De demografische ontwikkeling van Overijssel 1475-1795


De demografische ontwikkeling van Overijssel 1475-1795

door dr. J.L. van Zanden

De demografische geschiedenis van Nederland gedurende de periode van het Ancien Regime wordt nog steeds beheerst door het pionierswerk dat door onderzoekers van de Wageningse school is uitgevoerd. In het bijzonder B.H. Slicher van Bath heeft in zijn baanbrekende studie ‘Een samenleving onder spanning’ naar het platteland van Overijssel de lijnen uitgezet voor de systematische analyse van de omvang en samenstelling van de bevolking in de vroeg moderne periode.1 [1. B.H. Slicher van Bath, Een samenleving onder spanning. Geschiedenis van het platteland in Overijssel (Assen 1957).] Na een lange periode van stilte, waarin er bijna geen studies over de bevolkingsgeschiedenis van dit gewest verschenen, zijn er de laatste jaren een aantal artikelen en boeken verschenen die nieuwe informatie bevatten over dit onderwerp. Daarbij dient vooral gewezen te worden op het voor de studie van Slicher van Bath tamelijk kritische artikel van C. Trompetter over de bevolkingsontwikkeling van Twente in de periode 1675-1795, waarin enkele gebreken in de in ‘Een samenleving onder spanning’ gepubliceerde bevolkingsgegevens overtuigend worden aangetoond. Tevens presenteerde Trompetter voor Twente nieuwe schattingen van de bevolkingsomvang in deze jaren.2 [2. C. Trompetter, ‘Bevolkingsontwikkeling, textielnijverheid en armoede. Een nieuwe visie op de demografische ontwikkeling van Twente, 1675-1795’, Economisch- en sociaal-historisch jaarboek 55 (1992) 159-188.] Maar ook de dissertatie van Holthuis over Deventer in de periode 1578-1648 bevat nieuwe inzichten in de demografische ontwikkeling van deze frontierstad, die van belang lijken voor het algemene beeld van de bevolkingsgeschiedenis van Overijssel.3 [3. P. Holthuis, Frontierstad bij het scheiden van de markt. Deventer: militair, demografisch, economisch; 1578-1648 (Houten/Deventer 1993).] Niet onvermeld moet blijven het artikel van Habermehl over de demografische ontwikkeling van Zwolle in de periode 1628 tot 1748 uit 1984.4 [4. N.D.H. Habermehl, ‘De bevolkingsontwikkeling in Zwolle van 1628 tot 1748’, Zwols historisch jaarboek III (1984) 71-87.] Van der Vlis publiceerde overigens al in 1974 een vergelijkbare bijdrage over Kampen.5 [5. D. van der Vlis, ‘De bevolking van Kampen van het begin der vijftiende tot het begin der twintigste eeuw’, Overijsselse Historische Bijdragen 89 (1974) 1-36.] Tenslotte bevat de dissertatie van Reitsma uit 1982 een interessante nieuwe bron over de demografische verhoudingen in 1599, waar de auteur echter, zoals ik nog zal laten zien, verkeerde berekeningen aan koppelde zodat zijn schattingen van de omvang en samenstelling van de bevolking in dat jaar onjuist zijn.6 [6. R. Reitsma, Centrifugal and Centriputal Forces in the Early Dutch Republic. The States of Overijssel 1566-1600 (Amsterdam 1982) 14-18.] Hij concludeerde dat de drie grote steden (Deventer, Kampen en Zwolle) in 1599 maar liefst 38.9% van de bevolking van Overijssel uitmaakten; voor 1566 schatte hij zelfs een urbanisatiegraad van 42.6%!
     In deze bijdrage hoop ik enige orde te scheppen in de verschillende recente bijdragen tot de bevolkingsgeschiedenis van Overijssel door deze met elkaar en met het werk van Slicher van Bath te vergelijken. Tevens zal ik gebruik maken van enig nieuw bronnenmateriaal om onder meer de nodige correcties in de schattingen van Reitsma aan te brengen. De belangrijkste stelling die opnieuw bezien zal worden, betreft de achteruitgang van de urbanisatiegraad van Overijssel in de periode 1475-1795. Volgens Sli-

|pag. 39|

_______________↑_______________

cher van Bath nam het aandeel van de drie steden af van 38% in 1475 via 27.9% in 1675 naar 19.8% in 1795. Voegen we daar Reitsma’s recente schattingen aan toe – 42.6% in 1566 en 38.9% in 1599 – dan zou deze afname zich geheel na 1566 hebben afgespeeld en buitengewoon dramatisch zijn geweest: het aandeel van de stedelijke bevolking zou ruimschoots zijn gehalveerd. Deze relatieve afname van de stedelijke bevolking past aardig in het beeld van een gewest dat tijdens de 17e en 18e eeuw geen sterke economische ontwikkeling doormaakte en, in vergelijking met de sterke economische groei elders in Nederland – vooral in Holland – relatief achterop raakte. Hoewel op dit algemene beeld niet zoveel af te dingen valt, hoop ik aan te tonen dat de gebruikte gegevens omtrent de stedelijke bevolking en de urbanisatiegraad in de 15e en 16e eeuw geen juist beeld geven van de demografische verhoudingen in deze periode en deze achteruitgang sterk overschatten. In dat verband zal ook ingegaan worden op de verschillende schattingen die beschikbaar zijn van de bevolking van de drie grote steden in de 15e eeuw, schattingen die enorme verschillen vertonen. De ene auteur (Ramaer) dicht steden als Zwolle en Kampen in de 15e eeuw ongeveer 10.000 inwoners toe, andere auteurs (Koch, Van der Vlis) gaan niet verder 4700 resp. 6120 inwoners. Deze grote verschiJlen zal ik trachten te verklaren.
     De opzet van het artikel is als volgt. Eerst zal ingegaan worden op de ontwikkeling van de drie grote steden. Vervolgens zal de demografische evolutie van het platteland besproken worden. In de conclusie worden de verschillende schattingen samengenomen en wordt ingegaan op de ontwikkeling van de urbanisatiegraad.

De steden

In het Statenarchief van Overijssel bevinden zich voor twee jaren, 1628 en 1682, staten van het aantal vuursteden in de steden en dorpen van dit gewest.7 [7. RA Overijssel, Statenarchief no. 2562 en 2564.] Deze staten vertonen vooral in 1628 hier en daar gaten omdat nogal wat dorpen en stadjes geen opgave gedaan hebben, maar voor de drie grote steden zijn de gegevens compleet. Reitsma publiceerde vergelijkbare opgaven voor 1599. Het aantal vuursteden in 1682 kan bovendien vergeleken worden met het aantal inwoners in 1675 volgens de schattingen van Slicher van Bath, die voor de steden door de meeste auteurs (Holthuis voor Deventer, Van der Vlis voor Kampen) overgenomen worden.8 [8. Van der Vlis, ‘Bevolking’, 16; Holthuis, Frontierstad, 103-106.] Er blijkt, met Zwolle als uitzondering, een keurig verband te bestaan tussen het aantal haardsteden en de bevolking (tabel 1). Mogelijk is de Zwolse bevolking in 1675 onderschat: de stad telde volgens Habermehl in 1670 2733 en in 1680 2347 (bewoonde) huizen, wat bij een bewoningsdichtheid van minimaal 4 personen wijst op tenminste 9388 inwoners.9 [9. Habermehl, ‘Bevolkingsontwikkeling’, 73.] Ter vergelijking: in 1748 woonden er gemiddeld 5.1 per huis in Zwolle.10 [10. Ibidem.] Door Trompetter is er overigens al op gewezen dat de jaren rond 1675 niet bepaald gelukkig gekozen zijn voor het maken van demografische doorsneden.
Door de militaire troebelen vanaf het Rampjaar 1672, waar Overijssel direct bij betrokken was, is de bevolking mogelijk afgenomen.11 [11. Trompetter, ‘Bevolkingsontwikkeling’, 163-164.] In Zwolle lijkt dit zich ook te hebben voorgedaan.

|pag. 40|

_______________↑_______________

 

Tabel 1. Het aantal haardsteden en de bevolking van de drie grote steden, 1599-1682
Haardsteden Bevolking Verhouding
1599 1628 1682 1675 1675/1682
Zwolle 3268 3842 3898 6963 1.79
Deventer 3389 4039 3345 6700 2.00
Kampen 3308 3651 3011 6056 2.01
Geschatte bevolking Bevolking
1599 1628 1682 1748 1795
Zwolle 6500 7700 7800 11931 12220
Deventer 6800 8100 6700 7818 8287
Kampen 6600 7300 6000 5652 6214
Totaal 19900 23100 20500 25401 26721
Bronnen: Reitsma, Forces, 14; RA Zwolle, Statenarchief, no. 2562, 2564; Slicher van Bath, Samenleving.

 
     De voor Kampen en Deventer gevonden verhouding tussen bevolking en aantal haardsteden van 2 – ook Holthuis berekende deze verhouding 12 [12. Holthuis, Frontierstad, 106.] – is om rekening te houden met de mogelijke onderschatting van de Zwolse bevolking door Slicher van Bath ook voor deze stad gebruikt, alsmede toegepast om de bevolkingstotalen in 1599 en 1628 te ramen (tabel 1 tweede helft). Om het globale karakter van de schattingen aan te geven zijn deze steeds afgerond op honderdtallen. Op grond van de studie van Holthuis kan wel enige kritiek op althans de schatting voor Deventer geformuleerd worden: door verschillende belegeringen en innames was de bevolking van de stad zeer sterk gedaald van 8.000 tot 10.000 in 1578 tot 3500 in 1587.
Daarna volgde een herstel dat echter in 1599 nog slechts halverwege was; pas in 1606 zou een bevolkingsaantal van ongeveer 6400 zijn bereikt, waarna de bevolking zich ongeveer lijkt te stabiliseren.13 [13. Holthuis, Frontierstad, 108-109.] Het aantal ‘haardsteden’ registreerde echter niet deze grote schommelingen in de omvang van de bevolking. De schatting van de bevolking van Deventer in 1599 is daardoor aan de hoge kant, maar geeft wel een redelijk betrouwbare indruk van de bevolkingsomvang op de iets langere termijn.

     Over de periode voor 1599 staan ons geen vergelijkbare bronnen ter beschikking. Er bestaan zelfs zeer uiteenlopende cijfers van de bevolking van de steden in de 15e eeuw. Ramaer heeft in zijn bekende artikel over ‘Middelpunten der bewoning in Nederland’ schattingen van het aantal communicanten gebruikt om de totale bevolking van Kampen, Deventer en Zwolle te schatten. In Kampen zouden er rond 1416 8000 communicanten zijn geweest, wat, gezien het feit dat men toen rond zijn 12e jaar de eerste communie kreeg, betekende dat er zo’n 12.000 inwoners moeten zijn geweest. Deventer en Zwolle telden toen volgens dezelfde bron ongeveer

|pag. 41|

_______________↑_______________

7.000 communicanten, wat de bevolking van deze steden op ca. 10.000 brengt.14 [14. J.C. Ramaer, ‘Middelpunten der bewoning in Nederland, voorbeen en thans’, Tijdschrift Aardrijkskundig genootschap, tweede serie 38 (1921) 1-38, aldaar 16.]
     Daar tegenover staan schattingen van Van der Vlis en Koch die op degelijker onderzoek in de bronnen zijn gebaseerd. Van der Vlis kwam voor Kampen in 1420 uit op 6120 inwoners.15 [15. Van der Vlis, ‘Bevolkingsontwikkeling’, 12-13.] Koch schatte de bevolking van Zwolle aan het eind van de 14e eeuw op ten hoogste 5000 inwoners; op grond van gegevens van de aantallen nieuwe poorters kon hij tevens aannemelijk maken dat de demografische expansie zich in de 15e eeuw niet voortzette.16 [16. A.C.F. Koch, ‘Zwolle in de Middeleeuwen’, Overijsselse Historische Bijdragen 95 (1980) V-XXII, aldaar XVI.] Van Uytven publiceerde vergelijkbare schattingen voor Deventer: 3750 in 1369 en 5000 in 1470.17 [17. R. van Uytven, ‘Oudheid en Middeleeuwen’, in J.H. van Stuijvenberg (red.) De economische geschiedenis van Nederland (Groningen 1979) 1-49, aldaar 23.] Ter vergelijking: ook de stad Zutphen zou volgens Lensen en Heitling in 1492 niet meer dan 3800 inwoners gehad hebben.18 [18. L. Lensen en W.H. Heitling, Stad in de Middeleeuwen (Zutphen 1983) 218.]
     Een oplossing voor deze puzzel diende zich pas aan toen ik in de dissertatie van Van der Pol over de Reformatie in Kampen een becijfering van het aantal communicanten in 1532/33 tegenkwam. Het totale aantal was 6500 – minder dan de 8000 in 1416, maar de Kampense economie was toen al over het hoogtepunt heen – waarvan 1120 op Pinksteren, 1520 op Kerstmis, 1600 op Maria Hemelvaart en 2240 op Pasen! 19 [19. F. van der Pol, De Reformatie te Kampen in de zestiende eeuw (Kampen 1990) 103.] In Kampen werd het aantal communicanten niet opgegeven om de omvang van de parochie aan te duiden, maar als maat van de te verwachten inkomsten van de parochie aangezien elke gelovoige die de communie ontving daarvoor een bescheiden bedrag betaalde.20 [20. Vgl. ook Van der Vlis, ‘Bevolkingsontwikkeling’, 12-15.] Het getal van 8000 uit 1416 wijst vermoedelijk eveneens op het totale aantal personen dat gedurende het gehele jaar, en wel tijdens de vier genoemde hoogtijden, de communie ontving. Langs deze weg zijn beide bronnen wel in grote lijnen met elkaar te verenigen. De 8000 communicanten zouden, ervan uitgaande dat bijna iedereen met Pasen ter communie ging en dat het ‘seizoenpatroon’ in 1416 niet veel verschilde van dat in 1532/33, overeenkomen met ca 2800 personen ouder dan 12 jaar en met een totale bevolking van 4.000 tot 5.000. Van der Vlis kwam op andere gronden tot een totale bevolking van 6120 inwoners in 1420.
Anders geschat: de verhouding tussen communicanten en inwoners was ongeveer 4:3. Via deze formule zou de stedelijke bevolking van Zwolle en Deventer in 1416 op ca 5000 geraamd moeten worden, conform de andere beschikbare schattingen. Kampen zou in 1532 met 6500 communicanten dan ongeveer 4875 inwoners gehad moeten hebben.
     Slicher van Bath moest het in zijn ‘Samenleving onder spanning’ nog doen met de ramingen van Ramaer. Hij vond het getal van 32.000 inwoners in de drie grote steden, afkomstig van Ramaer, veel te hoog en nam de veel lagere raming van Moerman van 20.000 voor 1470 over; tevens gaf hij in een noot aan dat hij zelfs deze correctie op Ramaer onvoldoende achtte.21 [21. Slicher van Bath, Samenleving, 54, en noot 3: ‘het aantal van 20.000 inwoners is waarschijnlijk nog te hoog’.] Op grond van het voorgaande kan voor ca 1475 een schatting van 15.000 inwoners aannemelijk gemaakt worden, waarvan 5000 in Deventer (conform Van Uytven), 4700 in Zwolle (conform Koch) en 5300 in Kampen (intrapolatie tussen 1416 en 1532). De in veel handboeken en overzichtswerken gepubliceerde schattingen van Ramaer moeten mijns inziens gecorrigeerd worden.
     Voor de 16e eeuw staan ons nog minder gegevens ter beschikking. Hol-

|pag. 42|

_______________↑_______________

thuis heeft de raming van Koch van de bevolking van Deventer in 1578 van 10.500 tot 11.000 op goede gronden teruggebracht tot een schatting van 8.000 tot 10.000, 22 [22. A.C.F. Koch, ‘The Reformation at Deventer in 1579-1580’, Acta Historiae Neerlandicae VI (1973) 27-66; Holthuis, Frontierstad, 103, 123 (noot 24).] maar dit getal blijft aanzienlijk hoger dan de raming voor ca 1470. Nu zijn er goede gronden om een sterke expansie van Deventer in de 16e eeuw te verwachten. Om te beginnen deed zich overal in Europa een versnelde groei van de bevolking door, waardoor volgens Jan de Vries de totale stedelijke bevolking met meer dan 70% toenam.23 [23. J. de Vries, European Urbanization 1500-1800 (London 1984) 30.] Daar komt bij dat de economie van Deventer tijdens de jaren 1530-1570 een zekere bloei doormaakte, dankzij de sterk groeiende handel tussen de Nederlanden en het Noord-Duitsland, waarin de jaarmarkten van Deventer een belangrijke rol speelden.24 [24. Z.W. Sneller, Deventer, die Stadt der Jahrmärkte (Weimar 1936) 115-124.] Het is onwaarschijnlijk dat Kampen en Zwolle in even sterke mate profiteerden van de hoogconjunctuur in deze jaren: de internationale handel van Kampen werd in toenemende mate overvleugeld door Amsterdam en Zwolle ging eigenlijk pas in de 17e eeuw een belangrijke rol vervullen in het Nederlands-Duitse handelsverkeer. Ik zal me niet wagen aan schattingen voor de twee andere steden, maar acht het toch niet waarschijnlijk dat de totale stedelijke bevolking van Overijssel vlak voor de Opstand groter dan 25.000 is geweest.

Het platteland

Trompetter heeft in een gedetailleerde studie naar de bevolkingsontwikkeling van Twente in de periode 1675-1795 laten zien dat de schattingen van Slicher van Bath van de bevolking in 1675 door gebreken in de bron, de hoofdgeldkohieren uit dat jaar, veel te laag zijn. Twee factoren veroorzaakten deze problemen: het moment waarop de bron werd aangelegd – vlak de na verwoesting van delen van het platteland door de troepen van de bisschop van Münster – en het feit dat de hoofdgeldkohieren slechts een deel van de bevolking – de niet-arme bevolking ouder dan 17 jaar – bevat. Overtuigend werd door hem aangetoond dat gebruik van deze bron voor Twente leidde tot een sterke onderschatting van de werkelijke omvang van de bevolking: Trompetter kwam tot een bevolkingstotaal van 25.636 in 1682, ruim 7500 meer dan de 18.023 die Slicher van Bath voor 1675 raamde.25 [25. Trompetter, ‘Bevolkingsontwikkeling’, 179.]
     Hoewel het platteland van Twente vermoedelijk zwaarder onder de gevolgen van de Münsterse oorlog heeft geleden van de rest van de provincie, en de problemen met de hoofdgeldkohieren elders dus mee kunnen vallen, is er alle reden om de kritiek van Trompetter over te nemen en ook de door Slicher van Bath geschatte bevolkingsomvang van de rest van het platteland bij te stellen. Daarvoor heb ik weer gebruik gemaakt van de staten met de aantallen vuursteden in 1682 – de gegevens van 1628 zijn voor het platteland niet bruikbaar – en van de door Reitsma gepubliceerde aantallen vuursteden in 1599. Reitsma heeft echter een aantal fouten gemaakt in zijn poging vanuit deze gegevens de omvang van de bevolking te reconstrueren. Hij vergeleek bijvoorbeeld het aantal vuursteden in Twente en Salland met het aantal huishoudens op het platteland dat in 1601/2 over een paard en/of een varken beschikte; vervolgens nam hij een gemiddelde

|pag. 43|

_______________↑_______________

omvang van het huishouden van 4.8 aan. In beide streken vond hij op grond van deze berekening een min of meer vaste verhouding tussen het aantal inwoners en het aantal vuursteden van 2.45, een verhouding die hij vervolgens ook voor de steden en voor het Land van Vollenhove gebruikte.26 [26. Reitsma, Forces, 14-18.] Bij deze berekeningen maakte hij tenminste twee fouten. Hij zag over het hoofd dat de cijfers van Slicher van Bath van het aantal huishoudens met vee op het platteland geen rekening hield met de huishoudens in de stadjes van Twente en Salland, waardoor het werkelijk aantal huishoudens in deze streken sterk (met tenminste een-derde) onderschatte. Bovendien bevatten de gebruikte opgaven van Twente ook niet de arme huishoudens zonder vee; in Salland werd deze groep door Slicher van Bath op 13.2% van de huishoudens geschat.27 [27. Slicher van Bath, Samenleving, 33.] De tweede fout was dat hij de verhouding tussen vuursteden en bevolking die hij voor het platteland berekende zonder meer toepaste op de steden. Door de grotere welvaart van de stedelijke inwoners – waardoor er meer vuursteden per huis waren – en door de concentratie van allerlei takken van nijverheid in de steden die van een vuurstede gebruik maakten (smeden, brouwers e.d) was de verhouding bevolking/vuurstede daar veel lager dan op het platteland. Op deze manier werd de stedelijke bevolking sterk overschat en de plattelandsbevolking belangrijk te laag geraamd.
     Om tot betere schattingen te komen, heb ik in grote lijnen het voorbeeld van Trompetter gevolgd. Hij berekende voor Twente de verhouding tussen het aantal vuursteden en het aantal huishoudens op 1.17:1.28 [28. C. Trompetter, Mennonite Entrepreneurship in a Proto-industrial Environment (dissertatie Universiteit van Kansas, 1994).] Deze verhouding is ook op de andere twee streken en op de gegevens van 1599 toegepast omdat er geen reden is om aan te nemen dat deze verhouding daar sterk afwijkend was.29 [29. Hoogstens kan aannemelijk gemaakt worden dat in Vollenhove, dat iets sterker geurbaniseerd was dan Twente en Salland (zie Slicher van Bath, Samenleving, 64) het aantal vuursteden per huishouden wat hoger is geweest dan in Twente, maar de verschillen zijn waarschijnlijk klein geweest.] Vervolgens is het aldus geschatte aantal huishoudens vermenigvuldigd met de geschatte gemiddelde omvang van de huishoudens, ontleend aan de tellingen van 1748 en 1795. Voor Salland en Twente is een gemiddelde van 5.0 aangehouden – iets hoger dan de 4.95 die Trompetter gebruikte – en voor het Land van Vollenhove 4.2 omdat in deze streek in 1748 en 1795 de huishoudens gemiddeld veel kleiner waren dan op de rest van het platteland.30 [30. Slicher van Bath, Samenleving, 98; vgl. het overzicht van vergelijkbare coëfficiënten in R. van Schaïk, Belasting, bevolking en bezit in Gelre en Zutphen (1350-1550) (Hilversum 1987) 131-132.] Aldus zijn de ramingen van de tweede helft van tabel 2 tot stand gekomen.
     De verschillen met de schattingen van Slicher van Bath voor 1675 zijn overigens voor de andere twee streken minder groot dan voor Twente. Ik schat de bevolking van het Land van Vollenhove zo’n 19% hoger van Slicher deed, voor Salland is het verschil nog geen 4%. De verschillen met de cijfers van Reitsma zijn wel groot: bij schatte de totale plattelandsbevolking van Overijssel in 1599 op nog geen 33.000 zielen – ongeveer even veel als de plattelandsbevolking in 1475 volgens Slicher van Bath zou zijn geweest.31 [31. Slicher van Bath, Samenleving, 55.] Mijn schattingen komen 78% hoger uit. Overigens moet daar bij worden aangetekend dat, net als in het geval van de stad Deventer, het waarschijnlijk is dat de feitelijke bevolking rond 1599 door de desastreuze gevolgen van de voortdurende oorlogvoering op het platteland van vooral Twente, lager is geweest. Het aantal vuursteden registreert vermoedelijk de omvang van de bevolking op de wat langere termijn.

|pag. 44|

_______________↑_______________

 

Tabel 2. Haardsteden en de geschatte bevolking van het platteland van Overijssel, 1599 en 1682
Haardsteden Bevolking Verhouding
1599 1682 1675/82*** 1675/82
Vollenhove 3325 3254 9824 3.02
Salland* 5608 5733 23112 4.03
Twente 5262** 6074 25636 4.22
Totaal 14195 15061
Geschatte bevolking Bevolking
1599 1682 1748 1795
Vollenhove 11900 11700 13504 13777
Salland* 24000 24500 34706 40535
Twente 22500 26000 49325 53082
Totaal 58400 62200 97535 107394
* incl Hasselt en Hasselterkerspel
** incl Oldenzaal (geschat op 600)
*** schattingen Slicher van Bath (Vollenhove en Salland) en Trompetter (Twente)
Bronnen: zie tabel 1 en Trompetter, ‘Bevolkingsontwikkeling’, 179.

 
     De schatting van de ontwikkeling van de bevolking voor 1600 is ook voor het platteland met bijna nog grotere onzekerheidsmarges omgeven als voor de steden. Voor Twente heeft Slicher van Bath de resultaten van de bewerking van de schattingsregisters van deze streek gepubliceerd, die de nodige aanknopingspunten bieden. Deze registers, waarin boeren en keuters werden geregistreerd die grondbelasting betaalden, betreffen alleen het platteland, met uitzondering van het platteland van Almelo en Vriezenveen. In 1682 is het aantal huishoudens in dit gedeelte van Twente 3033, of 58.6% van het totale aantal huishoudens in de streek.32 [32. Slicher van Bath, Samenleving, 175.] Aangenomen is nu dat de demografische ontwikkeling van deze 58.6% representatief is voor de gehele streek (en dat de gemiddelde omvang van het huishouden constant blijft op 5). Dan kan ruwweg becijferd worden dat er 12.100 inwoners in Twente zijn in 1475 en 10.000 in 1499; langs een iets andere weg kwam Slicher van Bath op 11.136 in 1475.33 [33. Ibidem, 49, 54-55.]
     Gebruik makend van dezelfde soort bron, de schattingsregisters van in dit geval Salland, kwam Slicher van Bath tot een raming van de bevolking van Salland van 16.524 in 1475. Er zijn twee redenen om dit iets te verhogen (net als we voor Twente gedaan hebben). Slicher van Bath rekende met een wat lage gemiddelde omvang van het huishouden van 4.8, waar ik voor het platteland 5.0 prefereer (wat voor de 16e eeuw ook al aan de lage kant lijkt te zijn).34 [34. Zie Van Schaïk, Belasting, 132, die 5.5 prefereert.] Bovendien nam Slicher van Bath niet in rekening dat een klein deel van de plattelandsbevolking vrijgesteld was van het betalen

|pag. 45|

_______________↑_______________

van deze (en andere) belasting(en). Volgens Moerman waren kosters, schouten, richters, geestelijken en adel vrijgesteld, wat betekent dat naar ruwe schatting 5 tot 10% van de bevolking niet in de registers aangeslagen werd.35 [35. H.J. Meerman, ‘Salland’s bevolking in de vijftiende eeuw’, Verslagen en Mededelingen Overijsselsen Regt en Geschiedenis 63 (1948) 23-53, aldaar 25.] Om deze combinatie van redenen verhoog ik de schatting van Slicher van Bath van 16.500 van de totale bevolking van Salland in 1475 met 10% tot 18.100. Rond 1500 zal dit zeker minder zijn geweest, getuige de sterke achteruitgang van het aantal erven volgens de schattingsregisters tussen 1474 en 1490; zelfs in 1520 was het aantal huishoudens in Salland nog geringer dan in 1474.36 [36. Slicher van Bath, Samenleving, 33.]
     Alleen voor het Land van Vollenhove, waar Slicher van Bath in dit verband relatief weinig aandacht aan heeft besteed, kan enig nieuw bronnenmateriaal gebruikt worden om de bevolkingsgeschiedenis van deze streek van een beter fundament te voorzien. In het Gemeentearchief van Kampen bevindt zich een register ‘Opscrijvinghe op te lande van Vollenhove’, waarin de resultaten van de heffing van een speciale belasting uit 1526 gedetailleerd in zijn geregistreerd.37 [37. GA Kampen, stadsarchief no. 2697; een afzonderlijke publikatie over deze bron is in voorbereiding; zie voor deze bron ook: J.L. van Zanden, ‘De telling van de veestapel en de graanproduktie in Zwollerkerspel in 1526; een stukje van een legpuzzel’, AAG Bijdragen 28 (1986) 93-107.] Per huishouden treft men hierin onder meer gegevens omtrent het veebezit en de betaalde pacht aan, waaruit belangrijke informatie omtrent de bestaansmiddelen van de bevolking ontleend kan worden. In dit verband is slechts van belang dat het totale aantal huishoudens zich eenvoudig uit dit register laat aflezen. Door omstandigheden ontbreekt echter Steenwijk; in deze jaren behoorde dit vestingstadje tot het gewest Friesland.
     In totaal kunnen in het Land van Vollenhove in 1526 1032 huishoudens geteld worden (plus nog eens 158 in Staphorst en Rouveen, waarover het register ons ook informeert). In 1507/8 betaalden 87 ‘husen en hofsteden’ in Steenwijk een soort rente aan de Bisschop van Utrecht, waaruit een minimum voor het aantal huishoudens in dit stadje afgeleid kan worden.38 [38. K. Heeringa, Rekeningen van het Bisdom Utrecht 1378-1573, le deel, 2e stuk (Utrecht 1926) 712-715.]
Omdat ook een paar gehuchten juist buiten Steenwijk (Zuidveen, Onna) in het register lijken te ontbreken, schat ik het totale aantal huishoudens van Steenwijk e.o. op 100 tot 130. Daarmee komen we op een totaal aantal huishoudens in Vollenhove van ca 1150. Omdat er geen reden is om aan te nemen dat al in deze periode de omvang van het huishouden kleiner was dan elders, impliceert dit een schatting van de bevolking van 5750 in 1526.
In Salland en Twente werd geconstateerd dat de plattelandsbevolking tussen 1475 en 1520 resp. 1499 niet onbelangrijk was afgenomen. Het lijkt daarom niet te gewaagd om de bevolking van Vollenhove in 1475 op tenminste 6000 zielen te ramen. De totale plattelandsbevolking komt daarmee op 36.200.

Conclusie

In dit artikel zijn nieuwe gegevens omtrent de demografische ontwikkeling van Overijssel uit een aantal tamelijk recente studies en uit bronnenonderzoek op een rijtje gezet. Dit heeft geleid tot enkele voorzichtige bijstellingen van en aanvullingen op het door Slicher van Bath gegeven beeld. De schattingen van de omvang van de steden in de 15e eeuw zijn aanmerkelijk naar beneden bijgesteld, de bevolking op het platteland lijkt echter iets

|pag. 46|

_______________↑_______________

groter te zijn geweest, zodat per saldo mijn schatting van de totale bevolking van Overijssel in 1475 maar weinig afwijkt van die van Slicher van Bath (51.200 tegen 52.660). De urbanisatiegraad komt echter in mijn ramingen veel lager uit, nl. op nog geen 30% tegen 38% volgens de oude cijfers (tabel 3). De daling van de urbanisatiegraad is volgens de nieuwe inzichten veel beperkter: van 29.3% in 1475 naar 19.9% in 1795. Deze daling is, afgaande op wat bekend is omtrent de bevolkingsontwikkeling van Deventer, pas rond 1580 ingezet, en was rond 1748 zo goed als voltooid.
 

Tabel 3. Schattingen van de totale bevolking van Overijssel 1475-1795
1475 1599 1682 1748 1795
Vollenhove 6000 11900 11700 13504 13777
Salland 18100 24000 24500 34706 40535
Twente Totaal 12100 22500 26000 49325 53082
platteland 36200 58400 62200 97535 107394
Drie Steden 15000 19900 20500 25401 26721
Totaal Gewest 51200 78300 82700 122936 134115
Procentueel aandeel:
Vollenhove 11.7 15.2 14.1 11.0 10.3
Salland 35.4 30.7 29.6 28.2 30.2
Twente 23.6 28.7 31.4 40.1 39.6
Drie steden 29.3 25.4 24.8 20.7 19.9
Totaal 100 100 99.9 100 100
Bronnen: tabellen 1 en 2 en de tekst.

 
     De totale bevolkingsgroei vertoont in grote lijnen het al door Slicher van Bath geschetste beeld, zij het dat we, door de toevoeging van cijfers voor 1599, een iets nauwkeuriger beeld hebben van de periodisering ervan. Tijdens de periode 1475-1599 nam de bevolking vrij sterk toe – in totaal met 53%. Deze toename vond vrijwel geheel na 1500 of zelfs 1520 plaats; tussen 1475 en 1500/1520 was er in Salland en Twente zelfs sprake van een daling van de bevolking. Tijdens de 17e eeuw (tussen 1599 en 1682) is de bevolkingsgroei veel gematigder; ook de relatieve verhoudingen blijven dan bijna onveranderd. Tijdens de ‘agrarische depressie’ van de periode 1680-1748 neemt de bevolking van vooral Twente sterk toe (maar minder snel dan Slicher van Bath meende), maar ook in Salland is de groei veel groter dan tijdens de voorafgaande tachtig jaar. De de-urbanisatie zet zich in deze jaren verder door; het aandeel van het Land van Vollenhove in de totale bevolking van Overijssel daalt eveneens. In de tweede helft van de 18e eeuw stabiliseren de verhoudingen zich vervolgens.
     Vergelijken we tenslotte met de ontwikkeling van de bevolking van geheel Nederland, dan blijkt het aandeel van Overijssel tijdens de 16e en de

|pag. 47|

_______________↑_______________

eerste helft van de 17e eeuw te dalen, en wel van ca 5.4% naar 4.4%.39 [39. Schattingen van de totale bevolking van Nederland zijn ontleend aan J.A. Faber e.a. ‘Population Changes and Economie Development in the Netherlands: a historical survey’, AAG Bijdragen 12 (1965).] Na 1682 is de demografische ontwikkeling van Overijssel echter veel gunstiger dan die van de rest van het land: het aandeel in de totale Nederlandse bevolking ligt in 1748 al weer op 6.4% en blijft in de 18e eeuw ook ongeveer op dit niveau liggen.

Samenvatting

Op grond van recente publicaties en enig aanvullend bronnenonderzoek worden de door Slicher van Bath in 1957 gepubliceerde schattingen van de ontwikkeling van de bevolking van de steden en het platteland van Overijssel ge-evalueerd. Dit leidt tot een neerwaartse bijstelling van de schattingen van de omvang van de stedelijke bevolking in de 15e tot 17e eeuw en tot een hogere schattingen van de plattelandsbevolking in deze periode.
De door Slicher van Bath geconstateerde daling van de urbanisatiegraad tussen 1475 en 1795 is volgens de nieuwe inzichten veel minder groot geweest.

– van Zanden, J.L. (1994). De demografische ontwikkeling van Overijssel 1475-1795. Overijsselse Historische Bijdragen, 109, 39-50.

Category(s): Overijssel
Tags: ,

Comments are closed.