1. Hellendoorn, een situatieschets

_______________↓_______________


|pag. 7|

Hoofdstuk 1.

Hellendoorn, een situatieschets.

De gemeente Hellendoorn behoort, met een oppervlakte van 13.313 ha., tot de grootste gemeenten van Overijssel. Zij onderscheidt zich bovendien door een vrij langwerpige vorm: de afstand van het uiterste noordoosten tot het uiterste zuidwesten der gemeente bedraagt hemelsbreed gemeten ongeveer 22 km. Ondanks deze uitgestrektheid kenmerkt Hellendoorn zich niet door grote onderlinge verschillen in natuurlijke gesteldheid.

Hellendoorn grenst in het noorden aan de gemeente Den Ham, in het noordwesten aan de gemeente Ommen, in het noordoosten aan de gemeente Vriezenveen, in het oosten aan de gemeente Wierden, in het zuiden aan de gemeente Rijssen, in het zuidwesten aan de gemeente Holten en tenslotte in het westen aan de gemeente Raalte (zie blz. 14, 15).

In haar geheel moet Hellendoorn gerekend worden tot het oude zandgebied van centraal Overijssel, dat is opgebouwd uit fluviatiel materiaal, dat onder invloed van de ijstijden verschillende vormveranderingen heeft ondergaan.

De ijstijdperken zijn ook verantwoordelijk voor de variatie die het landschap in Hellendoorn thans biedt. Deze variatie is vrijwel uitsluitend terug te brengen tot verschillen in hoogte. Dominerend in het landschapsbeeld zijn de Hellendoornse berg, de Noetselerberg en de Haarlerberg, alle drie glaciale stuwruggen die in het oosten een pendant vinden in een lichte golving in het landschap van Wierden via Daarle naar Den Ham. De vrij grote hoogteverschillen die in Hellendoorn zijn ontstaan, brachten enige consequenties met zich mede voor de lagere gedeelten der gemeente, waar het van de hoogten afvloeiende water geen uitweg kan vinden. Aanvankelijk

_______________↓_______________


|pag. 8|

ontstonden daar meertjes van uiteenlopende grootte, die in de loop der jaren door vegetatieve afzetting veranderden in moerassen en vennen. Daar de gemeente Hellendoorn doorsneden werd door de rivier de Regge die een vrij behoorlijke afvoer van het overtollige water kon verzekeren, waren deze vennen en moerassen slechts in enkele delen aan de uiterste oostgrens van de gemeente te vinden, met name in het gebied ten oosten van de stuwwal bij Daarle, het huidige Daarlerveen, dat door deze stuwwal van het stroomgebied van de Regge was gescheiden, en in mindere mate ten zuiden en zuidoosten van Daarle. In het westelijk deel der gemeente, waar de hoge stuwwallen lagen, deden zich dergelijke afwateringsmoeilijkheden niet voor. Een aantal thans nog in de gemeente Raalte aan te wijzen waterlopen zorgde voor de afvoer van het water in de richting van de IJssel. Dat ook deze afvoer echter niet in alle opzichten afdoende was, blijkt wel uit de geografische benamingen, die men thans aan de westzijde van de Hellendoornse- en Haarlerberg nog kent: Uilenbroek, Waterhoek, Broekland, Hellendoornsebroek, Schavenbroek etc.(1 [1. Economisch Technologisch Instituut Overijssel Zwolle 1949 blz. 2.]).

De hoge stuwwallen in het zuidwesten en het centrum van de gemeente zijn opgebouwd uit grove zandgronden en grondlagen die sterk waterdoorlatend zijn. Als cultuurgrond zijn zij dan ook onbruikbaar. De begroeiing bestaat uit dennenbossen, eiken hakhout en heide. Op sommige plaatsen kan zelfs nauwelijks van enige begroeiing worden gesproken.

De waterstaatskundige toestand bepaalde de plaatsen waar in het overig deel van Hellendoorn de eerste menselijke nederzettingen ontstonden. Uiteraard kwamen daar aanvankelijk de laag gelegen gedeelten der gemeente niet voor in aanmerking. De oudste nederzettingen in de gemeente Hellendoorn zijn dan ook te vinden aan de randen van de stuwruggen, daar waar de fluvio-glaciale zanden overgaan in de postglaciale dalopvul1ingen bestaande uit horizontaal gelaagde fijne zanden, vermengd met kleibanken en veenlenzen.
Voorbeelden van dergelijke vestigingen zijn: Hellendoorn, Rhaan, Hulzen, Daarle en in het westen Haarle. Daarnaast ontstonden,

_______________↓_______________


|pag. 9|

vermoedelijk in later tijd, verspreide nederzettingen op het laagterras. Tot een zekere kernvorming hebben deze nederzettingen slechts in een enkel geval geleid: Marie en Egede.

De agrarische mogelijkheden in Hellendoorn werden vergroot door de aanwezigheid in de bodem van beekafzettingen die de na de ijstijd ontstane riviertjes en waterlopen achterlieten en door de hier en daar aan de oppervlakte komende grondmorene (zandig kleileem).
Overigens onderscheidt zich de bodem in Hellendoorn globaal gesproken niet van de andere zandgronden in noord- en oost-Nederland. Ook de nederzettingsvormen droegen hetzelfde karakter. De oude agrarische bedrijven waren volledig op zelfvoorziening gericht, hetgeen met zich mee bracht, dat zowel akkerbouw als veeteelt werden uitgeoefend. Het economisch leven in Hellendoorn droeg aldus een sterk statisch karakter en het lag gedurende eeuwen verankerd in de geologische en hydrografische omstandigheden die hier boven zijn geschetst.

Belangrijke wijzigingen in de economische verhoudingen traden eerst in de loop van de 19e eeuw in. Van betekenis zijn in dit verband de verdelingen van de oude marken (zie kaartje) Hellendoorn, Noetsele, Hulzen, Danmarke en Daarle die tussen 1840 en 1850 hun beslag kregen. De Hellendoornse boeren verkregen hierdoor volledige individuele beschikkingsmacht over hun gronden, hetgeen de ontginning en de verbetering van de waterstaatkundige toestand in de hand werkte. Verstrekkende consequenties voor de ontwikkeling der gemeente had de ontsluiting van Hellendoorn voor het interregionale verkeer door de aanleg van de Nieuwe Zwolseweg in 1829, ter vervanging van de Oude Zwolseweg die van Twenthe via Wierden, Schuilenburg en Luttenberg naar Zwolle liep en in zeer slechte staat verkeerde. Op voorstel van de gemeenteraad van Hellendoorn werd deze weg een eindweegs ten zuiden van de oude kern Hellendoorn geprojecteerd; dit met het oog op de zedelijke gevaren, die een dergelijke grote verkeersweg waarlangs veel vreemdelingen zouden trekken, met zich mee kon brengen. Het is aan te nemen, dat de Hellendoornse vroede vaderen geen vermoeden

_______________↓_______________


|pag. 10|

hebben gehad van de gevolgen die de aanleg van de nieuwe weg voor de gemeente zou hebben. In ieder geval staat wel vast dat dit, voor die tijd wel begrijpelijk, raadsbesluit verantwoordelijk is voor het ontstaan in latere tijd van Nijverdal. In 1835/1836 stichtte namelijk de Nederlandsche Handel-Maatschappij haar magazijnen aan het kruispunt van de grote verkeersweg met de Regge.
Wanneer deze weg noordelijker had gelegen en bij Hellendoorn de Regge had gekruist, zou de thans bestaande tweedeling der gemeente (Hellendoorn-Nijverdal) niet zijn ontstaan (2 [2. ibidem blz. 4.]).

De bedoeling van de Nederlandsche Handel-Maatschappij was in Nijverdal een overlaadplaats te verkrijgen, waar de per wagen aangevoerde katoentjes uit Twenthe en de Gelderse Achterhoek in schepen konden worden overgeladen. Op dat moment ontbrak het in Twenthe nog aan een behoorlijke verbinding te water, terwijl het centraler gelegen Rijssen, zomers via de Regge per schip niet bereikbaar was. In dit licht moet men de keuze zien van het onbewoond oord Nijverdal, dat zelfs nog geen naam droeg.
Dit grondgebied bevond zich namelijk in het noordoostelijk deel van de Marke Noetsele. In hetzelfde jaar 1836 stichtte Thomas Ainsworth bij de factorij van de Nederlandsche Handel-Maatschappij een weverij, daarmede de grondslag leggend voor de meest ingrijpende structurele wijziging in de historie van Hellendoorn (3 [3. W.M.F. Mansvelt, De geschiedenis van de Nederlandsche Handel-Maatschappij Haarlem 1924-1926 deel 1 blz. 310.]).
Het bedrijf van Ainsworth werd na diens dood in 1841 overgenomen door Cornelis Kuyper uit Zaandam. Reeds in 1852 werd het fabriekje gesloopt om plaats te maken voor de eerste machinaal gedreven katoenweverij in Twenthe, die onder leiding stond van de gebroeders Godfried Salomonson (1794-1867) en Hein Salomonson (1796-1883) uit Almelo en de naam Koninklijke Stoomweverij (K.S.W.) droeg (4 [4. R.A. Burgers, 100 jaar G. en H. Salomonson Leiden 1954 blz. 160.]).
Betrekkelijk kort daarna (in 1861) volgde de vestiging van de Nederlandsche Stoomblekerij (N.S.B.), waarbij de firma Salomonson eveneens was geïnteresseerd (5 [5. R.A. Burgers, Ibidem, blz. 182.]).

Niet alleen de aanleg van de Nieuwe Zwolseweg, maar ook de ontwikkeling van het spoorwegverkeer vormde aanleiding tot krachtige

_______________↓_______________


|pag. 11|

bloei van Nijverdal. Het Overijsselse spoorwegnet werd aangelegd in de jaren 1864-1906. In de doorgaande verbinding Zwolle-Almelo werd de nieuwe zich ontwikkelende kern Nijverdal opgenomen.
Hellendoorn werd slechts eindpunt van een onbetekenend locaalspoorlijntje Hellendoorn-Neede (1910-1935).

Met de vestigingen van industrieën drong het dynamische element in de Hellendoornse gemeenschap binnen. De bevolkingsgroei, die vrijwel geheel voor rekening kwam van de kern Nijverdal, was relatief hoog in vergelijking met de rest van de gemeente Hellendoorn. Het aantal inwoners van Nijverdal verdubbelde van 1839-1900, terwijl het overige deel der gemeente vrijwel geen groei vertoonde (6 [6. Gemeente Hellendoorn, statistische opgave gemeente archief 1839-1900.]).

De bevolking van Nijverdal werd aanvankelijk voor een belangrijk deel gevormd door immigranten uit andere gemeenten. Het register van aangekomen personen vermeldt de namen van Zeeuwse en Friese gemeenten. Met name uit de koloniën Frederiksoord en Willemsoord en uit de strafkolonie Veenhuizen werden arbeidskrachten aangetrokken. Ook het eiland Schokland heeft nog arbeidskrachten aan Nijverdal geleverd. Wanneer men bedenkt, dat in 1852 het eiland Schokland nog twee “calicotfabrieken” telde en in 1859 ontruimd moest worden, is dit minder verwonderlijk dan het aanvankelijk lijkt.

De agrarische toestand onderging in de 19e eeuw nog weinig wijzigingen. De landbouwcrisis in de jaren zeventig en tachtig maakte de situatie in Hellendoorn weinig rooskleurig. Omstreeks de eeuwwisseling traden er echter geleidelijk veranderingen in. In de plaats van de op zelfvoorziening gerichte productie kwam toen de productie voor de markt. Ook de landbouwcoöperaties hadden een gunstige invloed. Daarnaast is van grote betekenis geweest de toepassing van kunstmest, die uiteindelijk de ontginning van uitgestrekte oppervlakten woeste grond mogelijk maakte. Hiermede ging bovendien gepaard de verbetering van de waterstaatkundige

_______________↓_______________


|pag. 12|

toestand in de lager gelegen gedeelten van de gemeente. De waterhuishouding in Hellendoorn maakt voor het grootste gedeelte der gemeente deel uit van het waterschap “De Regge”, dat in 1883 werd opgericht en met een totale oppervlakte van 114.000 ha., tot één der grootste van Nederland gerekend kan worden. Aanvankelijk hechtte men nog waarde aan de winteroverstromingen van de Regge, die de landerijen met een laagje slib bemestten. Door de invoering van de kunstmest achtte men dit overbodig.

Een andere belangrijke wijziging in de structuur van Hellendoorn, tengevolge van menselijk ingrijpen in de natuurlijke omstandigheden, vond plaats na de aanleg van het Overijsselse kanalencomplex, dat gegraven werd in de jaren 1852-1858. In eerste instantie waren deze kanalen bedoeld ter ontsluiting van het Twentse industriegebied. Een belangrijke bijkomstigheid was echter dat twee secties van deze kanalen, het kanaal van de Regge naar Almelo en de zijtak uit dit kanaal naar Coevorden, de uitgestrekte venen in de marken Bergentheim, Linde, Den Ham en Daarle doorsneden, waardoor het mogelijk werd op grote schaal de veenontginningen ter hand te nemen. Het uiterste noordoosten van de gemeente Hellendoorn, waar het Daarlerveen was gelegen, kreeg hierdoor een geheel ander beeld. Nog in 1852 vermeldde het gemeenteverslag van Hellendoorn, dat binnen de gemeentegrenzen geen veenderijen voorkwamen anders dan voor eigen gebruik (7 [7. Gemeente Hellendoorn, Ibidem, 1852.]).

Lang heeft de veenontginning in Hellendoorn niet geduurd. Uit de gemeenteverslagen blijkt namelijk, dat enkele jaren vóór 1871 de veenderij voor de handel reeds niet meer bestond. Het Daarlerveen werd een onderdeel van het veenkoloniale gebied noord-oost Overijssel (8 [8. Gemeente Hellendoorn, Ibidem, 1870-1871.]).
Uiteraard had dit ook ten gevolge dat zich op Hellendoorns gebied een typische veenkoloniale bevolking vestigde, die, aanvankelijk afhankelijk van werkgelegenheid in de veenderijen, als typische restgroep, nadat de veenontginning sterk in omvang verminderde, haar heil zocht in de beoefening van de landbouw, voorzover dat

_______________↓_______________


|pag. 13|

mogelijk was op de waterrijke sponden, die na de afgraving achterbleven, en tenslotte voor een belangrijk deel een bestaan vond in de industrie in Vriezenveen en Almelo.

Vanaf het begin van de ontwikkeling van Nijverdal vestigden zich in de buurtschappen Notter en Zuna (oorspronkelijk Marke Notter en Zuna gelegen binnen de gemeentegrens van Wierden) een groot deel van de arbeidersbevolking uit de Nijverdalse textielnijverheid, zodat het gebied economisch-geografisch volledig bij Nijverdal behoort.

Noten bij hoofdstuk 1:

De Noten zijn in de tekst opgenomen als zijnoten.
 
– Spijker, G.B. (1989). De vestiging van het ‘Agentschap van de Nederlandsche Handel-Maatschappij’ van 1836 tot 1883 te Nijverdal: De opkomst van de textielnijverheid in het Reggedal. (Scriptie M.O. II.). Geschiedenis, Noordelijke Leergangen, Zwolle/Leeuwarden.

Category(s): Hellendoorn, Nijverdal

Comments are closed.