarlem. IJsvermaak; geteekend met sap en dekverf in kleuren, hoog 19 c.m., breed 31 c.m. Op den voorgrond, in het midden eener breede bevrorene rivier, staat eene vrouw uit den deftigen burgerstand, in zwart zijden overkleed, licht gelen onderrok, wit linnen schort, de handen in eene met zwart bont omzoomde mof gestoken, op schaatsen. Rechts ziet men een persoon in schippers gewaad, van achteren op den rug, ter­wijl hij bezig is schaats te rijden; en links een persoon in boerenkleeding geknield bezig iemand de schaatsen onder te binden.
Onmiddellijk achter de vrouw, houden vier personen uit den ge­goeden stand, waarvan twee in mantels gehuld, zich bezig met het kolfspel.
Op den tweeden grond links staat een koopman met balans en schalen in de hand bij een kruiwagen, koopwaar af te wegen en aan te bieden aan een voor hem staanden jongen, terwijl eene daarnaast

[218]

staande boerin, in den zak tast om te betalen. Rechts van deze groep een jongen op eene prikslede en meerdere figuren. Op den derden grond links, zijn eenige lieden bezig riet te maaien en op sleden te laden. Meer naar het midden schaatsenrijders, arresleden en verdere stoffage. In ’t verschiet links, boerenwoningen, rechts verscheidene vaartuigen; lucht helder. Gemerkt met het gewone monogram des meesters.

7. Ibidem Kolfspelers op het ijs; teekening met sapverf in kleu­ren, 30 bij 18 c.m. Twee personen uit den gegoeden stand, gekleed in zwart buis en broek, met platten witten kraag om den hals en een zwart vilten hoed op ’t hoofd, waarvan een op een kolfstok leunt, en de tweede den bal zal slaan — staan in het midden van den tweeden grond op het ijs, terwijl een derde, gekleed in wijde lichtbruine overjas, met bonten muts op het hoofd, met den kolfstok in de hand op schaatsen naar hen komt toerijden. Links naast deze staan een man en eene vrouw op schaatsen, in gesprek met een heer en dame, die, zittende op den rand eener schuit, zich de schaatsen aanbinden.
Op den voorgrond rechts komt een boer, gekleed in licht groene kiel, bonten muts op ’t hoofd, een emmer in de linker- en een bijl in de rechterhand, van het ijs. Achter dezen gaat eene vrouw op het ijs, met den rug naar den toeschouwer gekeerd, den overrok van zwarte stof over het hoofd geslagen, terwijl daar een deftig gekleed heer, met paarsgrijzen mantel om, en een grijs vilten hoed op zijn hoofd, naar de kolfspelers staat te kijken.
Naast dezen staan twee jongens, waarvan de een zich de schaat­sen aanbindt. — Op den derden grond links eene boerderij met opgaand geboomte, waarbij op het ijs een man, aan eenige eenden die zich in de opengehakte bijt voor de boerderij bevinden, voeder geeft. Verder links schaatsenrijders, ijs- en arresleden en in ’t verschiet een

[219]

dorpskerk en boerderijen omgeven door geboomte. De lucht is hel­der aan den horizont ligt bewolkt.
Het stuk is gemerkt met Avercamp’s gewoon monogram.

8. Ibidem. Op de wandeling; teekening met sapverven in kleu­ren, breed 22½, hoog 16½. c.m. Grootte der mannelijke figuur 15 c.m., der vrouwelijke 13 c.m.
Op den oever eener rivier staat een heer, gekleed in groen buis, zwarte broek, groene kousen, groenen mantel over den linker schou­der en een hoogen grijzen vilten hoed op het hoofd, in gesprek met twee vrouwen uit den deftigen stand, gekleed in zwart gebloemd zij­den keurslijf, zwarten opgeslagen over rok en licht groenen onderrok; om den hals hebben ze een hoog geplooiden kraag en op het hoofd een kanten muts. Eene dezer vrouwen ziet men geheel op den rug, de tweede meer naar voren gekeerd; links en rechts van deze groep aan den horizont ziet men eenige zeilende vaartuigen. De lucht is helder.

9. Ibidem. De Vogelvanger; met sapverf licht gekleurde teeke­ning, breed 24, hoog 16 c.m. Op den voorgrond op het ijs staat een boer in grauw bruine overjas, waterlaarzen aan de beenen en bonten muts op het hoofd, voorover geleund op een vischkaar, waarbij een kooi met eenden geplaatst is, te kijken, naar de bevroren wa­tervlakte, waarop zich eenige vogels bevinden. In ’t verschiet schepen en links een stad met kerktoren. In de licht bewolkte lucht vliegen twee eenden en in ’t verschiet vele andere vogels. Met des schilders gewoon monogram gemerkt.

10. Ibidem. Hollandsen landschap. Teekening met sapverf in kleuren, breed 29, hoog 19 c.m.

Twee wegen, waarlangs boerderijen, de een rechts en de ander links van den voorgrond uitgaande, omzoomen eene zich op den voor­grond bevindende watervlakte en vereenigen zich in ’t midden op den

[220]

tweeden grond, tot eenen zich in het verschiet uitstrekkende kronke­lenden weg waaraan twee molens staan, en die langs den oever eener rivier gaat.

Rechts landerijen met boerderijen en geboomte; over de rivier links en in het verschiet een uitgestrekt landschap, met boerderijen en dorpen met kerktorens. De lucht is bewolkt. Op gewone wijze door den meester met zijn monogram voorzien.

11. Ibidem. Winter; licht met sapverven gekleurde teekening, breed 18, hoog 11 centimeters.
Op het ijs op den voorgrond loopt een heer dien men op den rug ziet, gekleed met donker grijzen mantel en met een grijs vilten hoed op zijn hoofd. Rechts een oud man leunende op zijn stok. Links staan twee boeren — waarvan een de handen op den rug houdt, waarin hij het touw eener ijsslede waarop een vat ligt, vasthoudt —, met elkander te spreken. Op den tweeden grond schaatsenrijders en eene ijsslede met hooi beladen, door twee mannen voortgestuwd. Ver­schiet vlak; lucht helder.

12. Ibidem. De koning van Bohemen. Deze teekening is in 1766 in prent gebracht, gegraveerd en gekleurd in de manier van een gewasschen teekening, in het bekende prentwerk van C. Ploos van Amstel, en is geteekend met het monogram van den meester, het jaartal 1623 en het onderschrift van zijn hand: »Dit is Frederik de Ve, koning van Bohemen en vrouw, na het leven getykent’’.
In de Vaderlandsche Letteroefeningen ( 19 [19. Vaderlandsche Letteroefeningen. 1766 7 dl. 1e stuk blz. 159 vlgg.]) werd bij ’t verschijnen van deze prent, daarvan de volgende beschrijving gegeven:
»Het is een wintergezicht, zijnde de voorgrond gestoffeerd met verscheiden beelden, onder welken Fred. V. Keurvorst van den Palts

[221]

en hoofd van het Protestantsche Bondgenootschap, toen hij als koning van Bohemen gekroond, maar door den Keizer onwettig verklaard, in den ban gedaan en uit zijn verlooren landen naar Holland gevlugt was; benevens zijn Gemalinne Princes Elisabeth, dogter van Jacob I Koning van Groot-Brittanje en verder gevolg.
Het schijnt ons toe, dat men in ’t verschiet, benevens eene menigte schaatsenrijders en anderen, die de Wintervermaaklijkheden genieten, ziet de groote of St. Jacobskerk van ’s Gravenhage, waardoor wij te meer bevestigd worden omtrent de Egtheid van deeze afbeelding; also het in de geschiedenis bekend is, dat wanneer gemelde Frederik V den slag in ’t jaar 1620 in November verlooren had, hij nog datzelfde jaar zijn intrek nam in het huis van den Heere van der Mijle en dus den wintertijd in den Haag aldaar kan hebben doorgebragt.
Wij zien dengeen, welke onder de Beelden over de linkerzijde zig vertoont, voor den Paltsgraaf, en die met het halfmasker, voor de Princes Elisabeth, zijne Gemalin aan: dien men van agteren ziet zal denkelijk een Edelman zijn, of het moest zijne Hoogheid Prins Maurits weezen, wiens zusters zoon de Paltsgraaf was.
Verders is alles ten uiterste natuurlijk verbeeld; zijnde de Beelden die op den voorgrond staan over de 4 duim groot; hunne teekening is breed en meesteragtig; dezelven zijn heerlijk gegroepeert en van een helder Zonlicht bescheenen; de dunheid der tinten en weemelachtigheid der zamenstemmende coleuren zijn, volgens de beste waarneemingen in een open lucht naar eisch der dingen met alle naauwkeurigheid en welstand waargenomen. Zijn verders in dezelve teekening meer dan 20 beeldjes alle in haare Natuurlijke houding verbeeld’’.
Tot zooverre de schrijver in de Vaderlandsche Letteroefeningen. Er is echter nog een punt door hem niet vermeld, waarom deze tee­kening historische waarde heeft. Er komen namelijk op voor de beide

[222]

zonen van den gewezen koning, en nu is bekend, dat de oudste in 1629 in ons land ongelukkig omkwam.
Den 17en Januari van dat jaar ging nl. de gewezen koning van Bohemen met zijn oudsten zoon Hendrik, des morgens vroeg met zijn karos uit den Haag, om een bezoek aan Amsterdam te brengen, waar ze de schatten en rariteiten door Piet Hein uit de veroverde zilvervloot aangevoerd, wilden gaan bekijken.
Des namiddags kwamen ze te Haarlem aan, en daar ’t een stevigen wind waaide, raadde men hem om des nachts daar te blijven. Hij wilde echter liever nog des avonds te Amsterdam zijn, om de ceremoniën aan een plechtige ontvangst verbonden, te ontloopen, en huurde een veerschuit waarin hij met zijn zoon en gevolg plaats nam. Ten ongeveer 4 ure des namiddags daarmede in de Hallesloot komende, terwijl men door de sneeuwjacht en den invallenden avond weinig konde zien, werd zijn vaartuig aangevaren door een drijver en zonk. De koning werd gered in de drijver, maar zijn zoon en drie edellieden van zijn gevolg verdronken ( 20 [20. L. VAN AITZEMA, Saken van Staet en Oorlogh. Ie dl. blz. 823]).

KUNSTVERKOOPINGEN.

 

Uit catalogi van kunstverkoopingen in de vorige en ’t begin dezer eeuw, heb ik nog de volgende aanteekenïngen gemaakt van teekeningen van Avercamp die daarin voorkwamen, welke ik hier ten slotte laat volgen. Volledig is deze opgave natuurlijk niet; toch kan ze strekken tot vermeerdering van onze kennis omtrent de werken des meesters.

I. In den Catalogus van schilderijen, teekeningen enz. van Jeronimus Tonneman, den 21en October 1754 en volgende dagen in het

[223]

Oude-Zijds-Heerenlogement te Amsterdam verkocht, vindt men ver­meld:
Blz. 48.
No. 61. Een wintergezigt met couleuren, door de Stomme van Campen, hoog 7, breed 11 duimen. (Gekocht door H. van Son voor 37 guldens.)
Blz. 80.
No. 55. Een wintertje met couleuren door de stomme van Cam­pen, hoog 4½ breet 8½ duim. (Gekocht door De Leth — de ambte­naar die over den verkoop stond — voor 12 guldens.)
No. 56. Een hutje van denzelve, hoog 4½ breet 8½ duim. (Kooper dezelfde voor 8 gl.)

II. In den Catalogus van ’t Kabinet van Dionis Meulman, den 29en Maart 1773 en volgende dagen in ’t Oude-Zijds-Heerenlogement te Amsterdam geveild, komen de volgende teekeningen voor op blz. 7.

AVERCAM of de STOMME VAN CAMPEN.

No. 24. Een Wintergezigt (vermoedelijk op het IJ, op den voor­grond een Arreslede met de wapens van Amsterdam en Utrecht, waarin een heer, spreekende met den baanveeger, waarbij een ander, als visscher gekleed, van koude in de handen slaat; in ’t verschiet vertoonen zig verscheiden groote Scheepen, zeer fraay en uitvoerig getekend, hoog 7, br. 11½ duim. (Gekocht voor 25 gulden door Oets.)
No. 25. Twee Persoonen, kolvende op het IJs, in ’t verschiet veele Schaatsryders, Arresleeden &c, hoog 6, breed 3 3/4 duim. (Ge­kocht voor 73 guldens door Ploos van Amstel.)

[224]

No. 26. Een Plaisant Bergachtig Landschap, alwaar in ’t ver­schiet een klooster gezien word. Twee herders op een Brug, over een waterval, schynen met elkander te spreeken, zeer geestig en dun behandelt, hoog 7½, breed 5 duim.) Gekocht voor 86 gulden door VAN DER DUSSEN.)
Op bladzijde 43 van dienzelfden Catalogus:

H. AVERCAM.

No. 247. Een Landschap met een ronden Toltoorn aan den oever van een Rivier, op den voorgrond en in ’t water rijklijk gestoffeerd, hoog 7½, breed 12½ duim. (Gekocht voor 126 gulden door Ploos van Amstel.)
No. 248. Een Landschap met een Stil Water, waarop zeer veele Vaartuigen, geestig gestoffeerd, hoog 4 ¾ , br. 8 ¾ duim. (Gekocht voor 79 gulden door VAN DER DUSSEN.)
No. 249. Een dito met een hooij Scheepje en verder stoffagie in ’t verschiet, de Dom van Utrecht, hoog 4 br. 7 3/8 duim. (Gekocht voor ƒ 26.10 door VAN DE VELDE, thans zeker in Boymans, zie hier voor.)
No. 250. Een dorpsgezigt, geestig gestoffeerd, met de Pen en sapverwen, hoog 5, br. 7 ¼ duim.
No. 251. Een Landschap met een Heeren huis, waar voor men bezig is te zaaijen, niet minder als de voorige, hoog 5 1/8, breed 7½ duim. (Beide te zamen voor 70 gulden gekocht door Fouquet.)
No. 252. Een kabbelend Watertje met verscheiden Vaartuigen, hoog 4, br. 7½ duim. (Gekocht voor 14 gl. door van der DUSSEN.)
Op bladzijde 81 van denzelfden catalogus:

[225]

H. AVERCAM.

No. 481. Een wintergezicht met veel stoffagie van Sleeden en Schaatsenrijders op ’t ijs, op den voorgrond eenige spiering visschende en andere Persoonen. Met de pen en sapverwen, hoog 7½ , br. 12 duim. (Gekocht voor 60 gulden door VAN DEN BERG.)
No. 482. Een Wintergezicht; op de voorgrond een Heer en Dame, die door eenige lieden in een Arreslede gegroet worden, voorts rijkelijk gestoffeerd, met Schaatsrijders, een ijsschuit &c, als de voorgaande geteekend, hoog 7½ , breed 12 duim, voor ƒ30.— gekocht door C. Smit ( 21 [21. Tot vergelijking der waarde kan dienen, dat op dezen verkoop twee prach­tige teekeningen van M. HOBBEMA samen slechts ƒ 30.—, 5 teekeningen van Ostade te zamen ƒ 57.15 en vijf teekeningen vau PAULUS POTTER ƒ 32.— opbrachten.]).

III. In den Catalogus van het Kabinet van Hendrik van Maarseveen, 28 Oct. 1793 in ’t Heerenlogement te Amsterdam geveild, komen voor.
Blz. 28.
No. 59. Twee stuks studiebeeldjes met de pen en kleuren door H. Avercamp. (Gekocht voor ƒ 1.10 door Franse.) Blz. 65.
No. 5. Een natuurlyk wintergezicht. By een’ opgaanden weg ziet men eenige gebouwen, een landman met paard en slede en een menigte beelden, meesterlijk en bevallig met de pen en sapverwen geteekend door H. Avercamp. (Voor ƒ100 gekocht door B. BOSCH, makelaar.)
Bladz. 67.
No. 27. Een wintergezicht op het IJs, geteekend met de pen

[226]

en kleuren door H. Avercamp. (Voor ƒ 15.— gekocht door Gildemeester.)
No. 28. Een stadsgezicht van binnen te zien, geteekent als boven, door den zelfden. (Gekocht voor ƒ9.15 door Ploos.)
Blz. 79.
No. 7. Een stil water, waarin eenige drijvende en stilliggende vaartuigen, benevens visschers die bezig zijn met het ophaalen van netten; zeer bevallig en fraai met de pen en kleuren geteekent, door H. Avercamp. (Gekocht voorƒ 41.— door Buijs.)
Blz. 139.
No. 36. Een staande visscher, met de pen en een weinig kleu­ren door Avercamp, (voor ƒ 1.— gekocht door Gildemeester.)
No. 37. Twee stuks jaagers en visschers als boven, door den­zelfden ƒ 3.— dito.

IV. De Catalogus der verkooping van ’t kabinet van Cornelis Ploos van Amstel, Jacobus Corneliszoon, 3 Maart 1800 en vol­gende dagen te Amsterdam gehouden, bevat o. a. het volgende:

Blz. 24.
No. 7. Een wintergezigt langs een bevroren rivier; aan beide oevers met woningen en dor geboomte; het ijs is rijk gestoffeerd met wandelende en op schaatsen rijdende lieden, met de pen en sapverwen geteekend door H. Averkamp, bijgenaamd de stomme van Kam­pen. Hoog 7, breed 12 duim. (Gekocht voor ƒ 200.— door Bernard.) Blz. 29.
No. 45. Een gezigt binnen een stad, aan den vestmuur, met aloude torens, waarbij eenige wooningen en verscheiden beeldjes; fiks met de pen en dun gecouleurd door H. Averkamp. (Voor ƒ 3.— gekocht door Yver een makelaar die over tien verkoop stond.

[227]

Blz. 51.
No. 21. Op een brug staat een man en vrouw met een mandje met vogelen; in ’t verschiet eenige schaatsenrijders; natuurlijk, door M. (sic) Averkamp. ( 22 [22. Door vluchtige lezing van ’t monogram leest men uit H gemakkelijk een M.]) (Voor ƒ23.10 gekocht door Andriessen.)
Blz. 52.
No. 33. Een bevroren rivier, daar eenige visschers bezig zijn met visschen; op den dijk een postwagen; uitvoerig met de pen en sappen door M. (sic) van Averkamp. (Voor ƒ 3.— gekocht door van Leen.)
No. 34. Een gezigt van een vestmuur en lijnbaan; gestoffeerd met verscheide beeldjes; als boven door denzelven. (Voor ƒ 1. 10 ge­kocht door Versteeg.)
No. 39. Een stil water met verscheiden vaartuigen en beeldjes, fraai met sapjes door M. (sic) van Averkamp. (Voor ƒ17.— gekocht door Tiedeman.)
No. 40. Eenige beeldjes op het ijs, als boven, door denzelven.
No. 41. Eenige beeldjes bij een paard en sleede, als vooren, door denzelven (no. 40 en 41 te zamen voor ƒ 11.— gekocht door Buys.)
No. 42. Twee stuks landschappen met grazende en liggende beestjes en beeldjes, met sapjes, door denzelven. (Voor ƒ 14.— ge­kocht door Bolten.)
No. 43. Twee stuks dito dito door denzelven. (Voor ƒ 13.— gekocht door Tiedeman.)
No. 44. Een dito dito, door denzelven. (Gekocht voor ƒ 8.— door VAN DER SCHLY.)
Blz. 58.
No. 9. Een wintergezigt; het ijs rijk gestoffeerd met Arre- en

[228]

Priksleeden, en een menigte schaatsenrijders; met de pen en wa­terverwen door M. (sic) van Averkamp. (Voor ƒ 51.— gekocht door Kops.)
Blz. 59.
No. 20. Een bevroren rivier met verscheiden wintervermaaklijkheden gestoffeerd; met de pen en sapjes door M. (sic) van Averkamp, (Door van der Schly voor ƒ31.— gekocht.)
Blz. 82.
No. 20. Een stil watergezigt, met een hooischip en beelden; geteekend met de pen en sapverwen door H. Averkamp. (Voor ƒ 4.— gekocht door den makelaar Yver.)
No. 27. Een zeestrand bij een woelende zee, met verschillende vaartuigen, met de pen en couleuren, door H. Averkamp. (Gekocht door Yver voor ƒ 11.—.
Blz. 94.
No. 46. Een wintervermaak op het ijs; op den voorgrond zijn Heeren en Dames in aloude kleeding, fraai met de pen en sapverwen geteeken door H. Averkamp. (Voor ƒ 6.5 gekocht door Versteeg.)
Blz. 95.
No. 57. Eenige studibeeldjes op één blad; met de pen en sapverwen door H. Averkamp. (Door Bernards gekocht voor ƒ 9.10.)
Blz. 103.
No. 10. Een wintergezigt, zijnde een ijs, rijk gestoffeerd met beelden; met de pen en couleuren door H. Averkamp. (Voor ƒ 41.- gekocht door Tiedeman.)
No. 22. Een landschap, rijk gestoffeerd met kloeke beelden en beesten, met de pen en sapverwen, door H. Averkamp. (Voor ƒ 60.— gekocht door Kops.)

[229]

Blz. 142.
No. 63. Een winter, met sapjes naar den Stommen van Kampen. (Voor ƒ 5.10 gekocht door Vinkels.)
Blz. 234.
No. 29. Drie stuks studiën met de pen, door den Stommen van Kampen en J. Willaars. (Met een teekening door Breugel. en een van L. de Waal, voor ƒ 9.5 gekocht door v. d. Schly.)

V. De Catalogus van eene uitmuntende Verzameling Konstige en Plaisante schilderijen, extra fraaije Teekeningen en Prenten enz., welke verkogt zullen worden door Vincent van der VINNE te Haar­lem op 8 April 1800; vermeldt:
Onder de Schilderijen: (de eenige die ik op al de verkoopingen vond.)
Blz. 2.
No. 63. Een winter met veel schantsenrijders, van of in de ma­nier van den Stomme van Kampen. (Verkocht voor 4 gl.)
Teekeningen:
Blz. 16.
No. 20. Twee winters door de Stomme van Kampen. (Verkocht voor ƒ 1.3.)

VI. In den Catalogus der verkooping van Jan Gildemeester Jansz., 24 Nov. 1800 en volgende dagen in ’t Trippenhuis te Am­sterdam gehouden, vindt men:

Blz. 33.
No. 12. Studie van twee beelden, zijnde een staande Visscher en een Vrouw met een schepnet op de schouder, met de pen en sapverwen geteekend door den Stommen van Kampen of Hk.

[230]

Averkamp. (Voor 20 guld. gekocht door den makelaar van der SCHLY).
Blz. 131.
No. 10. Voor een Huismanswooning zit een bedaagde Boer op een bankje, terwijl de Vrouw met een ketel in de hand de deur ingaat, verder twee lieden visch schoon maakende op een ton, meesterlijk fiks met de pen en dun met sapverwen geteekend door H. Averkamp. (Voor 20 gl. gekocht door den makelaar Roos).
Blz. 133.
No. 23. Twee stuks, verbeeldende woelende Waters met ver­scheiden zeilende Schepen, visschers aan strand en in Schuiten, zeer natuurlijk en geestig met de pen en sapverwen geteekend door H. van Averkamp. (Gekocht voor ƒ 8.10 door de Groot).
Blz. 139.
No. 2. Een besneeuwd Wintergezicht; langs een opgaanden weg zijn twee huislieden met een paard en slede, een vrouwtje gaat over een hout bruggetje, ter zijde eenige wooningen en dor geboomte, verders eenige reizigers, meesterlijk fraai met de pen en sapverwen geteekend door H. Averkamp. (Gekocht voor 82 gl. door B. Bosch).
No. 3. Een dito, dito, vertoonende op een bevrooren rivier, verscheide menschen, zich op het ijs vermaakende, een visscher is bezig een bijt te hakken en een landman en vrouw staan op een hout bruggetje, verder een molen en dorpgezicht, zeer natuurlijk en fraai met de pen en sapverwen geteekend, door denzelven. (Voor 35 gl. gekocht door Helmhold).
Blz. 140.
No. 9. Een Land- en Watergezigt, gestoffeerd met visschers in schuiten, verder een dorp en een schip in brand, alles is verbeeld

[231]

als bij helder maanlicht, zeer natuurlijk en bevallig met de pen en uitvoerig met sapverwen behandeld, door H. Averkamp.
No. 10. Een sterk woelend water bij een opkomenden storm; op den voorgrond zit een heer wiens hoed in ’t water waaid, daar­nevens een boerin; verder een visschersschuit, waaruit een over boord gevallen man door twee anderen gered wordt, verder zeilende sche­pen en stadsgezicht, in alles als.de voorgaande, door denzelven. (Beide nommers te zamen werden voor 22 gl. gekocht door Valet).
Blz. 141.
No. 14. Een Land- en Wintergezicht, op den voorgrond bij een herberg staat een oude boer bij een bierton, daarnevens een man bij een paard, verder in een rivier een overvaarende pontschuit en een zeilend schip, zeer natuurlijk met de pen en sapverwen geteekend, door H. Averkamp. (Gekocht voor ƒ 8.10 door Jolles).
Blz. 180.
No. 65. Een bevallig Land- en Riviergezicht, op den voorgrond vertoonen zich reizende landslieden, verder een klooster en een aan­genaam verschiet; uitvoerig met de pen en sapverwen geteekend door H. Averkamp. (Voor 7 gl. gekocht door IJver).
Blz. 200.
No. 3. Een Wintergezicht, zijnde een bevroren rivier, waarop schaatserijders, arreslede, ijsschuit, en andere sloffage, dun met de pen en sapverwen behandeld, door den stommen van Kampen. (Door de Gruyter gekocht voor ƒ 3.10).
Blz. 202.
No. 31. Twee stuks, een Zomer en een Winter, beide rijk gestoffeerd met beeldjes, uitvoerig met de pen en sapverwen ge­teekend door den Stommen van Campen. (Met nog een teekening van Coningsloo te zamen voor ƒ 8.5.—, gekocht door Valet).

[232]

Blz. 330.

No. 67. Eenige visschers met de pen en couleuren, door den stommen van Kampen. (Te zamen met een teekening van R. Vinkeles, J. Goerée en J. Uytenwaal voor ƒ 1.— gekocht door van Yperen.)
Blz. 237.
No. 28. Twee stuks visschers met couleuren door Averkamp. (Gekocht met een teekening van W. Mieris, door van Deyl voor ƒ 1.5.—
No. 29. Een met jagers, door denzelven. (Gekocht met twee teekeningen met de pen en O. I. Inkt van Rembrandt, te zamen voor ƒ 2.—, door van Steeg.

VII. In den Catalogus van schilderijen en teekeningen van Jodocus Clemens Van Hall, den 21en Februari 1814 te Amsterdam in ’t Huis met de Hoofden geveild, komen o. a, voor:

Blz. 5.
No. 7. Een Rhijngezigt door H. Averkamp, bijgenaamd den Stommen van Campen. (Verkocht voor ƒ 14.—).
Blz. 6.
No. 31. Een landschap door H. Averkamp. (Verkocht voor ƒ 4.—).
No. 21. Een buitenhuis met eenige beelden door H. Averkamp. (Verkocht voor ƒ 30.—).
Blz. 25.
No. 8. Een Land- en Riviergezigt door den Stommen van Cam­pen. (Verkocht voor ƒ 2.10).

[233]

Aan den Heer Obreen ben ik nog verschuldigd de wetenschap, dat eenige teekeningen van AVERCAMP door den plaatsnijder Simon Fokke (geb. 1712 † 1784) in koper zijn gebracht. Vier zijn er hem van bekend ( 23 [23. C. KRAMM, in voce S. FOKKE vermeldt zes bladen in folio en kwarto]). Ze zijn onderaan rechts gemerkt van 1 tot 4 en hebben de volgende onderschriften:

1. »De Haarlemmer Meer, Ao. 1625’’, breed 0.32, hoog 21,5 c.m.
2. »Ouderkerk aan den Amstel, Ao. 1622’’, breed 0.315, hoog 0.215 c.m.
3. »Buiten Alkmaar, Ao. 1619’’, breed 0.255, hoog 0.175 cm.
4. »Te Schellingwou, Ao. 1619’’, breed 0.255, hoog 0.175 cm.

De vier oorspronkelijke koperen platen zijn in bezit van een be­kend liefhebber, den Heer D. Franken Dz. woonachtig te Parijs, die van deze platen ook afdrukken heeft laten vervaardigen.

Ten slotte laat ik hier een door mij vervaardigd genealogisch overzicht van de familie Avercamp volgen.
Ik moet daarbij nog het volgende opmerken. KRAMM ( 24 [24. Levens en Werken van Hollandsche en Vlaamsche Kunstschilders, Beeldhouwers, Graveurs enz., Aanhangsel, bl. 5.]) deelt mede een grafschrift nog voorhanden in de St. Nicolaas kerk te Kampen, door hem niet geheel nauwkeurig weergegeven, doch aldus luidende:

Ao. 1645 DEN 20 AUGUSTI
is in den heere gerust
die Eerbare ende deuchts
MECHTELT WENTHOLTS
HUIJSFROU VAN DOCTER
HENRIC AVERCAMP ende
LEYT HIER BEGRAVEN.

[234]

Waar KRAMM echter vermoedt dat dit HENDRIK AVERCAMP de Stomme kan geweest zijn, is dat vermoeden ten eenenmale ongegrond. In de eerste plaats was onze HENDRIK geen docter, in de tweede plaats was hij niet gehuwd. Ik vermoed dat deze HENDRIK een neef van onzen schilder was, en een zoon van den broeder van zijn vader, den Steenwijkerwolder predikant FRANSISCUS. (zie blz. 197.)

Uit: Archief voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis, Verzameling van Meerendeels Onuitgegeven Berichten en Mededeelingen bijeengebracht door Fr. D.O. Obreen Adj. Bibliothecaris-Archivaris van Rotterdam, 2e deel, Rotterdam, van Hengel & Eeltjes (J. van Baalen & Zonen), 1879-1880, p. 195-234

Category(s): Kampen
Tags: , , ,

Comments are closed.