HOOFDSTUK IV: Bebouwing en verkeerswegen

HOOFDSTUK IV

Bebouwing en verkeerswegen.

Inleiding.

     Het is de taak van de sociograaf een typerende beschrijving te geven van een sociale groep. Door aldus de taak van de sociograaf te omschrijven geeft men een duidelijke beperking aan. De beschrijving van het groepsleven behoort typerend te zijn, d.w.z. zij zal geenszins volledig zijn. Zij kan dat zelfs niet zijn, omdat zij daardoor haar typerend karakter zou verliezen. Wie een object beschrijft, ook buiten de wetenschappelijke sfeer, zal er steeds naar streven de karakteristieke trekken te noemen. Al datgene, dat bij soortgelijke objecten, waarmede men steeds bewust of vaker nog onbewust vergelijkt, wordt aangetroffen, wordt achterwege gelaten.
Voor een wetenschappelijke beschrijving met haar zoveel scherpere doel- en probleemstelling geldt dit in versterkte mate. Beschrijft men een deel van het Nederlandse volk dan vergelijkt men dit stilzwijgend met ons volk als geheel. Het cultuurbezit van het geheel en elk der afzonderlijke delen is voor een groot deel hetzelfde en voor zover dit het geval is zal het dan ook geen plaats vinden in een typerende sociale beschrijving. Streefde de sociograaf, ten onrechte dus, naar volledigheid, dan zou hij de Grondwet moeten overschrijven, omdat deze immers voor elke groep binnen het volksgeheel gelding heeft! Of, wil men een voorbeeld, dat dichter bij ons onderwerp ligt: het heeft geen zin om van een gemeente te vermelden, dat de kinderen er leerplichtig zijn, terwijl de

|pag. 32|

_______________↑_______________

mate van schoolverzuim karakteristiek kan zijn.
     Moet dus de sociograaf bij het beschrijven van een groep streven naar beperking en worden hem daarvoor de grenzen aangegeven door zijn taak om een typerende beschrijving te geven, ook bij het begrijpelijk maken van de bijzondere kenmerken moet hij zich realiseren, dat beperking dikwijls geboden is. De ervaringen, die in de loop der jaren bij het sociale onderzoek zijn opgedaan, hebben n.l. geleerd van welke aard in de regel de factoren zijn, die de bijzondere trekken van het groepsleven kunnen verklaren. Dientengevolge wordt in elke sociografische studie aandacht gewijd aan verschijnselen, welker betekenis slechts hierin gelegen is, dat zij de typerende kenmerken van de groep begrijpelijk kunnen maken. Op zich zelf zijn deze verschijnselen niet sociaal en zij zouden ook zonder de aangegeven betekenis in het sociogram niet thuis behoren. Zouden zij generlei invloed op het groepsleven uitoefenen, dan zouden zij ten onrechte zijn vermeld. Wordt aan deze verschijnselen een plaats ingeruimd, dan dient de auteur er steeds op bedacht te zijn, dat hij bij de beschrijving ervan niet verder moet gaan dan met het oog op het doel, dat is: het begrijpelijk maken van de bijzondere groepskenmerken, vereist is. Het spreekt vanzelf, dat een agrogeoloog of een waterbouwkundig ingenieur de verschijnselen, welke in het vorig hoofdstuk zijn besproken, stellig graag uitgebreider behandeld zou hebben.
En de landschapskundige zou zonder twijfel heel wat meer over het aantrekkelijke landschapsbeeld van Staphorst hebben geschreven! Toch lijkt ons de beperkte opzet van het vorige hoofdstuk, alsmede van de beide eerste, die tevens dienen ter introductie, gerechtvaardigd.
     Men kan de vraag stellen, of het niet juist zou zijn geweest althans voorlopig aan te tonen, dat de Staphorsters tezamen een bijzondere groep vormen, die object van een sociografisch onderzoek zou kunnen zijn 1 [1. Zie de inleiding in Hofstee’s Oldambt.]). Het stellen van deze vraag is evenwel in dit geval overbodig. Elkeen weet, dat Staphorst merkwaardige trekken vertoont, die wijzen op een zekere

|pag. 33|

_______________↑_______________

eenheid, op een groepsverband. Wij staan voor het raadsel van het instandhouden van de klederdracht en van het voortleven van tal van volksgebruiken. Bovendien: wie Staphorst zegt, zegt ruilverkaveling. Is Staphorst niet de gemeente, waarin grote gebieden opnieuw worden verkaveld, omdat de oude verkaveling met haar langgerekte smalle percelen onhoudbaar was? Het zijn deze en andere bijzondere trekken van Staphorst, die de aandacht vragen van de sociograaf en die hij moet trachten begrijpelijk te maken, zo mogelijk in hun onderlinge samenhang 2 [2. Zie P.A. Sorokin, Forms and problems of culture-integration and methods of their study, in Rural Sociology, 1936, bl. 121—141 en 344—374.]).
     Het voorgaande diende om duidelijk te maken, dat het gewenst is in deze studie de bebouwing en de verkaveling nauwkeurig te beschouwen. Een onderzoek in een andere gemeente zou zich met betrekking tot bebouwing en verkaveling wellicht kunnen beperken tot het maken van enkele opmerkingen. Hier echter zijn zij typerende kenmerken van het gemeenschapsleven en kunnen zij wellicht in sterke mate het ontstaan of blijven voortbestaan van andere verschijnselen, die evenzeer voor de groep karakteristiek zijn, hebben bevorderd.

De bebouwing en de verkaveling.

     De nederzetting Staphorst—Rouveen vertoont een langgerekt beeld. Langs de „Diek” alleen vindt men bebouwing, aan beide kanten, of zoals men in Staphorst zegt: „boven”, dat wil zeggen aan de zijde van het bouwland, en „buten”, aan de zijde van het wei- en hooiland.
     Oorspronkelijk hebben Staphorst en Rouveen verder Westwaarts gelegen. Tengevolge van de wateroverlast en misschien zoals Blink meent met het voortschrijden der (hoogveen) vergraving zijn de nederzettingen verplaatst. Het oudste Staphorst zou gelegen hebben daar, waar men de hoeve Olde Staphorst aantreft, even bewesten Hesselingen, vlak bij het Meppelerdiep. In 1217 wordt Staphorst het eerst genoemd.

|pag. 34|

_______________↑_______________

In de 15de eeuw lag het dorp blijkbaar iets ten Noord-Westen van het punt, dat in een vorig hoofdstuk het centrum werd genoemd, de „Hoek”, bij de uitspanning Waanders. In de 17de eeuw is het dorp verplaatst naar de „Diek”. Op een kaart van 1635, die aanwezig is op het Rijksarchief te Zwolle, treffen we voor Staphorst èn Rouveen de tegenwoordige situatie aan 3 [3. Klaringportefeuille, Statenarchief no. 5519.]), met dien verstande, dat de kerken nog liggen aan het „Olde Pad”. Rouveen, dat eveneens twee keer verplaatst is, is vermoedelijk ontstaan na of ten tijde van de stichting van het Benedictijnerklooster Mariënberg aan het Zwartewater in 1233 4 [4. Toen in 1227 bisschop Otto door de Drenthen onder Rudolf van Coevorden bij Ane aan de Vecht was verslagen en de bisschop zelf in deze slag was gesneuveld, stichtte zijn opvolger Willebrand voor het heil van de zielen van zijn voorganger en die met hem omkwamen aan het Zwartewater, het klooster Mariënberg. Aan dit klooster, ook Zwartewaterklooster genoemd, werden door de bisschop het rechtsgebied en de tienden van het „rauwe veen” toegekend tot deszelfs uiterste palen. In de tijd van de Reformatie is het klooster door de Benedictijner nonnen ontruimd. Naderhand vervielen de kloostergoederen aan de Ridderschap, die ze gebruikte voor de verzorging van adellijke juffers en weduwen. In 1795 werden de goederen nationaal bezit, in 1802 werden ze verkocht. Literatuur: F.A. Ebbinge Wubben, Plaatsbeschrijving, bl. 48—55. Dezelfde, Het Staphorster Veld, in Sloet’s Tijdschrift XVII 1859, bl. 259—261, J. Geesink en H.J. Moerman, Schets van de geschiedenis van Overijssel sedert 1580, in standaardwerk „Overijssel”, bl. 566, dr. M. Schoengen, Overijssel tot de 17e eeuw in staatkundig en godsdienstig opzicht, in standaardwerk „Overijssel”, bl. 469 en bl. 514—515.]). De loop van het Olde Pad, waaraan beide dorpen vroeger gelegen waren, kan nog duidelijk worden nagegaan. Bij de schattingen voor de ruilverkaveling-West werd deze weg, een zandstrook in het laagveen, „eruit geschat”. Bij de bouw van boerderijen kan men in de toekomst van deze strook gebruik maken.
     Men vindt in Staphorst en Rouveen de z.g. opstrekkende verkaveling. Hofstee 5 [5. Het Oldambt, bl. 153.]) verstaat onder het recht van opstrek het eigendomsrecht, dat een grondbezitter heeft op de voor en achter zijn in cultuur gebrachte gronden gelegen onontgonnen gronden (eventueel aanwassen), voor zover ze liggen

|pag. 35|

_______________↑_______________

binnen de verlengden van zijn zwetsloten (grenssloten) en binnen de grenzen van zijn dorp (kerspel, kluft, buurschap).
Hij beschrijft het voorkomen van dit recht in de provincie Groningen, waar het in practijk gebracht is door Friese kolonisten. De opstrekkende verkaveling komt evenwel ook voor in Zuid-Oost-Friesland, Noord-West-Overijssel (Giethoorn), Zuid- West-Drenthe (Ruinerwold), in Roswinkel in de gemeente Emmen, in Nieuwleusen en Vriezenveen, in Kamperveen en Noord-Gelderland, in verschillende delen van Holland en in het Westen van Utrecht.
     Het voorkomen van het recht van opstrek is wel als een bewijs voor Friese invloeden beschouwd en Staphorst zou dan een Friese veenkolonie zijn 6 [6. Dr. H. Blink, Studiën over nederzettingen in Nederland, in T.K.N.A.G. 1902, bl. 79.]). Het is van betekenis in te gaan op de vraag, of de opstrekkende verkaveling beslist zou moeten wijzen op Friese invloeden. Immers, staat het vast, dat Staphorst een Friese nederzetting is, en dus een vreemde enclave in Saksisch gebied, dan is daarmee althans in theorie een verklaringsfactor gegeven voor de zo bijzondere kenmerken van de groep der Staphorsters.
     Hofstee 7 [7. Het Oldambt, bl. 151—153.]) schrijft niet, dat het recht van opstrek typisch Fries is. Hij geeft alleen aan, dat de Friezen, die langs de kust van Groningen woonden, toen de zee het land indrong, vestigingsmogelijkheden zochten in de met bos bezette lage gebieden verder landinwaarts, en dat zij de nieuw verworven landen wilden verdelen volgens een systeem, dat ieder ongeveer evenveel zou geven. Dit systeem vonden zij in het recht van opstrek.
     Slicher van Bath 8 [8. Dr. B.H. Slicher van Bath, Mensch en land in de Middeleeuwen, 1945, dl. I bl. 72—75, dl. II bl. 27.]) spreekt van de Fries-Hollandse wijze van koloniseren. Deze auteur heeft dus een uitbreiding gegeven aan de betiteling van het verdeel-systeem. Het wil ons voorkomen, dat wij hiermede niet zijn gebaat. Als het recht van opstrek nog eens ergens anders zou worden aangetroffen, zou men wederom de betiteling een uitbreiding kunnen geven!

|pag. 36|

_______________↑_______________

     De Fries-Hollandse kolonisatiemethode, aldus Slicher van Bath, hangt samen met de veeteelt. Men groef afwateringssloten om daardoor de broeklanden economisch bruikbaar te maken. Het is ons niet duidelijk, dat men hierdoor tot een opstrekkende verkaveling moest komen. Zij is niet anders dan een mogelijkheid naast andere. Bovendien is het niet zo, dat alleen broeklanden de opstrekkende verkaveling kennen. In Staphorst vindt men behalve hooiland en grasland ook bouwland. Reeds tijdens een proces in de 17de eeuw wordt melding gemaakt van bouwlanden, die in de hoge venen opgaan 9 [9. Statenarchief, Klaringport. No. 5519, op Rijksarchief Zwolle en L. Jonker, Versl. en Med. Ov. Regt en Gesch. 1921, bl. 17.]).
     Er zijn enkele omstandigheden, die ons er huiverig voor maken het recht van opstrek als van Friese of Fries-Hollandse oorsprong te beschouwen. In de eerste plaats kan er op worden gewezen, dat diezelfde Friezen, die in het Groninger „wold”-gebied de opstrekkende verkaveling toepasten, tevoren op de klei voor de begrenzing van hun percelen gebruik maakten van natuurlijke wateren en laagten en dat zij slechts sloten groeven, als de natuurlijke begrenzingen ontbraken. Aldus ontstond een Block-flur-verkaveling 10 [10. Hofstee, bl. 151.]). In de tweede plaats strekken ook de grotere eenheden, de marken, die toch in Saksisch gebied gelegen zijn, zowel in het Oosten van Drenthe als langs de Vecht, rechtlijnig op 11 [11. Ook Linthorst Homan, Van kerspel tot gemeente, 1938? valt het op, dat de grenzen van het kerspel Vledder met de provincie Overijssel, van Nijensleek met Vledder en van Vledder met Doldersum, benevens de Oostgrens van Doldersum rechtlijnig verlopen, en wel in het veengebied. Nijensleek is een streekdorp als Staphorst, Vledder en Dolderveen zijn echter normale marken (bl. 65).]). Friese of Hollandse invloeden ontbreken hier, terwijl ook van een verband met de uitoefening van de veeteelt (Slicher van Bath) geen sprake is.
     Het lijkt ons toe, dat er voor het ontstaan van de opstrekkende verkaveling een eenvoudige verklaring is. Staphorst en Rouveen, zoals ook tal van andere nederzettingen, zijn ontstaan in een woestenij. De kolonisten stonden voor een

|pag. 37|

_______________↑_______________

relatief laag gelegen egale wildernis met weinig of geen terreingeleding, geen markante scheidslijnen, geen wegen.
Lag het niet voor de hand, dat zij zich, waar het veen goeddeels onbegaanbaar was, tezamen vestigden aan een weg of dijk en was niet een voor de hand liggende, billijke verkaveling die, waarbij ieder in eigendom verkreeg, daadwerkelijk of potentieel, de strook, die naar beide zijden „opstrekte” vanaf zijn hoeve? Overal, waar de vlakke onbegaanbare wildernis is gekoloniseerd en waar niet een sterk gezag van buiten heeft ingegrepen, in het bijzonder in de „wold”-gebieden, vindt men dijk- en wegdorpen en opstrekkende kavels 12 [12. Linthorst Homan, bl. 58 oppert de onderstelling, dat men zich in de jonge koloniën niet behoefde in te stellen op de gezamenlijke verdediging tegen mens, dier en natuur en daarom geen kringdorp aanlegde. Erg overtuigend klinkt dat niet.]). En de „opstrekkende marke” ontstond al evenzeer in een wildernis, waarin natuurlijke scheidingen ontbraken.
     De opstrekkende verkaveling was onder de gegeven omstandigheden de rechtvaardigste. In de streken, waar marken worden gevonden, had elk der gerechtigden een aandeel in bouwland, grasland en woeste grond. Deze drie categorieën gronden lagen van elkander gescheiden. In het gebied der opstrekkende erven ontbraken natuurlijke scheidingen ter bepaling van het grondgebruik, dat samenhangt met kwaliteit, hoogteligging en afstand tot de weg. Wilde men ieder rechtvaardig bedelen, dan moest men wel zijn toevlucht nemen tot de opgaande verkaveling.13 [13. Op het element van rechtvaardigheid wijzen P.A. Derks (voor Ruinerwold) en J. Sijpkens (voor Bellingwolde en Vriescheloo) in het Verslag van de Landbouwcommissie, benoemd bij K.B. van 18 September 1886, Deel I, nos. XIV (bl. 7) en XVIII (bl. 10). Dit verslag zal hier verder worden geciteerd als het Verslag Staatscommissie voor de Landbouw – 1886 (1890).])
     Men kan ook vragen: hoe had men anders moeten verkavelen onder de gegeven omstandigheden? Voor de huisvesting was men gebonden aan de weg en wilde men het land bij de bedrijfsgebouwen leggen, dan was een „Blockflur” niet te verwezenlijken. Gemeenschappelijk bezit van cultuurgrond, dat overigens in de streken der opstrekkende landerijen wel voorkomt voorzover het de woeste grond betreft, onderstelt

|pag. 38|

_______________↑_______________

wel een verkaveling, die dan toch weer opstrekkend zou zijn geworden. Men kan nog opmerken, dat het toch geenszins noodzakelijk is, dat de bedrijven in twee richtingen opstrekken. Voor het verkavelingssysteem is deze kwestie niét essentieel. Voor Staphorst en Rouveen zou men verder kunnen onderstellen, dat oorspronkelijk de bedrijven ook slechts naar één zijde zich uitstrekten, doch dat dit veranderde nadat de dorpen waren verplaatst.
     De hierboven gegeven verklaring van het opstrekkende verkavelingssysteem gaat uit van de gedachte, dat verschillende menselijke groepen, die in de practijk voor dezelfde problemen komen te staan, deze onafhankelijk van elkander op dezelfde wijze kunnen oplossen. Het lijkt ons geenszins nodig, dat hier een beïnvloeding in het spel is geweest, en nog minder, dat een bepaalde groep, in dit geval de Friezen, door migratie de opstrekkende verkaveling zou hebben verspreid. De onderstelling van de Friese herkomst der Staphorsters is hiermede geenszins van de baan, omdat daarvoor nog andere argumenten zijn aan te voeren dan de verkaveling. Wij zullen nog gelegenheid hebben in het vervolg van deze studie daarop in te gaan.14 [14. Nadat het voorgaande was geschreven kwam mij een artikel onder ogen van prof. dr. C.H. Edelman in het Landbouwkundig Tijdschrift van Maart-Mei 1947, bl. 85 e.v. (speciaal bl. 92) over veldnamen en perceleringen. Edelman wijst op de „eindeloos lange kaarsrechte perceleringen in de Alblasserwaard, de Lopikerwaard en zoveel andere graslandgebieden” en vergelijkt daarmede wat hij noemt de Friese verkaveling, die beoogde een moerasgebied met minimale moeite te ontwateren door de talloze ondiepe geulen, die het overtollig regenwater afvoerden, uit te diepen tot sloten en wateringen en ze zo nodig met elkander in verbinding te brengen.
Op deze wijze kregen de percelen onregelmatige grenzen. Ter adstructie van zijn betoog demonstreert Edelman een tweetal kaartjes, die van de verdeling in onregelmatige blokken een beeld geven. Edelman’s zienswijze sluit dus geheel aan bij die van Hofstee ten aanzien van de verkaveling der Noordelijke kuststreken.
Ik kan Edelman echter niet volgen, als hij een nauw verband legt tussen de langgerekte verkaveling en de Hollandse ontginners. Dezelfde Friezen, die als het ware de weg van de geringste weerstand zochten door de aanwezige geulen uit te diepen, hebben immers in het „wold”-gebied hun toevlucht genomen tot de opstrekkende verkaveling.]
)

|pag. 39|

_______________↑_______________

     De sociale betekenis van de langgerekte nederzettingsvorm en van de opstrekkende verkaveling mag niet worden onderschat. In het bijzonder is het van belang, dat buiten de „Diek” geen woningen zijn gebouwd. Allen woonden aan de ene weg, niemand woonde in het „veld”. De sociale contrôle kon zich daardoor over allen doen gevoelen, elkeen was gedwongen zich daaraan te storen. Oude gewoonten konden zich daardoor beter staande houden.
     De bebouwing, die men in Staphorst-Rouveen vindt, bestaat sinds jaar en dag. Nic. ten Have’s kaart van 1652 bewijst dit.
De veranderingen, die zich in de loop der eeuwen hebben voltrokken, in het bijzonder in de vorige en deze eeuw, hielden in een dichter worden van de bebouwing en veranderingen in de eigendomsverhoudingen der opstrekkende kavels. Toen de bevolking groeide deelde men de erven in de lengte en bouwde de huizen naast elkander. Toen de erven („landen”) te smal werden paste men dwarsdelingen toe en bouwde de huizen achter elkander. De naar weerszijden opstrekkende landen behoorden dan bij verschillende op het erf gebouwde boerderijen, soms 3 of 4 achter elkander. Door overdracht van grond, bij huwelijk, overerving, door verkoop of hoe dan ook, werd naderhand het verband tussen boerderij en opstrekkend land dikwijls verbroken.
     Het dichter en wat dieper worden van de bebouwing veranderde het karakter van het streekdorp niet, accentueerde dat zelfs. Toen in 1811 de gemeente Staphorst werd geconstitueerd, omvatte de bevolking 2829 zielen 15 [15. Décret Impérial du 21 Oct. 1811 sur la circonscription des arrondissements, cantons et communes, qui composent les départements de la Hollande.]). In 1869 waren tijdens de Volkstelling alleen in het streekdorp Staphorst-Rouveen 3810 personen aanwezig. Het inwonertal der gemeente is sedertdien nog wel gegroeid, doch vooral buiten het streekdorp in de nederzettingen aan de rand, die sociaal niet behoren tot het eigenlijke Staphorst. Zo bleef mede door de bebouwingsvorm de Staphorster gemeenschap door de eeuwen heen intact. Er bestaat echter kans, dat hierin binnen afzienbare tijd verandering komt. Zoals bekend is er

|pag. 40|

_______________↑_______________

geen gemeente in den lande, waar zulke grootse ruilverkavelingsplannen worden ten uitvoergelegd als Staphorst. De bestaande verkaveling hield echter nauw verband met de bebouwing. Verbetert men nu de verkaveling, dan doet men nog maar het halve werk. Men verkrijgt dan wel goede kavels, doch althans ten dele gelegen op verre afstand van het bedrijfsgebouw. De ruilverkaveling zal eerst goed tot haar recht komen, wanneer bij de nieuw verkavelde landerijen een bedrijfsgebouw komt te liggen. Daardoor wordt niet alleen een meer economische aanwending van arbeidskracht verkregen, doch tevens een betere verzorging van het land. Het ligt inderdaad in de bedoeling (in feite is dit ook al gebeurd.) buiten de „Diek”, ook de „Streek” genoemd, boerderijen te stichten en een dorpskern te creëren in de Staphorster Maten ten Zuid-Westen van Meppel. In April 1941 werd door de raad der gemeente het z.g. plan-Staphorst-1941 aangenomen, waarmede Den Haag zich nadien accoord heeft verklaard 16 [16. Men leze het door B. en W. aan de Raad gerichte stuk in Meppeler Courant van 25 April 1941.]). Dit plan houdt o.m. in de stichting van boerderijen in het grote gebied ten Westen van de weg Lichtmis-Rouveen-Staphorst, ook ten behoeve van de boeren, die onder de steunregeling voor kleine boeren vallen. De gevolgen daarvan kunnen belangrijk zijn voor het Staphorster gemeenschapsleven. Hoewel de boerenbevolking aan de „Streek” gehecht is, mag verwacht worden, dat er toch voor de nieuwe boerderijen voldoende animo zal bestaan, omdat er in de gemeente plm. 100 z.g. C- of kleine boeren zijn en verder ook vele jonge boeren, die nu bij hun ouders inwonen en graag aan een eigen bedrijf leiding zouden willen geven.
Ongetwijfeld zal van de vestiging buiten het streekdorp met zijn voorgeschreven normen het losser worden der sociale bindingen het gevolg zijn. Er zijn voorbeelden van Staphorsters, niet alleen mannen, maar ook hun kinderen en zelfs hun vrouwen, die bij verhuizing naar het ontginningsgebied op de voormalige Staphorster Heide, waar een veertigtal nieuwe boerderijen zijn verrezen, de Staphorster kledij af- legden. Het costuum is in de Staphorster gemeenschap zeker

|pag. 41|

_______________↑_______________

niet een ondergeschikt attribuut. Het is de uitdrukkingsvorm van leeftijd en burgerlijke staat. Het verschilt voor alledag en Zondag, het toont andere kleuren bij rouw of huwelijk.
Met hun oude kledij zeggen echter de uit de gemeenschap tredenden ook verschillende gewoonten vaarwel, waarover in een later hoofdstuk meer. Zo is ook te verwachten, dat de gezinnen, die zich in het Westen buiten de „Diek” zullen vestigen, zich zullen losmaken van de sociale contrôle. Of dit dadelijk tot uitdrukking zal komen in het afleggen van de klederdracht moet evenwel worden betwijfeld, zolang men nog in Staphorst ter kerke en naar school gaat. In het gebied Oostelijk van de „Diek” bestaat de mogelijkheid voor de vèraf wonende gezinnen om zich op Den Hulst te oriënteren.
     Over het algemeen heeft de bebouwing haar agrarisch karakter goed bewaard, zowel „westertuut” als „oostertuut”. Ook verscheidene winkels zijn in boerderijen ondergebracht. Een enkele burgerwoning detoneert. Het gemeentebestuur is zich bewust van de gevaren, die hier schuilen. In het ontwerp-uitbreidingsplan wordt daarin voorzien door deze bebouwing te localiseren langs een weg, die zal worden aangelegd van de Meppelerweg Oostwaarts tot de weg naar IJhorst, zodat een driehoek ontstaat. Op deze wijze wordt tevens onderstreept, dat bij de „Hoek”, het gemeentehuis en de N.H. kerk van Staphorst het centrum der gemeente ligt.
     De oudste boerderijen van Staphorst deden Blink 17 [17. Tijdschrift K.N.A.G. 1902, bl. 73 e.v.]) denken aan een veenhut. Een schoorsteen ontbrak, zodat de rook door het gehele woonhuis dwarrelde. Ebbinge Wubben 18 [18. Plaatsbeschrijving, bl. 7.]) bericht, dat in de tijd van omstreeks 1835, als zijn werkje verschijnt, ook de welgestelde boeren van Staphorst en Rouveen (die van IJhorst niet!) slechts één vertrek hadden zonder schoorsteen. Omstreeks 1850 waren er volgens Blink nog weinig schoorstenen aanwezig. De boerderijen, die men tegenwoordig in het streekdorp vindt en waarvan vele meer dan een eeuw oud zijn, hebben meest een voorhuis van steen, terwijl het schuurgebouw van hout is opgetrokken (zie tekening) . De daken zijn van riet, de schoorstenen soms nog van

|pag. 42|

_______________↑_______________


|pag. 43|

_______________↑_______________

hout. Doordat er dikwijls enige boerderijen achter elkander liggen en zij zeer brandbaar zijn, is het gevaar van een rampspoedige brand niet denkbeeldig. Meermalen is het gebeurd, dat er een aantal boerderijen achter elkaar in vlammen opging 19 [19. De assurantie-maatschappijen verzekerden daarom de Staphorster boerderijen niet.]). Het boerderij-type is een mengtype. Doordat woonvertrek en stal onder één groot dak tezamen zijn ondergebracht is men geneigd van het Halle-type te spreken. Bijzonderheden zijn echter de haard aan de voorwand van het woonvertrek en de 2 of 3 stellen grote deuren op zij van de schuur. Op de tekening ziet men ook duidelijk de langgerekte vorm van de boerderij, een gevolg van de verdeling der gronden in smalle stroken, die geen brede gebouwen toelieten, waarbij men moet bedenken, dat langs elke boerderij een weg („steeg”) diende te worden uitgespaard. Om van de langgerekte schuurruimte ten volle te profiteren moest men deel, koestal en hooivak wel achter elkander leggen met toegangen aan de zijkant.
     Het voorhuis is tegelijk eet-, woon- en slaapvertrek. Men betreedt dit vertrek door een soort portaal, dat ontstaat door de plaatsing van de „spinde”, de broodkast. De bodem is gedekt met vierkante vloerstenen en bestrooid met vloerzand. Het opkamertje, dat alleen vanuit het voorhuis kan worden bereikt, speelt een rol bij de Staphorster vrijage. Vroeger ontbrak de wand, die nu woonruimte van deel en stallen scheidt (Halle-type) en waartegen de zware Staphorster „kamenetten” zijn geplaatst. De deel is betrekkelijk klein. Voor het jongvee is de potstal gehandhaafd.

     Enkele opmerkingen kunnen hier worden gemaakt over de bebouwing in de rest der gemeente. Hamingen is een onbetekenende nederzetting aan het Zwartewater, van een goede verbinding met Staphorst verstoken. Hesselingen kan men beschouwen als een gehucht, dat economisch-geografisch en sociaal geheel op Meppel is georiënteerd. Men vindt hier ook de R.K. begraafplaats en de ijsbaan van Meppel. Met Staphorst heeft Hesselingen alleen een administratieve

|pag. 44|

_______________↑_______________

band. De bebouwing ten Zuiden van de brug over de Reest, op de Werkhorst kan men niet anders dan als een onderdeel van Meppel beschouwen. De lintbebouwing dateert hier vooral van de laatste decenniën. In 1920 wordt de Werkhorst het eerst in de Volkstelling genoemd. Er waren toen 79 inwoners.
In 1930 was dit aantal gegroeid tot 189, terwijl het nu stellig aanzienlijk meer bedraagt.20 [20. Volgens de voorlopige uitkomsten der 12e Volkstelling waren er aanwezig 411 personen. Het gebied was toen echter iets groter dan in 1930.]). Ook de Lankhorst vertoont geen Staphorster karakter. Langs de Lankhorsterweg zijn de laatste 15 jaren verschillende burgerhuizen (dus geen boerderijen) verrezen. IJhorst behoort sociaal tot De Wijk. Tezamen vormen zij één N.H.-gemeente. IJhorst is al oud. Oorspronkelijk waren 16 regelmatige hoeven of volle erven langs de Reest aangelegd. Door splitsing is dit aantal steeds vergroot. Veel woeste grond is hier in de loop der tijden ontgonnen, zodat de basis voor uitbreiding der bevolking aanwezig was. De boerderijen, die niet van het Staphorster type zijn, liggen verspreid. In het Westerhuizingerveld zijn na 1926, toen er een waterschap werd opgericht om verbetering te brengen in de toenmaals slechte ontwatering, verschillende nieuwe boerderijen gesticht op nieuw ontgonnen gronden. Het deel van het Westerhuizingerveld, dat tot de gemeente Staphorst behoort, is evenals IJhorst georiënteerd op De Wijk 21 [21. Voor het Westerhuizingerveld raadplege men de beschouwing van ir. W. Ham in het bekende rapport-Westhoff (1938), bl. 372—428.]). Gegroeid is in de loop der jaren ook de buurtschap Leien. Men vindt hier niet meer de typisch Staphorster opstrekkende verkaveling. De boerderijen liggen er verspreid in het voormalige veld, dat geleidelijk is ontgonnen. De buurtschap Den Hulst ressorteert gedeeltelijk onder Staphorst, gedeeltelijk onder Nieuwleusen, grotendeels echter onder laatstgenoemde gemeente. De woningen, die op Staphorster territoir liggen, zijn buiten de kom van de woonkern gelegen en ten dele verspreid. Het Staphorster karakter in woningbouw of verkaveling ontbreekt. Tenslotte kan hier nog genoemd worden de nederzetting Olde Maten, onder de rook

|pag. 45|

_______________↑_______________

van Hasselt. Door de ontginningsmaatschappij Overijssel is na 1927 voor afwatering, ontginning en betere verkaveling zorg gedragen. De boerderijen liggen langs de Holtrustweg (genoemd naar de vroegere voorzitter van het waterschap Hasselt en Zwartsluis). Anders dan in de Staphorster Ontginning achter de Punthorst is de grond, die aan de Ontginningsmaatschappij was verkocht, niet door de oorspronkelijke eigenaars teruggekocht, doch door buitenstaanders 22 [22. Men zie de uitgave van de Cultuurtechnische Dienst in 1938 over de verbeteringswerken in de gemeente Staphorst en in het land van Vollenhove, bl. 11.]).

Verkeerswegen.

     Aan de landverkeersweg van Overijssel naar Drenthe hebben Staphorst en Rouveen altijd gelegen. Langs de z.g. Pas van Rouveen was communicatie der beide gewesten mogelijk, zoals verder Oostwaarts over de zandrug langs de Ommerschans. Prins Maurits maakte van deze Pas in 1591 gebruik.
De verbinding liep toen niet van Zwolle over Staphorst naar Meppel, doch van Hasselt over Staphorst naar Ruinen. Het was dan ook tegen de zin van Hasselt, dat in 1637 de weg Zwolle-Rouveen werd aangelegd 23 [23. R. Schuiling in „Overijssel”, bl. 68.]). Kort tevoren zal het streekdorp ten tweeden male zijn verplaatst. Misschien moet de aanleg van de nieuwe weg hiermede in verband worden gebracht. De verbinding naar het Noorden leidde echter nog altijd via Dikningen aan de Reest naar de belangrijke abdijplaats Ruinen. Dit was de postweg vanaf Zwolle. Naderhand is de Reggersweg, die naar Meppel leidde, hiervoor in de plaats gekomen. Om in Meppel te komen moest men tot in het begin der vorige eeuw van de Reggersbrug over de Reest gebruik maken. In 1828 werd meer Westwaarts de tegenwoordige weg van Staphorst naar Meppel aangelegd. Staphorst kwam toen eerst goed te liggen aan de grote weg van Zwolle naar Groningen en Leeuwarden. De Reggersweg raakte in verval. Het verkeer is er tegenwoordig gering. Voor de Meppeler bevolking is de Reggersweg als „Halve-stuiversweggetje” (zo

|pag. 46|

_______________↑_______________

genoemd naar de tol, die nog geheven wordt; het tarief bord herinnert aan oude tijden) een schakel in een aardige rondwandeling.
     Dat Staphorst sedert 1828 en tot voor enige jaren gelegen was aan de grote straatweg Zwolle-Meppel is wel van zoveel betekenis, dat even de aandacht erop kan worden gevestigd. Van een geografisch isolement was geen sprake. Het bijzonder karakter der Staphorster samenleving kan derhalve niet door een geïsoleerde ligging worden verklaard, zoals een dergelijke ligging voor de bijzondere verhoudingen op Urk stellig wel één der verklaringsfactoren is.24 [24. Dr. Chr. Plomp, Urk, sociografie van een eilandbevolking, 1940.])
     De verbinding met Hasselt werd tot de aanleg van de Dedemsvaart gevormd door de Stadsweg of Veeneweg. In 1810 werd langs de Dedemsvaart een nieuwe weg aangelegd, hetgeen een grote verbetering betekende, daar de Stadsweg geheel onbruikbaar was geworden en alle handel van de Rouveense ingezetenen op Hasselt teniet ging 25 [25. F.A. Ebbinge Wubben, Plaatsbeschrijving, bl. 37.]). Naderhand is echter ook de Stadsweg verbeterd.
     Hiermede zijn alle verkeerswegen van belang wel aangegeven, met uitzondering van de nieuwe Rijksweg, over de „es”, die in 1940 werd opengesteld. Buiten de „Diek” vindt men enkele tot voor kort onverharde wegen, zoals (weg op) Dekkersland, Conrad, Geerlingsland, Kerkenland, Dominé’s akker.
Karakteristiek is, dat deze wegen op een opstrekkende strook („land”) 26 [26. Men zegt ook, dat iemand enige „landen” van een ander afwoont.]) gelegen zijn. De ruilverkavelingen en ontginningen betekenen tevens een uitbreiding van het net van verharde wegen buiten de „Streek”. Zo kwam reeds een behoorlijke verbinding tot stand met Den Hulst, terwijl in het gebied ten Westen van de „Diek” nu b.v. Dekkersland, Geerlingsland en Conrad zijn verhard, en nieuwe parallel daaraan liggende wegen zijn aangelegd. Ook een aantal dwarswegen is reeds gereed.

     Het zal in het voorgaande zijn opgevallen, dat Staphorst alleen goede verkeersverbindingen heeft gehad en practisch

|pag. 47|

_______________↑_______________

nog heeft met Zwolle, Meppel, Hasselt en De Wijk. Daarvan is alleen De Wijk een typisch plattelandsdorp, Zwolle en Meppel zijn stedelijke centra en Hasselt, al is het maar klein, is toch een stadje en geen dorp. Men kan dus zeggen, dat Staphorst geïsoleerd ligt ten opzichte van andere agrarische dorpen. Van een geografisch isolement is dan wel geen sprake, het streekdorp ligt zelfs aan een hoofdweg en heeft altijd aan de postweg gelegen, een sociaal isolement is er wel geweest en is er nog, want van een diepgaand contact met de naburige steden kan toch niet worden gesproken. De levensgewoonten en denkwijzen, zoals men die in het bijzonder in Zwolle en Meppel aantrof en aantreft, en die van Staphorst verschilden en verschillen tezeer dan dat er beïnvloeding kon plaats vinden. Wel komen de Staphorsters en Rouveners geregeld in Zwolle en Meppel, doch het stedelijk milieu beroert hen niet. In het bijzonder beïnvloedt het bezoek aan de stad de opvattingen der Staphorster vrouwen niet. De mannen ontmoeten op de markt boeren uit andere gemeenten, waarvan zij iets kunnen overnemen. Men ziet dan ook, dat de mannen minder vasthouden aan de aloude gewoonten en klederdrachten dan de vrouwen. „Der Mann musz hinaus ins feindliche Leben” en daardoor ontmoet hij meer mensen en staat hij meer bloot aan beïnvloeding van buiten.
     Dat de vrouw langer vasthoudt aan de gebruiken en gewoonten, ook wanneer zij in contact komt met anderen, die deze niet (meer) kennen, hangt ook samen met de psyche van de vrouw. Het door de vrouw eenmaal verworven geestelijk bezit verkrijgt voor haar gemakkelijk het karakter van een onaantastbaar geheel, waarvan niets kan worden afgenomen zonder het zijn waarde te doen verliezen 27 [27. Prof. dr. G. Heymans, Inleiding tot de speciale psychologie, Deel II, 1932, bl. 136.]). Heymans citeert in verband hiermede Lotze, die zich als volgt uitdrukt: „Erkenntnis und Wille des Mannes (sind) auf Allgemeines, die des Weibes auf Ganzes gerichtet”28 [28. Id., bl. 104.]). Doet de vrouw afstand van haar geestelijk bezit, dan doet ze het radicaal. De vrouw is enerzijds conservatief, zij houdt taai vast aan

|pag. 48|

_______________↑_______________

het overgeleverde, doch anderzijds kan zij een vurig aanhangster zijn van nieuwe denkbeelden. Zij is en zij wil het een of het ander. Zij aanvaardt een complex verschijnselen geheel of verwerpt ze radicaal 29 [29. Id. bl. 126—127, 84, 85, 72, 81.]). Zij neemt niet bij stukjes en brokjes iets over, doch een totaliteit van verschijnselen.
Zij analyseert niet, doch laat deze totaliteit onaangetast.
Haar emotionele natuur verzet zich tegen het uit elkander nemen van een complex van voorstellingen waaraan zij gehecht is of waarvan haar de waarde is geopenbaard 30 [30. Heymans, Psychologie der vrouwen, 1932, bl. 152—157.]).
     Voordat een geheel van voorstellingen door een ander is vervangen moeten er vanzelfsprekend weerstanden worden overwonnen. Datgene, waaraan de vrouw gehecht is, is in een gunstige positie om zich te handhaven. Daar komt bij, dat de belangstelling van de vrouw gericht is op het concrete, het dichtbij zijnde, het persoonlijke. De vrouw kent de familierelaties beter dan de man, zij hecht zich meer aan bepaalde verschijningsvormen van cultuurgoederen. Haar arbeid in het huisgezin is niet alleen door traditie bepaald, doch past ook beter bij haar aanleg. Hier kan zij aan het dichtbij liggende haar zorgen besteden. Zij interesseert zich intensief voor hetgeen gebeurt binnen een enge kring, zij is minder toegankelijk dan de man voor de veranderingen daarbuiten. Daardoor heeft de man meer bijgedragen tot het scheppen en verder ontwikkelen der beschaving, zo schrijft Hamaker 31 [31. Dr. H.G. Hamaker, Psychische verschillen tussen de sexen, 1935, bl. 17, 31—32.]), terwijl de vrouw veel geschikter is om de vruchten dier beschaving over te dragen op de volgende generatie. Het cultuurbezit wordt door de vrouw geconserveerd.

     De Nieuwe Rijksweg over de Staphorster es loopt buiten het dorp om. Het grote verkeer van en naar het Noorden wordt sedert 1940 omgeleid en passeert bij de „Hoek” de oude weg. De Staphorster bevolking maakt echter ook van de weg gebruik. Vele boeren kunnen nu gemakkelijker hun land bereiken, behoeven daarvoor niet meer over andermans land.

|pag. 49|

_______________↑_______________

Daarbij is natuurlijk de nieuwe weg een heel wat begaanbaarder verkeersweg dan de vroegere „stegen”. Ook mag men waarde hechten aan de opmerking van een Staphorster boer, dat hij om het land te bereiken, waar zijn koeien graasden, nu niet meer door het dorp behoefde te fietsen en zich er minder om behoefde te bekommeren of hij er wel netjes uitzag. Zo vermindert door de aanleg van wegen, waardoor men niet meer verplicht is altijd van een en dezelfde weg gebruik te maken, waargenomen door het critisch oog der gemeenschap, de kracht der sociale contrôle.
     De opmerkingen over de nieuwe Rijksweg zouden wel zeer onvolledig blijven, indien niet melding gemaakt werd van de metamorfose, die het landschap door de aanleg ervan heeft ondergaan. Vermeld kan hierbij worden, dat juist de aanleg van deze weg aanleiding is geweest tot het opnieuw entameren van de ruilverkaveling en de uitvoering van het eerste ruilverkavelingsproject, omvattend ca 1800 ha, tengevolge heeft gehad. De veranderingen in het Staphorster landschap zijn daarmede eerst goed ingeluid.

     Belangrijke waterwegen zijn er in de gemeente niet aanwezig. Wel wordt de gemeente begrensd door Meppeler Diep in het Noord-Westen en Dedemsvaart in het Zuiden. Voor het economisch leven heeft dit echter weinig of geen betekenis. Er is dan ook geen enkele beurtdienst op Staphorst; binnenschepen zijn er niet gedomicilieerd. Staphorst is wel gelegen aan de spoorlijn. Sedert 15 Mei 1936 echter stoppen de personentreinen er niet meer. Ook het stationnetje Dedemsvaart ten Westen van Den Hulst wordt niet meer aangedaan.
     Van betekenis is derhalve alleen het verkeer te land langs de straatweg. De voornaamste verkeersas is de weg Zwolle-Lichtmis-Rouveen-Staphorst-Meppel. Vóór de aanleg van de nieuwe Rijksweg over „de es” werd het doorgaand verkeer door het streekdorp geleid. Het autoverkeer op het traject Zwolle-Meppel v.v. is meest doorgaand verkeer, wat hieruit kan blijken, dat bij een telling op 21 April 1937 van een aantal van 795 motorrijtuigen 506 of 64 % tot het verkeer van 100

|pag. 50|

_______________↑_______________

en meer km behoorde 32 [32. Verkeerswaarnemingen van de Rijkswaterstaat 1937.]). Men vindt op dit traject ook een opmerkelijke passage van trucks met trailer. Het had dus inderdaad hier wel zin, gelet op de gevaren van het passeren van een lange bebouwde streek, het verkeer om te leiden.
     Met Zwolle en Meppel heeft Staphorst sedert 1828 een goede verbinding. De diligence-dienst tussen beide steden, waarvan in 1835 F.A. Ebbinge Wubben melding maakt, passeerde het dorp. Tegenwoordig rijden er autobussen. De autobusdienst Zwolle-Meppel werd opgericht in 1923. Aanvankelijk ging de bus 3 keer per dag heen en terug. Naderhand is de frequentie verhoogd, zodat de laatste jaren voor de twee-wereldoorlog er 6 keer daags gereden werd, des Vrijdags in verband met de Zwolse veemarkt zelfs 9 keer. Op Vrijdag was ook een bus van De Wijk over Staphorst naar Zwolle ingelegd.
Voor de Meppeler markt werd de frequentie niet verhoogd, omdat Meppel gemakkelijk per fiets te bereiken is. Vóór de oorlog waren er op het traject tussen de „Hoek” en de Lichtmis geen vaste stopplaatsen. De bus stopte op verzoek.
Door de bijzondere tijdsomstandigheden (generatoren!) heeft de busonderneming dit systeem in de oorlog niet kunnen handhaven. Op het 7 km lange traject kwamen toen 25 (!) eventuele stopplaatsen. De busdienst wordt door een Zwolse onderneming geëxploiteerd. Vandaar wellicht, dat de dienstregeling zo is (en was) vastgesteld, dat zij aansluit (en aansloot) op de bezoekuren der Zwolse ziekenhuizen en op de lestijden der Zwolse scholen. Hier geldt trouwens ook weer, dat men naar Meppel op de fiets gaat.
     In normale tijden waren er in de gemeente Staphorst 7 bodediensten gevestigd. Hiervan hielden 4 zich uitsluitend bezig met veevervoer. Van de overige 3 reed 1 twee keer per week naar Zwolle en vier keer naar Meppel, 1 vier keer per week naar Meppel en 1 twee keer per week naar Meppel. De oriëntatie op Meppel komt in deze cijfers duidelijk tot uiting.
Van de genoemde 3 boden had in 1939 slechts 1 een vrachtauto. De paardentractie overheerste dus nog. Doorgaande vrachtautodiensten doen Staphorst sedert de aanleg van de nieuwe Rijksweg niet meer aan.

|pag. 51|

_______________↑_______________

     Voor Den Hulst in het Zuid-Oosten der gemeente is de Dedemsvaartse Stoomtramweg Maatschappij van belang geweest. Naderhand is deze maatschappij opgegaan in de Eerste Drentse Stoomtramwegmaatschappij (E.D.S.). Voor de oriëntatie van Den Hulst op Zwolle is de tram-, later de busverbinding van veel betekenis geworden.
     Het aantal motorrijtuigen was in Staphorst voor de tweede wereldoorlog niet hoog. Op 1 Augustus 1938 waren er in totaal 99 stuks, waarvan 29 vrachtauto’s, 37 personenauto’s en 33 motorrijwielen. Per 1000 inwoners luiden de cijfers 13,4, 3,9 5,- en 4,5. (Het Rijk: 24; 5,9, 10,8 en 6,9). De eigenlijke Staphorster boerenbevolking bezat geen motorrijtuigen. Inmiddels heeft zich na de bevrijding een zeer grote belangstelling voorgedaan voor alles, wat een motor heeft. Zowel op Rouveen als op Staphorst gebruiken de boeren nu autotrekkers. Ook de vredesjeep heeft de belangstelling, doch voor een toewijzing moet men een bedrijf van 40 ha 33 [33. Deze norm is inmiddels verlaagd.]) hebben en dat heeft geen enkele boer.

|pag. 52|

_______________↑_______________

 
– Groenman, Sj. (1947). Staphorst; sociografie van een gesloten gemeenschap. (Proefschrift Universiteit van Amsterdam, Amsterdam). Meppel: Stevert & Zoon.

Category(s): Staphorst
Tags:

Comments are closed.