De Minderbroeders van Kampen vóór het jaar 1350


DE MINDERBROEDERS VAN KAMPEN VÓÓR
HET JAAR 1350
DOOR P. BERTILO DE BOER O.F.M.

Evenals het verschijnen van de Registers van het Kamper-archief 1 [1. Register van charters en bescheiden in het oude archief van Kampen. I-V. Kampen, 1862-1881. – De eerste drie delen werden anoniem uitgegeven door Molhuysen; de twee laatste delen staan op naam van Nanninga Uitterdijk. – Deze uitgave wordt kortweg geciteerd als Register.] in de tweede helft van de vorige eeuw gerede aanleiding geweest is ter aanvulling van de gegevens over de Minderbroeders van Kampen, zo vormt de recente, volledige uitgave van de Oudste Foliant 2 [2. Johanna A. Koseman-Putto, Kamper schepenakten 1316 – 1354. Zwolle, 1955. – Zie de recensie in deze bundel.] van het Kamper-archief een welkome gelegenheid om na te gaan, in hoeverre de Kamper-franciscana er door aangevuld en gepreciseerd worden.
Van meet af willen wij echter vaststellen, dat de Oudste Foliant, voortaan aangeduid door de letters OF, geen opzienbarende gegevens brengt voor de Franciskaanse geschiedenis, maar elk stapje vooruit betekent winst. Alvorens de bescheiden aanvullingen van OF te beschrijven, lijkt het ons gewenst, vooraf de stand van zaken aangaande de stichtingsdatum en de kennis van het minderbroeders-klooster van Kampen uiteen te zetten.

1. DE STAND VAN ZAKEN.

Gold geruime tijd de mening van Gonzaga,3 [3. Franciscus Gonzaga O.F.M., De origine Seraphicae Religionis Franciscana eiusque progressibus, etc. Romae, 1587.] die als stichtingsdatum van Minderbroederklooster van Kampen het jaar 1478 aangaf, als vaststaande, – Lindeborn 4 [4. Joannes Lindebom, Historia sive notitia episcopatus Daventriensis, etc. Coloniae, 1670.] meende een belangrijke korrektie in dezen te kunnen aanbrengen, wat hij deed in de volgende bewoordingen:

….at errat [Gonzaga] in Natalibus, cum eorum mentionem invenerim ad Annum 1380 et apud Bocopium ad Annum 1426, unde suspicor hunc conventui Daventriensi esse coaevum, quando colonias suas in hasce oras deduxit ordo Franciscanus (p. 275-276).

Na het verschijnen van de vijf delen van het Register van charters en bescheiden in het oude archief van Kampen, meende Velthuysen 5 [5. B.P.V. (elthuysen), Aanteekeningen op Lindebom, in AGAU 15 (1887) blz. 330-336.] echter Lindeborn te kunnen korrigeren. Hij had nl. twee fragmenten gevonden die naar zijn mening bewezen, dat het Min-

|pag. 190|

_______________↑_______________

derbroedersklooster van Kampen reeds vóór 1300 bestond. Zijn bevindingen werden zonder verder onderzoek overgenomen door het Monasticon Batavum 6 [6. Monast. Batav. I, blz. 121-122.] en door Dalmatius van Heel.7 [7. Dalmatius van Heel O.F.M., Het Minderbroedersklooster te Kampen, in BGPMN 1 (1947-1948) blz. 187-226.]
Het eerste bewijs was een charter van 1284 (Register I, n. 4), welke op zich absoluut geen Franciscana bevat, doch waaraan een vidimus hangt, geschreven door fr. Simon, Gardiaan van Campen.
Dit vidimus is echter niet gedateerd, zodat het kan behoren tot de tijd van vóór 1300, maar net zo goed tot de tijd na 1300, ja zelfs na 1350. Zolang dus niet bepaald kan worden, wanneer een Simon gardiaan van Kampen was, is dit fragment waardeloos ter bepaling van de stichtingsdatum.
Het tweede bewijs is een charter, geschreven onder het oktaaf van Driekoningen in 1300 (Register V, n. 1). Daarin wordt gesproken over een hereditas, welke gelegen was iuxta fratres minores. Inderdaad hebben we hier te doen met een positief gegeven, waaruit de aanwezigheid van Minderbroeders te Kampen bewezen wordt al vóór 1300, want er blijkt uit dat die Minderbroeders iets bezaten te Kampen, wat diende ter lokalizering van een ander goed. Doch het bewijst geenszins, dat hun bezit een formele kloosterbouw geweest is, dienend tot woning van een kloosterformatie in juridische zin. Het bezit dat de Minderbroeders omstreeks 1300 te Kampen bezaten, kan evengoed slechts een terminarishuis geweest zijn. Zo woonden de Minderbroeders reeds enkele jaren te Haarlem, voordat het klooster geformeerd werd in 1456.8 [8. Bertilo de Boer O.F.M., De Franciskanen vijf eeuwen te Haarlem, in BGPMN 7 (1955-1956) blz. 359.]
De eerste vermelding van een formele kloosterstichting van de Minderbroeders te Kampen in de Kamper-registers is de charter van 1345 (Register I, n. 103), waar gesproken wordt over Arnoldus, guardianus, fr. min. te Campen, en in mindere mate ook de charter van 1339 (Register I, n. 83), waar het gaat over een gift ter timmeringhe der menrebroeders.

Deze gegevens betekenden ongetwijfeld winst op het jaar 1380, dat Lindeborn aangaf, doch deze winst zou spoedig achterhaald worden door enkele andere publikaties.
In 1892 publiceerde Conradus Eubel de oudste lijst van alle kloosters van de gehele Minderbroeders-orde, het zgn. Provinciale,9 [9. Provinciale ordinis fratrum minorum vetustissimum, editum a Conrade Eubel O.F.M. Conv. Quaracchi, 1892.] dat in de inleiding (p. 4) op c. 1343 gesteld wordt, doch van elders weten we dat het c. 1334 geschreven werd.10 [10. Beda Verbeek O.F.M., De komst der Minderbroeders in het hertogdom Brabant en hun vestiging te ’s-Hertogenbosch, in Collect. Franc. Neerl. 2 (1931) blz. 68.] In deze lijst wordt ook

|pag. 191|

_______________↑_______________

het klooster van Kampen genoemd, als behorend tot de provincie van Keulen en meer bepaaldelijk tot de kustodie van Deventer:

Colonia habet custodias VII…. VI Daventriae – VI conventus: Daventriam, Herdervike [Harderwijk], Campis, Groningie, Bodelstuerde [Bolsward], Falerne (p. 25).

Van veel meer belang was echter de publikatie van de kapittellijst van de Keulse provincie van 1315 door Bihl 11 [11. Michael Bihl O.F.M., De capitulo prov. Provinciae Coloniae, in Archivum Francisc. Hist. 1 (1908) p. 88-93.] in 1908. Daar blijken de kloosters van Deventer en Kampen te behoren tot de kustodie van Holland:

…. fr. Henricus custos Hollandiae, fr. Gerhardus guardianus Traiecti Inferioris [Utrecht], fr. Leoninus discretus daventriensis et guardianus ibidem, Remarus guardianus in Sirixe [Zierikzee], fr. Ludolphus discretus campensis et guardianus ibidem, fr. Witte guardianus in Dordraco [Dordrecht], etc.

In hun bespreking van de stichtingsdatum van het Kamper-klooster, trekken Schlager 12 [12. Patritius Schlager O.F.M., Beiträge zur Geschichte der Köln. Franziskaner-Ordensprovinz im Mittelalter. 1904, S. 73.] en Bihl 13 [13. Mich. Bihl O.F.M., De capitulo prov. Provinciae, in Archivum Francisc. Hist. 1 (1908) P. 89.] – evenals Lindeborn dat gedaan had – een parallel met het klooster van Deventer, zeggend dat deze kloosters gelijktijdig gesticht moeten zijn. Wij kunnen deze gissing voor hun rekening laten. Zeker is alleen dat het klooster van Kampen, zoals ook dat van Deventer, in 1315 bestond. Wanneer het klooster van Kampen gesticht werd, is met de thans voorhanden zijnde gegevens onoplosbaar.

Uit de Kamperregisters, beëindigd in 1881, had men de namen van twee gardiaans van vóór 1350 leren kennen, nl. fr. Arnoldus die in 1345 (Register I, n. 103), en fr. Lambertus die in 1348, 1349 en 1350 (Register I, nn. 108, 110 en 115) gardiaan was te Kampen.
Uit de kapittellijst van 1315 weten we dat fr. Ludolphus benoemd was tot gardiaan van Kampen. Van Heel meende deze drie namen te kunnen aanvullen met een drietal namen, doch hierin was hij minder gelukkig. Tussen 1315 en 1342 plaatste Van Heel de reeds besproken, ongedateerde fr. Simon, echter zonder aanwijsbaar houvast. Deze onbekende gardiaan Simon kan behoord hebben tot de tijd vóór 1300 en ook tot de tijd van na 1350. Bij het jaar 1342 plaatste Van Heel fr. Lambertus, doch de aangehaalde bron spreekt van 1442.14 [14. v. E. v.d. V., Het archief van de kerkvoogdij der Ned. Herv. gemeente te Vollenhove, in Verslagen omtrent ’s-Rijks oude archieven 45 (1922) 2. dl., blz. 498.
Daar leest men het volgende: 1442 (October 6) des Saterdages nae sunte Franciscus dach. Alert Zuermont, onderschout van Vollenhoe, oorcondt dat Broeder Lambert, gardiaen en broeder Mense „lesemeyster” van het Minrebroedersklooster te Campen, namens het klooster verkocht hebben aan het convent Clarenberch bij Vullenhoe een huis met eenig land, genaamd het Cruushuys, gelegen aan den Bentwech naast goederen van Clarenberch. – Van Heel citeert deze passage gedeeltelijk en zonder er nieuwe gegeven er aan te voegen, in BGPMN 1 (1947-1948) blz. 194.]
Tenslotte noemt Van Heel bij het jaar 1346 de naam

|pag. 192|

_______________↑_______________

fr. Volkerus Blaewater, met verwijzing naar Register I, n. 90. Daar leest men echter dat Volkerus Blaewater, gardiaan van Kampen, een ongedateerd vidimus heeft gegeven bij een charter van 1341 (niet 1346). In Register I, nn. 91 en 149 leest men dat Volkerus Blaewater in 1362 en 1363 gardiaan was te Kampen. Het is daarom zeer waarschijnlijk dat het ongedateerde vidimus op de charter van 1341 behoort tot de jaren 1362 of 1363.15 [15. Dalmatius van Heel O.F.M., Het Minderbroedersklooster te Kampen, in BGPMN 1 (1947-1948) blz. 225-226.]

2. DE AANVULLINGEN VAN DE OUDSTE FOLIANT.

De aanvullingen die OF ons geeft, betreffen uitsluitend de gehele Kamper-communiteit, welke gedeeltelijk reeds werden opgenomen in het Kamperregister van de vorige eeuw, en enkele namen van leden van deze communiteit. Dus geen enkele onthulling aangaande de stichtingsdatum van het Kamperklooster. Dit is ook begrijpelijk, want eenmaal gegeven dat het Kamperklooster reeds in 1315 bestond, is het niet te verwachten dat OF over de stichtingsdatum verder inlicht, aangezien de eerste charters van OF eerst dateren van 1316 (nn. 96, 97, 99-101, 105).
Toch bevat OF een zijdelingse waarschuwing tot voorzichtigheid bij het bepalen van de stichtingsdatum van het Kamperklooster.
Immers de eerste charter in OF, waarin de Minderbroeders met zekerheid genoemd worden, dateert van 1325 (n. 213); en de eerste vermelding in OF van een gardiaan, dus ook van de kloostervorming, dateert van 1326 (n. 272). De vroegste charters van OF dragen echter het jaar 1316. De eerste 8 of 9 jaren wordt het Minderbroedersklooster van Kampen niet genoemd! Indien men dus niet van elders wist dat het Minderbroedersklooster van Kampen reeds in 1315 bestond, zou men volgens de regelen van de historische zekerheid moeten besluiten, dat volgens OF dit klooster eerst in 1326 bestond! De lacune voor dit jaar (1326) zou men zelfs kunnen uitspelen als een vingerwijzing, dat het Minderbroedersklooster van Kampen ook in die tijd gevestigd werd.
Nu wij echter de kapittellijst van 1315 bezitten, weten we dat de lacune van OF anders – hoe dan ook – verklaard moet worden.
Een gelijke lacune kan er evenwel bestaan ten opzichte van het jaar 1315. Wij zeggen daarom ook niet, dat het Minderbroedersklooster van Kampen ongeveer 1315 gesticht werd, doch enkel en

|pag. 193|

_______________↑_______________

alleen, dat 1315 de eerstbekende datum is, waarin het Kamperklooster zeker bestond. Geschiedenis is nu eenmaal een relaas van bewezen feiten. Wie een onbekende beek wil doorwaden, zoekt naar vaste steunpunten, anders loopt men gevaar, in een kuil te stappen en kopje-onder te gaan!

De aanvullingen van OF voor de Franciskaanse geschiedenis betreffen dus, zoals gezegd, uitsluitend de gehele kommuniteit van het Minderbroederklooster te Kampen vóór 1350 en de namen van enkele leden van die kommuniteit.
Wat de vermeldingen van de gehele kommuniteit aangaat, er worden in OF 12 charters gevonden, waarin een gift gedaan wordt aan de Minderbroeders. In 8 gevallen geldt de gift de bouw van de kloosterkerk, ad structuram Fratrum Minorum (n. 213), structurae ecclesiae Fratrum minorum (nn. 437, 535, 603, 900 en 90-).16 [16. In 2 charters van OF worden de Minderbroeders alleen genoemd ter plaatsbepaling: iuxta Fratres (n. 285), bi deen Broderen (n. 507).]
In de overige vier charters wordt bovendien iets gegeven aan de broeders zelf: toer Broderkerken 10 s. cleyne, dien broderen 10 s. cleyne (n. 587); Vortmer dien broederen toet oren coest 2½ lb. parv. ende toe der kerken toe timmeren 2½ lb. parv. (n. 692); Item gaf ze to den 4 kerken tod eiker 10 s. cleyne, elken minrebroder de dan binnen Campen wonet 2 gr. ende in oer kokene 1 lb. cleyne (n. 905), en ten slotte deze uitgebreide post: toe der timmeringhe der Minrebrodere van Campen 20 lb. cleyne, in or convent 20 lb. cleyne, elken brodere die van Campen gheboeren is ende allen brodere die binnen Campen woenen 4 gr. Item broeder Arnolt Ydenzoene 2 lb. cleyne (n. 703).
Vervolgens worden in OF twee Minderbroeders genoemd. In een charter van 1337 lezen we aldus: Int jaer onzes Heren 1337 oep zante Johannesdaegh toe medezoemere gaf Reynalt Calewardes eyne giftinge toet oeren wederseggene nae deser manire: Int irste Jacobe oeren zoene, die eyn minrebroder is 4 pont gr. uyt den ghemeynen gude. (n. 612). Met Reinalt Calewardes wordt bedoeld de moeder, zoals blijkt uit charter ook van 1337, waarin zij genoemd wordt Reynolt Wolvens wif Kalewardes. De vader, die gestorven was, heette dus Reinold Wolven (n. 595). Haar zoon Jacob zal dus wel geheten hebben Jacob Wolvenszoon. Overigens

|pag. 194|

_______________↑_______________

wordt er striktgenomen niet gezegd dat hij Minderbroeder te Kampen was.17 [17. Ook in charter n. 335 wordt genoemd een Jacobus dictus Wolveszoene, echter zonder bijvoeging van frater. De charter n. 335 is van 1329, en dus 8 jaren vóór de charter n. 612.] (n. 335)
In een charter van 1345 wordt gezegd dat Herman Pape ende Peter zijn broder … elc oeren broder haren Janne den minrebroder een punt gr. gaven (n. 881). Elders wordt gezegd dat de moeder Ghesse van Groningen heette (n. 734).
Hier vermelden we ook de charter van 1326, waarin gesproken over een gardiaan, zonder dat zijn naam genoemd wordt. De charter handelt o.a. over een som van 20 lb. parv., … super quibus gardianus Fratrum Minorum et procuratores ecclesiae eorum erunt testamentarii (n. 272).
Interessant is de charter van 1351, waardoor iemand afstand doet van bezittingen, omdat hij van plan was in te treden bij de Minderbroeders. We weten echter niet of de intrede plaats gehad heeft:

Int jaer ons Heren 1350 des Zaterdaghes na Onser Vrouwendach concepcio [11 december] quam voer ons scepenen ende raet van Campen Riquiin Stovenheetszoen ende makede monbaer ende voermonder van sinen goede, dat hem ancomen waer van sinen vader ende van sijnre moeder, Hertwich van der Aa ende Maes Thouslagher in dier manieren, waer dat zake dat hi binnen jaers voer der oer den ghinghe der Minrebrueder, dat hi alle sijn goet alinge ende alle hebben zolde.
Ende bleve hi een jaer in der oerder, zoe zolde dat goet gaen daert Hertwich ende Maes voers. keren wolden met wille ende consent Riquiins voers. (n. 906).

Ten slotte laten we een lijstje volgen van namen, alle vergezeld door het predikaat broeder, doch waarvan we geen volle zekerheid hebben dat het Minderbroeders waren. Want al was het Minderbroederklooster tot na 1350 het enige mannenklooster te Kampen, er waren toch wel andere kloosters in de omstreken en er wordt ook wel een Johannieter of een Karthuizer genoemd. De namen zijn deze:
Arnold Ydenzoen (n. 703, 1339) – Bertold van Wenemar (n. 209, 1325) – Egbert Welegede (n. 40, 1318) – Florencius Monik (n. 205, 1325) – frater Gelt (n. 124, ongedateerd) – frater Johannes Riede (n. 375, 575 en 689, 1330-1339) – Martin Liefmanszoene (n. 775

|pag. 195|

_______________↑_______________

[en 650], 1342) – frater Otto (n. 89, ongedateerd) – frater Volkerus (nn. 216 en 265, 1325-1326).
De meeste zekerheid heeft men met Arnold Ydenzoen, aangezien hij genoemd wordt tezamen met de Minderbroederskommuniteit, zoals te zien is in de laatste post voor de kommuniteit. Frater Volkerus herinnert terstond aan Volker Blaewater, die in 1362 en 1363 gardiaan was te Kampen.
Al met al niet overrompelend, maar toch vaste steunpunten, die later aangevuld kunnen worden door nieuwe publikaties en vondsten, quod faxit Deus!

|pag. 196|

_______________↑_______________

 
– Boer O.F.M., B. de (1957). De Minderbroeders van Kampen vóór het jaar 1350.18 [18. ‘Overgenomen met toestemming van de Nederlandse Provincie van de Orde der Minderbroeders’] BGPMN, 8 (23), 190-196.

Category(s): Kampen
Tags: ,

Comments are closed.