Onze-Lieve-Vrouwe-Gilde te Vollenhove


ONZE-LIEVE-VROUWE-GILDE TE VOLLENHOVE.

_______

     De kerkelijke gilden of broederschappen, welke ongetwijfeld in hun tijd een niet geringen invloed uitgeoefend hebben en deswegens onze aandacht verdienen, zijn nog voor een groot deel in een nevel van onbekendheid gehuld. Van de Vollenhoofsche weet men alleen, dat er een St. Anthonis-gilde was, waaraan het gasthuis voor arme zieken en ouden van dagen zijn ontstaan te danken, of althans zijn voortbestaan te wijten had. Hetgeen dienaangaande in den Overijss. Almanak voor 1843 voorkomt, zoude in belangrijkheid gewonnen hebben, als daarbij gevoegd waren de ordonnantiën op dat gasthuis van 1545 en later, welke nog in het gerneente-archief te vinden zijn.
     Van een O. L. Vr. gilde te Vollenhove vond ik tot dusver geen spoor. Alleen bleek het mij, dat in 1461 Bisschop David van Bourgondiê aan Burgemeesteren, Schepenen en Raad als Collators vergund had de O. L. Vr. kapel af te breken en weder achter den toren op te bouwen en de renten te verkoopen om ze beter te beleggen.1 [1.      Tijdr. Register op het Overijss. archief, Aanh. bl. 359.]) En deze kapel zal wel tot het gilde behoord hebben.
     Onlangs echter ontdekte ik onder de aan het archief overgegane processtukken een klein kwartijntje op perkament geschreven, doch waarvan de tand des tijds den regter bovenhoek afgeknabbeld heeft. Hoewel het geen

_______________↓_______________


|pag. 22|

titel draagt, bevat het kennelijk de statuten der O. L. Vr. broederschap te Vollenhove.
     Vooraf gaat een inventaris der eigendommen van het gilde, met dezelfde hand als de statuten geschreven, doch waaraan eene latere hand eenige woorden toegevoegd heeft. Deze ook in de statuten voorkomende hand schreef hetgeen tusschen sterretjes geplaatst is. Het oorspronkelijk schrift schijnt mij toe tot het begin der 15e eeuw te behooren.
     Een dergelijke broederschap bestond sedert 1380 te Kampen, waarvan het een en ander te vinden is in het 9e stuk der Verslagen en Mededeelingen van de Vereen. tot beoef. van Ov. R. en 0.
     Op het schutblad van ons HS. leest men het volgende:2 [2. Voor de verklaring der woorden verwijs ik naar Bijdr. I. 26. De weggevallen woorden vul ik naar gissing in.])
     [Dit naebescreuen helft . . . ]ijde Johan Luetkensz . . . . . . . . . Mr. Ev]ert van Enss jn onsser
[lieuer vrouwen gilde ter] noeth gelevert.
     [In den eersten een custodie van die] patheen mijt drie . . . .
     [Jtem een corporael sax]ke mijt twee corporalen . . . . . . . . . . voert altaer hangen sullen . . . . . . . . . air lakenen die noch guet sijnt [voir . . . ] laekene.
     [Jtem ene] guede sijden casufele half roet halff [wit] mijt eenre aluen ende amijct.
     Jtem ene nije roede casuffele van leids laken ✻ mijt alue [ende] amitt ✻.
     Jtem twee zwarte casuffelen mijt eenre aluen ende amict.

_______________↓_______________


|pag. 23|

     Jtem ene witte nije casuffele mijt een roet cruce ende nije amijct.
     Jtem twe clede opten Raemen dat ene geprentet.
     Jtem dat Raem mijt sijnen ses staeuen.
     ✻ Jtem Noch ene suarte camelotten casele mijt een roet cruce.
     Jtem noch en Teneijsche casule mijt en suart cruce.
     Jtem noch enen Roeden damasten cassuffele mit een swart fluwelen cruijce mit een alue.✻

     Volgen nu de statuten zelf.

     Jn aldusdaenen M[anieren ende voirwaerden] sijn ouerdraegen die [broeders ende susters] van onser lieuer vrouw[en gilde ter noeth die Naebeschreuen vorwerden [eindrachte]licke te holden bij sodaenen pe[nen vnd broken] als naebescreuen staet.
     Jnden ijrsten weert saeke dat ijment w[ere de] buten den Gilde bleue alsmen dat voirs G[ilde] deent ende gesont ende mechtich were buten verlof der Gildemeistere jn der tijt, dat were bij ene broike eenre pene van twee q wasses elk stoel ✻ ende ein tonne bijers als de vursz. gij1de als dan drincken zullen. ✻
     Jtem weert saeke, ijment were die desse voirs broderschap begerde ende dair jngaen wolde die sullen dat den Grildemeisteren te kennen geuen die sullen dat voert an den gemeinen broderen ende susteren brengen oft hem die personen oic genoegen, Jst sij dan toegelaten worden, sullen sij op onser leuer vrouwendach ten ijrsten eten jngaen ende hoir volle schottelgelt betaelen, ende die des daeges daernae toegelaten wort jn te gaen, sal half schottelgelt geuen.

_______________↓_______________


|pag. 24|

     [Jtem weert saeke dat ] man oft wijff jnt . . . . . . . . . . . die halue stoel een heren [pond . . . . . . . . . ] Die heele stoel Twee [ponde w]asses.
     [Jtem weert saec]ke dat enijch Gildebroder ofte [suster sijne] gaede affstorue ende hem dan [veranderza]etede mijt enen anderen gaede ende [die] oic jnt gilde wolde gaen, Sal den Gilde [geue]n een heren pont ende een q wasses.
     Jtem weert oic saecke dat enijch Gildebroeder gekoren worde Gildemeister ende dat versmaede ende nijet wesen en wolde dat were hem bij verlees des Gilden ende Twe ende dertich fleemschen groet tot behoef des gilden voirsz.
     Jtem voert sijnt vorwerden dat een ijgelick Gidemeister jnder tijt, wes sij vthborgen dat den Gilde aengaet jnwijnnen sollen bijnnen hoer tijt Ten were zake dattet hem mijt Rechte ontholden worde, ofte zij sullen selue daer voer voll doen.
     Jtem voert sijnt vor[werden dat die Gilde]meister Rekenschap [doen sollen bijnnen een maent] Nae onser
liuer vrou[wen dach . . . . . . . . . . ende] Rekenen elck punct jn s . . . . . . . . . . . behoirt, ende wanneer hie dan s . . . . heft bijnnen der maent na onser [lieuer vrouwen]dach als voirsz., zullen sij dan op d . . . . . . . . . . . . . ende onscholt die van den Gilde roren[de sint] weert dan dat ijment vanden Gildem[eister dair]nae spreke datmen hem schuldich were [van des] Gilden wegen ende die Scholt nijet bewijsen [en] konde mijt twien gildebroeders, daer en solde dat Gilde gene Rekenijnge van doen.

_______________↓_______________


|pag. 25|

     Jtem weert saeke dat ijment jnt Gilde genge ende sijn gelt nijet en betaelde als dair opgesat is bijnnen enen haluen jaere dairnae dat were hem bij verlees des gilden ende xxxii vlemsche Groet ende twee pont wasses.
     ✻ Jtem is oick ouergedraegen ende gesloten bij broders ende susters des gildes voirss. dat die gildemeisters inder tijt sick gene saken alleen en sullen aennemen, noch lant noch guet affstaen, vercoopen, vervreemden, verhuijren, verpachten offte eniger wijs alieneren buten consent ende mede beweten der gemene rade inder tijt, anders sal den handel van geenre weerde wesen. ✻
     [Jtem weert saeke dat e]nijch Gildebroeder ofte [suster . . . . . . . . m]aegen ofte ijment van . . . . . . . . . . . . . , daermen dat gilde . . . . . . . . . . . . . aen konde die hadde [gebroken i po]nt wasses.
     [Jtem noch] sijnt vorwerde weert saeke dat ijment [van den] Gildebroeder ofte susteren ijmants anders [to gaste]n noegeden ofte beden salmen den rekenen [en]de die hem geneucht ofte gebeden hadde sal voir hem gelden sonderlinge dat vreemde gaste sijnt ende jn dat gilde niet en gaen.
     Jtem voertaen oft saeke were dat enijch gildebroider ofte suster drije jaer lanck buthen der clocken van Vollenhoe were, ende sijn stoelgelt nijet en betaelde, die solde des gildes dan ledig ende los wesen jn dien sij gemaent sijn soe wael bijnen alst buten.
     Nota. Jtem weert saeke dat enijch Gildebroider oft Suster storue sullen die erffgenamen des doeden enen haluen golden gulden geuen den Gildemeisters jn der tijt voer dat vat ende luchtinge tot behoef des gilden voirsz.
     Jtem oick als enijch [broeder ofte suster des] voirss.

_______________↓_______________


|pag. 26|

Gildes gestoruen w[ere ende die Gildemeister] jn der tijt daer kerckenspr[ake aff deden] als dair Begencknijsse van v . . . . . die Brodere ende susteren sullen kome[n ter kercken] oeuer den doeden bij ene pene van een [pont wasses].
     Jtem weert saeke dat enijch Gildebroeder ofte zuster kijnder afstoruen, mach ellick kijndt hebben tot vollest sijnre luchtinge twie waskeerssen jn zijnre begancknijsse.
     Jtem weert saeke dat enijch Gildebroeder twist koerber wonde ofte sijn mess vustede ofte toege die ene tegens der anderen die wijle datmen dat voirss. gilde deent die verbroekede der voirss. Gilde twie pont wasses tot behoef onser lieuer vrouwen Beholtlicke nochtans Mijnen gnedigen heren ende der stadt hoeren koer.
     Jtem oick sijn vorwerde Soe wie jnt vorss. gilde die wijle men dat gilde deent een dolmes ofte een lanckmess bij sich heft, js bij eenre pene van een q wasses tot behoef der luchtinge van onser leuer vrouwen gilde.
     [Jtem ouerdreg]en bij Broeders ende [susters des Gildes] voirss. wanneer een [broeder ofte suster] afflijuich wort dat als dan . . . deen sullen geuen ther eren [onser leuer] vrouwen tot vollest ter luchtinge [van on]ss leuer vrouwen altaer ter noet een [pont] wasses.
     Jtem oic is ouerdregen datmen alle jaere des daiges nae onsser leuer vrouwen dach enen nijen Gildemeister sal kesen die dat Gilde sal helpen holden jn eren ende gueden regimente ende soe sall ene van den drijen gildemeisters die dan die oldeste js afgaen Ten were saeke dat Gilde dair bij muchte verbetert worden soe machmen den bidden een jair te blijuen.
     Jtem weer oic ijments vande Broeders ende Susters die jnder voirss. broderschap neet komen en konde als

_______________↓_______________


|pag. 27|

men dat gilde deent ende hoir beer leten haelen dat salmen enen ijtlicken senden jndien sij den Glldemeisteren hoir stoelgelt mede sanden.
     Jtem Soe dan desse Voirss. Broderschop gefundeert js ende gestichtet jnder eren onser leuer vrouwen ther noet Sijnt die voirss. Broeders ende Susters ouerdraigen samentlicke ende eens geworden dat[men ter eren] onser leuer vrouwen . . . . . . . . . . . . . sal e[l]cke weeke laeten doe[n . . . . . . . . ] des wondesdaigs ene sijng[ende vromijsse] voir alle broders ende susters dair v[ . . . . . . . . . . ] sijut wesende, ene zielmijsse Des d[onredages] ene lesende mijsse onder die hoijmijsse [ende] des Saterdaiges oick ene sijngende vromij[sse] jn der eren onsser leuer vrouwen.
     Jtem Soe sullen die Gildemeisters jn der tijt mijtten Raiden alle jaeren wijnnen enen bequemen prester die die voirss. mijssen jn manijren als voirss. js alle weken doen ende verwaeren sal ende des voirss. daiges dat Regijster vanden doeden lesen sal ende bidden voir alle susters ende broiders die vth den voirss. gilde ende broderschap gestoruen sint ende den salmen wijnnen omme enen sekeren pennijnck als zij alrenaist moigen ende bekoemen koenen.
     ✻ Oock hebben broederen vnde susteren gemenlick ingeset vnde auergegeuen weert sake dat doer gebreckt of noetsake enijch broder of suster hoer stoel nijet becleden konde als men dat gilde vorss. deent dije sal laten halen sijn bij er op onser lieuer vrouwen auent in deen dat hij sijn stoelgelt mede sande vnde weert dat hij dat bij er dan nijet en halde ende queme deess anderen daghes omme dat vorss. bier soe sollen daer gilde-

_______________↓_______________


|pag. 28|

meister ijn deer tit hem dat weijgheren vnde nijet geuen.
     [Jtem noch ouerdra]gen bij Broders ende susters [weert sake dat die Gildem]eijster jn der tijt op onser [lieuer vrouwendage noch] des dages daernae die . . . . . . . . . . . . . . de mijtten Gildemeisters . . . . . . . . . sal als men dat stoelgelt maent . . . . . . . . . scrijnen wes die Gijldemeisters [jnder]tijt des gijlden te doen mogen hebben so an Rechten offte huijrceedule offte copien aff te scrijuen sunder enijge weijgeringhe des die Gijldemeisters in der tijt hen jaerlix geuen sullen mijt die vroemissen to singen acht ende twintich stuuers brabans valueert.
     Anno XVCLXViii des anderen dages na onser lijeuer vrouwen gilde lichtmisse, js wthgesproken vnnde verdragenn mitten Pastoer vant Gilde Heren Gijsebert Geertsz, mit belijeuenn vanden gemeene broders vnde susters, datmen den vurss. pastoor dit toecomende jaer van LXiX, sall bethalenn vanden pachten die Somma vann Xii golden gulden den gl XXViii str. ende mach die vorss. pastoor die vurss. penningen inmanen waer hen sulx best mach becomen, Des sali die Pastoor weder onser lijeuer vrouwen gildemeisters geuen een mudde roggenn Vollenhoefsche mate, tot profijt vann denn armenn. Actum utsupra.✻

     Eenige bladzijden verder vindt men eene opgave der renten en eene lijst der leden van het Gilde benevens enkele latere keuren. Maar dit gedeelte van het boekje heeft veel geleden en ik meen mij van afschrijven te kunnen onthouden.

v. D.     

 
Doorninck, J.I. van (1881). Onze-Lieve-Vrouwe-Gilde te Vollenhove. Bijdr. t.d. Gesch. v. Overijssel, 7 (1), 21-28.

Category(s): Vollenhove

Comments are closed.