IV. DE DORDTSCH GEREFORMEERDE GEMEENTE

[13]

IV. DE DORDTSCH GEREFORMEERDE GEMEENTE.

De opvolger van Ds. Hoksbergen was Ds. E. Fransen, pre­dikant te Twelloo. Hij vertrok November 1871 vandaar en deed z’n intrede te Kampen. Zijn intrede-predikatie had tot tekst Handelingen 10:29: „Daarom ben ik ook, zonder tegen­spreken, gekomen, ontboden zijnde. Zoo vraag ik dan, om wat reden gijlieden mij hebt ontboden’’.
’t Kerkje op de Burgwal beleefde gulden dagen met de zo bekende en geliefde Ds. Fransen. Zijn prediking had tenge­volge, dat Zondag op Zondag talrijke bezoekers uit en om Kampen ’t kerkgebouw vulden.
Tenslotte werd de kerk te klein en werd de kerk verbouwd. Dit werk werd verricht door W. Fransen, zoon van de predi­kant; het aantal zitplaatsen werd vermeerderd door ’t practisch gebruik van de beschikbare ruimte.
Een 14-tal jaren werkte Ds. Fransen hier, vooral in de eerste tijd met veel zegen.
In 1885 vertrok Zijn Eerwaarde naar Lisse, werkte daar een 10-tal jaren en heeft op ’t laatste deel van zijn levenspad 2½  jaar de gemeente van Barneveld bediend, alwaar hij 4 Juni 1898 overleden is. De arbeid in onze gemeente van Ds. Fran­sen was een veelzijdige. Niet alleen was hij een instrument in Gods hand om zondaars te brengen tot waarachtige bekering, niet alleen bouwde hij de gemeente op in het allerheiligst ge­loof, maar ook had de kerk als instituut zijn aandacht. Door zijn toedoen kwamen tot stand: „De Statuten der Dordtsch Gereformeerde Gemeente te Kampen’’. Als bijlage dezes zijn deze statuten opgenomen. Hoewel wij gaarne erkennen de goede bedoelingen die bij de opstellers zal hebben voorgeze­ten, mogen wij niet nalaten te wijzen op het dwaze tot hetwelk men komen kan, zo men iets anders dan de Dordtsche Kerkenorde tot basis van ’t kerkelijk leven legt, ook in de verhouding tot Kerk en Overheid. De tekst zijner afscheid-predikatie was uit Handelingen 20:32.
Na het vertrek van Ds. Fransen werd enkele malen de dienst in ons kerkgebouw waargenomen door Ds. Wijting uit Goes. Hem werd een beroep van Kampen’s gemeente toegezonden, omdat hij hier zeer in de smaak viel. Hij bedankte evenwel. Enige tijd later liet Ds. Wijting zich echter enige woorden ontvallen, waaruit bleek, dat wanneer hij nu eens beroepen werd, hij dat wel zou aannemen. Hierop afgaande, wendde Kampen zich nogmaals tot Ds. Wijting, met het verzoek de gemeente te dienen in de bediening des Woords.
Dit werd door Ds. Wijting aangenomen, waarop Z.Eerw.

[14]

6 Mei 1888 alhier zijn intrede doet met een tekst uit Jacobus I vs 21b: „Ontvangt met zachtmoedigheid het Woord, dat in u geplant wordt, hetwelk uwe zielen kan zaligmaken’’, na te­voren bevestigd te zijn door Ds. Fransen, met een tekst uit Jes. 62 vs 6—7. Wijting’s prediking schonk volle kerken, totdat er een kink in de kabel kwam. Door Kampen’s gemeente was n.1. een schrijven ontvangen van Ds. Fransen uit Lisse, waarin Ds. Wijting beschuldigd werd van gezondigd te hebben tegen één van Gods geboden, welke beschuldiging Ds. Fransen ont­leende aan een hem toegezonden schrijven door de Vrije Ge­meente van Goes, Ds. Wijting’s laatste standplaats. Goes, door de conscientie gedreven, meende, dat er toch een oplossing van deze tere kwestie moest komen, wijl zij vroeger in gebreke waren gebleven dit te doen en tijdens Ds. Wijting’s verblijf te Goes de zaak niet uit de weg hadden geruimd en hem bij het vertrek naar Kampen het getuigschrift van zedelijke en god­zalige wandel hadden meegegeven.
Voor de kerkeraad ontkende Ds. Wijting, totdat hij volmon­dig toestemde op een Classicale vergadering, uitgeschreven door de Ver. gemeenten en gehouden te Kampen, onder voor­zitterschap van Ds. Meier. Ds. Wijting werd op deze verga­dering uitgenodigd, doch weigerde aanvankelijk te verschij­nen, omdat volgens hem
1e. de vergadering onwettig was, en
2e. de vergadering onnodig was, omdat aan de zaak te Goes een einde gemaakt was.

Op advies van Ds. Meier, praeses der vergadering, ging één der kerkeraadsleden van Hattem naar Ds. Wijting’s woning om deze te halen, wat echter niet gelukte. Tot grote verwon­dering en blijdschap tevens (waar het een netelige kwestie was), verscheen Ds. Wijting even later. Op de vragen, die de voorzitter aan Ds. Wijting deed, antwoordde hij op toestem­mende wijze, maar merkte tevens op dat de zaak in Goes was afgemaakt, terwijl Goes echter het tegendeel betuigde. Het gevolg der bespreking was, dat Ds. Wijting 6 weken onder censuur werd gezet, met behoud van traktement. Stijfhoofdig als Ds. Wijting was, wilde hij de kerkelijke censuur niet op hem toegepast zien, scheidde zich af en preekte voor een deel in het gebouw voor „Christelijke Belangen’’ (het tegenwoor­dige City-theater) in de Boven-Nieuwstraat. Jammer dat deze kwestie aanleiding gaf tot verdeeldheid in de kerkeraad, welke verdeeldheid reeds kon worden opgemerkt op de Classicale vergadering, waar ouderling Post en enkele anderen uit de kerkeraad Ds. Wijting steunden. Inmiddels had Ds. Wijting een beroep van Zeist ontvangen, dat hij aannam. Hij vertrok na 9 maanden, dus Juni 1889.

[15]

Na zijn vertrek is een deel der uitgetredenen met schuldbe­kentenis teruggekeerd, en werd bij ons meermalen de dienst des Woords waargenomen door Ds. Maliepaard uit de Vrije Gemeente te Den Haag en bijna om de 14 dagen door een ze­kere Snappert, oefenaar te Nijkerk, die zelfs meteen catechi­seerde. Door het doen optreden van deze voorgangers begaf de kerkeraad zich buiten het kerkrechterlijke verband, zodat de vergadering der Vrije Gemeenten, te Lisse gehouden op 31 Juli 1890, goed deed met in haar notulen te schrijven:

„De vergadering oordeelt het hoogst noodzakelijk, tot be­waring van vrede en waarheid in de gemeenten, geen pre­dikers toe te laten, die onbekend zijn, die in plaats van de gemeenten te stichten, prediken in strijd met Gods Woord, waardoor in de gemeenten veel twist en tweedracht ge­zaaid wordt; daarom lezen wij in Art. 1 en 3 Synode Dor­drecht 1578: „dan die men genoegzaam beproefd heeft, dat zij rein zijn in leere en oprecht van leven, met gaven om anderen te leeren versierd en goed getuigenis binnen en buiten de gemeente hebben’’.

Rustig scheen het echter in Kampen’s gemeente niet te wor­den. Het eerste feit dat de rust verstoorde, was het aanblazen van ’t smeulend geschilvuur, dat bestond tussen enkele kerkeraadsleden en Ds. Fransen. Een minder mooie rol speelde Ds. Maliepaard uit de Vrije Gemeente te Den Haag hierin. Hij schreef n.1. een brief, die door één der kerkeraadsleden werd overgeschreven, en gericht werd aan Ds. Fransen, en welks inhoud in zulk een vorm was gegoten, dat er duidelijk uit sprak, dat Ds. Fransen indertijd de schuldige was van de troe­belen in Kampen en daarom schuld moest bekennen voor de kerkeraad. Hiermee ging de kerkeraad geheel z’n bevoegdheid te buiten.

De brief werd ondertekend door bijna de gehele kerkeraad, uitgezonderd Fikse en van der Velde, die het niet met de in­houd van deze brief eens waren. Zij wilden wel opruiming der geschillen, maar niet de volle beschuldiging op Ds. Fransen schuiven. Op voorstel van Fikse werden enkele zinsneden ge­schrapt, waarna de brief verzonden werd. Ds. Fransen kwam over en de geschillen werden bijgelegd.
Toch was het nog niet rustig geworden. Velen uit de ge­meente stond destijds het oefenen van Snappert tegen, ook al om de inhoud van zijn predikatiën. Zo bleef het rommelen bo­ven Kampen’s gemeente, totdat het onweer aan de kerkelijke hemel in volle kracht zou losbarsten. Het jaar 1891 vermeldt een feit, waarmee de wereld spotte, maar dat met droeve trek­ken gegrift staat in de harten van hen, die de groei en bloei der gemeente op het oog hadden. Er ontstond n.1. nogmaals

[16]

wrijving in de kerkeraad en gemeente, waarvan het ene deel zich wilde institueren als Vrije Gemeente, wier woordvoer­ders waren J. Post en W. van Dijken, het andere deel in het kerkverband wilde blijven. De Groot en Fikse, die ’t nut niet inzagen van losscheuren der gemeente uit ’t kerkverband, reis­den naar Lisse en confereerden daar met Ds. Fransen en diens kerkeraad en werden door dezen als „provisioneele ouderlin­gen’’ aangesteld. Kerkrechtelijk was deze daad geheel onjuist. Hun werd een schrijven meegegeven met de mededeling, dat de „oude ouderlingen’’ uit hun functie waren ontzet. Zo was daardoor schromelijke verwarring ontstaan en de kerk op raad van „Lisse’’ en de advocaat Mr. J. Nanninga Uiterdijk, geslo­ten. Over ’t bezit van het kerkgebouw werd beslist door de Rechtbank te Zwolle, die het toewees aan hen die in ’t kerk­verband bleven. Notulen, stukken enz. zijn door de uitgetredenen meegenomen en later, hetzij uit onverschilligheid, hetzij uit boosheid, verbrand. Het afgescheiden deel hield intussen vergadering in een huis in de Groenestraat, waar Ds. Malie­paard vaak preekte. Hieruit is de tegenwoordige Oud-Gere­formeerde Gemeente ontstaan, die thans haar kerkgebouw heeft op de Burgwal. Pogingen tot vereniging zijn meermalen beproefd, maar vruchteloos gebleken, zoals wij naderhand zul­len zien.
Na voorgaande droeve scheiding werd door Kampen’s ker­keraad een drietal gesteld, bestaande uit: Ds. Roelofsen, de oefenaar Leienhorst en Ds. Janse, welke laatste werd beroe­pen. Ds. Janse, predikant bij de Oud-Geref. Gemeente te Slo­ten (N.H.) nam dit beroep aan en deed zijn intrede in Kampen September 1893.
Het was alsof met Ds. Janse de rust, die zo nodig was voor Kampen, terugkeerde; slechts éénmaal werd een wanklank vernomen en wel als ouderling Bosch wegens niet te verklaren afkeer van Ds. Janse en diens prediking, de kerk niet meer be­zocht. Intussen breidde de gemeente zich uit; Ds. Janse’s pre­diking was gewild en velen vulden Zondag op Zondag ’t kleine kerkgebouw op de Burgwal. Toch bleven financiële moeilijk­heden niet uit, zodat de Kerkeraad noodgedwongen een aan haar toebehorende woning moest verkopen. Voorts moest de organist Sollie ontslag worden gegeven, omdat „de kinderen van Nijhuis aanboden het orgel gratis te bespelen’’.
Verblijdend was het voor onze gemeente afgevaardigden te kunnen zenden naar Opheusden, tot bijwoning van de beves­tiging van Ds. Pieneman in Juni 1894.
Ds. Janse kreeg ondertussen zowel van de Ver. Gemeenten als Vrije Gemeenten talrijke aanzoeken om voor te gaan in de „Dienst des Woords’’. De laatste aanzoeken werden echter

[17]

telkens van de hand gewezen, daar de kerkeraad uitging van de regel, eigen gemeenten moeten eerst geholpen worden. Op aandrang van Kampen werd dan ook op de vergadering van de Ver. Gemeenten, te Opheusden gehouden op 25 Februari 1896, aangenomen: „Elke leraar of oefenaar moet in de va­cante gemeenten één Zondag per jaar in de dienst des Woords voorgaan’’.
Uit de beroepen, die Ds. Janse kreeg, werd dat van Barneveld aangenomen. Naar de Kamper Courant van Vrijdag 4 November 1898 schreef:

„De predikant der Oud-Geref. Gem., Ds. Janse, heeft Woensdagavond (abusievelijk staat in de krant van Don­derdagavond) voor een talrijke schare afscheid genomen van zijn gemeente met de woorden uit Openbaring 7:17: „Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fontei­nen der wateren; en God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen’’.

Kampen’s gemeente, zo vaak verdonkerd door twist en twee­dracht, ondervond na het vertrek van Ds. Janse nogmaals de droeve werking hiervan en wel als ouderling J. Meurer be­schuldigd werd door enkele gemeenteleden van handelingen die niet pasten. Gevolg van deze aanklacht was het bedanken van Meurer als ouderling en het afzenden van een commissie tot onderzoek door de vergadering te Opheusden 21 Mei 1902, die Meurer schuldig vond, derhalve de aanklacht gegrond.
Op de kerkeraadsvergadering van 21 Juli 1903 kwam het tot een heftig dispuut tussen de broeders, naar aanleiding van de bespreking van de Agenda der Algem. Vergadering, die gehouden zou worden te Rotterdam. Deze bespreking was van die aard, dat drie kerkeraadsleden de vergadering van de kerkeraad verlieten, en wel W. Fransen, J. Fransen en D. v. d. Velde. (Beide genoemde Fransen’s waren zonen van de over­leden predikant Fransen). De algemene vergadering schorste daarop de broeders uit hun ambt, wat instemming verkrijgt van een volgende vergadering van manslidmaten. Enkele le­den der gemeente kwamen naar aanleiding dezer kwestie niet meer in de kerk.
Op 28 April 1904, bijna dus een jaar later, werd op last van de Classicale Vergadering, gehouden te Opheusden op 14 April 1904, aan bovengenoemde Fransen’s, van der Velde e.a., een schrijven toegezonden, waarin hun verzocht werd om bin­nen 14 dagen (welker termijn in werkelijkheid veel langer heeft geduurd), mondeling of schriftelijk blijken te geven, dat zij de raad der Kerk van Gods wege wilden erkennen en zo niet, dan die Raad genoodzaakt zou zijn naar Gods Woord

[18]

hen van hun lidmaatschap openlijk af te snijden. Dit schrijven werd, ondertekend door de kerkeraad, verzonden; ’t bleef ech­ter zonder gevolg, zodat bovengenoemden niet meer als lid­maten werden erkend.
Na het vertrek van Ds. Janse is de gemeente lange tijd va­cant geweest en wel van 2 November 1898 tot 7 Febr. 1904. In December 1903 werd een beroep uitgebracht op de Heer D. C. Overduin, oefenaar te Lisse. Deze nam het beroep aan en werd 7 Februari 1904, als lerend ouderling, door zijn vader, Ds. J. Overduin, in zijn ambt als zodanig bevestigd. Bij de intree-predikatie verkoos de heer Overduin tot tekst Jeremia 32:17: „Ach, Heere HEERE! Zie, Gij hebt de hemelen en de aarde gemaakt, door Uwe grote kracht en door Uwen uitgestrekten arm; geen ding is U te wonderlijk’’.
Na hier ruim één jaar geoefend te hebben werd broeder Overduin, na door de Algemene Vergadering, gehouden te Rotterdam op 16 en 17 Mei 1905, geëxamineerd en onderzocht te zijn, toegelaten tot de volle bediening des Woords, zodat de 5e Juni daaropvolgende broeder Overduin door zijn vader, Ds. Overduin van Lisse, bevestigd werd als herder en leraar van onze gemeente, naar aanleiding van Lucas 10:2: „Hij zeide dan tot hen: De oogst is wel groot, maar de arbeiders zijn weinige, daarom bidt den Heere des oogstes, dat hij arbeiders in Zijnen oogst uitslote’’.
Onder Ds. Overduin’s aandrang werd op 25 Juli 1904 een poging aangewend om vereniging te krijgen en te bewerkstel­ligen met de Oud-Geref. Gemeente. Deze poging mislukte he­laas, doordat ouderling Post van de Oud-Gereformeerden de oude veten weer ophaalde, zodat broederlijke samenwerking allerminst mogelijk bleek. Hierdoor moesten de pogingen worden afgebroken.
Lang is Ds. Overduin niet aan de gemeente te Kampen ver­bonden geweest. Reeds een jaar na zijn bevestiging, en wel op 7 October 1906, nam hij zijn afscheid op een Zondagmiddag, naar aanleiding van I Corinthe 2:3: „En ik was bij ulieden in zwakheid, en in vreeze, en in vele beving’’. 8 October 1906, de volgende dag, vertrok Ds. Overduin, met attestatie, naar Amsterdam.
Na het vertrek van Ds. Overduin werd op de kerkeraads­vergadering, mede op voorstel van Ds, Overduin, besloten, dat één der ouderlingen de gemeente voorging in het lezen van een predikatie.

Category(s): Kampen, Kerken
Tags: , ,

Comments are closed.