Hoofdstuk 3. Hasselt, frontierstad aan het Zwarte Water


Hoofdstuk 3. Hasselt, frontierstad aan het Zwarte Water

3.1 Het belang van het behoud van de stad Hasselt

In 1580 liep Rennenberg, stadhouder van Groningen, Friesland, Drente en Overijssel openlijk over naar Spaanse zijde. Met hem kreeg Parma in het Noorden van de Opstandige Gewesten een belangrijke bondgenoot; niet alleen de stad Groningen keerde terug onder Spaans bestuur, maar ook de Groninger Ommelanden, het Oosten van Drente en na het succesvolle beleg van Oldenzaal datzelfde jaar ook het oostelijk puntje van Overijssel. Een poging van Rennenberg om via een bliksemaanval het strategisch op de heerweg naar Friesland gelegen Steenwijk in te nemen mislukte echter. Een Staats leger onder leiding van Johan van den Corput (1542-1611) wist de vestingstad twee dagen voor de komst van de Spaanse troepen te bereiken. De belegering die daarop volgde, werd in het voorjaar van 1581 afgebroken. Friesland en de twee voornaamste toegangspoorten tot Noord-Nederland, Steenwijk als ook de op de heerweg naar Groningen gelegen vesting Coevorden, bleven vooralsnog in Staatse handen.
     In 1581 opende landvoogd Parma vanuit het Zuiden en het Oosten de aanval op de Opstandige gewesten. In het Oosten veroverde stadhouder Verdugo (1536-1597; 1581-1594), die als opvolger van Rennenberg het offensief in het Oosten leidde, na een kort beleg Coevorden en Steenwijk. Nadat in 1583 ook Zutphen door de Spanjaarden was ingenomen, stabiliseerde het oostelijk front zich (Kaart). In Friesland werd het verder oprukken van de Spanjaarden verhinderd door een ‘linie’ van met aarde opgeworpen schansen. Verder naar het Zuiden toe werd de frontier gevormd door de rivieren de IJssel en het hiervan bij Zwolle aftakkende Zwarte Water. Tot in 1591 zou hierin nagenoeg geen verandering komen; eind januari 1587 zou alleen de IJsselstad Deventer nog door de Spanjaarden ingenomen worden.
     Met de inname van Steenwijk in 1582 had Verdugo Friesland nagenoeg afgegrendeld van de overige vrije gewesten. Behalve de zee, resteerde het gewest slechts één verbinding over land naar Staats-Overijssel. Dat was de weg over de Zuiderzeedijk van Kuinre naar het versterkte Blokzijl en vandaar naar Vollenhoven, Zwartsluis en Hasselt (Illustratie 3).1 [1. Tegenover Zwartsluis, aan de overzijde van de monding van het Zwarte Water, ligt Genemuiden. Omdat er geen brug lag (ligt), moesten grote troepeneenheden gebruik maken van de brug bij Zwolle.] Maar de in Steenwijk gelegerde Spaanse troepen bedreigden ook deze route. Het openhouden van deze verbinding was voor de Generaliteit van groot belang. Afsluiting van de weg zou immers betekenen dat alle verbindingen met Friesland voortaan per schip dienden te geschieden en dit zou in het geval van troepenbewegingen niet alleen belangrijk tijdverlies met zich meebrengen, maar ook aanzienlijke financiële kosten.
     Het behoud van de op de weg naar Friesland gelegen versterkingen was om nog een gewichtiger reden voor de Generaliteit van belang. Een eventueel verlies van één van deze Zuiderzeeplaatsen zou Parma gelegenheid geven om de Hollandse handelsschepen op de Zuiderzee aan te vallen. Als dàt zou gebeuren, dan liep de gehele Opstand gevaar. Overijssel was echter (financieel) niet in staat om de veiligheid van de havenplaatsen te kunnen garanderen.
Daarom werden in de plaatsen Kuinre, Blokzijl, Vollenhove en Zwartsluis, als ook in de stad

|pag. 28|

_______________↑_______________

Kampen, op last van de Generaliteit Hollandse garnizoenen ingekwartierd.2 [2. G. Kramer, Het leven van Mr. Karel Roorda. Leven en streven van de strijder voor de vrijheid van Friesland en voor de vrijheid van godsdienst (Assen 1951)29.
     G. Overdiep, De Groninger schansenkrijg. De strategie van graaf Willem Lodewijk. Drente als strijdtoneel, 1589-1594 (Groningen 1970) 27.]
Ook in het stadje Hasselt, van de vijf op weg naar Friesland gelegen plaatsen de enige veste, werd op last van de Generaliteit een garnizoen gelegd. Hier werd echter op 26 oktober 1582 niet een Hollands, maar een Overijssels vendel soldaten (een compagnie; 150-200 man) ingekwartierd.3 [3. W. Formsma, ‘Hasselt in de overgangstijd van Spaanse naar Staatse zijde, 1576-1594’, Verslagen en mededelingen der Vereeniging van Overijsselsch regt en geschiedenis 58 (1942) 56-76, aldaar 61-64.]
     Omdat Verdugo vanuit Steenwijk het Friese kwartier Zevenwouden brandschatte, verloor Friesland met de (Overijsselse) stad tevens een belangrijk deel van de belastingopbrengsten.
Evenals Overijssel moesten ook de Staten van Friesland het kapitaalkrachtige Holland om bijstand verzoeken en zo werden ook in de Friese kuststeden Dokkum, Harlingen, Sloten en Staveren Hollandse soldaten, die onder het bevel van de Staten van Holland bleven staan, in garnizoen gelegd.4 [4. Volgens de resolutie van de Staten-Generaal van 12 april 1585 stond het Hollands garnizoen van Harlingen en Staveren onder het commando van de Staten van Holland. Volgens Willem Lodewijk in een brief aan zijn vader van 16 mei 1593 was het Hollands garnizoen van Staveren onder Hollands bevel blijven staan.
     Res. St. G. 12 apr. 1585. Resolutiën der Staten-Generaal. RGP 43, 18.
     ‘Le comte Guillaume au Comte Jean de Nassau [16 mei 1593]’, in: Archives ou correspondance. Deuxième Série, I Groen van Prinsterer ed., 235-243, aldaar 236.]
De hulp was echter niet lang nodig. Met de inname van de even ten Noorden van Kuinre gelegen schans Slijkenburg in 1585, kon de Spaanse heerschappij in Zevenwouden enigszins worden teruggedrongen. Holland trok daarop de in Dokkum, Harlingen en Sloten gelegerde garnizoenen terug. Alleen het in Staveren ingekwartierde Hollandse garnizoen bleef vooralsnog gehandhaafd.5 [5. Kramer, Het leven van Mr. Karel Roorda, 29.
     Overdiep, De Groninger schansenkrijg, 27.
     J. Postema, Johan van den Corput, 1542-1611: kaartmaker, vestingbouwer, krijgsman (Kampen 1993) 93.]

     Karel Roorda, die voor Friesland de Unie van Utrecht had getekend en sindsdien als Fries gecommitteerde in de Staten-Generaal, in de Staten van Friesland en bij Willem Lodewijk 6 [6. Wagenaar noemt Roorda een vertrouwd raadsman en vriend van Willem Lodewijk.
     Wagenaar, Het leven van Graaf Willem Lodewijk, 186.]
veel aanzien genoot, zag in deze inkwartiering van Hollandse soldaten in Friese steden en, meer in het algemeen, in de groeiende Hollandse macht binnen de Generaliteit een bedreiging van de Friese soevereiniteit.7 [7. Holland nam het grootste deel van de lasten van de Opstand op zich. Zo droeg het in de periode 1586-1594 ruim 64% van de totale kosten van de Generaliteit, tegen bijvoorbeeld Friesland 13%; de bijdrage van Overijssel was in deze periode was verwaarloosbaar. Als financiële motor van Republiek had Holland in de Generaliteit (natuurlijk) grote invloed.
     Israel, The Dutch Republic, 286.]
Om tegen Holland tegenwicht te kunnen bieden, streefde hij uitbreiding van Friesland na met Stad en Ommelanden, het gewest Drente en de voor de verdediging van Noord-Nederland (lees ‘Groot-Friesland’) strategische (in Overijssel) gelegen vestingplaatsen Steenwijk en Coevorden. Om de Hollandse invloed verder terug te dringen, zou dit ‘Groot-

|pag. 29|

_______________↑_______________

Friesland’ bestuurd moeten worden door Westerlauwerse Friezen.8 [8. Over de ontwikkeling van Roorda’s ‘Groot-Friese’ gedachte is weinig bekend. Volgens zowel Kramer als Wagenaar omvatte Roorda’s ideaal, afgezien van natuurlijk het gewest Friesland, Stad en Lande, Drente en ‘Noord-Overijssel’. De vraag is echter wat Kramer en Wagenaar onder ‘Noord-Overijssel’ verstonden. Bedoelden zij hiermee het gebied tot aan het Zwarte Water en de Vecht? Vermoedelijk niet. Het is mijn inziens realistischer dat Roorda omstreeks 1585 Friesland alleen hoopte uit te kunnen breidden met de twee voor het behoud van Noord-Nederland (lees ‘Groot-Friesland’) strategisch belangrijke vestingplaatsen Steenwijk en Coevorden.
     ‘Apologia van d’heer Karel Roorda, tegen den Brief der Heeren van Hollandt in den Jare vijftienhonderd seven-en-negentigh’ in: Van Aitzema, Saken van Staet en ootlogh, fo 649-652.
     Kramer, Het leven van Karel Roorda, 31.
     Wagenaar, Het leven van Graaf Willem Lodewijk, 186.]
Een eventuele verovering van Noord-Nederland zou Roorda en zijn sympathisanten, van wie landsecretaris Ysbrandi misschien wel de meest vooraanstaande was, voor de verwezenlijking van deze ‘Groot-Friese idee’ de ideale gelegenheid geven. Vooralsnog leek dit echter onmogelijk. In februari 1586 waren de Opstandige Gewesten maar nauwelijks in staat om het Spaanse offensief te weerstaan en bovendien, de ‘Groot-Friese’ gedachte vond geen steun bij de ‘Hollandse’ Willem Lodewijk …

3.2 Superintendent Van den Corput en de frontierstad Hasselt

Het Overijssels garnizoen, dat sinds 26 oktober 1582 in Hasselt lag, werd in februari 1586 (opnieuw) vervangen. Op 25 januari had Adolf, graaf van Nieuwenaar en Meurs, stadhouder van Overijssel, Gelderland en Utrecht, van de Raad van State zijn commissie als kolonel gekregen over een nieuw opgericht regiment, bestaande uit tien vendels voetvolk. Johan Van den Corput, die in de winter van 1581/1582 met succes Steenwijk tegen Verdugo had verdedigd, werd tot hopman (kapitein) van één van deze vendels aangesteld. Op 26 februari kreeg hij van Van Nieuwenaar bevel om tot nader order in Hasselt in garnizoen te gaan.9 [9. Patentbrief Johan van den Corput, uitgereikt door Van Nieuwenaar, 26 febr. 1586. GAH, OAH, inv. nr 779.
     Postema, Johan van den Corput, 1542-1611, 89.]

     Eind 1586 (Overijssel had inmiddels de Nadere Unie ondertekend) werd Van den Corput door Van Nieuwenaar, buiten de Staten van Overijssel om 10 [10. Ibidem, 103.], aangesteld als superintendent (garnizoenscommandant)11 [11. Het is niet onwaarschijnlijk dat Van Nieuwenaar Van den Corput in opdracht van de Raad van State aanstelde. De generale index op de resoluties van de Raad van State (1584-1600), die werd samengesteld door Bogaers, kan ons hier echter niet helpen. Deze noemt, vreemd genoeg, 4 oktober 1588 als eerste datum waarop een resolutie met betrekking tot Hasselt werd genomen! Volgens Postema werd Van den Corput reeds op 23 december 1586 (o.s.) als superintendent betiteld. Op 31 januari 1587 zou ook Maurits als voorzitter van de Raad van State (augustus 1584 – april 1588) Van den Corput aanschrijven als superintendent.
     Algemeen Rijksarchief (ARA), Archief van de Raad van State, (1579) 1588-1795 (RvS), inv. nr 515.
Maurits aan Johan van den Corput, 31 jan. 1587. GAH, OAH, inv. nr 767.
     Postema, Johan van den Corput, 1542-1611, 89.]
: ‘Also wy [Van Nieuwenaar] gantz nodich bevonden hebben, uuyt veelderling oersaecken, om die Stadt van Hasselt, des te beter te verhueden, voer alle vyyantlicke practycken gewelt, datt aldaer Iemant van onsen twegen, tot hofft ende Superintendent gestelt worde, die met ons tallen tyden, in allenn voervallende saecken, correspundantie haude, den Garnisoen gebiede, ende goede discipline daer onder der hoeden,

|pag. 30|

_______________↑_______________

den crychbauw pulver proviandt ende alle nootdrufftige ammunitie versorgt, ende den vyant in allen maniere weere ende hem met verseckerheit alle mogelicke affbreucke doet daer toe bruykende eenige van onsen Regiments, offte andere die oick die handt haude aender Lehre’.12 [12. Instructie Johan van den Corput, als superintendent van Hasselt, uitgereikt door Van Nieuwenaar, 22 jun. 1587. GAH, OAH, inv. nr 767.]
     ‘Begerende daeromme van eenen Iegelicken, ende ampts halven bevelende allen onser Gouvernemente [bestuurlijk], ende Regimentz [militair] ondergehorigen [ondergeschikten], dat sy den roergen [voorgenoemde; Van den Corput] voor sulcx houden erkennen assisteren ende obedieren, als [van] onsen eygenen personen, ende dit alles geduirende solange als zyne Ex. cie [Van Nieuwenaar (/Maurits)] anders believen sall’.13 [13. Ibidem.] Daarmee keeg Van den Corput als een garnizoenscommandant wel zeer vergaande bevoegdheden. Van Nieuwenaar droeg hem immers, behalve het bevel over het garnizoen, ook het oppergezag over de stad op. Dat betekent dat Van Nieuwenaar met de aanstelling van Van den Corput als superintendent over Hasselt tevens de ‘staat van beleg’ in de stad afkondigde! Helaas laten de gebruikte bronnen ons hier in de steek, maar niet onwaarschijnlijk kreeg Hasselt met deze benoeming van Van den Corput tevens de status van ‘frontierstad’.14 [14. In (de gebruikte inventarisnummers van) het archief van Hasselt heb ik geen stukken gevonden waarin de Raad van State, de Staten-Generaal, Van Nieuwenaar en/of de Staten van Overijssel de magistraat van Hasselt officieel meedeelt dat de stad de status van ‘frontierstad’, volgens artikel 5 van de Unie van Utrecht, krijgt. Op 21 mei 1587 gebruikten de Staten-Generaal voor het eerst het begrip ‘frontierstad’ met betrekking tot Hasselt, zij het in algemene zin: ‘ende voirts van de provisie van vivres, die ter ordonnantie van zyne Ex. cie, ende heren raden van State in den loopenden jare in voirraedt nootelijck geschict hebben moeten wordden tot conservatie van verscheyden frontiersteden als van Campen, Swol, Aernhem, Elborch, Hasselt, Hattum …’. De generale index op de resoluties van de Raad van State (1584-1600) die werd samengesteld door Bogaers kan ons hier niet verder helpen omdat deze, vreemd genoeg, 4 oktober 1588 als eerste datum noemt waarop een resolutie met betrekking tot de stad Hasselt werd genomen.
     ARA, RvS, inv. nr 515.
     Res. St. G. 21 mei 1587. Resolutiën der Staten-Generaal. RGP 47, 697.]
En als zodanig kon de stad, overeenkomstig artikel 5 van de Unie van Utrecht, aanspraak maken op de vijf ‘frontierstedelijke rechten’.
     Als superintendant werd Van den Corput terzijde gestaan door een twee-koppige krijgsraad. Volgens Postema hadden hierin de Hasselter burger Harmen Scherff en Karel Roorda zitting.15 [15. Postema, Johan van den Corput, 1542-1611, 102 en 109.] Roorda en Van den Corput kenden elkaar goed 16 [16. E. van Reyd, Historie der Nederlantsche oorloghen, begin ende voortgangh tot den Jaere 1601 (Leeuwarden 1650) 199.]; er werd wel gezegd dat Roorda Van den Corput patroniseerde.17 [17. B. S. R. Hasselt aan onbekende, apr. 1587 (o.s.) (minuut). GAH, OAH, inv. nr 48.] Op 1 november 1588 werd Van den Corputs commissie als superintendent door de Raad van State voor onbepaalde tijd verlengd.18 [18. Res. R. v. St. 1 nov. 1588. RANB, CARA, inv. nr 141, fo 455ro-456ro.]
     Van den Corput was van mening dat de magistraat, waarin elk jaar nagenoeg dezelfde leden herkozen werden, niet betrouwbaar was. Volgens een anonieme brief aan de Raad van State, die volgens Postema ‘ongetwijfeld’ afkomstig was van Van den Corput, was er onder de leden van de magistraat en de gezworen meente niemand te vinden die geen ‘papist oft atheist

|pag. 31|

_______________↑_______________

van professie ende oick van partijschap [malcontent]’ was.19 [19. Onbekende aan R. v. St., 19 jun. 1587. ARA, RvS, inv. nr 6, fo 26; als geciteerd door Postema, Johan van den Corput, 1542-1611, 98.] Een poging om in opdracht van de Raad van State en Van Nieuwenaar de magistraatsverkiezing van 1587 te beïnvloeden, mislukte echter.20 [20. Postema, Johan van den Corput, 1542-1611, 100.]
     Twee jaar later werd opnieuw een poging ondernomen om de samenstelling van de magistraat te veranderen. Op last van de Staten-Generaal gaf de Raad van State de stad opdracht om goede patriotten en liefhebbers van de gemene zaak te kiezen.21 [21. Res. St. G. 23 jan. 1589. Resolutiën der Staten-Generaal. RGP 51, 597.
     Res. R. v. St. 24 jan. 1589. RANB, CARA, inv. nr. 142, fo 42vo.
     R. v. St. aan B. S. R. Hasselt, 24 jan. 1589. GAH, OAH, inv. nr 49.]
Met de keur werden slechts drie nieuwe leden gekozen.22 [22. Postema, Johan van den Corput, 1542-1611, 101-102.] Dit was te weinig naar de zin van de superintendent en na enige verwikkelingen besloot Van den Corput alsnog zijn gezag als superintendent te laten gelden. Op 19 augustus (o.s.) liet hij de poorten van de stad sluiten en dwong hij de magistraat en de gezworen meente om een buitengewone electie te houden. De nieuwe protestante magistraat die daarop werd gekozen, werd de volgende dag in aanwezigheid van Van den Corput geïnstalleerd.23 [23. B. S. R. Hasselt aan B. S. R. Zwolle, 20 aug. 1589 (o.s.) (minuut). GAH, OAH, inv. nr 49.]
     In de ogen van het college van Verordenten, die het gezag van de superintendent niet erkenden omdat deze zonder hun medeweten en goedkeuring was aangesteld, was dit de zoveelste maal dat Van den Corput inbreuk maakte op de privileges en het landrecht van Overijssel. Vers lag nog in het geheugen dat de superintendent twee door hem gevangen genomen boeren uit Zwolle weigerde uit te leveren aan de drost van Salland, ondanks dat hij daartoe, op verzoek van de Staten van Overijssel, een aanmaning van de Staten-Generaal had gekregen.24 [24. Res. St. G. 8 en 29 aug. 1589. Resolutiën der Staten-Generaal. RGP 51, 618-619 en 619-620.] Nu eiste een afvaardiging in de Staten-Generaal, na zich eerst ‘met heftige woorden beclaeght’ te hebben, dat Van den Corput met zijn vendel soldaten uit Hasselt gelicht moest worden.25 [25. Op 10 oktober 1589 ontving de Staten-Generaal een brief van het college van Ridderschap en Steden van 23 september (o.s.) 1589 met het verzoek om Van den Corput met zijn compagnie uit Hasselt te lichten.
     Res. St. G. 25 sept. en 10 okt. 1589. Resolutiën der Staten-Generaal. RGP 51, 620-621 en 504.]
De Staten-Generaal beloofden de Overijsselse volmachten daarop dat de kwestie onderzocht zou worden en verzochten de Raad van State het garnizoen van Van den Corput te vervangen.26 [26. Res. St. G. 25 sept. 1589. Resolutiën der Staten-Generaal. RGP 51, 620-621.] De Raad van State, reeds op de hoogte gebracht door Van den Corput zelf 27 [27. Met een op 31 augustus 1589 (o.s.) gedateerde brief had Van den Corput de Raad van State op de hoogte gebracht van de verandering van de Hasselter magistraat.
     Ibidem.]
, was echter van mening dat Van den Corputs aanwezigheid in de stad niet gemist kon worden en zo bleef Van den Corput met zijn vendel, tot groot ongenoegen van de Staten van Overijssel, maar tot tevredenheid van de inwoners, in Hasselt ingekwartierd.28 [28. Op 25 oktober 1589 ontvingen de Staten-Generaal een brief van het stadsbestuur en de gezworen meente Hasselt van 11 oktober 1589 (o.s.) met het verzoek om Van den Corput met zijn vendel in Hasselt te laten liggen. Res. St. G. 25 okt. 1589. Resolutiën der Staten-Generaal. RGP 51, 509.]

|pag. 32|

_______________↑_______________

3.3 De inkwartiering van een Fries vendel soldaten in Hasselt

Op 10 februari 1588 besloten de Staten-Generaal het vendel van Van den Corput tijdelijk te vervangen door één van Friesland. De twee op dat moment in Zwartsluis gelegerde compagnieën zouden afgedankt worden en vermoedelijk, de bronnen laten zich er niet over uit, kreeg Van den Corput met zijn compagnie opdracht om erop toe te zien dat dit zonder moeilijkheden zou worden afgehandeld. In die tussentijd zou in Hasselt een ander garnizoen worden ingekwartierd.
Holland, dat, na het vertrek van Leicester op 6 december 1587 naar Engeland, de handen vol had aan de in opstand gekomen Engelse soldaten en aan het beleg van Medemblik, verklaarde dat het niet in staat was om troepen af te staan. Daarom verzochten de Staten-Generaal de Raad van State om Willem Lodewijk opdracht te geven om voor dit doel tijdelijk een vendel af te staan; Nieuwenaar zou worden aangeschreven om ervoor te zorgen dat Van den Corput en het Friese vendel de vereiste patentbrieven zouden krijgen.29 [29. Res. St. G. 10 febr. 1588. Resolutiën der Staten-Generaal. RGP 51, 125-126.
     B. S. R. en gezworen meente (gezw. mnt.) Hasselt aan Willem Lodewijk, 27 febr. 1588 (o.s.) (kopie). GAH, OAH, inv. nr 113.
     Van Reyd, Historie der Nederlantsche oorloghen, 199.]

     Willem Lodewijk maakte echter bezwaar tegen het hem verstrekte patent. In Friesland zou de onrust onder de soldaten niet minder groot zijn dan in Holland en het enige vendel dat hiervoor in aanmerking zou komen, namelijk het vendel van Pieter Foppes dat gelegerd was in Oterdum, kon niet gemist worden als gevolg van een dijkdoorbraak aldaar.30 [30. Op 6 februari 1588 (o.s.) zou Willem Lodewijk een brief naar B. S. R. Hasselt hebben gestuurd om zich te verontschuldigen voor het uitblijven van het Friese garnizoen. B. S. R. Hasselt stuurde hierop op 27 februari 1588 (o.s.) een brief terug naar Willem Lodewijk waarin zij hem dringend verzochten om het vendel, voor de veiligheid van de stad, te sturen.
     B. S. R. Hasselt aan Willem Lodewijk, 27 febr. 1588 (o.s.) (kopie). GAH, OAH, inv. nr 113.
     Van Reyd, Historie der Nederlantsche oorloghen, 199.]
Het eerder genomen besluit werd evenwel door de Staten-Generaal op 27 februari bekrachtigd. Deze maal werd tevens een kopie van het verstrekte patent aan de Staten van Friesland gestuurd; Maurits (van augustus 1584 tot april 1588 voorzitter van de Raad van State) kreeg bovendien opdracht Willem Lodewijk over te halen om het vendel toch naar Hasselt te sturen.31 [31. Res. St. G. 27 febr. 1588. Resolutiën der Staten-Generaal. RGP 51, 130.]
     Maurits kon Willem Lodewijk echter niet van gedachten doen veranderen en ook de Friese Gedeputeerden waren niet van zins het vendel tijdelijk af te staan. Hopend dat van uitstel afstel zou komen, verzochten Willem Lodewijk en het college van Gedeputeerde Staten gezamenlijk op 11 maart (o.s) de Staten-Generaal om de vereiste patentbrief!32 [32. De brief die Willem Lodewijk naar aanleiding van de door hem en Gedeputeerde Staten van Friesland genomen resolutie van 11 maart 1588 (o.s.) naar de Staten-Generaal stuurden, werd daar op 28 maart ontvangen en voor kennisgeving aangenomen.
     Res. Willem Lodewijk en Ged. St. Fr. 11 mrt 1588 (o.s.). Rijksarchief Friesland (RAF), Archieven van de gewestelijke bestuursinstellingen in Friesland, 1578-1795 (GBF), inv. nr 1976, fo 136 vo.
Res. St. G. 28 mrt 1588. Resolutiën der Staten-Generaal. RGP 51, 132.]
Maar het talmen was tevergeefs. Door het uitblijven van de aflossing was Van den Corput in Hasselt blijven liggen en waren de twee compagnieën die afgedankt dienden te worden in opstand gekomen.
Bevreesd dat de muitende soldaten zouden overlopen naar de vijand, droegen de Staten-Generaal

|pag. 33|

_______________↑_______________

op 11 maart de Admiraliteit van Amsterdam op om twee oorlogsschepen naar het Zwarte Water te sturen.33 [33. Res. St. G. 11 mrt 1588. Resolutiën der Staten-Generaal. RGP 51, 182-183.] Met een dergelijk ernstige dreiging aan de grens had Friesland geen keus; Pieter Foppes kreeg alsnog opdracht om met zijn vendel naar Hasselt af te reizen.34 [34. De door Pieter Foppes gebruikte patentbrief werd door Maurits, als voorzitter van de Raad van State, ondertekend. Patenbrief Peter Foppes, uitgereikt door Maurits (Raad van State), 11 febr. 1588. GAH, OAH inv. nr 779.]
     Omdat Friesland de compagnie van Foppes nodig achtte voor de verdediging van het eigen gewest, verzochten Willem Lodewijk en de Friese Gedeputeerden de Staten-Generaal opnieuw om het vendel naar Friesland terug te laten keren.35 [35. Res. Willem Lodewijk en Ged. St. Fr. 7 mei 1588 (o.s.). RAF, GBF, inv. nr 1976, fo 141ro-142ro.] Tevergeefs.36 [36. Res. St. G. 20 en 21 mei 1588. Resolutiën der Staten-Generaal. RGP 51, 27-28 en 28.] Het Spaanse garnizoen in Steenwijk was ondertussen versterkt en dreigde, volgens de Overijsselse gedeputeerden in de Staten-Generaal, Hasselt of Zwartsluis aan te vallen.37 [37. Res. St. G. 5 mei 1588. Resolutiën der Staten-Generaal. RGP 51, 26-27.] De Staten van Friesland richtten daarop een nieuw vendel op en verzochten de Raad van State ‘dringend’ het vendel van Foppes op repartitie van de Generaliteit te stellen, anders zou het de compagnie namelijk afdanken!38 [38. Res. Ged. St. Fr. 5 sept. 1588 (o.s.). RAF, GBF, inv. nr 1976, fo 162ro.] Het dreigement leverde Friesland niets op. Holland kon de betalingslast (nog) niet op zich nemen en zo bleef het vendel van Foppes op repartitie van het gewest Friesland èn, onder toezicht van Van den Corput, in Hasselt ingekwartierd.39 [39. R. v. St. aan Ged. St. Fr., 23 sept. 1588. RAF, GBF, inv. nr 239.]
     Willem Lodewijk en de Friese Gedeputeerden waren dus weinig genegen om troepen af te staan voor het behoud van het Hasselt; liever zagen zij dat Holland de lasten van de verdediging van de stad op zich zouden nemen, zoals het gewest dat eveneens bij de andere in Gelderland en Overijssel gelegen frontiersteden deed. Ook de op de landdag van 8 april 1589 (o.s.) bijeengeroepen grietmannen, waren van mening dat het garnizoen van Foppes zo spoedig mogelijk naar Friesland terug diende keren.40 [40. Res. St. Fr. 12 mei 1589 (o.s.). RAF, GBF inv. nr 31, fo 17ro.
     Ook: ‘Resolutie, by de Staten genomen op t versoeck van zyn Genade, door zeeckere schriftelycke remonstrantie, op den Lantdach overgelevert, belanghende het consent van de stuyver ter maend over de Floreen omgeslagen, te mogen worden gebruyckt tot onderholdinge van seecker getal van Chryghsvolck, omme daer mede den bodem voor alle incursien ende wechfoeringhe van personen te bevryden [12 mei 1589 (o.s.)]’ in: Schwartzenberg, Groot Placaat- en Charterboek van Vriesland IV, 735-737, aldaar 735.]
Maar, verzoeken daartoe zouden door Willem Lodewijk en Gedeputeerde Staten Friesland niet meer worden ingediend. Op aanvraag van de magistraat van Hasselt gaf op 15 september de Raad van State, na overleg met Willem Lodewijk, opdracht om, ter verlichting van de burgerij, een deel van het vendel van Foppes naar Friesland terug te laten keren.41 [41. Res. R. v. St. 14 en 15 sept. 1589. RANB, CARA, inv. nr 142, fo 415ro-vo en 416ro.] Eind 1589 bestond het in in de stad ingekwartierde garnizoen dan ook uit het vendel van Van den Corput, versterkt met een half vendel Friezen.42 [42. Roorda aan Ged. St. Fr., 17 okt. 1589 (o.s.RAF, GBF, inv. nr 2332.]

|pag. 33|

_______________↑_______________

 
– Berkhoff, M.W. (1998). “Die saecke der stadt Hasselt”: Een bestuurlijk knelpunt ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, 1500-1594. (Doctoraalscriptie). Geschiedenis, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen.

Category(s): Hasselt

Comments are closed.