De Geneeskunstbeoefenaren te Kampen. III. De Apothekers


DE GENEESKUNSTBEOEFENAREN TE KAMPEN.

_______

III. DE APOTHEKERS.

     Heb ik vroeger in dit tijdschrift gehandeld over de stads-doctoren en de chirurgijns te Kampen, thans wensch ik hier te geven wat ik verzamelde omtrent de Apothekers te Kampen.
     Ik ga daartoe thans des te gereeder over, omdat men thans bouw stoffen verzamelt voor eene geschiedenis der artsenijmengkunde in ons land en men mij van verschillende zijden heeft uitgenoodigd te geven wat door mij aangaande dit onderwerp was bijeengebracht.
     Te Kampen schijnt reeds vroeg een Apotheker gevestigd te zijn geweest, althans reeds in 1329 vinden we in het Burgerboek ingeschreven „Lambert Plessard crudenman”, en in 1347: „Meester Johan die apotecarijs”. Oorspronkelijk hielden die apothekers zich niet alleen bezig met den verkoop van medicamenten, maar leverden zij ook, en vooral, kruiden en specerijen voor huisselijk gebruik, vandaar ook den naam „crudenman”, of „crudener”, handelaar in specerijen, waarvan thans ons woord kruidenier nog komt.
     Zij tapten bovendien sommige fijne wijnen en likeuren, als clareyt, moraet, granaet en later hypocras enz.
     Dat tweeledig karakter der apothekers is zeer lang blijven bestaan, zooals we later gelegenheid zullen hebben te zien.
     Het schijnt dat aanvankelijk Kampen geen stadsapothe-

_______________↓_______________


|pag. 331|

kers had, maar dat de apotheker die er was, als een vrij beroep zijn zaak uitoefende en zelfs zonder dat hij gereglementeerd werd.
     Den 4en Juli 1355 sloot het stadsbestuur voor het eerst eene overeenkomst met gemelden Johan, van den volgenden inhond:

„Van den crudener.

     Int jair ons heren mccc vyf ende vyftich des saterdaghes na sente Peter ende Pauls daghe hebben wy scepene ende raet verdraghen dat meyster Johan dy Crudener ghene blanke wyne of roede wyne tappen en sal.
Ende voert nae slaepeclocken tyt ghenen clareyt of moraet, of granaet tappen en sal by hondert schillingen, dy hy onser stad gheuen sal, al so dicke als hij breket.
Voert van dien clareyt, moraet, granaet of anderen dranke dien hy tappet, sal hy onser stadt gheuen als dy apothekers t Vtrecht gheuet, dat is te verstaende dien neghenden penningh. Ende dien clareyt, moraet of granaet nyet durer te tappen dan men t Vtrecht tappet; hyr af sal hy onsen wynheren voldoen ende by hem doen tot onser stad behoef. Voert wat hij maket van synre apotheken, dat sal hy al so rechtveerdig maken als dat ener rechter apotheker toe behoert, ende dat omme redelic gheldt te gheuende. Waer hy dat braeke dat solde hy beteren ter Scepene willen ende tot oeren goetduncken.”1 [1.      Oudste Foliant fo. lxxiiii.])
     De reden waarom de stad hem in den wijnverkoop beperkte was daarin gelegen, dat de stad het monopolie van den wijnverkoop had in den stads kelder onder het Raadhuis, waar men ten gelage kon gaan. Een pachter pachte het recht van tappen in dien kelder van de stad,
_______________↓_______________


|pag. 332|

de zoogenaamde „wijntappe”, en daar de wijn daar in hokken of kisten geborgen was, sprak men ook wel van de „Stads wijnkiste”, en noemde men den pachter wel: „de kistenzitter”, dat is, hij die op de stads wijnkisten zat, of die beheerde.
     Stads schepenen werden gecommitteerd om daarop toezicht te houden, en dat zijn de wijnheeren in dit stuk genoemd.
     De apotheker vervulde alhier tevens min of meer de rol van wijnkooper en van confiseur, want hij pleegde ook „confecte” te leveren.
     Bij feestelijke gelegenheden deden de apothekers dan ook goede zaken, zooals bij ’t onthalen van stadsgasten enz.
     Zoo lezen we dat toen in 1456 bisschop David van Bougondië te Kampen werd gehuldigd, de stad „scenckte op ’t huus (Raadhuis) heerlycken wyn en cruut malvesye enz.”2 [2. De Annalibus quaedam nota blz. 14.]) en bij de huldiging van bisschop Frederik van Baden in 1496 leest men: „men schenckte dair (op ’t Raadhuis) seer heerlycken ghebacken kruyt iij of iiij derleye jn sylveren nappen; jtem leckedranck in copia en wyn dairtoe”,3 [3. Aldaar blz. 45.] en bij de huldiging van bisschop Philips van Bourgondië te Kampen in 1517, werd deze op ’t Tolhuis op wijn onthaald: „dair solde oick by geweest syn een schaell met confect, dan dat was vergeten.”4 [4. Kronijk van Johan van Breda, blz. 11.])
     Men had alzoo vergeten den nieuwen landvorst het confijt aan te bieden, maar dat de apotheker ’t wel geleverd had, leert ons de rekening van dat jaar: „Item gerekent met Wycher apteker van allerley confect, hy

_______________↓_______________


|pag. 333|

der stadt geleuert hadde in der huldinge van onsen gen. nyen heren ende int bancket met synen genaden geholden, ende hem in als betaelt xviij gulden f. xxxv q”.5 [5. Mr. J. Nanninga Uitterdijk, de Kameraars- en Rentmeestersrekeningen der stad Kampen van 1515—1540. Kampen 1875, blz. 25.])
     Toen in 1525 bisschop Hendrick van Beieren, zwakker gedachtenis, gehuldigd werd, had de apotheker ook eene goede leverantie: „Item betaelt meyster Wyllem appotheecker van suycker, cruyt, leckedrank, in der huldinge onses gen. heren opt Raedthuys, voert totten maeltydt beneden in de kelder ende daer na totten banckette weder opt Raedthuys verbesiget f. tsamen lxix h. q viij st. br.”6 [6. Ibidem blz. 58])
     Ook later, bij Schepenmaaltijden en feesten van de regeering zoowel als bij de bruiloften van de burgers, zooals ik nader zal aantoonen, hadden de apothekers goede dagen.
     In de zooeven medegedeelde instructie wordt den apotheker te Kampen die te Utrecht als voorbeeld gesteld.
Het schijnt dan ook dat Utrecht, Amsterdam, Arnhem, Zutfen en Deventer reeds vroeg in ’t bezit van apothekers waren.
     Utrecht door zijn verkeer met Italië en andere deelen van Europa, Amsterdam door zijn handel, Arnhem en Zutfen door het Geldersche Hof, en Deventer als vroeg beschaafde en gekerstende stad, hebben zeker reeds vroeg de specerijen en kruiden van de bekende wereld tot zich getrokken.
     In 1360 vinden wij in het burgerboek te Kampen genoemd Wyllem Crudenaer en in 1379 Albert van der Dolaghe Abbeteker, die dus zeker beide te Kampen als zoodanig zich vestigden.

_______________↓_______________


|pag. 334|

     Den 1en Mei 1436 werd tot apotheker aangesteld Herman Schoteler voor den tijd van drie jaren, op een tractement van 13 heeren ponden. Hij zou geene „recepte of confecte”, hooger mogen berekenen dan men te Utrecht deed, en hij zou vrij zijn van alle stads lasten.7 [7. Officiatorum, fol. 33 recto.])
     In 1440 werd in zijne plaats aangesteld Volker Riet, zes jaren lang op 20 rijnsche guldens tractement.
     We zien echter reeds in 1443 een anderen apotheker door schepenen en raad benoemd, in den persoon van zekeren Wilhelmus, die voor één jaar werd aangesteld, op een tractement van 16 ponden. Hij zou in zijne apotheek moeten voorhanden hebben: „als men ’t Utrecht ende in anderen abteken holt ende behorlic is, ende hi en sal ghene recepte of confecte hoger rekenen dan men t Utrecht rekent.”8 [8. Ibidem.])
     Drie jaren later, in 1446, wordt Herman Schoteler weer aangenomen op 36 pond tractement, en op de bekende voorwaarden, doch men bepaalde tevens: „ende sal hoedden eenen goeden verstendelicken knecht, die sic der apteken verstaet, tottes Raeds guetduncken.”9 [9. Foliant I, fol. 33 recto.])
     In 1456 en 1457 komt Volker Riet weer als stadsapotheker voor op 45 pond tractement,10 [10. Ibidem, fol. 16 recto.]) terwijl in 1470 Peter van Tolzende, door den raad als zoodanig wordt aangenomen, die echter ook reeds eenige jaren vroeger als zoodanig werkzaam was. Hij werd in 1470 voor drie jaren aangenomen; hij zou een knecht moeten houden die met de apotheek bekend was, en even als hij, aan de stad een eed zou moeten doen, „ende sal syn materialia

_______________↓_______________


|pag. 335|

niet hoger geuen dan bouen ende beneden, ’t Utrecht, Amstelredam, Arnhem, Sutphen of toe Deuenter.” Als loon zon hij voor zich en zijn knecht jaarlijks ontvangen 100 heeren ponden. De stad zou hem een huis huren voor de uitoefening der apotheek waarin hij ook wijn zou mogen tappen: „op syns selfs bathe, scade ende cyse, by syn vuer ende keirse.”
     Men kreeg naar ’t schijnt nn voor ’t eerst een stads apotheek, zooals ook kan blijken uit dit opschrift boven den eed dien hij moest doen.
          „Juramentum Petri de Tolsende Apotecarij Opidi,
             doe de stat de apteke hadde.”
     Dat gy der stat van Campen truwe ende holt sullen wesen ende der stat gelt dat gy totter Apoteken ontfangen hebben, of naemaels ontfangen sullen, rechtuerdelicken bestaet hebben ende naemaels bestaeden sullen.
Dat gy die materialia rechtuerdichliken conficieren ende om gelt den luden vercopen sullen, die materialia den luden geuen sullen nae wtwisinge der scriften men v dair van geuen sullen, dat gy dair truwelicken mede omme sullen gaen, ende den vrenden, van des Raets wegen dair toe gevoecht, rechtuerdige rekenscap dair van doen sullen, soe dicke ende soe mennichwerue als gy dair toe geeysschet worden van der stat wegen.
Sonder argelist. Dat v got etc.”
     Men zou jaarlijks twee personen kiezen aan wie de apotheker rekening en verantwoording zou doen. Ontstonden er geschillen tusschen burgers en den apotheker, dat zouden deze met den medicus vereffenen.
     Men huurde in 1470 de kelder van Goesen van Voirst om daarin de apotheek te plaatsen.11 [11. Foliant I, fol. 69 recto.])

_______________↓_______________


|pag. 336|

     Merkwaardig is het voorschrift dat het stadsbestuur in hetzelfde jaar 1470 aan de stads doctor gaf: „Hie sal geene materialia selven koecken, noch pairt off deel hebben mitten Apotheker; hie sal den siecken helpen met groener cruden ende hem die noemen, dair hie mach ende anders sal hie scriuen in der stad apotheken.”
     Alzoo, de doctor moest bij voorkeur groene, levende kruiden aan de patiënten aanwijzen, die ze zelf konden zamelen; kon hij dat niet, dan schreef hij een recept!
Daarvan heet het verder: „Hie sal die recepte den luden in die hant geuen ende die apotheker sal sie ophangen aen eenen draet, off sie die lude naemaels beth behoefden in lycker saken, dat men die vinden mochte, nae older gewoenten.”12 [12. Foliant I, fol. 11 vso.])
     Te Zwolle was de apotheker verplicht, volgens de instructie van 1441, om, indien de docter dat verlangde, de recepten in zijne tegenwoordigheid gereed te maken.13 [13. Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, dl. III, blz. 85.])
     In 1471 werd hij weer voor zes jaren tot stads apotheker aangesteld, doch nu was de apotheek reeds niet meer van de stad, maar van hem.
     „Peter van Tolzende is weder aengenomen jnt jair lxxi, jngaende toe paesschen, der stat apotheker toe wesen, tot des raets wederseggen, vi jair lang, die jrste iiij jaeren sal hie vast staen ende die andere ij jaer mach hie die vorwerde opseggen, ende sal hie vry wesen, jndien hie dan segede by synen waren woirden dat hie hem op der Apotheke hier niet behelpen en konde.
     Jn vorwerden dat hie jn syne Apotheke holden ende

_______________↓_______________


|pag. 337|

weruen sal alle, dat eenre gueder Apoteken toebehoirt, alsoe fijn, versch ende guet ende die crude ende materialia truliken ende Rechtuerdelicken prepareren, conficieren ende maken, nae scrifte ende Raede der meistere als hie dede doe die Apoteke der stat toebehoirde.
     Hie sal alle crude veile holden, des sal hem die stat vry holden van den kremerghilde. Ende sal syne materialia ende crude niet hoger vercopen dan boeuen ende beneden als Tutrecht, Deuenter, Sutphen, Aernhem of toe Amstelredam.
     Die stat mach tot allen tyden twee van den Raede mit der Stat medicus schicken jn syne Apoteke, syne krude, confecte ende anders dat totter Apoteke hoirt toe visitieren.
     Ende of dair schelinge viel tusschen hem ende onsen borgeren of jnwoeneren, der Apoteken aengaende, dat sal men schieten aen twee van den Raede dair sie der schelinge aen bliuen sullen.
     Jtem der stat medici sullen anders nergent scriuen dan jn syne Apotheke, noch seluen ghiene materialia copen om die den luden voirt te verkopen, dan die al toe samen jn der stadt apteken kopen ende den apteker die ministrieren laten.
     Hie sal jairlix hebben „xxxiiij” (later veranderd in „viertich”) heren q, half Michael half Paschen, ende sal oic hebben de doele van der stat die hie plach toe hebben etc. Ende hie sal waekvry wesen ende die stat helft hem gegont, dat hie die dole aen anderen soe hoge als hie kan, mach verhueren ende hueren enen anderen hoff dair hie wyll ende die hy meent hem totten Apteken beth dienen mach, ende tgelt van den dole dat

_______________↓_______________


|pag. 338|

komet toe huer, sal hie seluen hebben ende beholden.
     Peter voirsz. heeft nu van der stat gecoft die Apotheke als die nv staet mit crude, specerie, visele, potten, kannen ende al datter toebehoirt, met schuit en onschult 14 [14.      Credit en debet in de boeken.]) voir vic q ende xxxij ende sal dair en boeuen hem seluen loenen van sine verschenen pensie ende Gosen van Voirst die huishuer betalen.
     Ende weert sake dat Peter voirsz. thendes syne jaeren hier niet langer er diende of bleue, soe mach de stat dan (off sie wil), syne Apoteke weder van hem kopen nae die weerde, tot gueder mannen kennisse.”
     De uitdrukking in dit stuk dat hij ook „de doele van der Stat” zou behouden die hij pleegde te hebben, ziet daarop, dat in de oude stadsmuren, van afstand tot afstand torens of doelen waren gebouwd, die men door verschillende stadsambtenaren, waaronder ook wel de apotheker behoorde, deed bewonen. Zoo lezen we in ’t Digestum Vetus, onder 1462: „Medicus, Abteker, Sirurgicus, Leyendecker, Trumper (stadstrompetter) Pipers ende Messagiers, sullen haere wachten op haeren toernen holden ende sien wel toe.” Er werd hun dus opgelegd om te zijner tijd van uit de torens in de stadsmuur, die ze bewoonden, wacht te houden tegen de vijand.15 [15.      Digestum Vetus, uitgegeven door ’t Overijsselsch Genootschap, blz. 27.])
     Peter van Tolzende werd in 1477 op dezelfde voorwaarden weer voor tien jaren aangenomen. In 1484 werd hij aangenomen in een broederschap, de Schepens memorie of de „memorie van den geleerden gesellen van den core”, waarvan de aanzienlijkste ingezetenen deel uitmaakten. In de rekening van 1494 komt hij nog als

_______________↓_______________


|pag. 339|

apotheker voor, maar in die van 1504 ontmoeten wij Wicher Jansz als zoodanig, die tot 1522 blijft pareeren. De rekening van 1522 meldt ons Meester Willem Wijnricss als apotheker, op 30 heeren ponden’s jaars voor huishuur, die in 1530 overleed.
     In den Ordinarius, waarin men later de stadsambtenaren en hunne instructiën opteekende, en die aangelegd werd in 1528, blijkens de uitgave daarvoor in de rekeningen voorkomende, vindt men ook de instructie voor den stadsapotheker.

„Van den Apteker.

     Die apoteker sal in syne apoteke holden ende werven, allent dat een gueden appoteker toebehoort, soe guet als to Amsterdam, Deventer offt Wtrecht syn mach. Oick de medicinalia nyet durer te vercoopen dan se jn dessen voirsz. steden boven ende beneden gelden; weer oick yemants van den borgeren die vermeende dair en boven bezwaert te wordden, sal syne recepten tot Amsterdam offte Wtrecht mogen schicken, ende tot wat pryse die daer gestalt wordden, sal men se oick hier mede mogen betalen. Oick mach de stadt tot allen tyden doer twee van den Raede ende den medicum, de appoteke doen visiteren, ende wordde bevonden gebreck in eenigen materiaelen, cruden etc. daervan sal die apoteken beteringe doen binnen eene maent tijts by lxxx q; wair oick yemants die hier noch eene appoteke offte meer toesetten ende vercoopen wolde, sal sulcx onbecroont van den apteker, mogen geschien ende die apteker sali oick schuldich ende geholden zijn te holden een goeden ende bequaemen knecht.”
     Men ziet hieruit dat de apotheek moest voorzien zijn, even als die te Amsterdam en Utrecht. Waren de inge-
_______________↓_______________


|pag. 340|

zetenen met de berekende prijzen niet te vreden, dan konden ze de recepten te Amsterdam of Utrecht doen taxeeren.
     De stad zou ’t recht hebben ten allen tijde door twee raadsleden en den stadsdocter, deze werd reeds in 1467 op die voorwaarde aangesteld, de stadsapotheek te doen visiteeren. In den eigenlijken ordinarius waarin vermeld staat wat het stadsbestuur op verschillende tijden van het jaar moest doen, leest men onder Gereon en Victor’s dag: „Jtem omtrent deser tyt sal men alle jairs de apteke visiteren.” Waren sommige medicinaliën niet in orde, dan moest de apotheker zorgen, dat daarin binnen een maand verbetering was aangebracht.
     Deze laatste termijn pleit zoowel voor de lankmoedigheid van het stadsbestuur als voor de moeielijkheid voor de apothekers om hunne grondstoffen te bekomen.
     Het oprichten van particuliere apotheken naast de stads-apotheek werd geoorloofd verklaard.
     In 1548 werd op deze voorwaarden Mr. Johan Wichers tot stads-apotheker aangenomen op een tractement van 12 heeren ponden op Paschen en 12 heeren ponden op Jacobi, die sedert 1544 ook reeds als stads-apotheker in de rekeningen voorkomt.
     Den 15en Juli 1564 werd hij wederom als stads-apotheker gecontinueerd voor zes jaren.
     Hij zou zijn apotheek steeds òf zelf, òf door een bekwaam persoon zoodanig moeten doen waarnemen dat er geene klachten van de doctoren of van het publiek inkwamen. Kwamen er klachten en werd hij eens, twee of hoogstens drie maal door den raad, zonder baat, gewaarschuwd, dan verloor hij zijn tractement voor dat jaar, dat nu van 24 op 36 heeren ponden werd gebracht,

_______________↓_______________


|pag. 341|

half te betalen op Paschen en half op Jacobi. Tot 1567 bleef hij in functie en werd toen vervangen door Jan van der Zuirbeke, die tot 1573 fungeert en dan staat de betrekking open tot 1576.
     In dat jaar vergunt een raadscommissie aan zijne weduwe om gedurende een jaar de stads-apotheek door middel van haar zoon, Wicher van Zuirbeke genaamd, of door een anderen bekwamen persoon, te doen houden onder voorwaarde echter, dat, zoo dikwijls haar zoon of knecht, door den stads-medicus, in de apotheek gezocht werd om iets te bereiden, en daar niet aanwezig werd bevonden, zij telkens een heeren pond boete zou verbeurd hebben.
     Ontstonden er eenige onregelmatigheden in de apotheek, dan zou de stad haar ten allen tijde tegen betaling van het verschenen tractement mogen ontslaan. Zij zou binnen zes weken de apotheek van alle materialen behoorlijk moeten voorzien.16 [16.      Ordinarius Antiquus, fol. 71.])
     Het is merkwaardig dat terwijl in Deventer in 1573 reeds bepaald werd dat niemand apotheker zou mogen zijn of dat beroep zou mogen uitoefenen dan alleen nadat hij door de stads-doctoren was geëxamineerd en door den Raad der stad was toegelaten, in Kampen mij zoodanige algemeene verordening niet is voorgekomen.17 [17.      Overijss. Almanak 1851, blz 81.])
Dit is te merkwaardiger omdat men te Kampen voor ’t overige op ’t gebied der regeling van de apothekerszaak Deventer zoo ver vooruit was. De bepalingen die te Kampen in 1470 reeds bestonden, werden eerst in 1555 te Deventer ingevoerd.18 [18.      Aldaar, blz. 89. cf. Bijdr. tot de Gesch. v. Overijss., dl. IV, blz. 30.])

_______________↓_______________


|pag. 342|

     De zoon van Wicher van der Zuirbeke nam de Apotheek van 1577-1580 waar en daarna tot in 1584 vaceert de betrekking toen Berend Avercamp tot stads apotheker werd aangesteld.
     Den 6en December 1589 werd deze voor den tijd van zes jaren in deze bediening door den raad gecontinueerd, drie jaren voor vast, en de drie volgende jaren onder het recht van opzage van weerskanten.
     Als pensie zou hij zestig goudguldens jaarlijks van de stad genieten, terwijl hij tevens bevrijd zoude zijn van de burgerlijke lasten, van wacht, seruicen enz., terwijl hij tevens het gebruik zou houden van den hof toen bij hem in gebruik.
     Die hof, gelegen achter ’t Birgittenklooster thans Armenweeshuis, zal een aan de stad behoorend stuk grond zijn geweest als „cruythof” ingericht tot het kweeken van geneeskundige planten ten behoeve der apotheek.
     Zijn verplichting wordt even bondig als merkwaardig voorgeschreven in deze woorden: „hy sal gehold en wesen einen yderen (soe hem requireeren worden) behulp te doen, mit recepten ende ordineringhe van medicinen, sonder ymants inseggen, den rycken voer hoer gelt en den armen om Goedes willen.”
     Voor de recepten der armen mocht hij alzoo niets berekenen.
     Daar Avercamp, die de vader was van den beroemden schilder Hendrik Avercamp, bijgenaamd: „de stomme van Kampen,” Kampen wenschte te verlaten om zich als apotheker te Amsterdam te vestigen, werd hij 9 November 1596 door de stads regeering ontslagen.
     Weinige dagen later, reeds op 29 December, werd hij wederom door de stads regeering tot stads-apotheker

_______________↓_______________


|pag. 343|

aangesteld: „teneynde hy deser stads burgerie, (mit verscheyden crancheyden seer beladen synde) mit raet ende daet assisteeren moghe, als hy voorhen gedaen.”19 [19. Raadsresolutie 1598, fol. 67.])
     Het schijnt dat de stads regeering zijne diensten op hoogen prijs stelde, want den 9en Juni 1596 werd hem opgedragen om de functien van stads-docter waar te nemen, welke betrekking toenmaals onvervuld was. Hij genoot voor die waarneming een tractement van honderd heeren ponden behalve zijn salaris als apotheker.
     Hij nam ook deze betrekking tot genoegen van het stads bestuur waar, zoodat zelfs besloten werd op 11 Maart 1600 om zijn tractement met 15 goudguldens des jaars te verhoogen: „Alsoe Mr. Berendt Avercamp in desen vergangen jaere by den crancken, soe wel mitten Pest bevangen als anderen, ende by den armen soe wel als by den rycken, sich seer neerstelick ende getrouwelick bewesen heefft, soe hebben hem Scepenen ende Raedt syn jaerlixe pension verbetert met vyffthien golden gulden des jaers.”20 [20. Raadsresolutie fol. 108.])
     Avercamp overleed in 1603, waarschijnlijk aan de pest.
De weduwe, Beatrix Peters, die met vijf kinderen achter bleef, wendde zich met een verzoekschrift tot het stads bestuur om de apotheek te mogen blijven houden, van den volgenden inhoud:
     „Grifft demoedelicken te kennen Beatrix Peters, weduwe za. Mr. Berent Avercamp, woe dat oer za. man guit geuonden hefft eenen soen te laeten leeren die konste van Aptekerie, dewelcke syn leertyt in korten jaeren sall voleyndet hebben. Waeromme sie des toe

_______________↓_______________


|pag. 344|

meer den wille van oer za. man, jn desen solde volbracht syn, niet twyffelende hy sall oock die voetstappen van syn zal. vaeder nauolgen, waer toe dan sonderlinge dient, dat die handelinge ende winckel (soe Godt loff van alles nae behoer versyen) daer syn za. vaeder doer den doet verscheyden is, voertaen onderholden worde, tot welchen eynde sie praesenteert tot oeren costen te verplegen sulcken wel ervaerenen, willigen ende getrouwen meysterknecht, als tot U. E. W. ende der burgeryen geryff dienen soll, sonder eenige foute offte achterdencken, oock soe, dat sy des ende gants luttel profyts heft te verwachten, maer allene dat sy haeren soen, wesende een geselle van goeder hoepen, geerne gepromoueert saege, daer doer haer cleyne hoepken ander kynderkens oock te beter op wassen mochten.
     Ende alhoewel haer van V. E. W. alle gunst ende vrundtschap stedes is bewesen, daer voer sy V. E. W. ten alderhoochsten is bedanckende, soe is dan noch dat sie nochmaels tot V. E. W, als voerstanders der weesen ende weduwen, haeren toevlucht is nemende, biddende seer demoedelick V. E. W. sich tot oer ende oer vaederloese kynderkens vaderlick genegen willen syn, toelaetende, dat sy tot onderholt van eenen bequaemen meysterknecht, als voer gesacht, trecken moege alsulcken gaige, als oer za. man hadde, doe hier een doctor der Medicinen woende, om daer en tusschen te probieren offt hair soen sal bequaem syn, (daer sie niet aen en twyuelt) syn vaeders winckel selffs te bedienen tot V. E. W. goede discretie.

Appointement.

     Schepenen ende Raedt hebben die suppliante voer dit jaer by prouisie ende soe lange als haer Eers. gelieven
_______________↓_______________


|pag. 345|

sall, op twee termijnen t’ ontfangen toegelecht, die somme van dertich golden gulden, waervan het ierste termyn op Michaelis naest coemende verschynen sall, mits dat sie haeren winckel mitten aldereersten, gelyck sie in dese haere supplicatie praesenteert, met een weleruaeren, willigen ende getrouwen meysterknecht versien sall.
     Actum den xijen Aprilis 1603.

P. Jodoci secretarius Campensis.21 [21.      Raadsresolutie fol. 129.])     

     Sedert vindt men dan ook in de stedelijke rekeningen: „Mr. Berent Avercamps weduwe, voert onderholden der Apotheecque, 21 car. gl. op Paschen, 21 car. gl. op Michaelis.”
     Uit dit stuk blijkt, dat toen de inrichting van de Apotheek, het inkoopen der geneesmiddelen enz. geheel de zaak was van hem die aan ’t hoofd der apotheek stond, terwijl zelfs het huis, waarin de affaire werd uitgeoefend dat van den apoteker was en alleen de kruidhof van de stad. Stads-apotheker schijnt hij geweest te zijn die daarvoor werd aangesteld, onder zekere voorwaarden in zijn eigen zaak, doch zóó, dat hij voor de nakoming der gestelde voorwaarden zeker tractement van stadswege genoot.
     Tot 1633 bleef de weduwe de apotheek behouden en komt ze met 42 heeren ponden tractement in de stadsrekening voor. Opmerkelijk is het, dat reeds eenige jaren vroeger een ander als stads-apotheker nevens haar werd aangesteld.
     Waarschijnlijk dat voor een onbezoldigd apotheker de concurrentie te zwaar was tegen de stads-apotheek, en de stad, een apotheek niet voldoende vindende, besloot door ’t verleenen van tractement aan een tweeden apotheker naast den eersten, nog een tweede stads-apotheek op te richten.

_______________↓_______________


|pag. 346|

     Althans op den 8en Maart 1628 besloten Schepenen en Raad, op verzoekschrift van Peter Vene, om hem, tegen een behoorlijk jaarlijksch tractement, tot stadsapotheker aan te nemen:
     „Schepenen ende Raedt willen den suppliant voor deser stads ordinarische Apothequer by provisie ende tot revocatie van haer Eers. annemen ende met den selvigen dienst begunstigen, mits dat hy suppliant met behoorlycke droegen ende alle andere nootsaecklicke compositiën syn Apothecque versien sal, welcke syne apothecque tweemaele des jaers als op Paesschen ende Michaelis durch die Heeren Burgemeesters, in tempore, ende die heeren doctoren deser stadt, sal gevisiteert worden, des sal dan den suppliant jaerlyckx vuit deser stadts camer in twee termijnen als tractement op Paesschen ende Michaelis genieten ende ontfangen, vyftich carels gulden, waervan het eerste termyn op Paeschen deses jairs 1628 sal versehenen ende vervallen wesen.”22 [22. Apostillen fol. 58.])
     Hij komt dan ook sedert op 50 gl. tractement als stads-apotheker in de rekeningen voor. Opmerkelijk is de verplichting tot ’t voorhanden hebben van de drooge compositiën, in de aanstelling, tegenover de versche kruiden die in den hof des apothekers werden gekweekt.
     Nevens de stads-apotheek van Peter Vene schijnt kort daarna Jacobus Mylius, afkomstig van Harderwijk, en die 8 September 1641 te Zwolle huwde met Elisabeth Avercamp, een kleindochter van den apotheker Berend Avercamp, boven genoemd, te Kampen een apotheek te hebben opgericht.
     Den 12en Februari verzocht echter ook hij: „een jaerlix

_______________↓_______________


|pag. 347|

tractement in regardt suppt. groote dienst tot noch toe by armen gedaen heeft, ende alnoch geerne daerinne soude soecken te continneeren ende dewyle suppliants winckel neffens de winckel van den apothequer Vene wordt gevisiteert.”
     De raad besloot hem jaarlijks 30 goudguldens tractement te verleenen: „mits dat suppliant een goeden winckel van droegen ende anders na behoiren versien sal geholden wesen te houden, ende jaerlycks de visitatiën sal onderworpen wesen.”23 [23. Apostillen fol. 53.])
     Toch heb ik in de rekeningen niet gevonden dat Mylius in de eerste jaren tractement als stads-apotheker heeft genoten, want in de rekening van 1643 toen hij toch moest voorkomen, komt als apotheker voor Peter Jansz Vene. Eerst in de rekening van 1648 komt hij benevens Peter Vene als apotheker voor, de eerste had toen 50 gl. tractement de laatste 42 gl.
     Dit is echter geen bewijs dat hij vóór dien tijd geen tractement ontving, want de beschreven vaders namen het in dien tijd met de financieele administratie zoo nauw niet.
     Wat hiervan intusschen ook moge wezen, op het archief is een schuldboek van Mylius aanwezig, loopende vanaf 1635, en dat een schat van merkwaardigheden bevat voor de kennis van de inrichting van een apotheek in die dagen.
     Dat schuldboek vangt, als gezegd is, reeds met 1635 aan, ofschoon Mylius toen waarschijnlijk nog niet te Kampen apotheker was, en misschien toen te Harderwijk als zoodanig fungeerde en eerst na zijn huwelijk in 1641 zich te Kampen vestigde.
     Reeds op de eerste bladzijde vinden we onder 1657

_______________↓_______________


|pag. 348|

de: „oncosten tot den nieuwen hof” tot een totaal bedrag van zes honderd acht gulden.
     Men zal hier te denken hebben aan den „kruithof” tot het leveren van versche kruiden als geneesmiddelen. Op een der laatste bladzijden komt met de bemerking: „Bloemen ant padt van de rechter hant af” de volgende lijst van planten voor, die o.a. in den „kruithof” gekweekt werden:
     Arum, een root gewas als wyndruiven.
     Thlaspi ofte vrouen spiegel stroo.
     Stramonia, een boomgewas.
     Flos solis major.
     Alicea, Venetia, soo mennich dach soo mennich bloem.
     Lupinus major.
     Flos Africanus, in een podt te verplanten.
     Pomum amoris, appelen der liefde.
     Amarantus hooch purper coleur.
     Lupinus flore luteo.
     Roode en swarte boonen.
     Narstursium Indicum poot.
     Papauere corniculatum flore luteo.
     Mirabilis Peruviant
     Als men het boek verder doorbladert ziet men dat Mylius, die aan onderscheidene aanzienlijke en adelijke geslachten geparenteerd was, als Jhr. Hoedemaker, Jhr. van Ingen, Steenbergen, Rendorp te Amsterdam, enz., zich in een zeer goede clientèle mocht verheugen, en dat hij ook aan vele apothekers, zoo in als buiten Kampen, leverde. Te Kampen b.v. aan Peter Vene en Roelof Steenbergen, die toen ook naar ’t schijnt daar apotheek hield. Hij levert verder aan de navolgende apothekers: Arent Luicassen, apotheker te Elburg van 1657—1665;

_______________↓_______________


|pag. 349|

Andreas Swave, apotheker te Zwolle van 1663—1665 en in 1666 aan zijne weduwe; Coop Bootsman, apotheker te Blokzijl van 1656—1665; Gerrit van Engelen, apotheker te Deventer van 1655—1665; F. Wynholt, apotheker te Steenwijk van 1649-1664; Gerrit van Keysersweert, apotheker te Hasselt van 1658—1665; Hendrik Voltelen, apotheker te Steenwijk van 1657—1663; Hermannus ten Holten, apotheker te Kampen van 1659-1665; Hermannns Gelinck, apotheker te Deventer van 1664—1666; Jan Talen, apotheker te Vollenhove van 1664—1665; Jacob Smeekingh, apotheker te Amsterdam in die Heerenstraat in die Pellicaen 1665; Johan Boumester, apotheker te Vollenhove van 1664—1665; Jacob Hessels Opstuyt, apotheker te Zwolle in de Gouden Roosekrans in de Diezerstraat van 1659—1664; Johan van Coot, barbier te Elburg van 1661—1665; Nicolaas van Egmondt, apotheker te Meppel van Maart 1663—17 Oct. 1663 en te Oldemarkt van 17 Oct. 1663—1665; Pieter Tempel, apotheker te Meppel van 1658—1666; Pieter Bodde, apotheker te Hasselt van 1664—1666; Dirck Rouse, apotheker te Zwolle van 1661—1665.
     Hij leverde verder aan de aanzienlijkste personen in en buiten Kampen en aan het stadsbestuur en aan de Godshuizen aldaar.
     Op de rekeningen ten behoeve van de stad komen soms zeer merkwaardige posten voor.
     Zoo lezen we op die van 1657 deze post: „25 cannen gedistelierde wateren voor de quade locht aen Burgemeesteren, Predicanten, nieuwe Rentmeesteren, Secretarien, Sieckentrooster en Pestmeester gelevert, de kanne tot 6 gl. ƒ 150, en voor 32 vlessen met schroeven à 4$\frac{1}{2}$ st. 7 gl. 2 st.,” en op de rekening der stad van 1664:

_______________↓_______________


|pag. 350|

„door last van de Agtbare Magistraet so aen de heren burgemesteren nieuwe ende oude Rentmesteren, predicanten en doctoren met de sieckentrooster, 29 kannen aqua pestelentialis, de kanne à 6 gl. ƒ 174; 29 glasen met schroeven à 6 st. tstuck 8 gl. 14 st.” Op diezelfde rekening vindt men een post van 25 q geconfijte Genueesche Gember voor ƒ 52, en 191116 fyne sucker candybroeden voor ƒ 19—13—12 enz. enz.
     Wil men weten wat de apotheker op eene bruiloft leverde, men hoore:
„Neef Jr. Hoedemaecker debet 1665 den 20 Meert op de bruloft:24 [24.      1665 den 31 Maart trouwen te Kampen Severijn Hoemaecker van Liefkenshoeck, j. g. en juffrou Alida van Ingen j. d. van Campen.])
 

Een bruits marsepein, een koninck met een engelrei van 34 gegoten besilverde engelen. ƒ 16.—
2 marsepeinen a 3 gl. tstuck aen harte 6.—
3 q gecand. aranien a 36 st. 5—8—
3 q gecand. stricken a 36 st. 5—8—
3 q gecand. lamoenen a 36 st. 5-8—
3 q gecand. abricosen a 2 gl. 6.—
3 q gecand. appelen en peren a 36 st. 5—8—
3 q gecand. sucaden a 36 st. 5—8—
3 q suckerde sausysen 6.—
2 q besien vergult 4.—
2 q sucker caneel a 36 st. 5-8—
3 q suicker noeten 6.—
1 q suicker speck 3.—
1 q suicker scapsnocien 3.—
Aen versierde bloemen op de marsepeinen 6.— 13
Somma ƒ 89.— 11

 

_______________↓_______________


|pag. 351|

     Men ziet er uit en dat er heel wat suickers noodig was voor een bruiloft in die dagen en dat de apotheker een waar confiseur was.
     Zoo levert hij ook in 1657 voor de bruiloft van Jhr. Mulerts dochter, behalve voorwerpen als boven vermeld zijn: suickernagelen, spans bancket, suicker anis, orego, cappittel stocken, makarons, amandelen, lange rosinen enz. Uit deze rekeningen blijkt dat die bruiloft drie dagen duurde, daar de uitgaven voor den 1en, 2en en 3en dag worden gespecificeerd. Op de bruiloft van Jhr. Werner toe Boecop levert hij o.a. ook „rosewater,” een „versilverde laurierboom,” twee „versierde tulpen” en „twee poppen,” de laatste voor 3 gl.
     Wat hij aan de stad behalve allerlei lekkernijen voor de schepenmaaltijden het geheele jaar door niet leverde aan candy, grote folie, moscaten, nagelen, pypcanel, witte gember enz., is niet te zeggen in dit kort bestek. Daar in een jaar dikwijls op naam van ieder burgemeester en secretaris zeker gelijke hoeveelheden van deze voorwerpen en voor een gelijk bedrag werden gehaald zou men in de verzoeking komen te gelooven, (indien men niet wist dat de regenten in de 17e eeuw dat niet deden) dat de stad wel alles betaalde maar niet alles ontving.
     Zeer merkwaardig zijn de aanteekeningen die Mylius hield van een andere zaak die hij dreef tegelijk met zijne apotheek en daarvan zeer onderscheiden, n.1. het vetweiden van ossen, doch die we hier niet zullen bespreken.
     Meer belangrijk voor ons onderwerp is echter een lijst die hierachter volgt van geneesmiddelen en de prijzen waarvoor hij die in 1659 in ’t groot afleverde. Men leert daaruit kennen wat men toen alzoo in een apotheek had en welke de prijzen waren.

_______________↓_______________


|pag. 352|

     Mij bleek verder dat de apothekers toenmaals, behalve dat ze toebereidden de recepten door de docters voorgeschreven, hun praxis propria hadden. Mylius noteerde die in zijn boek met het korte opschrift „geordonniert.”
     Sedert 1665 komen in de stadsrekening als apothekers voor Peter Vene op 50 gl. tractement, Jacobus Milius op 42 gl, Johannes Lenerts op 42 gl. en Engbert Sluyter op 42 gl. In 1666 is Milius verdwenen en komt in zijne plaats voor Herman ten Holte op 42 gl. tractement, en in 1670 is Vene ook verdwenen, en blijven alleen de drie anderen over.
     Ten Holte werd 23 November 1665 door den Raad aangesteld in plaats van Jacobus Milius, die overleden was.
     Men besloot toen echter tevens: „ende is daerby met eenparicheyt goet gevonden dat hiernae geen diergelycke tractamenten aen meerdere als alleen aen twee Apotheequeren sullen worden gegeven, tot welck getal de tegenwoordige sullen uytsterven, sonder dat hierin eenige veranderinge sal werden gemaeckt, als met eenparicheyt van stemmen en de magistraet in completen getale synde vergaedert.„25 [25. Raadsresolutie fol. 108.])
     Vandaar dat na den dood van Vene in 1670 diens plaats niet werd aangevuld en er 3 stadsapothekers Lenerts, Sluyter en ten Holte worden aangetroffen tot 1673.
Sedert vindt men geen apotheker in de rekeningen.
     Den 2en Augustus 1679 werd echter door Schepenen en Raad op een verzoek van Johannes Leonards, om hem zijn achterstallig tractement te betalen en hem tevens voor ’t vervolg een salaris als stadsapotheker toe te leg-

_______________↓_______________


|pag. 353|

gen, besloten, om zijn achterstallig tractement tegen door hem achterstallige schoorsteengelden te verrekenen en hem op 42 gl. tractement weer tot stadsapotheker aan te stellen.26 [26. Apostilen blz. 140.]) Sedert komt hij dan ook alleen als zoodanig in de rekeningen voor. Vermoedelijk hadden de anderen wegens den inval van de bisschoppelijke en Fransche troepen in 1672 de stad geruimd en elders een goed heenkomen gezocht, doch bleef Leonards of Lenerts, hoewel hij, wegens den wanhopigen financieelen toestand van stads kas ten gevolge van de vreemde inkwartiering en brandschatting, geen tractement genoot.
     Na den dood van Leonarts werd op 16 Maart 1694 Dirk Bisschop tot stads apotheker aangesteld.27 [27. Ordinarius novus fol. 50.])
     Langzamerhand schijnt men dat stads apothekerschap als geheel overbodig te hebben beschouwd.
     Den 20en Febr. 1717 vroeg de gesworene gemeente aan Schepenen en Raad: „wat de stads-doctor ende Apotheker ende Chirurgijn, als Pestmeester voor haar tractement doen?” waarop Schepenen en Raad lakoniek antwoordden: „Neemen haer dienst in cas van noot waar.”28 [28. Resolutie van Raad en Meente sub 20 Febr. 1717.])
     Toen in 1725 de betrekking vacant kwam werd die dan ook weder vervuld door op 19 November van dat jaar op het oude tractement van 42 car. gl. Nicolaas Sluijter tot stads-apotheker aan te stellen.29 [29. Ordinarius novus l. c.]) Op hem volgde Willem Smit en in diens plaats werd 29 April 1759 de gemeensman J.J.H. van Ongeren aangesteld.30 [30. Raadsresolutie op dien datum.])
     Het schijnt dat de visitatie van de apotheken van

_______________↓_______________


|pag. 354|

wege den raad met de stads medici, niet belette dat die niet aan den eisch die men daarvoor mocht stellen voldeden. De raad besloot daarom aan Professor M. van Geuns, Hoogleeraar te Harderwijk, de visitatie der apotheken op te dragen, waaraan deze gevolg gaf en waaromtrent hij den 19en September 1779 het volgend rapport uitbracht.
Rapport omtrent de Apotheeken in Campen op
verzoek van den Heere Presideerenden Burge-
meester gevisiteerd, door den Med. Prof. M.
van Greuns.
     Den 12 en 13 Sept. laatstl. mij begeeven hebbende in de vier apotheekers winkels in Campen, en nagesien den meesten voorraad van medicamenten zoo Simplicia als Composita en daarvan de voornaamsten en meest gebruikelijken geëxamineerd.
     Hebben bij deeze visitatie bevonden, dat in de Apotheeken van Lotzen, Teunis en Paulus Bakker niets bijzonders viel aan te merken, zijnde de meeste en voornaamste medicamenten van een goede qualiteit, het eene meer het andere minder, ook wel sommige zaaken deficieerende, waaromtrent in deezen drukken tijd van ziekte en consumtie van medicynen, daar ook de Apothekers zelven of de hunnen veelal ook ongesteld waren, eenige toegeeflijkheid scheen te moeten plaats vinden.
     Dan in de vierde, hier niet genoemde, Apotheek, waren de defecten zoo veele, en de qualiteit van ’t gene voorhanden was ook van veele meest gebruikelijke simplicia, veelal zoo schraal en slegt, dat hier van geen goed getuigenis kan geeven.
     Voorts verzogt zijnde, indien iets aan te merken mogt hebben ter verbetering van de inrigting der Apotheken

_______________↓_______________


|pag. 355|

deezer stad, zulks voor te dragen: dient kortelijk ten deezen einde (salvo meliori).
     . Dat het mij als een aanmerkelijke onvolkomenheid is voorgekomen, dat er in deeze apotheeken niet gevolgd wordt ééne regelmaat en één eenparig goedgekeurde voet, volgens en op welke bepaald en vastgesteld is het aantal en soorten van simplicia, zoowel als de ingrediënten en wijze van bereiding der composita, die in de winkels in gereedheid moeten worden gehouden, om op de ordonnantiën te kunnen leveren, zoodat staat gemaakt konne worden, niet alleen op de soorten der simplicia, maar ook op de ingrediënten, derzelver proportie en verdere bereiding der composita en der Chemicalia.
     Daar nu sommige apotheekers te Campen hierin volgen de Amsterdamsche, Haerlemsche of andere Dispensatoria of zogenaamde Pharmacopaea, ja, wel een en andere teffens, valt ligt te begrijpen wat onzekerheid en verwarring hieruit kan ontstaan.
     Behalve dat de genoemde Dispensatoria niet zijn van de nieuwste verbetering en heilzaame eenvoudigheid, welke plaats heeft bijvoorb. in de Pharmacopaea Edimburgensis, laatst uitgegeven te Rotterdam in 1774, en nog meer in de Pharmacopaea Suecia, laater uitgegeven.
     Hetzij dan een deezer genoemde Pharmacopaea met overroeping der practiseerende medici en der kundigste Apothekers konde worden geadopteerd, of uit dezelve een nieuw opstel gemaakt en geseligeerd.
     . Ware hoogst nuttig, indien, zoo als in andere voornaame steden plaats heeft, jaarlijks een of tweemaal vastgesteld en gehouden wierde eene visitatie der Apotheeken door deskundigen en daartoe gequalificeerden’ hetwelk zooveel beter effect kon hebben, indien eerst

_______________↓_______________


|pag. 356|

volgens no. 1, geadopteerd ware een dispensatorium ten rigtsnoer.
     . Daar door de ontijdige en ongepaste applicatie van de meeste medicamenten in onkundige handen gegeeven groote, ja doodelijke onheilen kunnen worden verwekt, valt te bedenken of het den Apotheekeren zonder ordonnantie van een wettig medicus wel vrij moest staan, aan elk die het komt vraagen, uit te langen braakmiddelen en purgeermiddelen van de heevigste soort, slaapmiddelen, kwikmiddelen en wat dies meer is, en of eene gemaatigde doch stricte bepaaling hieromtrent niet hoogst dienstig ware?
     Gedaan en aan den Heere Praesid. Burgemeester toegezonden van Harderwijk den 19 September 1779 door

Zijn HoogEdel Gestr.          
Zeer gehoorz. en ootm. dienaar,     
M. van Geuns.          

     Uit dit rapport blijkt dat er toenmaals nevens de stadsapotheek nog twee andere apotheken bestonden, doch dat juist de stadsapotheek, natuurlijk vertrouwende op de begunstiging, het allerslechtst was.
     Het schijnt dan ook dat de raad daarover zeer ontsticht was. Den 27 September 1779 besloten Schepenen en Raad naar aanleiding van dit rapport den stadsapotheker J.J.A. van Ongeren te gelasten zich van betere geneesmiddelen te voorzien en als hij van alles voorzien is, daarvan kennis te geven aan Schepenen en Raad.
     De stads doctoren werden gelast bij provisie geen recepten aan de stads apotheek af te geven, maar bij toeren beginnende met de oudste, aan een der drie andere apotheken en met last in het recept de apotheek aan te wijzen.

_______________↓_______________


|pag. 357|

     De verdere inhoud van het rapport werd om consideratie en advies gesteld in handen van het collegicum medicum.31 [31. Resolutie van Schepenen en Raden 1776-1783.])
     De stadsapotheker van Ongeren, zeker het onaangename zijner positie inziende, bedankte als zoodanig en 14 October 1779 stelden Schepenen en Raad in zijne plaats aan den gemeensman David Lotsen, op dezefde voorwaarden als zijn voorganger.32 [32. Resolutie van Schepenen en Raad 1776-1783.])
     Het schijnt dat deze slechts weinige jaren de apotheek heeft waargenomen en dat na zijn dood aan zijne weduwe Dorothea Valck vergund werd die te continueren, terwijl na ’t overlijden van haar die in tweeden echt gehuwd was met den geneesheer Abraham Hemsing, bij besluit van 12 April 1787, aan dezen op de oude voorwaarden het houden der stads apotheek werd opgedragen,33 [33. Resolutie van Schepenen en Raad 1783-1790.]) thans werd echter naar ’t schijnt geen stads tractement gegeven maar een toelage van ƒ 200 van den armenstaat.
     Eenige jaren later werd het stadsbestuur te rade om een botanischen tuin aan te leggen. In hunne vergadering van 7 Juli 1794 besloten Schepenen en Raden:
„gelet op de nuttigheid om ook binnen deeze stadt, in gelijkheid van veele andere steden, een kruidtuin aan te leggen waarin, ten dienste van behoeftige zieken, alsmede van deezer stads Apothequars, worden aangekweekt zodanige kruiden, planten en gewassen, die groen en versch met beter gevolg den zieken kunnen worden toegediend,” om achter het stads-ziekenhuis, nadat de vertimmering daarvan, waarmede men toen juist bezig was, zou zijn afgeloopen, zulk een kruidtuin aan te leggen.

_______________↓_______________


|pag. 358|

     De tuin zou dus dienen tot een practisch doeleinde en vooral strekken om in de behoeften van het stadsziekenhuis te voorzien, weshalve de onkosten der oprichting en het onderhoud, dan ook uit de fondsen van deze inrichting zouden worden bestreden.
     Bij den tegenwoordigen stand der medische wetenschap zal men het natuurlijk belachelijk vinden een kruidtuin op te richten om daaruit de patienten van medicijnen te voorzien, doch in die dagen zocht men nog zeer dikwijls de verschillende ziekten tegen te gaan door het toedienen van planten in welken vorm ook en dikwijls bij voorkeur versch.
     Men trachte toenmaals tevens het onderwijs in de Botanie, Chemie en Pharmacie voor de aanstaande apothekers te verbeteren.
     Men wenschte daarom een Lector in de Botanie, Chemie en Pharmacie aan te stellen, die tevens aan ’t Hoofd van den Hortus Botanicus zou staan, en stelde voor deze betrekking den 7en Juli 1794 de navolgende Instructie vast:

          Instructie voor den stads Lector Botanices Chymiae
               et Pharmaceutes.

Art. 1.

     Hij zal onder zijn opzicht hebben den stads-kruidtuin, agter het Ziekenhuis en zorge draagen dat in deselve by den eersten aanleg en vervolgends, een genoegsaame voorraad van allerlei Officinaale planten, kruiden en gewassen, geplant en aangekweekt worden, geproportioneerd naar het gebruik dat van een ieder derzelve gewoonlijk kan worden gemaakt.

2.

     Hij zal daartoe, met voorkennis van Heeren Provisooren
_______________↓_______________


|pag. 359|

over hetzelve Huis, mogen gebruik maaken van den daaglijkschen dienst en mede oppassing van den aan te stellen Binnen-Vader van hetzelve Huis of van zoodaanige andere Arbeidslieden als hij in der tijd noodig zal oordeelen.

3.

     Deeze kruidtuin voornaamelijk aangelegd wordende ten dienste van de zieken in het voorsz. ziekenhuis, alsmede in alle dezer stads Godshuizen verpleegd wordende, als ook voor de zieken der Armekamer en andere behoeftige Persoonen, die hunne geneezing van stadswegen begeeren, zal de Lector Botanices moeten zorge draagen dat ook telkens een genoegsaame voorraad Officinaale Planten daarin voorhanden zijn en door den Binnen-Vader op de Ordonnantie van een deezer stads-doctoren, Vroedmeesters of Chirurgijns, dadelijk worden uitgereikt.

4.

     Hij zal aan des begeerende Apothequars derzelver Leerlingen, of aan alle andere persoonen die zich tot het uitoefenen van eenig gedeelte der Genees- of Heelkunde willen bekwaamen, ten minsten tweemaal ter weeke openbaare lessen moeten geeven, tzij in den stads kruidtuin ter aanwijzing van de Planten, Kruiden en Gewassen, derzelver Classificatiën de tekenen en caracters waarzich de deelen van elke Plant en wederom de Planten onderling onderscheiden, — derzelver Medicinaale kracht, wijze van inzaamelen, bewaaren, droogen, praepareeren, — den naam of gedaante onder welke ze in de Genees- of Heelkunde worden gebezigd, en de quantiteit in welke dezelve ’t zij alleen, ’t zij met andere Artseneien gemengd, den lijderen behooren toegediend te worden.
     Of bij verwisselinge zal Hij deeze Lessen in eene der vertrekken van het Stads-Ziekenhuis kunnen en moeten
_______________↓_______________


|pag. 360|

doen gaan over de eerste en meest noodige en bekende gronden en regelen die dienen moeten om de jonge lieden de Simplicia te leeren kennen, of handleiding te geeven tot de eerste beginselen der Pharmaceutische en Chemische wetenschappen, ten einde zij, dus doende, ook op theoretische gronden, wel onderweezene en kundige Apothequars worden kunnen.
     Het fonds van het Ziekenhuis zulks toelaatende, zal Hij van tijd tot tijd het noodige tot een Simpliciekast verzamelen, om bij deze Lessen daarvan gebruik te kunnen maaken.

5.

     Overigens zal hij verplicht en gehouden zijn Hun WelEdele Hoog Agtbaare ten allen tijde onverweigerlijk ten dienste te staan in al hetgeen Schepenen en Raaden verder van hem tot verbetering of onderzoek van deezer stads Apotheken, examen van nieuw-aankomende Drogisten of Apothequars, of wat meer van dien aard zij, mogten requireeren.
     En reserveeren zich Schepenen en Raaden deeze Instructie ten allen tijde te kunnen en te mogen vermeerderen of te verminderen, zoo als Hun WelEdele Hoog Agtbaare ten beste van de stad en het Medicinaale wezen in dezelve zullen oordeelen te behooren.
          Aldus gearresteerd in Senatu den 7 Julij 1794.34 [34. Ordinarius Novus fol. 331.])
     Op deze instructie werd tot Lector in die vakken aangesteld de stadsgeneesheer Dr. J.W. Heppe op een extra ordinair tractement van 200 car. gl.
     De Hortus Botanicus kwam evenwel nog niet zoo spoedig tot stand, want de loop der tijden was daaraan niet bevorderlijk.
     Den 23en Januari 1795 werd te Kampen het Comité
_______________↓_______________


|pag. 361|

Revolutionnair georganiseerd en de bestaande regeering aan den dijk gezet. Dr. Heppe bleef evenwel zijn titel en het daaraan verbonden traktement behouden, totdat de municipaliteit der stad den 6en November 1796, het alleronbillijkst vindende dat Dr. Heppe dit honorarium bleef genieten besloot: „aangesien er tot heden toe eene dusdanige kruidtuin niet is aangelegd geworden en het niet te voorzien is dat er eene dusdanige kruidtuin zal aangelegd worden, is na rijpe deliberatie goedgevonden en verstaan om voormelde redenen vorengenoemde extraordinair honorarium van twee honderd guldens ten voordeele van Dr. J.W. Heppe, in te trekken, gelijk hetzelve wordt ingetrokken mits dezen.”
     Wel werd Dr. Heppe 4 Augustus 1797 in zijn honorarium van ƒ 200 hersteld, doch de inrichting van den kruidtuin bleef voorloopig achterwege, en reeds 11 April 1798 werd het Lectorschap in de Botanie tot de overtollige ambten gerekend en door het toenmalig bestuur opgeheven.
     In ’t volgend jaar werd Dr. Heppe weer in zijn ambt en tractement hersteld, en begon men met den aanleg van den Botanischen tuin op het Bolwerk buiten de Veenepoort in de buurt der Nieuwe Hoogere Burgerschool.
     Naar aanleiding van verschillende vragen die door den Agent van Nationale opvoeding der Bataafsche Republiek aan het Kamper stadsbestuur waren gericht omtrent den staat van de uitoefening van de genees-, heel-, verlos- en artsenijmengkunde te Kampen, noodigde dat bestuur de stadsdoctoren J.W. Heppe en J. de Vries Hofman uit, deswege te rapporteeren, wat deze ook den 22en Januari 1799 deden in een stuk door mij elders uitgegeven.35 [35.      Bijdragen tot de Geschiedenis van Overijssel, dl. IV, blz. 30.])

_______________↓_______________


|pag. 362|

     In dat stuk verklaren zij o. a.: „Dat het hoofdoogmerk van den Lector Botanices was om te leeraaren voor de Apothekars en derzelver leerlingen, niet zo zeer de Philosophia Botanices, en de geheele Botanie in derzelver geheele ambitus, maar de usueele ofte inde medicijne dagelijks gebruikt wordende planten, zoowel als de Pharmacie of eigentlijk gezegde Artsenijmengkunde en zooveel hun daarbij nodig is van chimie ofte scheikunde te weeten.”
     Verder: „wat betrefd de stads Apotheker dat deze geen vast inkomen heeft van de stad, maar bij de ordonnantie declareerd, dog dat hij van de Armekamer eene vaste som en wel ƒ 200 jaarlijks heeft.”
     „Dat er vijf apothekars zijn, doch elk zig hier als zodanig niet alleen kan nederzetten, maar zig alles veroorloven, uithoofde van gebrek aan behoorlijke wet, zo tot wering van onkunde als nadeelige, en zelfs voor de gezondheid der inwoonderen gevaarlijke bereidingen.
Dat het geheel der leerlingen zo in de heelkunde als in de kruid- en mengkunde onseker en onbekend is, wijl er tot nog toe geen collegie bestaat, aan ’t welk men verpligt is dit een en ander op te geeven.”
     Men ziet er uit dat de toestand van de beoeffening der Pharmacie te Kampen vrij bedroevend was, daar ze volkomen ongereglementeerd was, een toestand die vrij ongunstig afstak bij die te Deventer, waar reeds 17 December 1773 werd uitgevaardigd een „Ordonnantie op de apotheken en in ’t algemeen op ’t verkopen van geneesmiddelen en vergiften.”36 [36.      Gedrukt: Te Deventer bij de Wed. J.H. van Wijk, Boekverkoopster op de Poot.])

_______________↓_______________


|pag. 363|

     Nadat gebroken was met de oude zelfstandigheid van de deelen der Republiek, bron van zooveel kwaad en de Staatsregeling van 1798 de Republiek een en ondeelbaar had verklaard, kon men ook voor dergelijke onderwerpen eene over ’t geheele gebied der Republiek verbindende regeling verwachten. Daaraan werd dan ook voldaan bij Publicatie van het Staatsbewind der Bataafsehe Republiek van 20 Maart 1804 houdende: „Verordeningen omtrent het Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzicht binnen de Bataafsche Republiek.”
     Bij die verordening werden in ieder Departement, en wel in de hoofdplaats, opgericht eene Departmentale Commissie van Geneeskundig onderzoek en toevoorzicht, in Holland zouden er 3 zijn te den Haag, Amsterdam en Dordrecht.
     Deze commissiën zouden ten taak hebben:
     . het onderzoek naar de bekwaamheid, en de bevoegdheid van hen die in hun Departement eenige tak der geneeskunde, de Pharmacie daaronder begrepen, wilden uitoefenen;
     . toezicht op de uitoefening der praktijk door geadmitteerden;
     . toezicht op besmettelijke ziekten.
     Bij artikel 27 werd voorgeschreven dat in alle plaatsen waar vier of meer Medicinae doctoren gevestigd waren en practiseerden, of de omstandigheden dat gedoogden, door de gemeentebesturen zouden benoemd worden: Plaatselijke commissiën van „Geneeskundig Toevoorzicht,” bestaande uit een voldoend aantal genees-, heel-, verlos- en artsenijmengkundigen, echter zonder kosten van den lande.
     Ze zouden correspondeeren over de plaatselijke aangelegenheden op dit punt met de Departementale com-

_______________↓_______________


|pag. 364|

missiën, toezicht houden op het onderwijs in die plaatsen in een deel der geneeskunde gegeven; de plaatselijke verordeningen op dit punt, voor zooverre ze met de algemeene wetten niet in strijd waren, moeten handhaven enz.
     De departementale commissien zouden de examens voor heel-, verlos- en artsenijmengkundigen afnemen. De plaatselijke commissien zouden lijsten aanhouden, waarin men zich moest doen inschrijven om de praktijk in een plaats te mogen uitoefenen tegen betaling van jura.
     Den 20en Maart 1804 werd door het stadsbestuur van Kampen dan ook dergelijke plaatselijke commissie benoemd, bestaande uit P.D. v. Heimenberg, Med. Dr.; J. de Vries Hofman Med. Dr. Stadgeneesheer en Lector; E.G. Büchner Med. Dr. Stadsgeneesheer en Lector; J. Stuurman Apotheker en D. Ekkelboom Chirurgijn.37 [37. Raadsresolutie 1814-1818.])
     Blijkens een schrijven 1 Maart 1805 door het stadsbestuur van Kampen gericht aan de Departementale commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzicht waren daar toen de navolgende Apothekers gevestigd: Abraham Hemsing, stadsapotheker; J. Stuurman; H. Lankhorst; C. Coole en J. Janson.38 [38. Uitgaande brieven 1804-1808.])
     Den 8en Maart 1805, publiceerde het Departementaal bestuur van Overijssel een reglement op de uitoeffening der genees- en artsenijmengkunde, nadat bij Publicatie van het Staatsbewind der Bataafsche Republiek van 25 Februari bevorens, was ingevoerd geworden de Pharmacopaea Batava op specialen last van ’t voormalig uitvoerend bewind, samengesteld door de HH. S.J. Brugmans;

_______________↓_______________


|pag. 365|

P. Driessen; G. Vrolik; J.R. Deiman en G.G. ten Haaf.39 [39. Men zie de Publicatien. In den Haag ter Staatsdrukkerij 1805.])
     Niemand zou volgens dat reglement van 8 Maart 1805 de artsenijmengkunde in Overijssel mogen uitoefenen dan die voor de departementale commissie te Zwolle geëxamineerd was. Op plaatsen waar geen apotheker gevestigd was, zouden de doctoren en chirurgijns geneesmiddelen mogen afleveren en bereiden.
     Zoolang ze hunne winkels niet volgens de reeds vastgestelde maar nog niet ingevoerde Pharmacopaea Batava zouden behoeven ingericht te hebben, zouden de apothekers binnen 3 maanden na de publicatie moeten voorzien zijn van de geneesmiddelen vermeld op de lijst achter ’t reglement gedrukt, terwijl de Med. Doctoren zouden kunnen volstaan met de volstrekt noodzakelijke geneesmiddelen, op die lijst nader aangeduid. De bereiding dezer geneesmiddelen zou, zoolang de nieuwe Pharmacopaea niet was ingevoerd, moeten geschieden volgens de Pharmacopaea Amstelodamensis nova, in ’t jaar 1792 uitgegeven.
     Voor ’t ontbreken van ieder volstrekt noodzakelijk geneesmiddel zou de apotheker, doctor of chirurgijn in een boete van 3 gl. vervallen, ontbraken bij een apotheker meer dan vijf gewone geneesmiddelen der lijst dan verbeurde hij voor ieder ontbrekend geneesmiddel twaalf stuiver; voor ieder vervalscht geneesmiddel zou docter, chirurgijn of apotheker vijftig gulden verbeuren, en voor ieder bedorven of slecht, volstrekt noodzakelijk geneesmiddel zou drie gulden, voor ieder bedorven of slecht geworden geneesmiddel der lijst twaalf stuivers boete verschuldigd zijn. De Chemisten en Drogisten, waarmede

_______________↓_______________


|pag. 366|

gelijk gesteld worden de apothekers die aan andere apothekers, doctoren of chirurgijns leveren, zouden voor ieder bedorven of slecht medicament verbeuren zeven gulden boete, voor ieder vervalscht vijfenzeventig gulden boete.
     De vergiften die door vergissing of anders toegediend doodelijk kunnen werken, zouden in een afzonderlijke gesloten kist moeten bewaard worden, waarvan de Apotheker, Doctor of Chirurg zelf of zijn knecht, maar nooit een leerling, de sleutel zou moeten bewaren.
     Rattenkruid, Mercuur sublimaat Corrosivus en andere vergiften, zou men aan een onbekende niet mogen verkoopen dan op recept van een wettig Med. Doctor of Chirurg. of op vertoon van een briefje van den drost, schout of richter van de woonplaats der koopers, op boete van ƒ 25 de eerste keer, van ƒ 50 de tweede keer en van sluiting der apotheek voor 3 maanden en verbod van levering op boete van ƒ 100 voor ieder des ongeacht geleverd medicament, ten derde male.
     Is de kooper bij den apotheker ter goeder naam bekend, dan kon deze hem een briefje laten teekenen en hem ’t gif afleveren.
     De apothekers zouden in de recepten geenerlei verandering mogen maken en die nauwkeurig klaar maken; vermoedden ze abuis, dan moesten ze bij den voorschrijver informeeren, alles op boete van vijf gulden.
     Niemand zou zonder voorschrift van een Med. Dr. of tot de inwendige praktijk bevoegd heelmeester, eenig ander purgermiddel mogen afgeven dan Cassia, Tamarende, Sennebladen, Manna, Rhabarber, Electuarium, Linitivum, Middenzouten en Siroop van Rhabarber.
     Geen apotheker zou zich met genees- of heelkunde mogen inlaten, braakmiddelen, opium of opiumpraeparaten,

_______________↓_______________


|pag. 367|

inwendige kwikmiddelen, pillen, poeders, drankjes of welke andere geneesmiddelen ook, eigener autoriteit mogen gereed maken, op de straf in art. 15 van ’t reglement van 1804 vermeld, n.l. de 1e keer ƒ 50, de 2e keer zes weken gevangenis, de 3e keer lijfstraf en bannissement uit de Republiek.
     Geen leerling of knecht zou zonder bijstand der meesters recepten mogen gereed maken dan na op een examen voor de departementale commissie, bekwaamheid in de latijnsche taal en in de receptuur aan den dag gelegd te hebben, op boete van zes gulden voor ieder recept, behalve des meesters verdere verantwoordelijkheid.
     Geen weduwe of weezen van een apotheker zouden langer dan 3 maanden na den dood des apothekers de winkel mogen aanhouden zonder een meesterknecht of provisor.
     Provisor werd hij genoemd die ’t apothekersexamen had gedaan doch aan wien 23 van de examen jura werden geremitteerd ten tijd en wijle hij zelf een apotheek oprichtte dan werd zijn Provisors- in een Apothekersdiploma geconverteerd.
     Drogisten en Chemisten mochten geen recepten gereed maken, op straffe als in art. 15 van ’t reglement van 1804 hierboven vermeld.
     Die zich bezwaard achtte over eene specificatie wegens geleverde medicamenten of genees-, heel- of verloskundige diensten, kon die door de Departementale commissie doen taxeeren. De kosten daarvan bedragen ƒ 7, als de rekening minder dan ƒ 200 bedroeg en 4 pct. van elke ƒ 100 of deel daarvan daarboven, welke taxatiekosten door de in ’t ongelijk gestelde partij zouden moeten worden gedragen. Ziedaar de hoofdinhoud van het reglement.
Dienzelfden 8en Maart 1805 publiceerde het Departe-

_______________↓_______________


|pag. 368|

mentaal Bestuur van Overijssel nog een ander reglement op ’t examineeren der heel- en vroedmeesters, vroedvrouwen en apothekers door de departementale commissie van geneeskundig onderzoek in Overijssel.
     Het examengeld voor de Apothekers was ’t hoogst en bedroeg ƒ 100.
     Het examen in de Artsenijmengkunde liep:
     „a. over de natuurlijke historie der enkelde geneesmiddelen, zoo uit het dierenrijk, als uit het planten- en mineraalrijk, voornamelijk derselver kenmerken, bestanddelen, tekens van echtheid en gaafheid, alsmede omtrent de versche kruiden, derzelve wijze van inzameling, bewaring en systematische kennis volgens Linnaeus;
     b. over de chemie of scheikunde, zooverre die op de Pharmaceutische bereidingen betrekking heeft, bijzonder opzigtelijk de wetten van verwantschap als ook de tekenen van echtheid en gaaf heid der chemische praeparaten;
     c. over de artsenijmengkunde, betrekkelijk de mechanische en chemische bewerkingen der geneesmiddelen, benevens de kennis van deugdzaamheid der winkelbereidingen, zooverre die alle in de Pharmaeopaea Amstelodamensis nova (of in het vervolg in de Pharmacopaea Batava) zijn aangenomen, alsmede over de kunst om de voorschriften der geneesheeren gereed te maken.”
     Door deze regeling van het Staatsbewind en van het Departementaal bestuur, werd er eene groote verbetering in de uitoefening van de artsenij mengkunde aangebracht.
     Doch zooals de ondervinding leert, ingekankerde gebreken worden niet zoo spoedig met wortel en tak uitgeroeid en het stadsbestuur van Kampen zag zich dan ook nog 29 December 1806 verplicht navolgende publicatie vast te stellen.

_______________↓_______________


|pag. 369|

Publicatie.

Den 29 December 1806.

     De magistraat der stad Campen doet hiermede te weten dat dezelve met ongenoegen vernomen heeft dat, niettegenstaande het gestatueerde bij Publicatie van het Departementaal bestuur van Overijssel de dato 8 Maart 1805, houdende reglement op de uitoeffening der genees- en artsenijmengkunde, alsmede op het verkopen van geneesmiddelen, waarbij wel expresselijk verboden is aan een ieder die geen geëxamineerd en bevoegd verklaard Apotheker is, eenige geneesmiddelen, veel min vergiften te verkoopen, sommige ingezetenen, daartoe onbevoegd, en bij de commissie van geneeskundig onderzoek binnen deze stad niet bekend staande als winkel doende in geneesmiddelen of vergiften, echter niet nalaten zodanige geneesmiddelen en zelfs vergiften in hunne winkels te koop te hebben, waardoor het heilzaam oogmerk bij opgemelde publicatie bedoeld, geheel wordt tegengewerkt, en de goede burgerij dezer stad wordt blootgesteld., om door onvoorzichtigheid of onkunde, in de schroomlijkste ongelegenheden te geraken; waartegen willende voorzien, zo is het, dat wij hebben goedgevonden te ordonneren, gelijk wij doen bij dezen, dat een iegelijk opzigtelijk het verkopen van geneesmidden zich stiptelijk zal hebben te gedragen naar den inhoud van voorschreven Publicatie van welgemeld Departementaal Bestuur, en zulks boven en behalven de boeten bij dezelve publicatie tegen de overtreders bepaald, op eene boete van 5 goudguldens, telken reize ten behoeve van dezer stads Armen te verbeuren, en door eenen ieder welke zal bevonden worden daartegen te handelen.

_______________↓_______________


|pag. 370|

     Echter zal een ieder die vermenen mogt eenige kruiden of drogerijen te mogen verkopen, uit kracht van het 17e artikel van meergemeld Reglement, zich aan voorschreven plaatselijke commissie kunnen en moeten aangeven met opgave der ingrediënten welke hij zou willen verkopen, mits zich onderwerpende aan de voorgeschreven winkelvisitatiën en verdere verordeningen, bij voorgemeld reglement gestatueerd.
     Voorts willen wij ook speciaal de Apothekers binnen deze stad geadmitteerd, door dezen hebben geadhorteerd, om zich in alle deelen stiptelijk te gedragen, naar het voorschreven reglement, voor zooveel hetzelve door de latere invoering van de Pharmacopaea Batava niet is vervallen, bijzonder in opzicht tot het verkopen van vergiften, en den ongeoorloofden verkoop van geneesmiddelen, zonder ordonnantie van eenen Medicinae Doctor.
     En opdat niemand hiervan ignorantie pretendere, zal deze bij trommelslag worden gepubliceerd en op de gewone plaatsen geaffigeerd.
     Den 2 Januarij 1807 gepubliceerd en geaffigeerd.40 [40. Digestum Novum 1805-1814, fol. 50.])
     Hiermede meen ik mijne bijdrage te kunnen eindigen, we komen nu op den grondslag van de regeling in den nieuweren tijd en op dat gebied is ’t voor ieder belangstellende gemakkelijk den draad aan te knoopen.

MR. J. NANNINGA UITTERDIJK.     

_______________↓_______________


|pag. 371|
 

PRISEN VAN DROGEN, 1659.
(Zie blz. 351).
1 o.41 [41. Hiermede wordt bedoeld een Medic. ons gelijk ruim 3 lood 31,250 gram.]) Acacia vera 10 st. 1 p. Bensoës 30 st. ock 3 gl.
1 p.42 [42. Medic. pond gelijk 12 Medic. oncen.]) Acorus 16 st. 1 o. Blatta bisantina 6 st.
1 p. Os vstum 1 gl. 12 st. 1 p. Bolus verus 8 st.
1 p. Agari Elect. 4 gl. 5 st. 6 d. 1 p. Bolus albus 2$\frac{1}{2}$ st.
1 p. Agarici Rasurae 16 st. 1 p. Borax Veneta 38 st.
1 p. Aloes com. 30 st. 1 p. Calamus Aromat 4 st.
1 p. Aloes Epatici 50 st. 1 p. Camphora 5 gl.
1 p. Alum. 2$\frac{1}{2}$ st. 1 p. Cantarides. 1 gl.
1 p. Rad. Alkannae 28 st. 1 p. Capill Vener. 24 st.
1 o. Amber gris 56 gl. 1 p. Cardamo 36 st.
1 p. Angelicae 7 st. 1 p. Cassia fistula 10 st.
1 p. Antimonii p. p. 20 st. 1 p. Cassia lignea 24 st.
1 p. arsenicum 6 st. 1 p. Castorium 26 gl. 28 st.
1 p. Argentum viuum 33 st. 1 p. Cera alba 18 st.
1 p. Arist. longa vera 12 st. 1 o. Chibetta 48 gl.
1 p. Rotond vera 12 st. 1 p. Cinnaber art. 44 st.
1 p. Arist. com. 8 st. 1 p. Ciceres 10 st.
1 p. Canar. 8 st. 1 p. Colla piscium 28 st.
1 p. Fabacia 28 st. 1 p. Colocynthis 22 st.
1 p. rad. Asuri 12 st. 1 p. Corallina 10 st.
1 p. Aspultum 24 st. 1 p. Corallum alb. 12 st.
1 p. Assa p. fetida 28 st. 1 p. dito rubrum.
1 p. Alkekengis 40 st. 1 p. Cort. Cappar. 14 st.
1 p. Balaust. f. 40 st. 1 p. Cort. arasiar. 4 st.
1 p. Bdellium 3 gl. 1 p. Cort. granator. 8 st.
1 p. Be. Alb. Rub. 20 st. 1 p. Cort. guaci 8 st.
_______________↓_______________


|pag. 372|
1 p. Mandrag. 40 st. 1 p. Jucamahacae 32 st.
1 p. Cort. tamarisci 14 st. 1 p. Lig. guacum Ruf. 2 st.
1 p. Costus 16 st. 1 p. gutta gomb. 48 st.
$\frac{1}{4}$ p. Crocus martus reverberat. 5 st. 1 p. helleb. alb. 12 st.
1 p. Cubebe 14 st. 1 p. helleb. nig. 14 st.
1 p. Coculus Indicus 18 st. 1 p. harmodactili 16 st.
1 p. Curcuma 14 st. 1 p. hypocastus 48 st.
1 p. Ciperus longus 12 st. 1 p. jalappa 3 gl.
     Rotundus 10 st. 1 p. iridis. 7 st.
1 p. Cuscuta 12 st. 1 p. jujub. 12 st.
1 p. Doronicum Romanum 48 st. 1 o. lapis besoar oriënt. 26 à 28 gl.
1 p. Epitimus 28 st. 1 o. lapis b. oxident. 6 gl.
1 p. Esula maj. et min. 12 st. 1 p. lap. Calamin. 2$\frac{1}{2}$ st.
1 p. Euphorbium 10 st. 1 o. lapis preciosa 8 st.
1 p. fenigrecum 3 st. $\frac{1}{4}$ p. lap. hematitis 3 st.
1 p. flo. lauend. 20 st. 1 o. lap. judaici 8 st.
1 p. flo. scaenamt. 40 st. 1 o. lap. lazuli 20 st.
1 p. fol. diptamni 4 gl. $\frac{1}{4}$ p. lap. magnetus 5 st.
1 p. fol. senae mag. 7$\frac{1}{2}$ gl. 1 o. lap. spongiae 1 st.
1 p. fol. senae com. 64 st. 1 p. lig. Rodi ruf 8 st.
1 p. galanga 42 st. 1 p. labdanum 16 st.
1 p. galbanum 48 st. 1 o. lignum aloes 12, 25 st.
1 p. gentiana 5 st. $\frac{1}{4}$ p. lig. nephriticum 24 st.
1 p. gliserisae 4$\frac{1}{2}$ st. 1 p. litarg. auri 8 st.
1 p. gummi arab. 6 st. 1 p. litarg. argenti. 4 st.
1 p. Caranna 12 gl. 1 p. lupini 6 st.
1 p. G. hederis 16 st. 1 p. mechoacannae 66 st.
1 p. G. Luccae 28 st. 1 p. Mannae 54 à 40 st.
1 p. G. Sagepeni 30 st. 1 o. Marg. oriënt. 14 gl.
1 p. G. Tragacant. 8 st. 20 st. 56 st. 1 o. Marg. com. 7 gl.
1 p. G. Animae 16 st. 1 o. Marg. fragment. 6 st.
1 p. G. Ammoniaci 36 st. 1 p. Mastix 40 à 44 st.
_______________↓_______________


|pag. 373|
1 p. mater perlar. 16 st. 1 p. ol. laurici 12 st.
1 p. sublimat. merc. 4 gl. 1 p. ol. nardici expr. 40 st.
1 o. Muscus 3$\frac{1}{2}$ gl. 1 p. papaverae 20 st.
1 p. myrobi. Belliricae 20 st. 1 p. ol. nucum 10 st.
     Chebulae 24 st. 1 p. ol. de palma 10 st.
     Citrinae 16 st. 1 p. ol. de lateribus 24 st.
     Emblicae 28 st. 1 p. ol. spicae 18 st.
     Indiae 16 st. 1 p. ol. petrae 28 st.
1 p. myrrhae in soorten 28 st. 1 p. ol. theribint. 6 st.
1 p. myrrha electa 50 st. en 4 gl. 1 p. opium theobaici 25 st.
1 p. morica 24 st. 1 p. opopanax 4 gl.
1 p. nihil albi 14 st. 1 p. origanum cret. 12 st.
1 p. nucis Cypressi 12 st. 1 p. panis porcin vel. rad. cyclam.
1 p. nucis vomicae 25 st.         20 st.
1 p. oculi cancri 60 st. 1 p. piper long. 18 st.
1 p. oleum amygd. amar. 16 st. 1 p. pip. alb. 22 st.
1 p. oleum amygd. dulc. 16 st. 1 p. piretrum 10 st.
1 o. ol. anisi 22 st. 1 p. plum. ustum. 12 st.
1 o. ol. carui 25 st. 1 p. polium mont. 40 st.
1 o. ol. cerae 6 st. 1 p. precipitaet 3$\frac{1}{2}$ gl.
1 o. ol. cinnamomi 16 gl. 1 p. rad. carlin. 12 st.
1 o. ol. arausiar. ex flor. 4 gl. 1 p. rad. chynae 48 st. 16 st.
1 o. ol. Cariophill. 40 st. 1 p. contrajarva. 48 st.
1 o. ol. macis distellata 50 st. 1 p. rad. diptamni. 14 st.
1 o. ol. nucis moscat. expr. 15 st. 1 p. valeriani 14 st.
1 o. origani 40 st. 1 p. rad. saxifragiae 14 st.
1 o. ol. rosemarini 10 st. 1 p. rad. zeduariae 30 st.
1 o. ol. vitrioli 5 st. 1 p. rad. pentafilli 12 st.
1 o. juniperi ex baccis 4 st. 1 p. rad. ononidis 10 st.
1 o. sulpheri 4 st. 1 p. rasura eboris 26 st.
1 p. ol. juniperi ex lig. 16 st. 1 p. rasura cornucervi 16 st.
1 p. ol. hyoseyami Expr. 28 st. 1 p. Rhaber. elect. 6, 7, 8 gl.
_______________↓_______________


|pag. 374|
1 p. Rosar, rubr. sic. 16 st. 1 p. sem. agni casti 20 st.
1 p. rad. rub. tintor. 14 st. 1 p. sem. amers 48 st.
1 p. rad. ostruci. 14 st. 1 p. sem. amomi 4 gl.
1 p. sal. perill. com. 18 st. 1 p. sem. anisi 7 st.
1 p. sant. alb. 32 st. 1 p. sem. apii 16 st.
1 p. sant. citri ras. 28 st. 1 p. succ aspargi 24 st.
1 p. rubeum ras. 8 st. 1 p. succ. aquilegij 40 st.
1 p. sandara araba 20 st. 1 p. aneti 38 st.
1 p. sang. draconis 28 st. 1 p. osuri 24 st.
1 p. sang. hyrci 14 st. 1 p. buniadi 20 st.
1 p. sarcocolla 4 gl. 1 p. card. ben. 20 st.
1 p. sal amoniaci 15 st. 1 p. cartuani 10 st.
1 p. sal gemine 8 st. 1 p. castupicia 36 st.
1 p. sal petrae 12 st. 1 p. cidonior. 3 gl.
1 p. sassefras 6 st. 1 p. citri 20 st.
1 p. scamonium fyn 10 gl. 1 p. curcum. 7 st.
1 p. sebeste 20 st. 1 p. dauci vulg 8 st.
1 p. sericum crud. 4 gl. 1 p. dauci creter. 16 st.
1 p. siler mont. 24 st. 1 p. Endiviae 24 st.
1 p. sedonella 12 st. 1 p. erucae 12 st.
1 p. spica celtica 20 st. 1 p. genistae 12 st.
1 p. spica judica 8 en 24 gl. 1 p. lactucae 16 st.
1 p. spir. vitrioli 32 st. 1 p. levistica 14 st.
$\frac{1}{4}$ p. spir. sal. 32 st. 1 p. niglii sul. 16 st.
1 p. spodium ex ebore 14 st. 1 p. mirtellar. 12 st.
1 p. sponsen fyn 3 gl. 1 p. nigella 8 st.
1 p. stecad. arabicae 14 st. 1 p. papaveris 12 st.
1 p. stirax calamita 4 gl. 1 p. petroseliae vulg. 12 st.
1 p. stirax. liquida 24 st. 1 p. macedon. 14 st.
1 p. succ. liquiritiae 10 st. 1 p. venci 16 st.
1 p. 4 sem. frigid. maj. 12 st. 1 p. sem. peoniae 24 st.
1 p. sem. acetos. 10 st. 1 p. sem. plantaginis 12 st.
_______________↓_______________


|pag. 375|
1 p. portulacae 24 st. 1 p. terra lig. 40 st.
1 p. psulij 10 st. 1 p. tamarind 6 st.
1 p. ruthae 32 st. 1 p. tutiae 22 st.
1 p. saxifragiae 24 st. 1 p. turbit. 16 st.
1 p. scariolae 24 st. 1 p. tus com. 3 st.
1 p. sophiae 16 st. 1 p. tus musculi olib. 16 st.
1 p. thlaspij cret. 28 st. 1 p. torna solis 10 st.
1 p. urticae 28 st. 1 p. viridi rethteris 24 st.
1 p. sem. zeduariae 30 st. 1 p. vis. gru. quercin. 17 st.
1 p. tartar. alb. 9 st. 1 p. vitriol. com. 1$\frac{1}{2}$ st.
1 p. therib. 24 st. 1 p. vitriol. alb. 8 st.
1 p. therib. venet. 12 st. 1 p. vitriol. cipr. 4 gl.
Category(s): Kampen

Comments are closed.