NASCHRIFT.
Zo staat dan de Gereformeerde Gemeente te Kampen tot op deze dag. Veel en velerlei zijn de wederwaardigheden geweest die haar hebben beroerd. Zorg en kommer heeft hen, die de belangen der gemeente op het hart droegen, menigmaal vervuld. Hoe zullen, om maar een enkel voorbeeld te noemen, de ouderen onder ons het zich herinneren de bange vragen die opkwamen in de dagen van Fikse en de Graaf, hoe het gemaakt moest worden als deze broeders, die de kroon der grijsheid droegen, zouden wegvallen? Het getal dergenen, die des Zondags opkwamen, was zo gering. Hoe zou men daaruit mannen kunnen vinden die leiding geven konden? En wat deed de Heere? Hij gaf de een na de ander. Meer nog. Al had men dan smalend geprofiteerd dat geen leraar meer Kampen’s gemeente dienen zou, omdat de vloek Gods op de gemeente lag; Hij gaf, bij de grote predikantennood die er in onze gemeenten heerst, mannen Zijns Raads, die de gemeente leiden mogen in de grazige weiden Zijns Woords.
Neen, o, neen, bij Hoksbergen en de zijnen heeft niet de bedoeling voorgezeten secten te stichten, kerken of kerkjes in het leven te roepen naar eigen model; maar aan de gelovig be-
[25]
lijdende gemeente van het glorierijk verleden aan te sluiten, al was het dan met weinig in getal, al ging het dan vaak ten koste van smaad en hoon. Men heeft willen blijven bij de historische kerkregering, zoals die in het Woord van God beschreven wordt en zoals die sedert de hervorming in ons land heeft bestaan. En daarover heeft de Heere kennelijk Zijn Zegen willen schenken. Niet dat daardoor een kerk zonder gebreken in het leven geroepen werd, of dat wij zouden willen roepen: „Des Heeren tempel, des Heeren tempel, des Heeren tempel, zij deze’’. Volstrekt niet, daarvoor is er teveel ook in ons midden, dat met droefheid en tot verootmoediging dringen moet. Voor zelfverheffing behoede de Heere ons genadiglijk; maar daar is een wolk, een wolk als ééns mans hand, een wolk der hope, dat de Heere ook voor de toekomst voor Zijn Kerk, en dat ook in betrekking tot Kampen’s gemeente, zorgen zal. Dat daarom het nagaan van het ontstaan en de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeente te Kampen in ons verwekken moge de bede om de vrede van Jeruzalem, gelijk de dichter in Psalm 122 zegt: „Bidt om den vrede van Jeruzalem. Wel moeten zij varen die U beminnen’’.
Dat wij dan besluiten mogen met het woord door wijlen Ds. G. H. Kersten gesproken: Dat wij toch nimmer rusten in de scheur, die gescheurd is in Gods Kerk. Het lag niet in de bedoeling de gemeenten te scheiden en te breken en vanéén te scheuren. Wij herinneren aan het woord van Ds. Ledeboer, zo tekenend eens gezegd in betrekking tot de Hervormde Kerk: „Het is onze, en God zal het ons wedergeven op Zijn tijd en de vijanden verdrijven’’. Daarop richte zich het oog van het volk dat de Kerk liefheeft en dat de Waarheid Gods niet prijsgeven kan, biddend om de vrede van Jeruzalem.
Och, of het God behagen moge, op Neerland’s erve Juda’s steen te herbouwen uit het stof. Dat Gods volk bijeengebracht mocht worden; dat één worde wat bijeen hoort; wat op de waarheid gegrond is en voor die waarheid alleen wenst te buigen. Het bijeenbrengen van wat daar buiten is, vormt geen waarachtige eenheid: het is geen gefundeerde eenheid. In zulk een samenvoeging wordt de bediening van Gods Geest gemist, ja, verloochend. Wij bekennen het oprecht: geen eenheid begeren wij met verzaking van Gods Woord en Rechten. Bij Zijn onbedriegelijk Woord beware ons de Heere, door Wiens bewaring wij zijn die wij zijn. Hij doe ons op den weg voortgaan, waarvan wij overtuigd zijn, dat het is de weg van Gods getuigenis, dat het is de weg onzer vaderen; dat het is de weg door onze Hervormers naar het Woord ons gebaand, toen zij goed en bloed geofferd hebben voor de Waarheid.
Zouden wij die weg dan verlaten voor logen-leer? Of voor
[26]
de misleidende leer der Neo-Gereformeerden? Zouden we die oude, beproefde leer van onze kinderen laten roven door ongeloof en bijgeloof? Zouden wij ons zaad mogen overgeven aan de leer van veronderstelde wedergeboorte en vermoedelijk hemelburgerschap? Is er gevaarlijker dan dat de mens, jong of oud, geblinddoekt wordt voor zijn verderf? Het is te vrezen, dat velen, als de dwaze maagden, straks buitengesloten worden en met een ingebeelde hemel eeuwig verloren gaan.
Zouden we niet, hoe klein, hoe onbekwaam, hoe gering ook in ons zelf en hoezeer van de wereld als dwaas geacht, geroepen worden de oude beproefde Waarheid bij de voortduur te handhaven? Bidt om de vrede van Jeruzalem. Die vrede, gebouwd op het fundament van Gods eeuwige onveranderlijke Waarheid, moge de Heere ons doen zoeken. Die geve Hij rijkelijk onder ons. Hij make Zijn liefde, goedertierenheid en genade groot.
J.J.
KAMPEN, September 1951.
∗