X. Gereformeerde uitbouw (de jaren tachtig)

[pag. 92]

X GEREFORMEERDE UITBOUW (de jaren tachtig)

Terwijl in de Overijsselse steden de reformatie doorzet blijft het op het platteland nog lange tijd onrustig. Vijandige troepen houden vanuit verschansingen in het open veld gebieden buiten de steden onder controle. Vooral de solide kloostergebouwen buiten de stad zijn schuilplaatsen voor de vijand. Vandaar dat de landdag van 18 jan. 1581 een besluit neemt deze kloosters af te breken. ( 1 [1. O.A. 2517, blz. 294, 18 jan. 1581.]) Dit strategisch motief mag niet veronachtzaamd worden door hen die de kloosterafbraak afkeuren als negatief gevolg van de reformatie. De zinsnede uit het verslag van de landdag verbiedt ieder deze kloosterafbraak af te doen als een louter godsdienstig decadentieverschijnsel: ‘‘de kloosters zijn den vianden grote propuqnacula’’. Kloosterafbraak is niet op de noemer te brengen van ‘gereformeerde barbarie’. De landdag beslist verder dat de steden verplicht zijn om in geval van afbraak van een klooster, de kloosterlingen binnen de stadsmuren woonruimte aan te bieden. Tegen willekeurige kloostervernielingen door private burgers treden de steden streng op. Zo vindt op 27 jan. 1581 in Kampen de volgende publicatie plaats: ‘‘Voorts laten Scepenen ende Raad weten ende gebieden dat nijmant eetwes houwen, breken, vernielen, wechnemen, noch eenige schade doen en sall an boomen oder gewas, noch an getimmer, holtwerck, ijserwerck, steenwerck, ofte eetwes anders van den Cloesteren to Bronnope ende upten Oert, ofte hoer Ersamen willen sulcks holden voer diverie ende daervoer straffen’’. ( 2 [2. O.A. 243, fol. 81 r., 27 jan. 1581.])
Na de reformatie worden de steden verplicht de monniken die hun kloosters verlaten hebben, alimentatiegelden te geven; dit besluit valt op de landdag van 27 maart 1581. ( 3 [3. O.A. 2517, blz. 321, 27 maart 1581.])
De kloostergoederen van het Karthuizerconvent op den Sonnenberch worden in opdracht en tot nut van de stad vanaf 1 juli 1581 beheerd door Arent Henrickzen. Deze ontvangt op genoemde datum daartoe een stadsvolmacht.( 4 [4. O.A. 226, blz. 321, 1 juli 1581.]) Uit de baten van de kloostergoederen betaalt de stad o.a. predikantstractementen, scholen en andere instellingen van geestelijke aard. Zo ontvangt de bekende Joachim Messemaker als weesmeester een tractement dat deels getrokken wordt uit de inkomsten van de H.G.

[pag. 93]

Kruismemorie en uit de huuropbrengst van het St. Brigittenklooster. ( 5 [5. O.A. 306, fol. 108, 3 nov. 1581.])
Het ledental van de gereformeerde kerk geeft over de jaren 1580 en 1581 een aanzienlijke groei te zien. Uit de lidmatenlijst over 1580 blijkt dat ook nu weer om de vier maanden avondmaal wordt gevierd. ( 6 [6. Archief Ned. Herv. Kerk no. 138; berustend in stadsarchief gemeente Kampen.]) De voorkeur gaat -net als in 1579- uit naar viering rond Pasen, rond Kerst en in de zomermaanden juli en augustus. De gemeente groeit in deze jaren met resp. 74 en 91 belijdende leden, die allen aan het H.A. deelnemen. Volgen nu de gegevens over 1580 en 1581 in schema:

viering H.A. mannen vrouwen totaal bel. leden
1580 – Pasen 18 11 29
 14 aug. 11 16 27
 22 dec. 8 10 18
– totaal 1580 37 37 74
– 1579, 1580 samen 91+37=128 90 181
1581 – 26 maart 13 127 255
6 juli 9 13 26
december (up den sondach voor Christ dach) 17 1524 2441
– totaal 1581 39 52 91
1579, 1580 en 1581 samen 167 179 346

 

Uit dit schema valt af te lezen dat in dec. 1581 de gemeente reeds 346 belijdende leden telt. Hierbij komen dan nog de kinderen en de niet-belijdende leden. In twee jaar tijd is de aanwas t.o.v. 1579 91,1%.
De snelle groei van de geref kerk vraagt om meer predikanten. Reeds vanaf aug. 1578 werkt Caspar Holstech als eerste geref. predikant in de gemeente. Nog hetzelfde jaar ontvangt de kerk een tweede predikant: Sander (Alexander) Dircksz.. ( 7 [7. O.A. 451, fol. 36.]) Beide komen ook voor op de lidmatenlijst van 1579. Sander Dircksz. sterft in de tweede helft van 1581.
De stad betaalt op Michaelis, 29 sept., zijn traktement nog uit. ( 8 [8. O.A. 454.])
In hetzelfde jaar 1581 komen de predikanten Johan Berentsz. en Hendricus Scho(e)nenberch naar Kampen. Hun namen worden 6 juli 1581 bijgeschreven op de lidmatenlijst. Met Kerstmis

[pag. 94]

1581 betaalt de stad aan Johan Berentsz. een eerste traktement uit; zijn laatste ontvangt hij op Joannis 1584 (24 juni). ( 9 [9. O.A. 454, O.A. 457.]) Met pasen 1582 ontvangt Hendricus Scho(e)nenberch zijn eerste traktement. Twee jaar later, Pasen 1584, wordt hem zijn laatste traktement uitgekeerd. ( 10 [10. O.A. 455, O.A. 457.])
Uit deze gegevens valt af te leiden dat er vanaf pasen 1582 een drietal predikanten in Kampen werkzaam zijn nl. Holstech, Berentsz, en Scho(e)nenberch. Dit duurt tot Pasen 1584.
De uitbouw van het gereformeerde leven blijft ook uit de zorg voor het gereformeerde onderwijs. Reeds op de lidmatenlijst van 1579 komt de naam van een gereformeerd schoolmeester voor. Met Pasen 1580 wordt er een tweede schoolmeester benoemd. Op 6 mei 1581 volgt opnieuw een schoolmeesters-benoeming. Tot zijn taak behoort o.m. om tijdens de kerkdiensten ‘‘selffs den voirsanck to respireren’’. Tot voor kort nog behoorde het tot de schoolmeesterstaak om het schoolkoor in de r.k. diensten te leiden. De reformatie heeft dit schoolkoor afgeschaft. Wel moet de schoolmeester er op toe zien dat ‘‘den jongeren up behoirlicken tijden den gesanck wel leren’’. ( 11 [11. O.A. 306, fol. 190 v., 6 mei 1581.]) Voor het ‘voortgezet onderwijs’ in gereformeerde zin komt in 1581 naar Kampen Conraedt Hardenstede, ‘‘stede rectoer’’. De geref. kerk noteert hem als belijdend lid in december 1581 op de ledenlijst. Hij werd op 10 juli 1581 door het stadsbestuur benoemd. ( 12 [12. O.A. 306, fol. 180, 10 juli 1581.])
Bekijken we de beroepen die achter diverse namen zijn genoteerd, dan kan gezegd worden dat in 1580 en 1581 er personen binnenkomen uit alle sectoren van het maatschappelijk leven. Het ledenbestand van de gereformeerde kerk te Kampen is reeds vanaf eind 1579 een afspiegeling van een complete stedelijke samenleving.

Beroepenschema over de aanwas in 1580 en 1581:

 

predikant 2
drost(in) 2 boekdrukker 1 bussemaker 1
burgemeester 2 schipper 8 glazenmaker 1
rector 1 visser 1 korfmaker 1
schoolmeester 2 bakker 2 schoenmaker 3
koster 1 smid 7 kannegieter 1
medicus 2 wever 1 tonnenslager 1
goudsmid 2 verver 1 metselaar 1
roedemaker 1 soldaat 2
kwartiermeester 1

[pag. 95]

Reeds in 1579, het jaar waarin de geref. kerk van Kampen door de stedelijke overheid wordt erkend, worden in Overijssel drie classes opgericht: Zwolle, Kampen en Deventer. Vanaf 2 febr. 1580 vinden er regelmatig svnodes plaats. Van 1580 tot april 1583 zijn er minstens zes gehouden; te Zwolle twee, te Deventer twee en te Kampen twee.
De handelingen van al deze zes synodes zijn echter verloren gegaan. Volgens J. Reitsma en S.D. van Veen zijn deze acta nog steeds niet gevonden. ( 13 [13. cf. J. Reitsma en S.D. van Veen, Acta der Provinciale en Particuliere Synoden gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedrurende de jaren 1572-1620, deel V, blz. XVI, XVII, Groningen 1896.])
Tijdens het archiefonderzoek trof ik een stuk aan dat in dit verband uitermate belangrijk genoemd kan worden. Het stuk bevindt zich midden in een verslag van de Overijsselse landdag van 13 april 1581.( 14 [14. O.A. 2517.])
Op die dag behandelen Ridderschap en Steden o.m. een supplicatie van ‘‘die predicanten’’. Het verslag blijkt een extract te bevatten van een brief die door de Overijsselse synode van 1581 aan de landdag werd verstuurd vanuit Kampen. Niet alleen is deze vroege synode van 1581 te Kampen gehouden bij benadering te dateren, maar tevens komt de samenstelling van het moderamen naar voren. Via het extract van de verzonden brief is tevens een deel van de handelingen van deze synode te achterhalen. De synode moet voor 13 april 1581 te Kampen gehouden zijn. De samenstelling van het moderamen van deze p.s. te Kampen is als volgt: ‘‘Caspary Holstech Preses synodi, Petry Hardenbergy Assessor synodi, Sandery Theodory Scriba synodi’’. De beide Kamper predikanten hebben zitting in het moderamen. Namens de synode verzoekt het synodebestuur aan de landdag ‘‘dat die reformatie oick in den Lande geeffectueert worde’’. Hieruit blijkt dat reeds begin 1581 de gereformeerde kerken van Overijssel er bij de provinciale overheid op aandringen om de reformatie daadwerkelijk te helpen bevorderen. Zo wijst de synode er de landdag bijv. op dat men ‘‘op die dorperen gereformeerde scholen verordene’’. Voor de stad Kampen werd hierboven reeds vermeld dat de uitbouw van het gereformeerde leven mede viel af te lezen aan de zorg voor het gereformeerde onderwijs ter plaatse. Vooral de doorwerking van de reformatie op het platteland maakt gereformeerd onderwijs in de dorpen noodzakelijk volgens de synode. Het geld voor gereformeerde predikers en gereformeerde scholen wil de synode als volgt door de landdag zien veilig gesteld: Deze

[pag. 96]

moet er voor zorgen dat men ‘‘die ghiestelicke guederen bij een rekenkamer administrere ende der kercken dieneren daervan onderholt geven’’. De gereformeerde synode blijft op dit punt dus staan in de voor-reformatorische traditie. De zilveren koorde zal nog lang na de zestiende eeuw kerk aan overheid binden. De landdag stemt in met het verzoek van de synode. Pastorieeën, vicariën, ‘‘costerien’’ en kerkelijke goederen en inkomsten zullen geïnventariseerd worden. De baten zullen gebruikt worden ‘‘tot Godtlicken dienst als bevonden sal worden tot erholdinge Gotlicken Woorts te behoeren’’. De wereldlijke overheid onttrekt de kerkgoederen daarmee niet aan het godsdienstig gebruik; ze reformeert alleen de besteding van de kerkgoederen. De term ‘secularisatie van kerkgoederen’ past hier in wezen niet.
Op 12 april 1581 schrijven de predikanten Caspar Holstech en Sander Dircksz. een brief aan het stadsbestuur. Op dit tijdstip wordt de reformatie in een stabiele sfeer steeds verder doorgevoerd. Ten tijde van de geheime conventikels zette de reformatie in met de hervorming van de prediking. Reformatie wil echter héél het leven -ook het publieke- confronteren met de eis van Gods Woord. Heel concreet doen Holstech en Dircksz. een appel op de magistraat om tot reformatie van het openbare leven over te gaan. ( 15 [15. O.A. 2264, 12 april 1581.]) In een aantal artikelen verzoeken ze de raad o.m. dat:

  1. de latijnse school ‘‘mach worden gereformiert’’. De predikanten willen daarnaast ‘‘Evangelijssche deutsche schoeien’’ opgericht hebben.
  2. de Cellebroeders moeten zich ‘‘reformieren’’ of anders moeten andere ‘‘Godtzaligen in hoer plaetze gestelt worden’’.
  3. ‘‘die Wijnckel ungodtlijcke herbergen moegen verboeden worden’’; in ieder geval staan de predikanten sluiting voor in ‘‘die tijdt van predicatie ende als die Waeckclocke geluet is’’.
  4. ‘‘die bijer ende tonnewaegens’’ zondags van straat zullen worden geweerd.
  5. er moeten t.b.v. de kerk ‘‘godtzaligen mannen’’ tot schoolmeesters, organisten en kosters worden benoemd.
  6. ‘‘die papen off monijcken’’ mag ‘‘gien exercitij van hoer luijder religie’’ worden toegestaan.

[pag. 97]

  1. er moet een einde komen aan ‘‘die supperstitie der gewoentelijcker festdaegen’’.
  2. er moet in een van de kloosters een algemeen gasthuis worden opgericht ‘‘nae dat Exempel van anderen gereformierde steden’’.
  3. de conventualen moeten buiten hun klooster een goed onderdak worden aangeboden. Hun plaatsen moeten worden ingenomen door ‘‘den rechten armen’’.

Voor men in dit verband de uitdrukking ‘gereformeerde intolerantie’ bezigt, is het goed om eerst het volgende te overwegen: Een beoordeling van een zestiende eeuwse situatie moet niet met een moderne maatstaf plaatsvinden. De zestiende eeuw staat op gespannen voet met de tolerantiegedachte. De zestiende eeuwse overheid zag zichzelf als een christelijke overheid. Gezien de band tussen kerk en overheid in die dagen zal de christelijke overheid alleen dát als christelijk erkennen wat als christelijk geldt. Vóór de reformatie kiest de overheid daarom partij voor de r.k. en dus tegen de ketterse gereformeerden. Na de reformatie kiest de overheid daarom de zijde der gereformeerden. Ze wijst dan de r.k. praktijken als ketters af. Vanuit de band tussen kerk en christelijke overheid konden de gereformeerden een gereformeerd appel doen op deze overheid. De zestiende eeuw kent geen overheid die zich in godsdienstzaken duurzaam neutraal opstelt. Dit strijdt met haar christelijk karakter. Dit is ook de reden dat de Religionsvrede geen duurzame oplossing kon bieden. De religievrede was een verlegenheidsoplossing, een interim, in een eeuw die kiezen moet tussen ware christelijke leer en ketterse dwaling. Oranje’s beginsel van vrije uitoefening van godsdienst werpt in de zestiende eeuw onrijpe vruchten af. De sleutel tot beoordeling van de artikelen tot reformatie van het publieke leven is niet de vraagstelling ‘‘tolerantie of niet’’, maar de vraag ‘‘wat is christelijk?’’. De zestiende eeuw vraagt op dit punt een normatieve benadering.
Zoals voorheen de conventikels van de nieuwe leer verboden werden, zo worden nu ‘‘heijmelicke conventiculen ofte versamlingen insaken van Religie’’ door de stedelijke overheid verboden. Zo vindt op 15 mei 1581 een publicatie plaats waarin staat ‘‘dat nijmantz hie sij wee he sij, sich begieven sall

[pag. 98]

in eenige heijmelicke scholen, Gasthuijsen cloesteren, leerplaetzen ofte versamelingen in saeken van Religie, dan allene inder Kercken dair die oepenbaere sermonen binnen Campen geschien, bij die pene uuth der Stadt gebannen ’t worden’’. ( 16 [16. O.A. 243, fol. 86 v., 87 r., 15 mei 1581.]) Deze publicatie wordt blijkens een aantekening in de marge nog weer gepubliceerd op 16 april 1582. Eind 1589 vindt herhaling opnieuw plaats. ( 17 [17. O.A. 243, fol. 105 r., 6 dec. 1589.])
De band tussen kerk en christelijke overheid blijkt bijv. ook uit de volgende publicatie van 19 april 1583: ‘‘oijck sall een ijder sijn kijnderen oepentlick laeten doepen bij pene ter Scepenen claringe’’. ( 18 [18. O.A. 243, fol. 99 v., 19 april 1583.]) Deze bekendmaking wordt eveneens herhaald op 16 okt. 1586. ( 19 [19. O.A. 243, fol. 108., 16 okt. 1586.]) Op 6 dec. 1584 houdt de raad de burgerij voor “‘‘dat ghiene mennenisten ofte eenige andere van andere religie, hoer verdristen sullen, eenige huisen, oder andere plaetzen tmaeken ofte tholden als bij die pene van stontz an uuther Stadt ende deser stadtzvrijheit geleijdet ’t worden’’. ( 20 [20. O.A. 243, fol. 105 r., 6 dec. 1584.]) Blijkens een kantlijnnotitie wordt deze publicatie herhaald op 16 okt. 1586.
De gereformeerde kerk te Kampen groeit o.l.v. een drietal predikanten gestaag. Ten opzichte van 1581 is de gemeente in 1583 gegroeid met ruim 20 %. t.o.v. 1579 bedraagt de groei zelfs 130 %.

Schema over 1582 en 1583:

aanwas: mannen vrouwen samen
1579 (belijdende leden) 91 90 181
1581 167 179 346
1582 17 18 35
1583 (‘‘ende wenig anderen’’) 14 21 35

 

1583 totaalbestand: meer dan 416 leden; 198 mannen; 218 vrouwen.

Opgemerkt moet worden dat de grote aanwas van 1581 waarschijnlijk deels samenhangt met de stellingname van de -nu gereformeerde- overheid. Er zal verband bestaan tussen enerzijds de sterke toename van het ledental in 1581 en een hierboven reeds aangehaalde publicatie inzake conventikelverbod van 15 mei 1581, herhaald op 16 april 1582. Het aantal dat overgaat tot de reformatie wordt blijkbaar mede bepaald door de maatregelen van de stedelijke overheid op godsdienstig gebied. Bewijzen laat zich dit niet, maar aannemelijk is deze

[pag. 99]

stelling wel, gezien de opmerkelijke parallellie tussen overheidsbepaling en gelijktijdige opmerkelijke aanwas van het ledental van de geref. kerk.
Het H.A. wordt in 1582 en 1583 niet meer strikt rond Pasen en Kerst gehouden. Zo vindt in 1582 viering plaats met Pasen, op 15 juli en op 21 okt.. In 1583 zijn de data 27 jan., 19 mei (Pinksterdag) en 8 sept.. De neiging om het H.A. te houden rond een chr. feestdag blijft bestaan.
Op 24 maart 1584 komt in Kampen opnieuw een prov. synode samen. De acta daarvan zijn wel bewaard gebleven. Ze staan vermeld in het ‘‘Synodael boeck der kercken van tlandt van Overissell’’. ( 21 [21. Archief Classis Kampen v.d. Ned. Herv. Gemeente; berustend in stadsarchief der gemeente Kampen, no. 1. Ook te vinden bij J. Reitsma en S.D. van Veen, a.w., blz. 193-195; cf. ook a.w. blz. XVIII en XIX. Reitsma-Van Veen geeft een zeer betrouwbare transcriptie.]) Het vierde punt van deze acta toont dat er in 1584 een geschil bestaat tussen de geref. kerk te Kampen en één Van haar voorgangers, ds. Hohanne Barnardi (Johan Berentsz.). Ter synode wordon ‘‘pro et contra’’ gehoord; de kwestie wordt ‘‘gantschelijc geremediert end vrentlick neder-gelecht’’. De kerk van Kampen stemt daarbij toe dat haar predikant ‘‘in den grundt der leere end levendt gesunth sij’’.

Toch besluit Berendtsz. ‘‘ein ander wegh sich tho begeven’’. De synode bewilligt daarin. Nog dezelfde dag wordt Jodocus Goickerus examen afgenomen op de synode. Hij volgt Berendtsz. als predikant van Kampen op, na door de synode ‘‘met opleghingh der handen bevestight’’ te zijn. In de ordening van deze predikant domineert de functie van de synode. Naast Goickerus leggen nog twee kandidaten het examen ter synode met goed gevolg af. ( 22 [22. O.A. 306, fol. 205 r., 15 febr. 1584. (waar hoort deze noot presies)])
Tot de uitbouw van het gereformeerde leven behoort ook de synodebepaling dat lekenpredikers voortaan niet meer mogen voorgaan. De synode eist in art. 6 en art. 7 dat niemand ‘‘sonder voorghaende examinatie’’ en ‘‘confirmatie in ministerio mach off can ordinarie preedicken noch sacramenten administreren’’. Ook art. 9 wil een verdere regulering van het kerkelijk leven bevorderen: Ouderlingen en diakenen kunnen, na een tijdlang wettig de kerk te hebben gediend, niet opnieuw -na een periode van ontheffing- in het ambt worden bevestigd. De synode acht het ‘‘genoechsam dat sij vorhen eens besteedt sijnt geweest’’. blijkbaar zijn er in de diverse kerken reeds genoeg andere personen om verantwoord dit ambt op zich te kunnen nemen.
Vanaf 1579 tot 1584 zijn er zes synodes gehouden. Dus

[pag. 100]

gemiddeld één per jaar. Als tiende artikel besluit de synode van 24 maart 1584 dat de eerstvolgende synode over een jaar zal gehouden worden, tenzij er zaken zijn die een vroeger samenkomen dringend nodig maken. De synode zal niet buiten ‘‘consent der kercken’’ samenkomen. Toestemming van de plaatselijke kerken is voor het houden van een synode dus vereist.
Uit het synodeverslag bleek reeds dat de kerk van Kampen vanaf 24 maart 1584 als derde predikant Jodokus Goijkerus heeft. Tien jaar zou hij de kerk van Kampen dienen, want tot eind 1594 wordt hem van stadswege een traktement uitbetaald. ( 23 [23. O.A. 467.])
Met Pasen 1584 ontvangt -zoals boven reeds aangegeven- Hendrikus Scho(e)nenberch zijn laatste traktement. Vanaf Pasen 1584 heeft de geref. kerk van Kampen dus twee predikanten, Holstech en Goijkerus. De derde predikantsplaats blijft vacant tot het eind van 1584. Op 27 dec. 1584 betaalt de stad nl. een geldbedrag uit aan predikant Georgius Nolthenius. ( 24 [24. O.A. 457.]) Tot en met het eerste kwartaal van 1590 ontvangt hij zijn traktement. Het tweede kwartaal wordt aan zijn weduwe een uitkering gedaan. ( 25 [25. O.A. 463.])
Behalve synodes zijn er ook classicale vergaderingen binnen Kampen gehouden. Vanaf 1579 zullen deze er regelmatig hebben plaatsgehad. Zo staat in het Synodael boeck der kercken van Overissell -acta synode Zwolle 18 april 1585- te lezen dat op 10 nov. anno 1585 een ‘‘classicale versaemlinge binnen Campen’’ heeft plaatsgevonden. Uit het tijdstip van de synode moet volgen dat hier een verschrijving heeft plaatsgevonden. Er moet staan anno 1584. Tijdens deze classisvergadering worden twee kandidaten geëxamineerd. Dus niet alleen de p.s., maar ook de classis examineert kandidaten.
De acta van de classisvergaderingen van voor 1618 zijn tot nu toe nog niet gevonden.
Op 7 juni 1586 wordt in Kamnen een buitengewone synode gehouden met het oog op ‘‘einen nationalem synodum der kercken deser Nederländisch Geunieerdon Provinc en in ’s-Gravenhage den 20en Junij’’. Twee afgevaardigden worden ter vergadering gekozen. Onder hen is Caspar Holstech, ‘‘diener des göttlich worts tho Campen’’. Een waardiger plaats kan men voor deze reformator van Kampen niet denken. Toen in 1571 de eerste nationale synode te Emden werd gehouden, was er

[pag. 101]

voor Holstech geen plaats in het r.k. Kampen. Nu in 1586, mag hij meebeslissen op de vierde nationale synode van de gereformeerde kerken in de Nederlanden. 1571-1586: de tussenliggende vijftien jaren zijn van allesbeslissende betekenis gebleken voor zowel Holstech als voor de gereformeerde kerk van Kampen en de geref. kerken der Nederlanden.

1588 . . . Het jaar van de Armada. In de anti-spaanse Nederlanden heeft men weet van de gevaren. De Hoge Overheid schrijft de stedelijke magistraten aan. Ook in Kampen arriveert een brief. Terwijl de 150 spaanse schepen met de 10.000 matrozen en galeislaven, met de 20.000 man landingstroepen en met de 2400 stukken geschut naar Het Kanaal varen, schrijft de magistraat van Kampen op 7 juli een ‘‘genrale vasten ende bededach’’ uit voor woensdag 10 juli. Dit om ‘‘Godt Almechtich voir sijne weldaden, ende genaede te dancken, ende hem mede to bidden. Dat hij, sijnen rechtveerdigen toorn, van sijne kercke, ende dese landen will afwenden, tegen t’ gewalt ende anslaegen des viants bewarende alle saeken, tot sijner eeren, ende sijnes Godtlicken Woordes bescherminge beschicken’’. Terwijl Parma zich met troepen naar Het Kanaal begeeft, ligt die dag alle werk in Kampen stil; herbergen zijn gesloten; de kerken stromen vol. ( 26 [26. O.A. 243, fol. 117 v., 118 r., 7 juli 1588.])
Nadat in de tweede helft van augustus de Armada op de kale rotsen der Hebriden te pletter loopt, volgt in Kampen op 25 sept. een dankdag. Opnieuw stromen de kerken vol, want ‘‘alsoe men int gewissen spuert, dat alle potentaten van de Roemscher Religie gezwoeren hebben ende den anderen verbonden sijn, om der waere gemeinte Christi to verdrucken ende te onderbrengen gelijck tselve genoechsaem is gebleken durch den gewelldige ende hoeveerdige armaede bij den Coeninck van hispanien deser verleden tijdt inder zee gebracht; mitzgaeders die groete heijrcrachten die den Prince van Parma nu hier lange bij den anderen hefft gehadt, van meijnonge omme hem mit die selve Spaensche armaede te voegen. Diewile dan den Almachtigen Godt believet hefft sijne gemeinte te beschirmen als nieth hebbende willen gedoogen, die bijeenvoeginge vanden selven twee geweldige heijrcrachten omme haer te seer tijrannich voirnemen te moegen int wercke stellen’’: Deze gereformeerde taal komt uit de mond van het

[pag. 102]

Kamper stadsbestuur. ( 27 [27. O.A. 243. Fol. 118, 22 sept. 1588. (waar hoort deze noot)])
De ontstaansgeschiedenis van de gereformeerde kerk te Kampen als deel ‘‘der waere gemeinte Christi’’ hebben we in het bovenstaande na willen gaan.

{pag. 103 t/m 109 waren in de oorspronkelijke tekst de noten}

Category(s): Kampen
Tags: , ,

Comments are closed.