II. Pigge en zijn relaties met Kampen


II. Pigge en zijn relaties met Kampen.1 [1.      In het Kamper archief bevinden zich een aantal stukken en brieven, bijeen gebracht in een pakket genummerd 1834 die betrekking hebben op de relaties tussen Pigge en Kampen.
     Een aantal van deze stukken en brieven zijn reeds tussen 1888 en 1892 door pastoor B.P. Veldhuyzen gepubliceerd onder de titel „Aanteekeningen op Lindeborn’s Historia Episcopatus Daventriensis” gepubliceerd In het „Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht”.
     Nu nieuw materiaal, zowel over het leven van Pigge te Rome en Utrecht, als over zijn betrekkingen tot Kampen, tevoorschijn is gekomen, lijkt mij een herbewerking van de bronnen, waaruit pastoor Veldhuyzen reeds geput heeft, historisch verantwoord.]
).

     Zoals wij reeds zagen, moet Pigge omstreeks 1490 te Kampen geboren zijn. Hoewel hij na zijn vertrek naar Leuven nimmer meer woonachtig geweest is in deze stad, heeft hij toch gedurende een groot deel van zijn leven nauwe relaties onderhouden met zijn geboorteplaats. Deze relaties zijn interessant om te bestuderen, zij werpen niet alleen meer licht op de figuur van Pigge, maar vertellen ons ook iets over de kerkelijke toestanden te Kampen in de eerste helft van de 16e eeuw.
     In het jaar 1521 overleed Herman van Uterwijck, deken van de St Lebuïnuskerk te Deventer en pastoor te Kampen. Bij zijn dood was het met Kampen vrij treurig gesteld. De oorlog met Karel van Gelre dreigde de toch al geschokte economie van de stad geheel te ondermijnen, de burgerij klaagde over de slechte tijden, de zware belastingen en het slechte bestuur. In 1519 was het zelfs, waarschijnlijk onder invloed van de ongunstige economische omstandigheden, tot relletjes in de stad gekomen, waarbij door toedoen van de gilden en gemene burgers een aantal aanzienlijke families uit de Raad werden gestoten.
     Maar ook op kerkelijk gebied was men in Kampen, in deze jaren ontevreden over de gang van zaken. Hoewel gesproten uit een aanzienlijk Kamper geslacht, had Herman van Uterwijck nimmer persoonlijk de pastorie te Kampen betrokken, maar de zielszorg van zijn parochie overgelaten aan een plaatsvervanger of huurling, de vice-cureyt geheten. Hoewel deze vice-cureyten in vele plaatsen aangetroffen werden, was men in Kampen over deze gang van zaken bijzonder ontstemd.
In de eerste plaats achtte men het beneden de waardigheid

|pag. 198|

_______________↑_______________

van de stad, dat de pastoor niet binnen de muren van de stad woonde en men het stellen moest met een plaatsvervanger. In de tweede plaats meende men dat verschillende vice-cureyten vaak onbekwaam of zelfs onwaardig waren de zielszorg over de parochianen uit te oefenen.
     Toen Herman van Uterwyck dan ook stierf, zal men te Kampen goede hoop gehad hebben, dat ditmaal een pastoor benoemd zou worden die persoonlijk de zielszorg te Kampen zou uitoefenen. Bitter werden de Kampenaren na de dood van Uterwyck teleurgesteld. Tot pastoor van Kampen werd benoemd een zekere Johannes Slachheck, een aanzienlijk geestelijke, die o.m. reeds deken van de St Lebuïnuskerk te Deventer en proost te Utrecht was. Van meet af aan was duidelijk dat de nieuw benoemde pastoor wel de lusten van zijn ambt zou aanvaarden en dankbaar aanvaarden ook, maar er geen moment aan dacht ook de lasten van het pastoorschap te Kampen persoonlijk op zich te nemen. Kampen zou het weer met een vice-cureyt moeten doen.
     Het blijkt dat men dit niet zonder meer in Kampen genomen heeft. In de Minuten van de Raad komt een stuk voor, gedateerd 21 Juli 1524, waaruit blijkt dat de Raad van Kampen reeds spoedig na zijn benoeming het vuur op hem geopend heeft. In dit stuk word Slachheck dringend gevraagd niemand tot vice-cureyt te maken, voor hij zich hierover mondeling of schriftelijk heeft verstaan met de Raad van Kampen, daar de tegenwoordige vice-cureyt zeer ongewoon handelt en de kapelanen het vierde deel van hun verdiensten ontneemt waardoor men te Kampen alleen maar onbekwame en ongeleerde kapelanen kan krijgen.2 [2.
     Gem. Àrchief Kampen, Minuten V. folio 379.]
)
     Het is niet met zekerheid te zeggen of Slachheck gehoor heeft gegeven aan dit verzoek, maar hóe hij ook gehandeld heeft, de verhouding tussen hem en de stad is er niet beter op geworden.
Dit blijkt wel uit de aanwezigheid van een tweetal concept smeekschriften aan paus Clemens VII, waarvan het oorspronkelijk vermoedelijk omstreeks 1524 aan de paus door Burgemeesteren, Raad en Schepenen van Kampen verzonden werd.3 [3.      Gem. Archief Kampen, pakket brieven en stukken, genummerd 1834.
     Twee ongedateerde stukken.]
) De inhoud van beide concepten verschilt betrekkelijk

|pag. 199|

_______________↑_______________

weinig, het ene exemplaar is typisch een klad, het andere wellicht een minuut, waaruit misschien de conclusie mag getrokken worden, dat het laatstgenoemde concept als voorbeeld voor het naar Rome gezonden exemplaar gediend heeft.
     Deze smeekschriften zijn in vele opzichten zeer interessante lectuur! De voornaamste strekking er van is dat het Stadsbestuur van Kampen de paus smeekt de pastoor van Kampen Johannes Slachheck zo spoedig mogelijk af te zetten, daar de man voortdurend afwezig is en zijn plaatsvervangers niet veel meer zijn dan rovers en dieven, soms zelfs afvalligen en misdadige soldaten. In felle bewoordingen wordt daarbij Slachheck zelf aangevallen: een onwaardig en ongeleerd man die zoveel hoge kerkelijke ambten bekleedt, dat men er van duizelt, verscheidene vermoedelijk zonder dispensatie, betrekkingen waarvan wel twintig geleerde mannen zouden kunnen leven.
     Maar het Kamper Stadsbestuur vraagt de paus nog meer.
Het vraagt hem tevens de parochie Kampen te verenigen met de parochie IJsselmuiden, aangezien laatstgenoemde parochie, vroeger veel groter, nu maar zeer weinig huizen bevat en een vereniging in het belang van de IJsselmuidenaren zou zijn.
Tenslotte dringt het Stadsbestuur van Kampen er bij de paus op aan dat in ’t vervolg bij een vacature de stedelijke regering het recht zal krijgen iemand als pastoor te benoemen of voor te stellen die licentiaat of ten minste baccalaurius in de theologie zal zijn.
     Zoals ik reeds zei: er liggen twee concepten in het Gemeentearchief van Kampen. De strekking van beide is ongeveer dezelfde, maar toch zijn er interessante verschillen. In handschrift I (klad) wordt een paar maal uitdrukkelijk de naam van Albert Pigge genoemd als de man die men gaarne te Kampen als pastoor zou willen hebben, als Slachheck zou verdwijnen. In handschrift II (minuut) vermijdt men echter angstvallig Pigge’s naam te noemen en vraagt men slechts om een geleerd en geschikt persoon. Trouwens, reeds in het eerste handschrift is Pigge’s naam later zorgvuldig doorgestreept. Wij hebben hier dus te maken met een oorspronkelijk concept dat gecorrigeerd werd, waarna een nieuw concept werd opgemaakt, waarin wederom veranderingen werden aangebracht. Uit deze supplieken blijkt nóg een interessant feit. Er moet vanwege het Stadsbestuur reeds eerder een verzoekschrift naar de Heilige

|pag. 200|

_______________↑_______________

Stoel te Rome zijn uitgegaan om Slachheck kwijt te raken en wel tijdens het pontificaat van Adrianus VI, waarbij de bemiddeling ingeroepen was „van de enige medeburger van ons die wij daar (d.w.z. te Rome) hebben”. Die medeburger te Rome kan natuurlijk niemand anders geweest zijn dan Albert Pigge.
     Een poging tot reconstructie van hetgeen zich op kerkelijk gebied na het overlijden van Herman Uterwyck heeft afgespeeld, zou de volgende resultaten kunnen opleveren.
     Na de dood van Herman van Uterwijck hoopte het Stadsbestuur van Kampen op de benoeming van een pastoor die persoonlijk de zielszorg zou uitoefenen en dan ook in de stad zou wonen. Deze verwachting werd de bodem ingeslagen door de benoeming van Slachheck. Men besloot toen de benoeming van Slachheck ongedaan te maken door een smeekschrift aan paus Adrianus VI aan te bieden. Daarbij riep men de bemiddeling in van de oud-stadgenoot Albert Pigge, die immers te Rome vertoefde en in de gunst stond bij de paus. Pigge was tot medewerking bereid, scheen zelfs een gunstig resultaat te bereiken, maar faalde uiteindelijk door de onverwachte dood van Adrianus. Nadat gebleken was dat Pigge ook bij de nieuwe paus, Clemens VII, hoog in de gunst kwam te staan, richtte het Stadsbestuur van Kampen opnieuw een verzoek tot de Heilige Stoel te Rome, om het ontslag van Slachheck als pastoor van Kampen te verkrijgen. Het voorstel om de parochies Kampen en IJsselmuiden tot een geheel te maken kan een nieuw element zijn, mogelijk echter werd dit verzoek ook reeds aan Adrianus gedaan. Uit de beide concept-supplieken aan Clemens VII blijkt dat het Stadsbestuur hoopte Pigge als opvolger van Slachheck te krijgen, indien deze laatste ontslagen mocht worden door Clemens VII als pastoor van Kampen.
     Aan de ene kant kunnen we ons voorstellen dat het Stadsbestuur van Kampen Pigge liever tot pastoor van Kampen benoemd zag dan Slachheck. Pigge was een geboren Karnpenaar, had te Leuven gestudeerd en had zich op wetenschappelijk gebied een uitstekende naam verworven. Dit alles kon niet gezegd worden van Slachheck. Als pastoor van Kampen zou de naam Pigge nieuwe luister aan de stad geven; daarbij mocht men verwachten dat hij, geboren en getogen zijnde te Kampen,

|pag. 201|

_______________↑_______________

de parochie een goed hart zou toedragen. Van Slachheck daarentegen had men weinig of niets te verwachten. Als pastoor zette zijn naam geen luister bij, als vreemdeling kon men geen bijzondere voorliefde voor Kampen verwachten, integendeel de practijk had uitgewezen dat dergelijke heren slechts aan hun eigen financiëel voordeel dachten en de parochie Kampen het zoveelste melkkoetje zou zijn van de heer Johannes Slachheck.
Aan de andere kant doet toch de wens van het Kamper Stadsbestuur om Pigge benoemd te krijgen vreemd aan. Uit de supplieken aan Clemens VII krijgt men toch de indruk dat men in deze stad er naar snakte weer een pastoor te krijgen die persoonlijk de zielszorg van zijn parochianen op zich zou nemen, opdat men verlost zou worden van de vaak ongeschikte vicecureyten.
     Heeft Pigge beloofd, na het ontslag van Slachheck en zijn benoeming tot pastoor van Kampen, terug te keren naar zijn geboortestad? Het klinkt wel zeer ongeloofwaardig dat Pigge er één ogenblik aan gedacht zou hebben zijn schitterende carrière te Rome af te breken om in zijn geboortestad het eenvoudig ambt van zielenherder te gaan uitoefenen. Het klinkt even ongeloofwaardig dat de Kamper Stadsregering dit ook maar een ogenblik mogelijk heeft geacht. Beide partijen speelden een veel hoger spel! Dit blijkt uit het verdere verloop van de geschiedenis.
     Het Stadsbestuur scheen de invloed van Pigge op Clemens VII niet onderschat te hebben. In een brief, gedateerd: Roemen die xije Augusti Anno Christi 1525 4 [4.      Gem. Archief Kampen No. 1834.]), meldt eerstgenoemde aan de Burgem. van Campen dat de paus, na resignatie van Joh. Slachheck „uit vrees van om sommige zaken gepuniceerd en beroofd te worden van de justitie”, hem Pighius met de pastorie van Campen en andere beneficiën van Slachheck voorzien heeft en dat hij in ’t voorjaar hoopt over te komen om alle zaken te regelen.
     Burgemeesters en Raad van Kampen hadden hun zin naar het scheen: Slachheck exit, Pigge benoemd tot pastoor. Ongetwijfeld zullen zij het echter spijtig gevonden hebben dat over een vereniging van de parochies Kampen en IJsselmuiden geen woord in Pigge’s brief geschreven werd. Deze kwestie blijkt

|pag. 202|

_______________↑_______________

voor goed van de baan te zijn. Maar wel hield Pigge’s brief een andere belofte in. Wanneer hij de hoop uitspreekt het volgende voorjaar in Kampen te komen om alle zaken te regelen, voegt hij hier aan toe: daer en twysschen wyl ick alle neerstichheyt doen, omme te verwerventen ten eweqhen toecomenden tyd die vergyffte van onszer kercken voerscr to blyven by juwe weerden lieven…… Met andere woorden: Pigge belooft, nu hij pastoor van Kampen is geworden, alles in het werk te stellen dat in de toekomst het zogen. collatierecht, het recht om de pastoor te benoemen, uitgeoefend zal worden door Burgemeesters en Raad van Kampen en niet meer, zoals dat tot nu toe, door het Kapittel van Deventer.
     Hier komt de aap uit de mouw! Slachheck moest plaats maken voor Pigge omdat deze laatste bereid was al zijn invloed bij de paus aan te wenden Kampen in de toekomst het collatierecht te bezorgen, Maar, voor wat hoort wat! De stad moest slikken dat Pigge pastoor werd en dat dit collatierecht niet eerder uitgeoefend zou kunnen worden dan na Pigge’s dood of na diens aftreden als pastoor van Kampen.5 [5.      Gem. Archief Kampen No. 1834.]) De stad moest natuurlijk óók slikken dat Pigge rustig in Rome bleef wonen, wel de vruchten van zijn pastoorsambt plukte, maar als van ouds onder zijn voorgangers, de lasten aan de vice-cureyt overliet!
     Een bijzonder sympathieke rol speelt Pigge zeker niet in deze gehele affaire, hem is het kennelijk uitsluitend om geldelijk gewin te doen. Over de kwestie hoe de zielszorg in Kampen van nu af aan zal worden waargenomen, maakt hij zich niet druk. Lakoniek schrijft hij: „Ist dat die vice cureyt nu bedienende der kercke is bequem ende angenaem den volke, byn ick tevreede hy blyve dienen; maer alsoe dat hy Slachheck voercr. nicht en betaele van dat ghiene datter vervallen is van den daeghe van synder resignatien gepassiert ende admittiert – want daernaer hy ghien pastoer gewest is, noch eenich upseggende upp ter kercke gehadt – maer my daervan respondiere en rekenscap doen, waer Jwer weerden lieven my mede behulpelich weszen wyllen; wierdt sich Jwe lieven eenichghen anderen vice cureyt begheeren, byn ich tevreeden sy eenen bequeemen daertoe nemen naer haeren belieffte ende my doen

|pag. 203|

_______________↑_______________

respondieren, als dat redelick is.”6 [6.      Gem. Archief Kampen No. 1834. Brief Datum Roemen die XII Augusti Anno Christi 1525.]) Grote belangstelling in de noden van de Kamper Kerk, zo uitvoerig uiteengezet in de suppliek aan Clemens VII, blijkt nu niet bepaald uit bovenstaande regels. Het komt er op neer dat het Kamper Stadsbestuur maar moet uitmaken of de vice-cureyt aan mag blijven, ja of nee. Groter blijkt Plgge’s belangstelling voor de financiële zijde van de zaak te zijn.
     Vielen de misstanden in de parochie Kampen dan ook in werkelijkheid hard mee? Professor Post 7 [7.      Prof. Dr R. Post. Kerkelijke verhoudingen in Nederland vóór de Reformatie, blz. 44, 45.]) noemt de termen, waarin de suppliek aan Clemens VII gesteld is, zeer overdreven. Hierin heeft hij zeker gelijk. Maar mag hieruit de conclusie getrokken worden, dat het met de daarin opgesomde misstanden ook wel niet zo’n vaart zou lopen? Was de feitelijke inhoud – en dat is belangrijker dan de gebruikte terminologie – ook overdreven? Slachheck was ongetwijfeld een ware verzamelaar van lucratieve kerkelijke functies, dit zal niemand kunnen ontkennen; daarnaast moet men ook constateren dat in de bewuste suppliek wel ernstige beschuldigingen tegen de vice-cureyten worden geuit, die toch vermoedelijk niet allemaal uit de duim gezogen zullen zijn, al werden zij in dit geval wellicht wat extra opgesierd.
     Pigge’s houding in de brief waarin hij mededeling van zijn benoeming doet, lijkt toch wel min of meer typerend voor de mentaliteit die de hogere geestelijkheid in die dagen bezielde, een mentaliteit die er op neer kwam, zich niet druk te maken over kerkelijke misstanden, zolang deze maar niet ontaardden in notoire ketterij en geen schadelijke financiële gevolgen hadden voor de prelaten zelf. Het zou waarlijk verbazingwekkend zijn indien de lagere geestelijkheid, met dit voorbeeld voor ogen, ijverig en trouw haar plichten bleef vervullen!
     Het heeft er echter alle schijn van dat Pigge in zijn brief, gedateerd 7 Augustus 1525, te vroeg gejubeld heeft over zijn benoeming tot pastoor van Kampen. Uit een stuk, gepubliceerd door G. Brom in zijn Archivalia in Italië, blijkt dat pas op 2 Augustus 1528 Clemens VII aan drie executeuren gelastte zijn kamerheer Albertus Pighius, te voorzien met de parochie-

|pag. 204|

_______________↑_______________

kerk in Kampen, opengevallen door de dood van Gerbrendus Christiani.8 [8.      Gisbert Brom: Archivalia in Italië No. 1958 (1e deel, 2de stuk).])
     Slachheck werd dus in eerste instantie als pastoor van Kampen opgevolgd door een zekeren Gerbrandus Christiani.
Vergeefs heb ik echter in de Rekeningen van de St Nicolaaskerk te Kampen naar bijzonderheden over deze Gerbrandus Christiani gezocht en in het Kamper Archief naar stukken die licht zouden kunnen werpen op zijn benoeming. lk vermoed dat het Domkapittel van Deventer Pigge in 1525 de voet dwars heeft gezet, maar de archivaris van de gem. Deventer, Dr A.C.F. Koch, was zo vriendelijk mij te berichten dat – ondanks ijverig zoeken – ook uit het Deventer Archief geen stukken te voorschijn waren gekomen die meer licht in deze zaak brachten.
     Vrijwel zeker is echter dat pas drie jaar na het aftreden van Slachheck, Pigge zijn definitieve benoeming tot pastoor te Kampen wist te verkrijgen.
     Door dit merkwaardige interregnum van pastoor Gerbrandus Christiani heeft het nog vrij lang geduurd voordat Pigge erin slaagde of misschien beter, er zich daadwerkelijk voor ging inspannen, het Kamper Stadsbestuur het collatierecht van de parochiekerk te bezorgen. Merkwaardig is zeker dat de correspondentie over deze kwestie niet rechtstreeks tussen Pigge en het Kamper Stadsbestuur gevoerd werd, maar dat Pigge er de voorkeur aan gaf gebruik te maken van een tussenpersoon, een aanzienlijk Kamper burger die tevens lid van de Raad was, Johan van der Vechte genaamd. In een naschrift in een van zijn brieven aan deze Johan van der Vechte geeft Pigge hiervoor zelf een verklaring, hij zegt hierin namelijk: „Den is neyt van noede, Ich U vermane dat gy tgene ich U scrijve den raedt voert te kennen geven, want ich daerom lievest an U alleen scrijve, wandt om onse tael te scrijven vermits ongewoente, hy soe verdich neyt en is.”9 [9.      Gem. Archief Kampen no. 1834, brief „Gescreven uitten Pauwes palaes den XXIIJen Septembris A° XVXXX”.]) Inderdaad kan dit de reden zijn geweest, Pigge is waarschijnlijk vanaf 1507, het jaar waarin hij student te Leuven werd, maar enkele malen en dan nog maar voor een korte tijd, in ’t vaderland teruggeweest. De corres-

|pag. 205|

_______________↑_______________

pondentie met Johan van der Vechte geschiedde vermoedelijk in het Latijn. Deze gaf een vertaling aan de Raad. Op de buitenkant van een van Pigge’s brieven staat dan ook te lezen:
„De kercke van Campen, Meyster Albert Pigge breven an den raed gescreven in Duytss getranslatiert.”10 [10.      Gem. Archief Kampen No. 1834.]) Maar misschien heeft Pigge deze vorm van correspondentie met de Raad ook wel gekozen om officieel de strijd om het collatierecht van de kerk van Kampen niet te veel op de voorgrond te treden en liever de man achter de schermen te blijven.
     In een schrijven, gedateerd 9 Mei 1530 11 [11.      Gem. Archief Kampen No. 1834.]), meldt Pigge aan Johan van der Vechte dat hij de uitvoerige brief van laatstgenoemde en een brief van Schepenen en Raad van Kampen ontvangen heeft, waaruit blijkt dat het stadsbestuur gaarne het collatierecht zou willen verkrijgen en tevens de inkomsten van de kerk zou willen vergroten, door de vereniging van een vicarie in de St Katherina-kapel met de parochiale kerk. Pigge verzoekt in deze brief hem en Johan Visbeeck, „clerick des Stichts van Munsteren”, in deze zaak tot gemachtigden der Kamper regering aan te stellen. Hij belooft dan te zullen zorgen dat de zaak zo spoedig mogelijk voor elkaar komt. Maar in de rest van de brief bespreekt Pigge uitvoerig de financiële kant van de zaak. Hij beweert als onkosten opgegeven te hebben 240 ducaten, maar tot zijn verbazing hebben Raad en Schepenen uit zijn brief gelezen maar 140 ducaten schuldig te zijn.
Pigge zal er voorlopig genoegen mee nemen dat aan meester Johan Stauzerdt, advocaat te Brussel, 200 ducaten wordt gezonden. Schepenen en Raad kunnen er van overtuigd zijn dat hij, Pigge, alles in ’t werk stelt om de onkosten zo laag mogelijk te houden; indien het hem mogelijk was geweest, had hij, uit liefde voor zijn geboortestad, alles uit zijn eigen zak betaald!
     Het stadsbestuur van Kampen, misschien slecht bij kas, misschien echter ook niet zo overtuigd van Pigge’s onbaatzuchtigheid, zond wel de machtigingsbrief, waarvan de minuut zich nog in het Kamper Archief bevindt 12 [12.      Gem. Archief Kampen No. 1834.]), maar heeft zich echter niet gehaast de gevraagde 200 ducaten te sturen. Dit blijkt uit een verontwaardigde brief van Pigge aan Johan van der

|pag. 206|

_______________↑_______________

Vechte, gedateerd 28 Sept. 1530 13 [13.      Gem. Archief Kampen No. 1834, brief „Gescreven uitten Paewes palaes den XXIIJen Septembris A° XVXXX”.]), dus ongeveer een half jaar later.
     „Ick en weet neyt, wat quaet aventuyr my altoes brenckt te handelen mit ondanckber mensschen” zo begint hij in de aanvang van zijn brief Johan van der Vechte toe te bijten. Daar heeft hij, Pigge, er voor gezorgd dat de stad van een pastoor als Slachheck verlost werd en daarvoor een geleerd en wijs man in de plaats kreeg, dat daarna met de grootste moeite de paus bewogen werd de regering van Kampen het collatierecht toe te staan en de vicarie van S. Maria Magdalena te verenigen met de parochiale kerk en tot slot ziet hij zijn rechtmatige vordering, groot 240 ducaten, beknibbeld tot 140 ducaten en in plaats van zoveel mogelijk geld te zenden als de Raad wilde en kon, stuurt ze alleen maar brieven. Minstens had Pigge 140 ducaten verwacht. Dit brengt hem in de grootste moeilijkheden want hij had nog in dit jaar naar zijn residentie te Utrecht willen reizen, waar nu misschien niets van kan komen aangezien hij geen geld heeft. Hierdoor lijdt hij een schade van ongeveer 200 ducaten.
     Hij dringt er dan ook bij de stadsregering van Kampen op aan zo snel mogelijk 140 ducaten op de bank van Wyllem Petersen te Mechelen te deponeren hij zal dan proberen zelf nog wat geld van kooplui te lenen dat hij later terug zal geven, „want om soe luttel de min offte de meer wil ick neyt het wordt sullen hebben verworven te hebben met uw cost, dat mit de myne geschiet is”. Pigge raadt verder aan een andere machtigingsbrief te zenden, de eerste is niet voldoende daar er voorwaarden in staan die de paus nooit zal inwilligen. Ook is de vorm waarin de eerste machtigingsbrief geschreven is, niet juist. Hij eindigt met de veel betekenende woorden: „Lieve Vecht u sorge sall wesen dat int antwordt hyrvan ghien vertoch en geschie. Kan ich hyr vynden sokken gelt te leenen als men behoeven sall, sall lek van stonden an desse breve volgen – eert dieper opt winter valt; dan is sulx neyt, moet ich die noet gehoersem syn.”
     Men ziet, geld en nog eens geld daar draait alles om in deze kwestie, een spel van loven en bieden en men kan zich hierbij

|pag. 207|

_______________↑_______________

niet los maken van de gedachte dat het behartigen van de ware belangen van de kerk hieraan volkomen ondergeschikt werden gemaakt.
     Na al dit loven en bieden blijkt het toch tot een compromis tussen de regering van Kampen en Pigge gekomen te zijn. In Februari 1531 verenigt paus Clemens VII de vicarie bij het altaar van S. Maria Magdalena in de kapel van S. Katharina nabij Kampen met de parochiale kerk van Kampen onder toestemming van „Albertus Pighuis, ejusdem ecclesiae rector, magister in artibus, notarius et familiaris noster” en van Bartholdus de Bremen, bezitter der vicarie, en gelast de paus de uitvoering, in weerwil van tegenstand, ook van deken en kapittel van Deventer, desnoods met inroeping van de wereldlijke arm.14 [14.      Gem. Archief Kampen No. 1834.]) Op 13 Juli 1531 volgt de vidimus van de pauselijke bul 15 [15.      Gem. Archief Kampen No. 1834.]) en op 27 December in ’t zelfde jaar geeft Karel V zijn placet aan de vereniging.16 [16.      Gem. Archief Kampen No. 1834.])
     De deken en het kapittel te Deventer waren natuurlijk zeer ontstemd over deze gang van zaken en legden zich pas in 1541 bij de situatie neer.17 [17.      Gem. Archief Kampen No. 1918 (de zaak moest „gesmeerd” worden met „soeven salmen in vyff moeten”, zoals uit de Stedel. Rekening van 1540 blijkt).])
     Dank zij de hulp van Pi99e, hoewel dit zeker geen belangeloze hulp is geweest, verwierf het stedelijk bestuur van Kampen dus het collatierecht van de kerk. Een ding was spijtig: zo lang Pigge pastoor was van de parochie Kampen, kon hij niet gedwongen worden in de stad Kampen te wonen.
De handige Pigge had dit uitdrukkelijk schriftelijk vastgelegd.18 [18.      Gem. Archief Kampen No. 1834. Bul Clemens VII „Datum Rome millesions quingentesems trigesimo decimo, septimo kal. Februari”.]) Aan zijn eventuele opvolger mocht de stad echter rechtens wel deze eis stellen.
     We kunnen veilig aannemen, dat Pigge er nooit aan gedacht heeft terug te keren in Kampen en daar het pastoorschap op zich te nemen. Zoals wij reeds gezien hebben, vestigde hij zich, na zijn vertrek uit Rome, te Utrecht en stelde te Kampen de gebruikelijke vice-cureyt aan.

|pag. 208|

_______________↑_______________

     Zijn positie verschilt dan ook weinig met die van de smalijk bejegende en uitgekreten Slachheck, behalve dan dat Pigge, in tegenstelling met laatstgenoemde, een Kampenaar van geboorte was en een geleerd man. Maar dit laatste belette toch niet dat pastoor Pigge weldra een blok aan ’t been was van Kampen, die het Stadsbestuur belette de vruchten te plukken van het verkregen collatlerecht. Hoezeer men hier in Kampen langzamerhand gebeten raakte op Pigge, blijkt duidelijk uit de gebeurtenissen in 1539. In dat jaar was vice-cureyt te Kampen heer Arent Graet van Collen (Keulen). Deze vice-cureyt was in Kampen zeer bemind, hij had „een seer goede gratie van preken” en „was seer lieftallig” zoals Nagge zegt.
Maar – en dit was minder fraai – hij stond vooral in de pas „by degene, die Oostweert hadden verkeert ende de Augsburgse Confessie waren toegedaen.”19 [19.      W. Nagge: Historie van Overijssel, deel II blz. 157.])
     De ketterse sympathieën van heer Arent Graet drongen spoedig tot Utrecht door en onze vice-cureyt kreeg weldra een citate om zich bij de officiaal te Utrecht van ketterij te zuiveren. We kunnen ons voorstellen hoe Pigge geschrokken moet zijn toen het hem duidelijk werd, dat de man die hem te Kampen als pastoor verving, een wolf in een schaapsvacht bleek te zijn.
     Toen echter te Kampen bekend werd dat heer Arent naar Utrecht ontboden was om zich te verantwoorden wegens zijn ketterse denkbeelden, ontstond hier in de stad een volslagen oproer. Men wilde de populaire vice-cureyt, ondanks zijn ketterse denkbeelden, niet naar Utrecht laten gaan, waar zijn leven ongetwijfeld gevaar liep. Een aantal burgers vergaderde over deze kwestie in de kerk van de H. Geest, bij hen voegden zich afgevaardigden van de gilden en de schutterijen en in een stormachtige bijeenkomst besloot men dat de vice-cureyt onder geen beding naar Utrecht mocht gaan en de personen die hem in staat van beschuldiging wilden stellen, maar naar Kampen moesten komen.
     Een deputatie van 10 tot 12 man werd naar de Raad gestuurd om deze eis over te brengen. De rel had blijkbaar zulke afmetingen aangenomen dat de Raad deze eis niet durfde af te wijzen en – misschien ook om tijd te winnen en de gemoede-

|pag. 209|

_______________↑_______________

ren te doen bedaren – beloofde in deze geest aan Pigge in Utrecht te schrijven.20 [20.      Kroniek van Johan van Breda, blz. 131.])
     Juist in deze tijd hield de stadhouder, Schenck van Toutenburg, dagvaart in Vollenhoven en toen de gezanten van Kampen hem met deze zaak op de hoogte brachten, besloot hij met de Ridderschap en Steden naar Kampen te komen om daar recht in deze kwestie te spreken. Ook Pigge, die expres voor deze zaak naar Vollenhoven was gereisd, kwam mee naar Kampen.
     Op het stadhuis te Kampen werd een gemeenschappelijke vergadering met de Raad belegd. Pigge trok geweldig van leer, eiste het onmiddellijk aftreden van zijn vice-cureyt en diens bestraffing en verklaarde o.a. „dat hy voirseker woste, dat binnen Campen bykomsten ende vergaderinge worden gemaeckt en geholden van degeenen, die sulx in den sin hadden. Ende soo haer voirnemen een voirtgang hebben mochte ende sie daerby volherden mochten, sie salden de stad in groot perikel brengen ende dat onderste boven keren, waervan hy die principalste hoefden wel kende.”21 [21.      W. Nagge; Historie van Overijssel, deel II. blz. 157.])
     De vice-cureyt Arent Graet trachtte zich nog wel zo goed mogelijk te verdedigen, maar werd door de Stadhouder, Ridderschap en Steden veroordeeld om nog dezelfde avond uit Kampen te verdwijnen en voorgoed verbannen te worden uit Overijssel, Friesland en de stad Groningen en de Ommelanden. Als hij terug kwam, zou hij als ketter en een rebel worden behandeld.22 [22.      Gem. Archief Kampen. Lib. Causarum folio 114, 115.])
     Hiermede had de zaak afgelopen kunnen zijn, maar dit was niet het geval; voor Pigge kreeg deze kwestie nog een zeer onaangename nasleep.
     Uitgerekend de eerste keer dat we hem hier in Kampen waarlijk de belangen van de R.K. kerk zien behartigen door de man die de ziel was van de reeds wijdvertakte ketterij, snel weg te werken, zien wij hoe toch hij feitelijk de zondebok wordt.
     Zijn woorden in de Raad, dat hij wel wist dat er in Kampen ketterse bijeenkomsten werden gehouden en dat hij „de principael hoeftluden well kende”, veroorzaakte, zowel onder de

|pag. 210|

_______________↑_______________

burgerij als in de Raad, een geweldige deining. Op straat werd Pigge overal „schendlick ende onbehoirlicke” nageroepen; in de Raad eiste men dat de proost dan ook namen zou noemen, daar men er niets voor voelde buiten de stad voor ketters bekend te staan.
     Een deputatie van een tiental burgers werd naar de Stadhouder gezonden met de eis: òf Pigge zou namen noemen, òf hij zou voor zijn uitlatingen gestraft worden.
     Weer kwam de stadhouder met de ridderschap en steden op het raadhuis bijeen om te confereren met de Raad, de grote en de kleine Meente en de gildenmeesters. Ook Pigge werd ontboden. Deze, verschrikt over de gevolgen van zijn uitlatingen, probeerde de scherpte ervan te verzachten, hij had de woorden die hem zo kwalijk werden genomen alleen maar gezegd met goede bedoelingen, uit liefde voor de stad waarin hij geboren en opgevoed was, enz. Ook de Stadhouder trachtte aanvankelijk nog te sussen maar de vertegenwoordigers van de kleine Meente, de gildemeesrers en de hoofdlieden wensten de zaak op de spits te drijven. Na veel heen en weer praten was het slot dat de Stadhouder, Ridderschap en Steden uitspraak deden in het conflict. Burgemeesters, Schepenen en Raad van Kampen werd bevolen elke burger met de dood te bestraffen, die oproer dreigde te maken – deden ze dat niet dan zouden zij er zelf voor moeten boeten. Maar daarnaast kon hij de mededeling doen dat Pigge „willich” was zich terug te trekken als pastoor van Kampen en de stad van nu af aan vrij over dit ambt kon schikken! Dit geschiedde op 13 Oct, 1539.23 [23.      W. Nagge: Historie van Overijssel, deel II, blz. 160.])
     Het ontslag van zijn ketters gezinde vice-cureyt kostte ook de goed katholieke pastoor Pigge zijn ambt! Was het alleen uit wraak voor zijn optreden tegen Arent Graet en zijn onvoorzichtige woorden, in ’t bijzijn van de stadhouder gesproken, dat men Pigge dwong af te treden? Ik geloof het niet. Men wilde Pigge vermoedelijk allang kwijt omdat hij de laatste barrière was die de stad Kampen verhinderde vrijelijk gebruik te maken van het door haar verworven collatierecht. Van Pigge’s scherpe pijlen op het raadhuis maakte men de stok die men al lang zocht om de hond te slaan.
     We kunnen ons dan ook wel voorstellen dat Pigge met zijn

|pag. 211|

_______________↑_______________

„willichheyt” om te resigneren niet gehaast heeft. En Pigge zou Pigge niet zijn, als hij zijn motief om de zaak te traineren niet zocht in een geldkwestie.
     Toen, na de voordracht van M. Andries Fabri tot pastoor, de stedelijke regering van Kampen Pigge verzocht om ook werkelijk af te treden, antwoordde deze dat hij hiertoe wel bereid was mits de stad eerst haar financiële verplichtingen tegenover hem nakwam. In de eerste plaats herinnert hij er aan dat hij nog altijd geld van de stad krijgt voor zijn bemoeiingen te Rome om Kampen het collatierecht te bezorgen, dan heeft men hem de inkomsten van de kerk te Kampen van het afgelopen jaar niet gestuurd „all teghen recht, reeden ende tot mijn veracht, versmaedicheit ende cleinicheit” en tenslotte wijst hij er op dat men in Kampen ook zijn zuster (Gese!) tekort heeft gedaan.
     Hij verzoekt dan ook met de bode die deze brief brengt, iemand mee terug te sturen die volmacht heeft zijn zuster en hem volledig schadeloos te stellen. Maar er is haast bij, want over vijf of zes dagen reist hij op verzoek van de Paus naar Duitsland. Dit schrijven is gedateerd: Utrecht 8 Novemher 1510.24 [24.      Gem. Archief Kampen No. 1834.])
     Uit de Kameraars- en Rentmeestersrekeningen blijkt dat het Stadsbestuur van Kampen toen ijlings Tyman van der Vene en Henrick Kuynretorff naar Pigge heeft gezonden „omme myt syn weerden to accordceren”.25 [25.      De Kameraars- en Rentmeestersrekening van de stad Kampen 1510.])
     Natuurlijk trachtten zij te pingelen en met succes! In verband met zijn reis naar Duitsland had Pigge dringend geld nodig en daarom zal hij, in plaats van de gevraagde 200 ducaten, genoegen hebben genomen met slechts 60 goudguldens.
     Pigge als pastoor van Kampen, is geen succes geweest. We zagen reeds hoe onder zijn vice-cureyt Arent Graet van Collen ketterse denkbeelden snel konden veldwinnen. Ook zijn financiëel beleid blijkt weinig gelukkig geweest te zijn. Toen zijn opvolger, pastoor Andries Fabri, kort na het aftreden van Pigge een overzicht samenstelde over de financiëele toestand waarin de Kamper kerk verkeerde, eindigde hij met de volgende regels:
„Nota. In vijff off ses jaeren van Mr Clemens tijden aff, hefft

|pag. 212|

_______________↑_______________

Pigghius zonderlinge geen pensie ontfangen, noch die capellaenen nyet toegegeven, noch oick nyet well betaelende haeren schuldenaeren ende nochtans in cortten tijden achterwt gevaeren als dat lichtelijck te bewijsen is.”26 [26.      Gem. Archief Kampen. Rekeninge van Mr Andries Fabri. (Rekeningen van de St Nicolaaskerk.)])
     Het lijkt inderdaad „zonderlinge” dat Pigge in 5 of 6 jaar geen salaris gebeurd zou hebben, in 1540 protesteert hij alleen maar tegen het feit dat men hem de inkomsten van de kerk te Kampen in het afgelopen jaar niet gestuurd heeft. Vermoedelijk zal Pigge dus wel aan zijn trekken gekomen zijn, maar kon pastoor Fabri geen wijs meer worden uit de warboel!

[Afbeelding]


|pag. 213|

_______________↑_______________

 
– Fehrmann, C.N. (1955). Pigge en zijn relaties met Kampen. Kamper Almanak, 1955/1956, 198-213.

Category(s): Kampen
Tags:

Comments are closed.