II. De Gereformeerde Kerk komt bovengronds: sept. 1566 –

II DE GEREFORMEERDE KERK KOMT BOVENGRONDS: sept 1566 –

Het is 3 september 1566. Op het stadhuis zijn schepenen en raad niet beide meenten in vergadering bijeen. Ter sprake komt wat op de landdag van 31 augustus is verhandeld. De burgemeester houdt allen het stadhouderlijk bevel voor om goede acht te geven en er voor te zorgen dat de gemeenschap in goede eendracht blijft. Wat in de “naberlanden” is voorgevallen, moet in Kampen voorkomen worden. Ter vergadering zal men besluiten nemen; deze zullen door gedeputeerden van de stad a.s. woensdag op de landdag te Windesheim naar voren worden gebracht.
Terwijl men in de raadszaal vergadert, stapt een deputatie van de burgerij binnen. Ze komen uit een “grote versamelinge der gemeenen burgers” die op dezelfde derde september in de kerk van de Heilige Geest bijeengekomen waren. De afgevaardigden overhandigen een supplicatie. Daarin verzoeken ze “dat hoer kercken mochten verordent ende vergunt worden daerinne die Sacramenten ende andere ceremonien nae die Augsburgsche Confession uthgedeelt ende onderholden mochten worden”. ( 1 [1. O.A. 22, blz. 62, 63, 3 sept. 1566.])
Op het moment dat deze afvaardiging de raadszaal binnentreedt, treden de geheime conventikelgangers in het openbaar. Ze achten -de publicatie van 27 augustus ten spijt- de tijd gekomen de overheid om een vergaderruimte te verzoeken. Terwijl het in de “naberlanden” gist en er een spoor van vernieling gaat door De Nederlanden, treden in Kampen de conventikelgangers naar buiten, ordelijk. Op 3 sept. wordt door hen in de Heilige Geest Gasthuiskerk een vergadering belegd. Een deputatie gaat met een schriftelijk verzoek om kerkruimte naar de stedelijke overheid.
Langdurige deliberatie op het stadhuis volgt. De raad komt tenslotte tot de overtuiging “dat men die gemeente nijet wel langer in eenicheit ende stilte solde konnen holden ten vare dat dat hoer in hoer voernemen naegegeven worde”. Deze uitspraak heeft verstrekkende gevolgen. Op de komende landdag te Windesheim zal hun verzoekschrift in bespreking worden gegeven. Een afvaardiging van de supplianten zal met de stadsdeputatie naar

[pag. 15]

de landdag gaan om er de supplicatie toe te lichten. Met haar uitspraak wijzigt de overheid van Kampen haar tot dan toe gevoerde beleid t.a.v. de aanhangers van de nieuwe leer. Werd een week tevoren per publicatie het beluisteren van nieuwe predikanten en het beleggen van geheime samenkomsten nog ten strengste verboden, nu verleent het stadsbestuur medewerking tot het afstaan van een officiele kerkruimte voor de nieuwe prediking. Deze godsdienstpolitieke zwenking van de stedelijke overheid komt tot stand onder de druk der omstandigheden. In het licht van de landelijke gebeurtenissen is de vrees van het stadsbestuur voor moeiten binnen de stad beslist gewettigd. Toont de publicatie van 27 augustus de ware identiteit van het r. k. stadsbestuur, de weigering van de supplicatie zou een reële bedreiging van de rust binnen de stad tot gevolg hebben. Dit beseft het stadsbestuur. Gezien het milde standpunt van Deventer en Zwolle op de landdag van 31 augustus, kan het Kamper stadsbestuur op 3 september besluiten tot meer toegeeflijkheid in haar religiepolitiek. Haar milder standpunt zal immers op de komende landdag van 4 september van de zijde van beide andere IJsselsteden geen enkele moeite opleveren.
Duidelijk is nu wat op de komende landdag het stadsbestuur inzake de brief aan de hertoging Van Parma zal adviseren. Eenparig besluit de raad en meenten haar te verzoeken om namens de Koning de gemeente een kerk te geven om er diensten naar de Augsburgsche Confessie te beleggen. Het stadsbestuur zal de hertogin daarbij voorhouden dat inwilliging van dit verzoek de eendracht in de stad ten goede komt. Want zij die de oude religie zijn toegedaan, zullen hierdoor “vrij ende ongeturbiert gelaeten worden ende die kercken ende cloesteren ongesplieert blijven”.
De verzamelde gemeente in de H.G. Gasthuiskerk moet ondertussen rustig gehouden worden. Daarom staat de magistraat toe dat Heer Christiaan van Driel en Rector Mr. Gaspar Holstech “dat Sacrament des altaers sub utraque specie den siecken dies begeren binnenshuijs uthdeelen” mogen. Opnieuw stelt het stadsbestuur zich op zoals Deventer en Zwolle reeds eerder gedaan hebben: Sub utraque specie, al-

[pag. 16]

léén binnenshuis. Maar toch blijft ook nu Kampen voorzichtiger dan beide andere IJsselsteden. De toestemming tot uitdeling moet beperkt blijven tot hen die ziek zijn. Deze beperking houdt in dat de sacramentsuitdeling binnenshuis in Kampen een uitzondering moet blijven.
In de roerige vergadering op het stadhuis wordt tenslotte ook besloten dat een viertal raadsleden de predikanten zullen aanzeggen namens de raad dat zij “het woort Goeds nae hoer conscientie te preken sonder scheldinge die eenen op den anderen”. ( 2 [2. Op 5 dec. 1566 wordt dit vermaan opnieuw tot de vier predikanten gericht. O.A. 22 aug. blz. 68, 5 dec. 1566.]) Uit dit vermaan blijkt dat de geestelijkheid op de preekstoel geen eensgezind geluid laat horen. Dit blijkt ook uit het feit dat Heer Christiaan van Driel toestemming krijgt het sacrament op afwijkende wijze uit te delen.
Wat rector Holstech aangaat: Uit de verdere geschiedenis zal blijken dat hij een sleutelfiguur is in de reformatie te Kampen. Men zou hem “de reformator van Kampen” kunnen noemen. Op deze bewuste derde september is hij reeds zes jaar rector binnen de stad. Dit valt op te maken uit een stuk van 21 augustus 1564. ( 3 [3. O.A. 306, fol. 182, 184 v., 21 aug. 1564.]) Daarin wordt Holstech door de raad opnieuw voor drie jaar tot rector benoemd “als hij desse drie voergaende jaeren gewest hefft”. Zijn taak bestaat in het goede opzicht over de school; hij moet “die Jugent inn goede Lerijnge ende seeden instrueren”. Op de avonden van heiligendagen en vastendagen moet hij met de jongste schoolmeester het koor in de kerk leiding geven. Dit koor wordt gevormd door zijn scholieren.
Met de wijziging van de godsdienstpolitiek van de Kamper overheid bestaat er nu in alle drie de IJsselsteden voor de conventikelgangers een hoopvol perspectief. Er komen kerkgebouwen voor hen in zicht.
Naar afspraak komt de volgende dag, 4 sept. de landdag te Windesheim samen. De Deventer afgevaardigde deelt mee dat de godsdienstige beweging zich in versneld tempo heeft doorgezet. De raad heeft in de tijd tussen beide landdagen van 31 aug. en 4 sept. de O.L. Vrouwekerk reeds aan hen moeten afstaan die “daerinne dat Woort Goedts nae den propheten, ende die leringe Christi ende der apostelen puyr ende reyn geprediget” willen hebben. Bij supplicatie was door hen nl. verzocht de O.L. V. kerk en de “berchkerke”

[pag. 17]

oft die broeder kercke” af te staan. Gevraagd werd om twee kerken; de raad kon er niet onderuit er één af te staan, aldus de Deventer gedeputeerde. Voor het eerst wordt nu dus in één der IJsselsteden het altaarsacrament onder twee gedaanten in een kerkruimte uitgedeeld. De afgevaardigde van Kampen legt vervolgens de supplicatie van de gemeente aan de landdag voor. Hij doet verslag van wat er de vorige dag is voorgevallen. De drie IJsselsteden besluiten nu “ijlenden” aan de hertogin te schrijven. ( 4 [4. O.A. 2513, blz. 191, 192, 4 sept. 1566.])
Uit bovenstaande blijkt duidelijk dat in alle drie de IJsselsteden de conventikelgangers vrijwel gelijktijdig inde openbaarheid treden. Mogelijk hebben tussen de aanhangers uit elk der drie steden hierover contacten bestaan. Zo er geen afspraak op dit punt is gemaakt, dan tekent dit gelijktijdig naar buiten treden de geladen sfeer in de IJsselstreek alleen nog maar meer. Er is blijkbaar een klimaat aanwezig dat gelijktijdig succesvol optreden mogelijk maakt. De verzoeken om een kerkgebouw bereiken vrijwel op hetzelfde ogenblik de diverse stadsraden. De ontwikkeling zet zich in Deventer iets sneller door dan in Kampen. Daarbij loopt de Kamper magistraat achter de besluiten van de landdag aan, terwijl Deventer aan deze landdagbesluiten juist richting geeft. In alle drie de IJsselsteden geeft de eerste week van september een beslissende wending te zien in de positie van de aanhangers van de nieuwe leer. Deze wending hangt direkt samen met de beeldenstrom die vooral in de tweede helt van augustus 1566 De Nederlanden teistert. Onder de druk van deze omstandigheden is het dat raden en landdag concessies doen.
Na de landdag van 4 sept. heeft de Kamper raad meer ruimte om aan de verlangens van de gemeente tegemoet te komen. Kregen Heer Van Driel en rector HoIstech op 3 sept. toestemming tot communie-uitdeling in de huizen, twee dagen later, op 5 sept., worden ze zelfs door de stedelijke regering daartoe officieel daartoe aangezocht. Plechtig staat in het Liber Causarum te lezen dat beiden dit verzoek van de regering hebben aangenomen. De magistraat belooft daarbij hen beiden in bescherming te nemen als er door verandering der tijden voor hen moeiten uit hun dienst mochten ontstaan. ( 5 [5. R.A. 2, fol. 173 v., 5 sept. 1566.])

[pag. 18]

Zo heeft de gemeente twee van stadswege aangestelde geestelijke leiders ontvangen. Samen met de reëele mogelijkheid om binnenkort een eigen kerkaebouw te hebben is dit voor de nieuwe gemeente een zeer hoopvol perspectief.
Aan de afgevaardigden van de nieuwe gemeente wordt op 12 sept. meegedeeld dat de landdag op 10 sept. hun zaak in handen van de stadhouder heeft gegeven. Deze zal de hertogin Van Parma verzoeken om in elk van de drie IJsselsteden één kerk in te ruimen voor diensten naar de Augsburgsche Confessie. ( 6 [6. O.A. 22, blz. 64, 65, 12 sept. 1566.])
Met deze toezegging van de overheid is de rust in de stad echter nog niet weergekeerd. Want reeds de volgende dag, 13 sept., houdt Johan Arentzen -mandenmaker van Alkmaar- op het Cellebroederskerkhof een preek. Voor de raad is hij geen onbekende. Nog onlangs heeft deze hem, op grond van een publicatie verboden binnen het stedelijk gebied te preken. Ondanks nadrukkelijk verbod hem persoonlijk opgelegd, komt Arentzen op vrijdag 13 sept. dus toch weer de stad binnen om er te preken. De magistraat komt er achter. Twee secretarissen worden op hem afgestuurd. Namens het stadsbestuur verbieden deze hem verder te preken. Een tweede afvaardiging is echter nodig om Arentzen te overreden. Onder vrijgeleide moet hij op de raadskamer verschijnen. Inmiddels zijn daar schepenen, raad, grote en kleine meente in vergadering bijeengekomen. Men vreest dat uit het gebeurde “onlust, commotie ende uproer” kan ontstaan. Daarom moet de vreemde predikant uit de stad en haar vrijheid vertrekken. Hij mag zonder toestemming de stad niet meer binnen komen. Dit wordt Johan Arentzen aangezegd “mit oepene doeren in presentie van Schepenen ende Raeth, sampt die groete ende cleyne gemeenthe”. Nadat hem dit is voorgehouden “ist (hij) ter stondt over die IJselbrugge gegaen”. ( 7 [7. O.A. 22, blz. 66, sept. 1566; R.A. 2, fol. 174 r., 13 sept., O.A. 95, 5 okt. 1571. (deze noot kontroleren)])
Arentzen zal vernomen hebben dat in Kampen de magistraat concessies heeft gedaan. Vermoedelijk heeft hij het klimaat rijp geacht om opnieuw naar Kampen te komen. Hij ondervindt echter dat de tegemoetkomingen van de stedelijke overheid zijn grenzen heeft. Het stadsbestuur geeft hem geen vrijheid op het kerkhof te preken. Kennelijk door-

[pag. 19]

kruist de prediking van de Alkmaarse mandenmaker het streven van de magistraat om de godsdienstige vernieuwing te kanaliseren. Terwijl ze enerzijds de nieuwe gemeente een hoopvol perspectief aanreikt, verbiedt ze anderzijds de prediking van de tot ongewenst persoon verklaarde vreemdeling. Daarbij komt dat de hagepreek op het kerkhof het katholieke deel der burgerij te sterk zou prikkelen. Dit laatste zou –m.i.- de voortgang van de reformatie te Kampen niet ten goede komen.

Wat de persoon van Johan Arentz betreft, Van Schelven laat in het midden of Arentz zich begin 1566 naar Kampen in Overijssel of naar Campen in ‘t Pewsumerambt in Oostfriesland begeven heeft. Het eerste wordt voorgestaan door Borger; het tweede door Rogge. Op grond van archiefstuk R.A. 2, fol. 174 r., 13 sept 1566, is nu duidelijk geworden dat de keuze van Borger de juiste is geweest. Er is nl. in 1566 sprake van twee bezoeken door Johan Arentz aan het Overijsselse Kampen. Het tweede bezoek valt op 13 sept 1566. Het eerste wordt in genoemd archiefstuk aangeduid als “onlangs” en “een tijdt lanck” geleden. Vanaf begin juli tot eind augustus kan hij niet in Kampen zijn geweest, want toen hield hij hagepreken in Utrecht en in Noord-Holland, aldus Van Schelven. Dus moet het “onlangs” en “een tijdt lanck” geleden niet later vallen dan de eerste helft van 1566. Dit klopt met het feit dat Arentz begin 1566 Alkmaar moest verlaten. Toen begaf hij zich, aldus Van Schelven, naar het niet nader aangeduide “Campen”. Vóór zijn tweede komst naar Kampen houdt hij op 25 aug. nog een hagepreek bij Utrecht. Van daar gaat hij naar “Campen”. Na zijn tweede uitwijzing op 13 september vertrekt hij naar Hattem. Daar houdt hij dezelfde week nog een hagepreek. Op 21 sept. wordt hij te Elburg eervol door de overheid ingehaald. Hij treedt er zelfs op in de Minrebroederskerk. De volgende dag preekt hij te Harderwijk. Hij heeft als predikant van Amsterdam in 1571 zitting op de Emder synode. Maart 1573 presideert hij een synode te Alkmaar. ( 8 [8. cf. Van Schelven, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, Leiden 1911, dl. I, blz. 165-168.])

 

 

Category(s): Niet gecategoriseerd

Comments are closed.